Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1421
erboven: Nous ne sommes pas des gueux, en
gaat' dan pfotesteeren. Tegen wie, tegen
lift.;. ge raadt het nooit. Hij protesteerde,
omdat anderen niet protesteerden. Hij zegt:
.?Tegen de kenschetsing als sinecures" van
de hoogst gewichtige en in ons land zoo
v<5él eifchende betrekkingen van bibliothecaris
en museum-directeur vond niemand het de
in'oeite waard om te protesteeren, ook niet
de voorzitter, prof. Te Winkel, in zijn ant
woord. De voorzitter, trouwens, bleek ook
njet te weten, dat vorige Congressen door
Jongeren" waren bezocht en b. v. op dat te
Nijmegen het voorlaatste Congres, dus
isjv gesproken door een onzer allerjongste
dichters, de heer Graadt van Eoggen!
Die ernst der Congressisten ook!
" Ja, ja, die ernst der congressisten, en de
ernst van Lapidoth! Dat hij 't niet noodig
'acht naar 't Congres te gaan, zij
daaraantoe, maar dan moet hy zich ook te goed
achten, om maar lukraak een kroniek
Voor z'n blad eruit te slaan, zonder ter
plaatse zelf te zijn geweest. Dat is journalistiek
en nog wel z. g. literaire journalistiek van
de slechtste soort. Immers was hij er wel
geweest, dan zou hij hebben geweten, dat
ik niet sprak van museum-direkteuren, niet
van sinecuren, maar over zoogenaamde
sine'euren, wat dunkt mij nog iets anders is; dat
het congres volstrekt niet met gelijke mild
heid alles toejuichte; dat er zelfs hilariteit
onstond bij het woord stipendia en
conservator-funktie. Hij zou dan ook weten, dat de
voorzitter Prof. Te Winkel, in geenen deele
het door m\j geopperde volledig aanvaardde,
zonder nochtans als een driftige kip erop
aan te vliegen. En de heer Lapidoth, die
ommelette maakt zonder eieren, den voorzitter
een verwijt ervan maakt, dat hij niet eens
weet, nota bene, dat zelfs te Nijmegen door
GFraadt van Roggen is gesproken, wel dezen
onderlegde Lapidoth moet ik nu zeggen ... nu
ja... 't is een belangrijk feit... hemel 't is
zoo belangrijk, dat ik te Dordrecht, dat is
een zes of zeven jaar geleden, al vóór
Graadt van Koggon, heb gesproken.
Oei, of hier ook 't zand gaat opwaaien!
Beste Lapiduth, als je niets anders hebt te
.«chrijven dan zulke futiliteiten over wie de
eorste en wie de allereerste is, dan wordt
het toch al te dun. Maar't is waar, ge woudt
i»en artikel schrijven over een rede, waar ge
niet bij zijt geweest. Ziet ge nn waartoe
komen de mannen zooals gij omschrijft:
Romanciers, novellisten, dichters, die zich
met gpriuge inkomsten tevreden stellen, om
zooveel inogelük vrijen tijd voor hun kunst
over te kunnen houden, een kunst, die haar
beoefenaar doorgaans niet onderhoudt, die
offers van hem eischt aan comfort en ver
maken. De een werkt aan een dagblad, een
ander sneeft een groot deel van zichzelf aan
het ambt van prediker en voorganger eener
gemeente, een derde is boekhandelaar, koop
man, assuradeur, onderwijzer .. .".Die allen
verwerven zichzelf door hard werken de
weelde, om in hun kunst volkomen onaf
hankelijk te wezen."
Dus tot die menschen behoort gij waarde
heer Lapidoth ? Maar ziet ge niet hoe ge u
zelf vergrijpt. Niet aan de literatuur, niet
aan uw kunst, maar aan de journa
listiek, door te schrijven over 'n onderwerp
waarvan ge slechts uit tweede, uit derde
hand iets weet. De journalistiek, hoe na ver
want aan literatuur, is een vak apart, en
een vak, dat m.i. vordert den geheelen uiensch,
zoo goed als literatuur. Ge behoeft er dus
volstrekt niet op te stoffen, dat literatoren
werken aan dagbladen. Behalve, dat de funktie
van literator-journalist een ge raar op zichzelf
kan worden voor de literatuur, een onder
werp waarop ik later wel eens dieper wil
ingaan, zoo is juist het overgaan tot de jour
nalistiek, dat gij zóó roemt, maar dat ik 200
zeer betreur, een der argumenten mee, die
mij er toe brachten, 't licht te werpen op
funktiën als conservator, archivaris. De jour
nalistiek put uit, neemt alles mee, terwijl
't andere niet alleen tot stilte en bezonken
heid, maar als 't ware tot de bronnen voert.
