De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 18 september pagina 4

18 september 1904 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1421 erboven: Nous ne sommes pas des gueux, en gaat' dan pfotesteeren. Tegen wie, tegen lift.;. ge raadt het nooit. Hij protesteerde, omdat anderen niet protesteerden. Hij zegt: .?Tegen de kenschetsing als sinecures" van de hoogst gewichtige en in ons land zoo v<5él eifchende betrekkingen van bibliothecaris en museum-directeur vond niemand het de in'oeite waard om te protesteeren, ook niet de voorzitter, prof. Te Winkel, in zijn ant woord. De voorzitter, trouwens, bleek ook njet te weten, dat vorige Congressen door Jongeren" waren bezocht en b. v. op dat te Nijmegen het voorlaatste Congres, dus isjv gesproken door een onzer allerjongste dichters, de heer Graadt van Eoggen! Die ernst der Congressisten ook! " Ja, ja, die ernst der congressisten, en de ernst van Lapidoth! Dat hij 't niet noodig 'acht naar 't Congres te gaan, zij daaraantoe, maar dan moet hy zich ook te goed achten, om maar lukraak een kroniek Voor z'n blad eruit te slaan, zonder ter plaatse zelf te zijn geweest. Dat is journalistiek en nog wel z. g. literaire journalistiek van de slechtste soort. Immers was hij er wel geweest, dan zou hij hebben geweten, dat ik niet sprak van museum-direkteuren, niet van sinecuren, maar over zoogenaamde sine'euren, wat dunkt mij nog iets anders is; dat het congres volstrekt niet met gelijke mild heid alles toejuichte; dat er zelfs hilariteit onstond bij het woord stipendia en conservator-funktie. Hij zou dan ook weten, dat de voorzitter Prof. Te Winkel, in geenen deele het door m\j geopperde volledig aanvaardde, zonder nochtans als een driftige kip erop aan te vliegen. En de heer Lapidoth, die ommelette maakt zonder eieren, den voorzitter een verwijt ervan maakt, dat hij niet eens weet, nota bene, dat zelfs te Nijmegen door GFraadt van Roggen is gesproken, wel dezen onderlegde Lapidoth moet ik nu zeggen ... nu ja... 't is een belangrijk feit... hemel 't is zoo belangrijk, dat ik te Dordrecht, dat is een zes of zeven jaar geleden, al vóór Graadt van Koggon, heb gesproken. Oei, of hier ook 't zand gaat opwaaien! Beste Lapiduth, als je niets anders hebt te .«chrijven dan zulke futiliteiten over wie de eorste en wie de allereerste is, dan wordt het toch al te dun. Maar't is waar, ge woudt i»en artikel schrijven over een rede, waar ge niet bij zijt geweest. Ziet ge nn waartoe komen de mannen zooals gij omschrijft: Romanciers, novellisten, dichters, die zich met gpriuge inkomsten tevreden stellen, om zooveel inogelük vrijen tijd voor hun kunst over te kunnen houden, een kunst, die haar beoefenaar doorgaans niet onderhoudt, die offers van hem eischt aan comfort en ver maken. De een werkt aan een dagblad, een ander sneeft een groot deel van zichzelf aan het ambt van prediker en voorganger eener gemeente, een derde is boekhandelaar, koop man, assuradeur, onderwijzer .. .".Die allen verwerven zichzelf door hard werken de weelde, om in hun kunst volkomen onaf hankelijk te wezen." Dus tot die menschen behoort gij waarde heer Lapidoth ? Maar ziet ge niet hoe ge u zelf vergrijpt. Niet aan de literatuur, niet aan uw kunst, maar aan de journa listiek, door te schrijven over 'n onderwerp waarvan ge slechts uit tweede, uit derde hand iets weet. De journalistiek, hoe na ver want aan literatuur, is een vak apart, en een vak, dat m.i. vordert den geheelen uiensch, zoo goed als literatuur. Ge behoeft er dus volstrekt niet op te stoffen, dat literatoren werken aan dagbladen. Behalve, dat de funktie van literator-journalist een ge raar op zichzelf kan worden voor de literatuur, een onder werp waarop ik later wel eens dieper wil ingaan, zoo is juist het overgaan tot de jour nalistiek, dat