Wat verrichten v. Nouhuys, Netscher,
Scharten?Antink en zelfs gij Lapidoth in
de literatuur, sedert ge tot de journalistiek
overgingt? De eenige die nog werkt (een waar
wonder, die de bewondering opwekt van allen,
is De Meester). Maar och, wat zou hij ver
mogen, indien daar niet naast stonden werkers,
die zich met ziel en lichaam aan de kunst van
schrijven geven? De affiniteit tusschen schrij
vers onderling, waarop Heyermans nog onlangs
wees, moet men maar zoo niet wegcijferen.
iiimiHiiiiilMlllliliiiiiiiillllHiiiiiiiiiimiiiiMiiiiimiilllllHlM
brekens gekost, voor ze een regeling getroffen
hadden ook met het geld. Maar nu was
het dan goddank zoo ver 't kon zoo niet
langer, iedere maand achteruit en nu
hoopte ie maar, dat ie er beter zou worden....
De avond was neergegaan over de bergen
en velden. Schimmig-onkenbaar dansten de
schaduwen langs de coupeeraampjes. Binnen
in den wagen was 't vriendelijk-electrisch
verlicht, 'k Keek terloops naar de andere zij
van den doorgang. Er zat 'n volksmeisje,
plomp in jak, waar de baleinjukken van 't
corset stomp piekend om 't grove lijf
uitbolden, 'n blonde boerenwrong in 't haar, en
'n zwarte hoed met bonte blommen, die daar
op balanceerden en 'n rok van viezig-groen,
vierkant om de heupen. Ze luisterde met
half open mond, naar alles wat we spraken.
Tegenover haar zat bleek en hoog de jonge
meneer met de zijden foulard, die 'k in
Landquart bij 't overstappen had opgemerkt. Ook
hij scheen te luisteren.
M'n overbuurman vertelde me van z'n
bemoeiingen om in de Deutsche Heilstatte
te worden opgenomen. Maar 't was niet ge
gaan : afgewezen. Eens had ie willen berusten.
Maar toen hadden ze hem verteld, van 'n
man van zijn jaren, die te Davos beter was
geworden. En toen hadden ze er thuis nog
eens lang en breed over gepraat... ook over
't geld... en zoo was ie ergens onder dak
gekomen, in een privaat-pension ...
Zenuwachtig grabbelde weer z'n hand in
't zijzakje van z'n colbert. En hij liet den brief
nu lezen, dien hij zelf telkens had ingezien.
En bezorgd-ernstig vroeg hij mij, of ik wist
'dat 't goed was 't pension. En of 't ver
van 't station lag. En hoe 't er uitzag? En
of 't dicht bij groote sanatoria stond.
En kalm-aan berustigde ik hem in verder
vertellen van 't leven in Davos, in de sanatoria,
in de hotels, op de ijs- en sledebanen; van
de witte sneeuw en de klare nachten.
En me buigend naar 't raampje keek ik
er uit. We schokten door 'n dichte avond
mist; in 't land lagen hier en daar klodders
sneeuw, en zware smakke sneeuw lag zoo
opgeploegd langs den spoordam.
We le.eren onbewust van elkaar, stuwen elkaar
voort, en daarom kan een volk nooit steunen
op schryvers van twee bezigheden. Die
laatsten kunnen zich troosten, dat ze wellicht
een even nuttige werkzaamheid verrichten
door 't volk in te lichten, maar waar het 't
wezen van de kunst zelf geldt, en de onaf
hankelijkheid van de produceerende werkers,
moeten ze zich bescheiden terugtrekken, be
denken dat, nu ze zelf hun kunst verloochen
den, mogelijk om invloed te hebben, gemak
kelijker rond te komen of wat dan ook, ze
geen recht hebben de menschen die hun
geheele leven er aan geven, hooghartig, of
verwaten te na te komen, en te proklameeren,
zooals die protesteerende Lapidoth, wel een
weinig onhandig, doet met 't opschriftje:
Nous ne sommes pas des g deux!
Hy heeft dit gezegde wel l icht anders bedoeld.
Ik zei toch ook al te Deventer,als men eenmaal
aanneemt, dat de taal 't sterkst verweermiddel
is van 'n volk, 't ook van zelf spreekt dat
het volk zijn schrijvers moet onderhouden,
dat we dus niet hoeven te bedelen; maar
eigenlijk schuilt de spits van de angel wel
bij hemzelf. Heeft van Deyssel Beets niet ge
roemd, voornamelijk, omdat hij de letterkunde,
als vak, tot maatschappelijke eere bracht, en
Lapidoth woont in den Haag, vrij
konfortabel ingericht, heeft zijn eigen kringetje,
houdt jours, kortom, geniet alle voordeelen
van 't goed gesitueerd-zijn, en nu komt daar
iemand op het congres en vraagt stipendia
voor schrijvers. Dat gooit de deftigheid
van 't vak in eens weer om. Maar dat
alles neemt niet , weg, dat ik de funktie
van conservator, er zullen er wel zijn, die
'n tijdlang 't baantje van fortwachter wiHen
vervullen, verkieselijker acht dan het uit
puttende métier van journalist.
De N. Rott. Crt. merkte reeds op, dat ik
mogelijk aan toestanden in 't buitenland dacht.
Zoo was de heer Loconte de Lisle onder
bibliothecaris van den Fransehen senaat,
woonde in het Medicis-paleis, genoot een
jaargeld en had... niet veel te doen. J. J.
\Veiss werd bibliothecaris van het paleis van
Fontainebleau, een sinecure, die hij zes jaar
lang, tot zijn dood, heeft gehouden. Coppée
wa-i een jaar of wat archivaris der Comédie
Francaise, wat niet heeleniaal een sinecure was.
Maar hebben we in ons eigen land geen
paar schitterende voorbeelden in Frans
Coenen, die conservator is van 't museum
Willet?Holthuysen, aan Dr. Byvanck, werk
zaam aan de Koninklijke Bibliotheek?
Maar genoeg ervan. Op 't Deventer Congres
noemde ik vier, vijf middelen, om do onaf
hankelijkheid van den schrijver eenigszins
te waarborgen, en zie, ze vallen aan, op
wat ik 't laatste, het allerlaatste noemde.
ik gaf die middelen aan, en men kan daar
over van gedachten wisselen, maar niet met
fanfaronaden, met grappige protesten en
ijdeltuiterij. Ik weet heel goed, dat er tegen
stipendia bezwaren zijn, daarom noemde ik
voorop : aansluiting Berner Conventie,
vereenigingen, oui partikuliere boekerijen te stich
ten, konsulaatsbibliotheken, als middel om
belangstelling van Nederlanders die elders
wonen, voor 't eigen land gaande te houden.
Het argument tegen Belgiëaangevoerd telt
evenmin. Immers als ergens een huis in
stort of onbewoonbaar blijkt, dan bouwt men
gewoon een nieuw, en zegt niet: zie je wel,
je hoeft geen hui/.en te bouwen, loop maar
onder den blooten hemel, want die huizen
storten in.
De heer Lapidoth meende, dat er gepro
testeerd moest worden toen ik de Xoorsche
literatuur omschreef als een windhandel in
zieleproblemen.
Welnu, als de heer Lapidoth lust heeft
hij heeft verscheiden organen tot zijn be
schikking ik ben bereid. Hij spreekt ergens
van comble, maar dit is toch wel de eoinble
een ander op te dragen, wat hij zelf 't beste
Kan bewijzen. Hij is toch blijkbaar er van
overtuigd, dat ik 'n flater beging, een snoeverij,
toen ik beweerde, dat wat de Noorsche litera
tuur thans over onze boekenmarkt uitstrooit,
niet veel anders is dan het uitspinnen van
zielegevalletjes zonder werkelijken
levensgrond. Bovendien sprak ik-vergelijkender wijze,
voegde eraan toe, dit we met ons eigen
literatuur wel op 't goede pad staan, maar
nog volstrekt niet bereikten. En toch, ondanks
dut, wil ik de vraag stellen of de heer Lapi
doth in de buitenlandsche literatuur van de
laatste paar jaar eenig werk kan aanwijzen,
als Menschenwee" van Querido dat, hoe
overdadig van beschrijving ook, een zoo ge
weldige zieletragiek geeft? Als ik uit dat
Hinderlijk zijlicht uit de coupee afwerend
met bei z'n handen voor de oogen, drong
nu ook m'n overbuurman zich tegen 't raampje
op. Even lachte ie goedig terug tegen mij :
Schnee! toen ging ie weer aandachtig uit
kijken, 't Donkere avondland Hardde als
gescheurd-grauwe en witte lappen voorbij. Een
heerlijke herfstmist maakte alle omtrekken
week. Zwak gloorde hier of daar een zonnig
lichtje van den zoom vaneendonker-wachtend
woud.
De meneer met de zijden fonlard had 't
bleeke gezicht nu ook afgewend, keek aan
zijn kant naar buiten, 't Boerenjuffertje over
hem lachte me aan.