gij zóó roemt, maar dat ik 200 zeer betreur, een der argumenten mee, die mij er toe brachten, 't licht te werpen op funktiën als conservator, archivaris. De jour nalistiek put uit, neemt alles mee, terwijl 't andere niet alleen tot stilte en bezonken heid, maar als 't ware tot de bronnen voert. Wat verrichten v. Nouhuys, Netscher, Scharten?Antink en zelfs gij Lapidoth in de literatuur, sedert ge tot de journalistiek overgingt? De eenige die nog werkt (een waar wonder, die de bewondering opwekt van allen, is De Meester). Maar och, wat zou hij ver mogen, indien daar niet naast stonden werkers, die zich met ziel en lichaam aan de kunst van schrijven geven? De affiniteit tusschen schrij vers onderling, waarop Heyermans nog onlangs wees, moet men maar zoo niet wegcijferen. iiimiHiiiiilMlllliliiiiiiiillllHiiiiiiiiiimiiiiMiiiiimiilllllHlM brekens gekost, voor ze een regeling getroffen hadden ook met het geld. Maar nu was het dan goddank zoo ver 't kon zoo niet langer, iedere maand achteruit en nu hoopte ie maar, dat ie er beter zou worden.... De avond was neergegaan over de bergen en velden. Schimmig-onkenbaar dansten de schaduwen langs de coupeeraampjes. Binnen in den wagen was 't vriendelijk-electrisch verlicht, 'k Keek terloops naar de andere zij van den doorgang. Er zat 'n volksmeisje, plomp in jak, waar de baleinjukken van 't corset stomp piekend om 't grove lijf uitbolden, 'n blonde boerenwrong in 't haar, en 'n zwarte hoed met bonte blommen, die daar op balanceerden en 'n rok van viezig-groen, vierkant om de heupen. Ze luisterde met half open mond, naar alles wat we spraken. Tegenover haar zat bleek en hoog de jonge meneer met de zijden foulard, die 'k in Landquart bij 't overstappen had opgemerkt. Ook hij scheen te luisteren. M'n overbuurman vertelde me van z'n bemoeiingen om in de Deutsche Heilstatte te worden opgenomen. Maar 't was niet ge gaan : afgewezen. Eens had ie willen berusten. Maar toen hadden ze hem verteld, van 'n man van zijn jaren, die te Davos beter was geworden. En toen hadden ze er thuis nog eens lang en breed over gepraat... ook over 't geld... en zoo was ie ergens onder dak gekomen, in een privaat-pension ... Zenuwachtig grabbelde weer z'n hand in 't zijzakje van z'n colbert. En hij liet den brief nu lezen, dien hij zelf telkens had ingezien. En bezorgd-ernstig vroeg hij mij, of ik wist 'dat 't goed was 't pension. En of 't ver van 't station lag. En hoe 't er uitzag? En of 't dicht bij groote sanatoria stond. En kalm-aan berustigde ik hem in verder vertellen van 't leven in Davos, in de sanatoria, in de hotels, op de ijs- en sledebanen; van de witte sneeuw en de klare nachten. En me buigend naar 't raampje keek ik er uit. We schokten door 'n dichte avond mist; in 't land lagen hier en daar klodders sneeuw, en zware smakke sneeuw lag zoo opgeploegd langs den spoordam. We le.eren onbewust van elkaar, stuwen elkaar voort, en daarom kan een volk nooit steunen op schryvers van twee bezigheden. Die laatsten kunnen zich troosten, dat ze wellicht een even nuttige werkzaamheid verrichten door 't volk in te lichten, maar waar het 't wezen van de kunst zelf geldt, en de onaf hankelijkheid van de produceerende werkers, moeten ze zich bescheiden terugtrekken, be denken dat, nu ze zelf hun kunst verloochen den, mogelijk om invloed te hebben, gemak kelijker rond te komen of wat dan ook, ze geen recht hebben de menschen die hun geheele leven er aan geven, hooghartig, of verwaten te na te komen, en te proklameeren, zooals die protesteerende Lapidoth, wel een weinig onhandig, doet met 't opschriftje: Nous ne sommes pas des g deux! Hy heeft dit gezegde wel l icht anders bedoeld. Ik zei toch ook al te Deventer,als men eenmaal aanneemt, dat de taal 't sterkst verweermiddel is van 'n volk, 't ook van zelf