Sie fahren auch nach Davos, Fraulein?
Nei, nach Chlosters ? gaf ze me met
Zwitserschen tongval terug.
Sie wohnen wohl dort oben?
Bleu, langzaam k wam ze los. Ze was er 's win
ters bij '11 tante, die er 'n Wirtstübchen" hield.
Ze was niet sterk, wat haar borst betrof. En
't was nergens zoo goed te wonen als daar
boven in de dunne vrieslucht van 't Davoser
dal, wanneer men 't op de longen had.
Ik zette een boom met haar op over 't
sleedjes jagen bij Klosters. Zij lachte
blijverlicht bij 't zich herinneren van vroegere
winters, van de dollemans-leuke
sporttooneelen. Haar blauwe oogen raakten in zachten
glans. Zoo 'ttrillendlichtdraadjenuschijnselde
over haar leelijke onbeholpen lijf en over
de peenige losgevlokte boerehaarlokken, was
ze toch wel interressant. Jammer genoeg,
maakte mijn overbuurman een einde aan
mijne betrachtingen.
De trein grommelde aangeremd 'n station
netje binnen. M'n overbuurman liet 't raampje
na kort gemier openvallen, keek uit, trok zich
terug als 'n slak in z'n huisje. Toen keerde
ie zich naar mij met groote opene omkringde
blauwe oogen.
Zijn we al boven?
Ik keek uit, 't was Semens. De lucht was
helder. We waren geleidelijk boven de mist
uitgekropen. Een zilveren maan klom achter
de kim der bergen. Alom besneeuwd lag het
land; wollig bedekt de daken der huizen met
boek slechts knip het huishouden van Kees
de strooper, dan tart ik met dat enkele brok
de weergade te vinden in' t buitenland.
O, ik weet het, zoo goed als Lapidoth, dat
men met stipendia geen schrijvers kweekt,
maar als ze er zijn kunnen ze worden ge
steund, gesterkt. Pas vooral op, goede, brave
Lapidoth.dat een man alsQuérido geen toelage
wordt verleend, 't Hindert niet, dat hij in zijn
werk stikt of krêpeert, als gij, gezeten journa
list-literator, u maar hoog kunt houden met
een: nous ne sommes pas des gueux!
Ge hebt voorbeelden, schitterende voor
beelden, zegt ge. O ja, ik weet het: Zola,
die in bed zat te schrijven, terwijl zijn hemd
werd gewasschen, en Multatuli, die op 'n
zolderkamertje te Brussel geen vijf cent had
om inkt te koopen, maar deze menschen
gaven niet hun kunst als gevolg van armoede,
meer ondanks hun armoede, en wie weet,
wat dergelijke menschen nog meer hadden
kunnen verrichten indien de omstandigheden
gunstiger waren geweest.
In onze eigen omgeving zijn voorbeelden
van jonge schrijvers, die bezweken onder
kommervolle omstandigheden, en toch zoo
veel beloofden. Dat kan men beschouwen,
als zooveel anderet droeve omstandigheden,
(waarom hoeven die menschen ook te schrij
ven), maar als men eenmaal aanneemt, dat
de taal 't sterkste verweermiddel is van een
volk, en zeker van 'n klein volk wat recht
op eigen bestaan moet bewijzen, ja zie, dan
gaat de zaak er toch wat anders voor staan.
We zoud n dus daarover eerst moeten vech
ten. Eerst als 't beginsel is aanvaard, kunnen
we spreken over de wijze van toepassen,
reden waarom ik die slechts terloops aangaf,
maar waarover gij een heel vuurwerk gaat
opsteken.
't Is mal hoe de vrees voor 'n klerikaal
ministerie, vrijzinnige menschen in't hoofd
zit te spelen, 't Spreekt toch van zelf, dat
men bij stipendium-uitkeeren, niet de regee
ring, die toevallig aan 't bestuur is, maar
bevoegde menschen, als de schrijvers onder
ling, de kritici enz. laat beslissen.
Waar ik te Deventer een 20 minuten, en
hier een paar kolom beschikbaar vind, kan
een onderwerp met zoo veel kanten, niet maar
zóó worden afgehandeld Daarom vriend
Lapidoth voorloopig dit enkele woord, n
sans rancune, naar ik hoop. Want hier is
niets persoonlij is, zelfs niet waar ik uw
situatie erbij haal. Htt diende als bewijs
grond allén.
G. VAX Hri.zEN.
IIIIII1IIMIIMIIIIIIIIIIIMIII
De root en-roeljilaai.
De verbeteringen, die in deze en in de
laatste helft der vorige eeuw in het belang
der gezondheid, vooral van de bewoners van
de steden, zijn aangebracht, zijn zeer talrijk.