spreekt dat het volk zijn schrijvers moet onderhouden, dat we dus niet hoeven te bedelen; maar eigenlijk schuilt de spits van de angel wel bij hemzelf. Heeft van Deyssel Beets niet ge roemd, voornamelijk, omdat hij de letterkunde, als vak, tot maatschappelijke eere bracht, en Lapidoth woont in den Haag, vrij konfortabel ingericht, heeft zijn eigen kringetje, houdt jours, kortom, geniet alle voordeelen van 't goed gesitueerd-zijn, en nu komt daar iemand op het congres en vraagt stipendia voor schrijvers. Dat gooit de deftigheid van 't vak in eens weer om. Maar dat alles neemt niet , weg, dat ik de funktie van conservator, er zullen er wel zijn, die 'n tijdlang 't baantje van fortwachter wiHen vervullen, verkieselijker acht dan het uit puttende métier van journalist. De N. Rott. Crt. merkte reeds op, dat ik mogelijk aan toestanden in 't buitenland dacht. Zoo was de heer Loconte de Lisle onder bibliothecaris van den Fransehen senaat, woonde in het Medicis-paleis, genoot een jaargeld en had... niet veel te doen. J. J. \Veiss werd bibliothecaris van het paleis van Fontainebleau, een sinecure, die hij zes jaar lang, tot zijn dood, heeft gehouden. Coppée wa-i een jaar of wat archivaris der Comédie Francaise, wat niet heeleniaal een sinecure was. Maar hebben we in ons eigen land geen paar schitterende voorbeelden in Frans Coenen, die conservator is van 't museum Willet?Holthuysen, aan Dr. Byvanck, werk zaam aan de Koninklijke Bibliotheek? Maar genoeg ervan. Op 't Deventer Congres noemde ik vier, vijf middelen, om do onaf hankelijkheid van den schrijver eenigszins te waarborgen, en zie, ze vallen aan, op wat ik 't laatste, het allerlaatste noemde. ik gaf die middelen aan, en men kan daar over van gedachten wisselen, maar niet met fanfaronaden, met grappige protesten en ijdeltuiterij. Ik weet heel goed, dat er tegen stipendia bezwaren zijn, daarom noemde ik voorop : aansluiting Berner Conventie, vereenigingen, oui partikuliere boekerijen te stich ten, konsulaatsbibliotheken, als middel om belangstelling van Nederlanders die elders wonen, voor 't eigen land gaande te houden. Het argument tegen Belgiëaangevoerd telt evenmin. Immers als ergens een huis in stort of onbewoonbaar blijkt, dan bouwt men gewoon een nieuw, en zegt niet: zie je wel, je hoeft geen hui/.en te bouwen, loop maar onder den blooten hemel, want die huizen storten in. De heer Lapidoth meende, dat er gepro testeerd moest worden toen ik de Xoorsche literatuur omschreef als een windhandel in zieleproblemen. Welnu, als de heer Lapidoth lust heeft hij heeft verscheiden organen tot zijn be schikking ik ben bereid. Hij spreekt ergens van comble, maar dit is toch wel de eoinble een ander op te dragen, wat hij zelf 't beste Kan bewijzen. Hij is toch blijkbaar er van overtuigd, dat ik 'n flater beging, een snoeverij, toen ik beweerde, dat wat de Noorsche litera tuur thans over onze boekenmarkt uitstrooit, niet veel anders is dan het uitspinnen van zielegevalletjes zonder werkelijken levensgrond. Bovendien sprak ik-vergelijkender wijze, voegde eraan toe, dit we met ons eigen literatuur wel op 't goede pad staan, maar nog volstrekt niet bereikten. En toch, ondanks dut, wil ik de vraag stellen of de heer Lapi doth in de buitenlandsche literatuur van de laatste paar jaar eenig werk kan aanwijzen, als Menschenwee" van Querido dat, hoe overdadig van beschrijving ook, een zoo ge weldige zieletragiek geeft? Als ik uit dat Hinderlijk zijlicht uit de coupee afwerend met bei z'n handen voor de oogen, drong nu ook m'n overbuurman zich tegen 't raampje op. Even lachte ie goedig terug tegen mij : Schnee! toen ging ie weer aandachtig uit kijken, 't Donkere avondland Hardde als gescheurd-grauwe en witte lappen voorbij. Een heerlijke herfstmist maakte alle omtrekken week. Zwak gloorde hier of daar een zonnig lichtje van den zoom vaneendonker-wachtend woud. De meneer met de zijden fonlard had 't bleeke gezicht nu ook afgewend, keek aan zijn kant naar buiten, 't Boerenjuffertje over hem lachte me aan. Sie fahren auch nach Davos, Fraulein? Nei, nach Chlosters ? gaf ze me met Zwitserschen tongval terug. Sie wohnen wohl dort oben? Bleu, langzaam k wam ze los. Ze was er 's win ters bij '11 tante, die er 'n Wirtstübchen" hield. Ze was niet sterk, wat haar borst betrof. En 't was nergens zoo goed te wonen als daar boven in de dunne vrieslucht van 't Davoser dal, wanneer men 't op de longen had. Ik zette een boom met haar op over 't sleedjes jagen bij Klosters. Zij lachte blijverlicht bij 't zich herinneren van vroegere winters, van de dollemans-leuke sporttooneelen. Haar blauwe oogen raakten in zachten glans. Zoo 'ttrillendlichtdraadjenuschijnselde over haar leelijke onbeholpen lijf en over de peenige losgevlokte boerehaarlokken, was ze toch wel interressant. Jammer genoeg, maakte mijn overbuurman een einde aan mijne betrachtingen. De trein grommelde aangeremd 'n station netje binnen. M'n overbuurman liet 't raampje na kort gemier openvallen, keek uit, trok zich terug als 'n slak in z'n huisje. Toen keerde ie zich naar mij met groote opene omkringde blauwe oogen. Zijn we al boven? Ik keek uit, 't was Semens. De lucht was helder. We waren geleidelijk boven de mist uitgekropen. Een zilveren maan klom achter de kim der bergen. Alom besneeuwd lag het land; wollig bedekt de daken der huizen met boek slechts knip het huishouden van Kees de strooper, dan tart ik met dat enkele brok de weergade te vinden in' t buitenland. O, ik weet het, zoo goed als Lapidoth, dat men met stipendia geen schrijvers kweekt, maar als ze er zijn kunnen ze worden ge steund, gesterkt. Pas vooral op, goede, brave Lapidoth.dat een man alsQuérido geen toelage wordt verleend, 't Hindert niet, dat hij in zijn werk stikt of krêpeert, als gij, gezeten journa list-literator, u maar hoog kunt houden met een: nous ne sommes pas des gueux! Ge hebt voorbeelden, schitterende voor beelden, zegt ge. O ja, ik weet het: Zola, die in bed zat te schrijven, terwijl zijn hemd werd gewasschen, en Multatuli, die op 'n zolderkamertje te Brussel geen vijf cent had om inkt te koopen, maar deze menschen gaven niet hun kunst als gevolg van armoede, meer ondanks hun armoede, en wie weet, wat dergelijke menschen nog meer hadden kunnen verrichten indien de omstandigheden gunstiger waren geweest. In onze eigen omgeving zijn voorbeelden van jonge schrijvers, die bezweken onder kommervolle omstandigheden, en toch zoo veel beloofden. Dat kan men beschouwen, als zooveel anderet droeve omstandigheden, (waarom hoeven die menschen ook te schrij ven), maar als men eenmaal aanneemt, dat de taal 't sterkste verweermiddel is van een volk, en zeker van 'n klein volk wat recht op eigen bestaan moet bewijzen, ja zie, dan gaat de zaak er toch wat anders voor staan. We zoud n dus daarover eerst moeten vech ten. Eerst als 't beginsel is aanvaard, kunnen we spreken over de wijze van toepassen, reden waarom ik die slechts terloops aangaf, maar waarover gij een heel vuurwerk gaat opsteken. 't Is mal hoe de vrees voor 'n klerikaal ministerie, vrijzinnige menschen in't hoofd zit te spelen, 't Spreekt toch van zelf, dat men bij stipendium-uitkeeren, niet de regee ring, die toevallig aan 't bestuur is, maar bevoegde menschen, als de schrijvers onder ling, de kritici enz. laat beslissen. Waar ik te Deventer een 20 minuten, en hier een paar kolom beschikbaar vind, kan een onderwerp met zoo veel kanten, niet maar zóó worden afgehandeld Daarom vriend Lapidoth voorloopig dit enkele woord, n sans rancune, naar ik hoop. Want hier is niets persoonlij is, zelfs niet waar ik uw situatie