Het verschaffen van goed drinkwater, het
toezicht op voedingsmiddelen, het oprichten
van abattoirs, het toezicht op woningtoestan
den en^. kunnen als zoovele bewijzen daar
voor gelden. Bij het toezicht op
woningtoestanden geldt vooral de zorg dat versche lucht
in voldoende mate aanwezig kan zijn, en dient
dus zooveel mogelijk gezorgd te worden, dat
die versche lucht niet door vreemde
bijmengselen verontreinigd wordt. Versche zuivere
lucht, d.i lucht, die het juiste gehalte van
de voor de ademhaling onmisbare zuurstof
en zoo wuinig mogelijk vreemde bijuiengselen
bevat, is voar het behoud der gezondheid
een hoogst belangrijke zaak.
y\i laat, vooral in grootere steden, en in
de centra van menschelijke samenleving die
zuiverheid van lucht nog al eens te wenschen
over, en wordt onzuiverheid vooral veroor
zaakt door het stof van kleeden kloppen,
rook en roet van tal looze sehoorsteenen, doch
vooral van fabrieksschoorsteenen, en van
locomotieven.
Keeds lang wordt er naar gestreefd die
vorming van rook en roet te beperken of
weg te nemen, niet alleen, omdat deze beide
zaken zeer onaangenaam, en schadelijk voor
de gezondheid zijn, maar ook uit een finan
cieel oogpunt. Overal waar rook en roet worden
gevormd, is dit een bewijs van onvolkomen
verbranding, en al moge uu alle stoffen, die
in huizen en fabrieken tot verhitting dienen
niet voor geheele verbranding vatbaar zijn,
wo gaan toch ontegenzeggelijk, vooral bij
het stoken met steenkool, dagelijks schatten
verloren, omdat deze in den regel onvolkomen
verbrandt, en een deel daarvan doelloos de
lucht ingaat. Daar rook zwaarder is dan lucht,
IIIIIIIMIIIIIIMItllllllllll
hooge sneeuw vracht, die er als een vacht op
neerhing. Donker stonden de blokken
dennebosschen togen de berghellingen. Zilveren
llitsjes scheutte 't maanlicht uit het wijde
kristallen sneeuwdal.
Ik ging hem nu uitleggen ... of ie 't wel
ooit zoo helder had gezien in het laagland,
iedere boom, iedere tak scherp-omtrokken.
Eenzame lichtjes, die brandden uit verre ver
laten huisjes. Of io 't niet voelen kon aan
z'n borst, dat we in dunner lucht waren. Een
gezond mensen kon 't voelen!
En hij voelde 't. Zijn sentimenteele
Duitschers-hart ging open. Als op een
kerstmisschilderij, mompelde hij. Ik verstond wat hij
bedoelde. De reine nacht en de hutten vrede,
die geelgloorde uit de vierkante
vensterplakken der geteerd-bruine donkere landhuisjes
midden in bet machtige dal van eindlooze
sneeuw en statige bosschen; de eenzame man,
die daar uitstapte en zwart op de sneeuw van
den verren landweg ging 't was alles zoo
recht een Weihnachts-tableautje. 't Dorps
torentje, waar 't maanlicht glom op de zinken
goten of er levend kwik in liep 't ver
laten kerkehuis, ontbrak zelfs niet!
Hij bleef nu maar aan 't raampje staan,
opsnuivend de lucht, wijd-ademrekkend nu
en dan naar achter. En telkens merkte hij
wat op, dat ik mee moest zien.
't Miniatuur-treintje, in den wijden witten
gebergtenacht, kronkelde zich door 't
avondstille land. Lichtend glansde veeloogig-geel
een dorp, wijd- verstrooid, ver en hoog in het
dal, tusschen de witte wouden-begroeide
dammen.
Davos? vroeg hij.
't Was Klosters. We hadden er oponthoud.
Ik ging er met hem op en neer op 't stille
perron. Late sledegasten, in witte
sportborstrokken, gamaschen om de sportkuiten zaten
in de lichte wachtkamer te pirnpelen, en
luide bravoer te maken.
Zilver-rein was de maan opgeklommen.
Hoog en groot oogden de sterren in den
fluweel-diepen hemel. De sneeuw kraakte
onder onze stappen.
Schier in extase, groot-open oogen, keek
daalt het langzamerhand op de daken der
huizen, boomen, in de lageie luchtlagen en
op den boeem neder, en hoe groot die
roetmassa's zijn, leert b.v. het onderzoek dat
Heim in het jaar 1897 volgens een zeer
nauwkeurige methode voor de stad W
rzburg in het werk heeft gesteld, Hij vond
dat aldaar, en nog wel in den zomer, per
vierkante meter bodemoppervlakte in een
etmaal 105 milligram roet neervalt, het
geen voor dezen stad een dagelijks ver
lies aan brandstof ter waarde van ongeveer
60 guldens zou beteekenen.
Volgens O. Grünert leveren de stookplaatsen
en fabrieken te Dresden een hoeveelheid van
20 kilogram roet per dag en per vierkante kilo
meter, hetgeen overeenkomt met een bedrag
van ongeveer l millioen kilogram roet per
jaar. De schoorsteen van een suikerfabriek
in die stad werd, om een nauwkeurige be
paling mogelijk te maken, van een
rookvanger voorzien, en het roet dat daar binnen
6 dagen tijds opgezet was. had een gewicht
van niet minder dan 0800 kilogram. Dit
maakt in een jaar van 300 werkdagen een
bedrag van 349.000 kilogram, gelijks aande
met 34 spoorwagonladingen. In Manchester
vond men bij mistig weer binnen 3 dagen
een hoeveelheid van 286 kilogram per vier
kante kilometer.
Dan is er nog een ander nadeel verbonden
aan de buitensporige vorming van roet en
rook, n.l. de vorming van zwaveligzure dampen.
De steenkolen toch bevatten een meer of
minder groote hoeveelheid zwavel, en wordt
hiervan bij de verbranding ook zwavelig zuur
gevormd, hetgeen een prikkelende gassoort
is. Eu hoe onaangenaam dit voor de lucht
wegen is, heeft zeker ieder die met
steenkolendamp in aanraking kwam, wel eens
ondervonden. Ook voor den plantengroei,
inzonderheid voor de vruchtboomen, zijn die
dampen nadeelig.
Dan is er nog een minder aangenaam na
tuurverschijnsel, waarvoor de rook voor een
deel aansprakelijk wordt gesteld. Het is de
bevordering van mist en nevel, hetgeen aldus
verklaard kan worden, dat de uiterst fijne
stofdeeltjes, waaruit de rook bestaat, de
waterdamp uit de lucht aantrekken, en deze
daardoor verdigten. Londen -net z'n tallooze
schoorsteenen en enorme bevolking is be
rucht om z'n mist, en aan de sterrewacht
te Greenwich heeft men dienaangaande ge
regelde waarnemingen gedaan. Uit de statis
tiek dier waarnemingen is gebleken, dat het
aantal dagen, waarop men de zon kon waar
nemen, sedert het midden der 18de eeuw,
dus in ruim 150 jaren, van 100 tot 115 dagen
per jaar gedaald was.
Ofschoon de stookplaatsen in onze huizen
ook nog wel hun contingent leveren voor
rookdeeltjes in de lucht, is dit toch, vooral
in plaatsen waar gasfabrieken zijn, zeker
veel geringer dan vroeger door het stoken
niet cokes en het meer en meer in gebruik
komen van kookgas, daar deze beide
verhittingsmiddelen geen roet geven of slechts
in zeer geringe hoeveelheid. Het grootste
kwaad in deze is zeker wel afkomstig van
de locomotieven en van de
fabriekschoorsteenen, en is men er sedert lang op bedacht
dit kwaad te ondervangen.
In Engeland schijnt men daarmede in den
laatsten tijd op den goeden weg te zijn, en
worden aldaar de hooge fabriekschoorsteenen
meer en meer vervangen door toestellen tot
vernietiging van rook. Deze toestellen worden
verbonden met inrichtingen, waardoor een
krachtige trekking wordt teweeggebracht, en
de bij de vernietiging van rook ontstane
gassen snel worden verwijderd. En wordt
beweerd, dat deze inrichtingen goedkooper
zijn, dan het bouwen van hooge schoor
steenen, en zoo dit beweren waarheid blijkt
te zijn, is dit ongetwijfeld een zaak van groot
belang. Niet alleen zullen dan vrij zeker de
hooge fabriekschoorsteenen, die een oord
zoo ontsieren, langzamerhand verdwijnen,
maar zal vooral een groot hygiënische belang
wordeu gediend. Het verblijf in plaatsen waar
fabrieken zijn, zal alsdan door mindere ver
ontreiniging der lucht niet alleen gezonder,
doch ook aangenamer worden.
A nis t., Sept. '04 Dr. V. v. d. PLAATS.
NIEUWE UITGAVEN.
Toen de ridderschap in bloei was. Geschiedenis
van CIIARLES BRANDOX en MARY TUDOR, zuster
van koning Hendrik van Engeland, door
EDWIN CASKODEX. Rotterdam, J. M. Bredée.