erbij haal. Htt diende als bewijs grond allén. G. VAX Hri.zEN. IIIIII1IIMIIMIIIIIIIIIIIMIII De root en-roeljilaai. De verbeteringen, die in deze en in de laatste helft der vorige eeuw in het belang der gezondheid, vooral van de bewoners van de steden, zijn aangebracht, zijn zeer talrijk. Het verschaffen van goed drinkwater, het toezicht op voedingsmiddelen, het oprichten van abattoirs, het toezicht op woningtoestan den en^. kunnen als zoovele bewijzen daar voor gelden. Bij het toezicht op woningtoestanden geldt vooral de zorg dat versche lucht in voldoende mate aanwezig kan zijn, en dient dus zooveel mogelijk gezorgd te worden, dat die versche lucht niet door vreemde bijmengselen verontreinigd wordt. Versche zuivere lucht, d.i lucht, die het juiste gehalte van de voor de ademhaling onmisbare zuurstof en zoo wuinig mogelijk vreemde bijuiengselen bevat, is voar het behoud der gezondheid een hoogst belangrijke zaak. y\i laat, vooral in grootere steden, en in de centra van menschelijke samenleving die zuiverheid van lucht nog al eens te wenschen over, en wordt onzuiverheid vooral veroor zaakt door het stof van kleeden kloppen, rook en roet van tal looze sehoorsteenen, doch vooral van fabrieksschoorsteenen, en van locomotieven. Keeds lang wordt er naar gestreefd die vorming van rook en roet te beperken of weg te nemen, niet alleen, omdat deze beide zaken zeer onaangenaam, en schadelijk voor de gezondheid zijn, maar ook uit een finan cieel oogpunt. Overal waar rook en roet worden gevormd, is dit een bewijs van onvolkomen verbranding, en al moge uu alle stoffen, die in huizen en fabrieken tot verhitting dienen niet voor geheele verbranding vatbaar zijn, wo gaan toch ontegenzeggelijk, vooral bij het stoken met steenkool, dagelijks schatten verloren, omdat deze in den regel onvolkomen verbrandt, en een deel daarvan doelloos de lucht ingaat. Daar rook zwaarder is dan lucht, IIIIIIIMIIIIIIMItllllllllll hooge sneeuw vracht, die er als een vacht op neerhing. Donker stonden de blokken dennebosschen togen de berghellingen. Zilveren llitsjes scheutte 't maanlicht uit het wijde kristallen sneeuwdal. Ik ging hem nu uitleggen ... of ie 't wel ooit zoo helder had gezien in het laagland, iedere boom, iedere tak scherp-omtrokken. Eenzame lichtjes, die brandden uit verre ver laten huisjes. Of io 't niet voelen kon aan z'n borst, dat we in dunner lucht waren. Een gezond mensen kon 't voelen! En hij voelde 't. Zijn sentimenteele Duitschers-hart ging open. Als op een kerstmisschilderij, mompelde hij. Ik verstond wat hij bedoelde. De reine nacht en de hutten vrede, die geelgloorde uit de vierkante vensterplakken der geteerd-bruine donkere landhuisjes midden in bet machtige dal van eindlooze sneeuw en statige bosschen; de eenzame man, die daar uitstapte en zwart op de sneeuw van den verren landweg ging 't was alles zoo recht een Weihnachts-tableautje. 't Dorps torentje, waar 't maanlicht glom op de zinken goten of er levend kwik in liep 't ver laten kerkehuis, ontbrak zelfs niet! Hij bleef nu maar aan 't raampje staan, opsnuivend de lucht, wijd-ademrekkend nu en dan naar achter. En telkens merkte hij wat op, dat ik mee moest zien. 't Miniatuur-treintje, in den wijden witten gebergtenacht, kronkelde zich door 't avondstille land. Lichtend glansde veeloogig-geel een dorp, wijd- verstrooid, ver en hoog in het dal, tusschen de witte wouden-begroeide dammen. Davos? vroeg hij. 