De zutels dar machtigen. Gedenkschriften van
Kobert Moray, naar het Engelsch van GILBERT
de arme lijder naar de rijzende bergdarnmen,
waar iedere hut, als 'n doosje met wat
sneeuwwatten er boven op, hoog tegen de helling,
zichtbaar was. Ik wees hem de toppen, de
Silvretta-gletscher, heel ver in het maanlicht,
'n cascade van gestold zilver. . . .
Was niet de suggestieve kracht van dit
winterseizoen, van dezen forschen
hooggebergte-nacht, van de^e ijle zuivere lucht, een
zegen voor de lijdenden, voor de hopenden,
die nu voor het eerst van hun leven, dezen
avond naar Davos opstoomden ?
Was nu al niet moed en vertrouwen in
het hier-wel, te zullen overwinnen den
wreeden, sluipenden vijand weer teruggekeerd in
hunne moedelooze zielen ?
De locomotief had gewisseld. M'n
wandelmakker porde z'n leunstok diep in de hooge
sneeuw, probeerde wat sneeuw in z'n handen
te kneden.
Uit de kotliekamer weken uit de lichte
glazen deuren donkere schaduwen. Geroep,
geschreeuw vulde 't perron. De bleeke dame
in tailor-made-reiscostuum scharrelde langs
de II en I klasse, zocht hare plaats. Ook wij
stegen weer in dezelfde coupee in....
't Zwitsersche boerenmeisje was weg. De
bleeke meneer zat er nog. Een paar Engelsche
sportgasten in witte en groene truien, druk
en niet sneeuw en buitenlucht aan hun
kleeren, kwamen even later binnen, vulden de
wageuruimte met druk lacherig over en weer
gegrap over sweepstakes" en snowruns."
'k Sloot 't raampje want Jegde 'k uit
we gaan nu door een lange keertunnel. M'n
overbuurman keek me maar geloovig-goedig
met z'n groote oogen aan, en weer haalde
hij den brief van zijn pension uit zijn zijzakje,
en begon dien te herlezen, over 't afhalen
van den trein....
Hij was nog in z'n lectuur verdiept, toen
ik impressario-achtig aankondigde :
Die Talschaft and die Stadt Davos.
't Kaampje trok ik zelf voor hem omlaag,
en terwijl ik me aan 't zijruitje aanleunde,
boog hij zich naar buiten.
Wolfgang lag als 'n verstrooid, brandend
dorp hoog op de sneeuw. Daarachter lag
inPAEKER, 2 deelen. Kotterdam, J. M. Bredéa
Beschouwingen over het Groenloopen, door
dr. J. W. WICHBEINK. Amsterdam, Van
Holkema & Warendorf.
Vrouwenwapens, door FETIX HAGEMAN. No.
176 Van Warendorf's novellen-bibliotheek" ,
Amsterdam, Van Holkema & Warendorf.
Nederlandschf. Belktrie, 1901?1903, door W.
G. VAN NOUHUYS. Amsterdam, Van Holkema
& Warendorf.
De moderne godsdienstige richting in Neder
land, door dr. J. HERDERSCHEE. Amsterdam,
Van Holkema & Warendorf.
VINCENTE BLANCO IBAÜEZ, Waar
oranjeboomen bloeien. Roman, naar het Spaansch, door
dr. A. A. FOKKER. Amsterdam, Van Holkema
& Warendorf.
EDWAED CARPEXTEP, Liefde's meerderjarig
heid. Een verhandeling over de onderlinge
verhouding der beide seksen, vertaald door
L. DE JAGER MEEZINBROEK-VAN BEVERWIJK,
met voorwoord van dr. H. WAS. Amsterdam,
Van Holkema & Warendorf.
Inhoud van Tijdschriften.
De Nieuwe Gids, afl. I: Maneschijn, door
Arthur van Schendel. Gezin, door J.
Everts Jr. Verzen, van Willem Kloos.
Geertje, door J. de Meester. Verzen van
Joannes Eeddingius. Arm leven, door
Eeineke van Stuwe. Verzen, van Willem
Halma. Literaire Kroniek : (Sjofelen, van
Henri Hartog), door Willem Kloos.
De Nieuwe Tijd, No. 9: In den nieuwen
dag, door A. van Collen. Het internationale
congres, door H. Gorter. Uit vroeger dagen,
door J. Saks. Iets over prostitutie en
vrouwenarbeid, door F. v. d. Goes. Huis,
dramatische episode, door Herm. Heyermans
Jr., Een geschiedenis van het socialisme
in Amerika, door C. J. Serrurier Damme.
Het jongste gericht, (slot), door R. Kuijper.
Het karakter van het klein-burgerdom, door
Bruno Schvenlank, vert. door B. L.
Eigen Haard, No. 38: Gees, door L. Klaver,
(slot). Twee Oud-Germaansche lijken uit
het Weerdingprveen, door G. J. Land weer Jz.,
met afb. De havenwerken te Makasser,
door C., met afb. naar foto's, tijdens den
aanleg genomen. Endin, door De
Meerulaer. I. In Bretagne, door J. Eigenhuis,
met illustr. naar penteekeningen van J. J.
Damme, (slot). Vragen en Antwoorden.
Het Freewheel, door P. Leeuwenberg, direc
teur der Rijwielfabiiek Simplex, met afb.
Feuilleton.
Eiken zomer sterven er honder
den van flinke, gezonde kinderen
aan braakloop. Geen beter waarborg
tegen deze ziekte d.m eene rationeele voeding
van den zuigeling met Kufeke's
Kindernieel en koemelk. Kufeke's
Kindermeel doet de melk in de maag van het
kind gemakkelijker verteeren en vormt een
minder vrucht-baren voedingsbodem voor
ziektekiemen, daar het de gisting in de
ingewanden vermindert. Bovendien is het
Kufeke's Kindermeel door zijn gehalte aan
voedingsstoffen oorzaak dat geheel het orga
nisme, bijgevolg ook de maag en de inge
wanden van het kind aan de ziektekiemen
krachtiger weerstand bieden. Braakloop
komt het meeste voor bij kinderen die niet
genoeg of verkeerd gevoed worden.
Zeker en pijnloos werkt het sedert 30 jaren
erkende jjf- Echte Radlauer'sche
Eksteroogeumiddel. "^m Opfennigp. flac. Slechts
echt met de firma»KRONEN APOTHEKE,
Berlijn. Depot in de meeste Apoth. en Drogisten.
ECHT VICTORIAWATER.
Oberlahnstein.
de l* Cour.
CHOCOL1T-VEEN
ARTISTIQUE"
LE PLUS DELICIEUX
CHOCOLAT POÜR CROQÜER.
Utines a Sneek (Hollande).
MIIIIIIIIIIIIIUMIIIIIIHIIIIMIIIUIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIMIIIIIflIM
gevroren zwart tusschen de witte bergdammen
bet meer van Davos, uitwijkend ver in het
tooner-geheime dal, waar 't maanlicht in
neerzilverde.
Daarachter sloeg de electrische brand der
tuberculose-stad als een veeg van fel licht in
den wijd-uit heldereu hooilandsnacht op.
Hier en daar lag een sanatoriumhuis als een
paleis vol brandende feestramen, afzijds op
een heuvel.
Hij dronk 't beeld in met z'n groote oogen,
die glansden in 't smalle verweerde
teringmannetjes-gezicht.
We zagen de stad van daklooze hooge ge
bouwen en witte booglampen, die daar aan
't einde van het zwarte ingevroren meer lag,
naderen. De dennen en woudhutten renden
ons voorbij in den maanlichten bedrieglijken
sneeuwnacht.
De bleeke jongeheer had aan 't andere
venstertje, zijn venstertje, ook uitgeleund en
uitgekeken, maar hij zag er waarschijnlijk
niets dan donker sneeu wdal. Nu kwam hij bij
ons staan, achter mij,bescheiden, nieuwsgierig.
Ik liet hem zijn plaats. En ik bestudeerde
die twee koppen, die, de handen tegen 't glas,
nu ieder op de bank tegenover elkaar zaten
uit te kijken, te staren naar de nieuwe open
baring der hoop.... Davos, 't land van tuber
culose-genezing L...
De bleeke jongen in z'n foulard, dunneuzig,
met waterige oogen en zieke trekken; de
verweerde huisvader, mager, maar pootig. En
de oogen van beiden, glansvreemd, als in
extase, in spanning, aandachtsvolle
kijkspanning naar de vreemde lichtstad op 1500 nieter,
die daar openschoof met z'n logge wanbouw
van hotel- en sanatoriumstraten.
Hoevele vochtige oogen zouden evenzoo
uitzien in andere cornpartementjes ?
Davos !.... Davos-Dorf.... Davos Platz.... Alles
oesstiege!
't Perron staat vol hotelportiers. En uit den
trein zwart, rookhollend, met vurige oogen
stijgen af in <le witte sneeuw vlugge en
langzame, oude en jonge gedaanten, schepen
die in den nacht voorbijgaan."