't Was Klosters. We hadden er oponthoud. Ik ging er met hem op en neer op 't stille perron. Late sledegasten, in witte sportborstrokken, gamaschen om de sportkuiten zaten in de lichte wachtkamer te pirnpelen, en luide bravoer te maken. Zilver-rein was de maan opgeklommen. Hoog en groot oogden de sterren in den fluweel-diepen hemel. De sneeuw kraakte onder onze stappen. Schier in extase, groot-open oogen, keek daalt het langzamerhand op de daken der huizen, boomen, in de lageie luchtlagen en op den boeem neder, en hoe groot die roetmassa's zijn, leert b.v. het onderzoek dat Heim in het jaar 1897 volgens een zeer nauwkeurige methode voor de stad W rzburg in het werk heeft gesteld, Hij vond dat aldaar, en nog wel in den zomer, per vierkante meter bodemoppervlakte in een etmaal 105 milligram roet neervalt, het geen voor dezen stad een dagelijks ver lies aan brandstof ter waarde van ongeveer 60 guldens zou beteekenen. Volgens O. Grünert leveren de stookplaatsen en fabrieken te Dresden een hoeveelheid van 20 kilogram roet per dag en per vierkante kilo meter, hetgeen overeenkomt met een bedrag van ongeveer l millioen kilogram roet per jaar. De schoorsteen van een suikerfabriek in die stad werd, om een nauwkeurige be paling mogelijk te maken, van een rookvanger voorzien, en het roet dat daar binnen 6 dagen tijds opgezet was. had een gewicht van niet minder dan 0800 kilogram. Dit maakt in een jaar van 300 werkdagen een bedrag van 349.000 kilogram, gelijks aande met 34 spoorwagonladingen. In Manchester vond men bij mistig weer binnen 3 dagen een hoeveelheid van 286 kilogram per vier kante kilometer. Dan is er nog een ander nadeel verbonden aan de buitensporige vorming van roet en rook, n.l. de vorming van zwaveligzure dampen. De steenkolen toch bevatten een meer of minder groote hoeveelheid zwavel, en wordt hiervan bij de verbranding ook zwavelig zuur gevormd, hetgeen een prikkelende gassoort is. Eu hoe onaangenaam dit voor de lucht wegen is, heeft zeker ieder die met steenkolendamp in aanraking kwam, wel eens ondervonden. Ook voor den plantengroei, inzonderheid voor de vruchtboomen, zijn die dampen nadeelig. Dan is er nog een minder aangenaam na tuurverschijnsel, waarvoor de rook voor een deel aansprakelijk wordt gesteld. Het is de bevordering van mist en nevel, hetgeen aldus verklaard kan worden, dat de uiterst fijne stofdeeltjes, waaruit de rook bestaat, de waterdamp uit de lucht aantrekken, en deze daardoor verdigten. Londen -net z'n tallooze schoorsteenen en enorme bevolking is be rucht om z'n mist, en aan de sterrewacht te Greenwich heeft men dienaangaande ge regelde waarnemingen gedaan. Uit de statis tiek dier waarnemingen is gebleken, dat het aantal dagen, waarop men de zon kon waar nemen, sedert het midden der 18de eeuw, dus in ruim 150 jaren, van 100 tot 115 dagen per jaar gedaald was. Ofschoon de stookplaatsen in onze huizen ook nog wel hun contingent leveren voor rookdeeltjes in de lucht, is dit toch, vooral in plaatsen waar gasfabrieken zijn, zeker veel geringer dan vroeger door het stoken niet cokes en het meer en meer in gebruik komen van kookgas, daar deze beide verhittingsmiddelen geen roet geven of slechts in zeer geringe hoeveelheid. Het grootste kwaad in deze is zeker wel afkomstig van de locomotieven en van de fabriekschoorsteenen, en is men er sedert lang op bedacht dit kwaad te ondervangen. In Engeland schijnt men daarmede in den laatsten tijd op den goeden weg te zijn, en worden aldaar de hooge fabriekschoorsteenen meer en meer vervangen door toestellen tot vernietiging van rook. Deze toestellen worden verbonden met inrichtingen, waardoor een krachtige trekking wordt teweeggebracht, en de bij de vernietiging van rook ontstane gassen snel worden verwijderd. En wordt beweerd, dat deze inrichtingen goedkooper zijn, dan het bouwen van hooge schoor steenen, en zoo dit beweren waarheid blijkt te zijn, is dit ongetwijfeld een zaak van groot belang. Niet alleen zullen dan vrij zeker de hooge fabriekschoorsteenen, die een oord zoo ontsieren, langzamerhand verdwijnen, maar zal vooral een groot hygiënische belang wordeu gediend. Het verblijf in plaatsen waar fabrieken zijn, zal alsdan door mindere ver ontreiniging der lucht niet alleen gezonder, doch ook aangenamer worden. A nis t., Sept. '04 Dr. V. v. d. PLAATS. NIEUWE UITGAVEN. Toen de ridderschap in bloei was. Geschiedenis van CIIARLES BRANDOX en MARY TUDOR, zuster van koning Hendrik van Engeland, door EDWIN CASKODEX. Rotterdam, J. M. Bredée. De zutels dar machtigen. Gedenkschriften van Kobert Moray, naar het Engelsch van GILBERT de arme lijder naar de rijzende bergdarnmen, waar iedere hut, als 'n doosje met wat sneeuwwatten er boven op, hoog tegen de helling, zichtbaar was. Ik wees hem de toppen, de Silvretta-gletscher, heel ver in het maanlicht, 'n cascade van gestold zilver. . . . Was niet de suggestieve kracht van dit winterseizoen, van dezen forschen hooggebergte-nacht, van de^e ijle zuivere lucht, een zegen voor de lijdenden, voor de hopenden, die nu voor het eerst van hun leven, dezen avond naar Davos opstoomden ? Was nu al niet moed en vertrouwen in het hier-wel, te zullen overwinnen den wreeden, sluipenden vijand weer teruggekeerd in hunne moedelooze zielen ? De locomotief had gewisseld. M'n wandelmakker porde z'n leunstok diep in de hooge sneeuw, probeerde wat sneeuw in z'n handen te kneden. Uit de kotliekamer weken uit de lichte glazen deuren donkere schaduwen. Geroep, geschreeuw vulde 't perron. De bleeke dame in tailor-made-reiscostuum scharrelde langs de II en I klasse, zocht hare plaats. Ook wij stegen weer in dezelfde coupee in.... 't Zwitsersche boerenmeisje was weg. De bleeke meneer zat er nog. Een paar Engelsche sportgasten in witte en groene truien, druk en niet sneeuw en buitenlucht aan hun kleeren, kwamen even later binnen, vulden de wageuruimte met druk lacherig over en weer gegrap over sweepstakes" en snowruns." 'k Sloot 't raampje want Jegde 'k uit we gaan nu door een lange keertunnel. M'n overbuurman keek me maar geloovig-goedig met z'n groote oogen aan, en weer haalde hij den brief van zijn pension uit zijn zijzakje, en begon dien te herlezen, over 't afhalen van den trein.... Hij was nog in z'n lectuur verdiept, toen ik impressario-achtig aankondigde : Die Talschaft and die Stadt Davos. 't Kaampje trok ik zelf voor hem omlaag, en terwijl ik me aan 't zijruitje aanleunde, boog hij zich naar buiten. Wolfgang lag als 'n verstrooid, brandend dorp hoog op de sneeuw. Daarachter lag inPAEKER, 2 deelen. Kotterdam, J. M. Bredéa Beschouwingen over het Groenloopen, door dr. J. W. WICHBEINK. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. Vrouwenwapens, door FETIX HAGEMAN. No. 176 Van Warendorf's novellen-bibliotheek" , Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. Nederlandschf. Belktrie, 1901?1903, door W. G. VAN NOUHUYS. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. De moderne godsdienstige richting in Neder land, door dr. J. HERDERSCHEE. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. VINCENTE BLANCO IBAÜEZ, Waar oranjeboomen bloeien. Roman, naar het Spaansch, door dr. A. A. FOKKER. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. EDWAED CARPEXTEP, Liefde's meerderjarig heid. Een verhandeling over de onderlinge verhouding der beide seksen, vertaald door L. DE JAGER MEEZINBROEK-VAN BEVERWIJK, met voorwoord van dr. H. WAS. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. Inhoud van Tijdschriften. De Nieuwe Gids, afl. I: Maneschijn, door Arthur van Schendel. Gezin, door J. Everts Jr. Verzen, van Willem Kloos. Geertje, door J. de Meester. Verzen van Joannes Eeddingius. Arm leven, door Eeineke van Stuwe. Verzen, van Willem Halma. Literaire Kroniek : (Sjofelen, van Henri Hartog), door Willem Kloos. De Nieuwe Tijd, No. 9: In den nieuwen dag, door A. van Collen. Het internationale congres, door H. Gorter. Uit vroeger dagen, door J. Saks. Iets over prostitutie en vrouwenarbeid, door F. v. d. Goes. Huis, dramatische episode, door Herm. Heyermans Jr., Een geschiedenis van het socialisme in Amerika, door C. J. Serrurier Damme. Het jongste gericht, (slot), door R. Kuijper. Het karakter van het klein-burgerdom, door Bruno Schvenlank, vert. door B. L. Eigen Haard, No. 38: Gees, door L. Klaver, (slot). Twee Oud-Germaansche lijken uit het Weerdingprveen, door G. J. Land weer Jz., met afb. De havenwerken te Makasser, door C., met afb. naar foto's, tijdens den aanleg genomen. Endin, door De Meerulaer. I. In Bretagne, door J. Eigenhuis, met illustr. naar penteekeningen van J. J. Damme, (slot). Vragen en Antwoorden. Het Freewheel, door P. Leeuwenberg, direc teur der Rijwielfabiiek Simplex, met afb. Feuilleton. Eiken zomer sterven er honder den van flinke, gezonde kinderen aan braakloop. Geen beter waarborg tegen deze ziekte d.m eene rationeele voeding van den zuigeling met Kufeke's Kindernieel en koemelk. Kufeke's Kindermeel doet de melk in de maag van het kind gemakkelijker verteeren en vormt een minder vrucht-baren voedingsbodem voor ziektekiemen, daar het de gisting in de ingewanden vermindert. Bovendien is het Kufeke's Kindermeel door zijn gehalte aan voedingsstoffen oorzaak dat geheel het orga nisme, bijgevolg ook de maag en de inge wanden van het kind aan de ziektekiemen krachtiger weerstand bieden. Braakloop komt het meeste voor bij kinderen die niet genoeg of verkeerd gevoed worden. Zeker en pijnloos werkt het sedert 30 jaren erkende jjf- Echte Radlauer'sche Eksteroogeumiddel. "^m Opfennigp. flac. Slechts echt met de firma»KRONEN APOTHEKE, Berlijn. Depot in de meeste Apoth. en Drogisten. ECHT VICTORIAWATER. Oberlahnstein. de l* Cour. CHOCOL1T-VEEN ARTISTIQUE" LE PLUS DELICIEUX CHOCOLAT POÜR CROQÜER. Utines a Sneek (Hollande). MIIIIIIIIIIIIIUMIIIIIIHIIIIMIIIUIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIMIIIIIflIM gevroren zwart tusschen de witte bergdammen bet meer van Davos, uitwijkend ver in het tooner-geheime dal, waar 't maanlicht in neerzilverde. Daarachter sloeg de electrische brand der tuberculose-stad als een veeg van fel licht in den wijd-uit heldereu hooilandsnacht op. Hier en daar lag een sanatoriumhuis als een paleis vol brandende feestramen, afzijds op een heuvel. Hij dronk 't beeld in met z'n groote oogen, die glansden in 't smalle verweerde teringmannetjes-gezicht. We zagen de stad van daklooze hooge ge bouwen en witte booglampen, die daar aan 't einde van het zwarte ingevroren meer lag, naderen. De dennen en woudhutten renden ons voorbij in den maanlichten bedrieglijken sneeuwnacht. De bleeke jongeheer had aan 't andere venstertje, zijn venstertje, ook uitgeleund en uitgekeken, maar hij zag er waarschijnlijk niets dan donker sneeu wdal. Nu kwam hij bij ons staan, achter mij,bescheiden, nieuwsgierig. Ik liet hem zijn plaats. En ik bestudeerde die twee koppen, die, de handen tegen 't glas, nu ieder op de bank tegenover elkaar zaten uit te kijken, te staren naar de nieuwe open baring der hoop.... Davos, 't land van tuber culose-genezing L... De bleeke jongen in z'n foulard, dunneuzig, met waterige oogen en zieke trekken; de verweerde huisvader, mager, maar pootig. En de oogen van beiden, glansvreemd, als in extase, in spanning, aandachtsvolle kijkspanning naar de vreemde lichtstad op 1500 nieter, die daar openschoof met z'n logge wanbouw van hotel- en sanatoriumstraten. Hoevele vochtige oogen zouden evenzoo uitzien in andere cornpartementjes ? Davos !.... Davos-Dorf.... Davos Platz.... Alles oesstiege! 't Perron staat vol hotelportiers. En uit den trein zwart, rookhollend, met vurige oogen stijgen af in <le witte sneeuw vlugge en langzame, oude en jonge gedaanten, schepen die in den nacht voorbijgaan."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl