De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 18 september pagina 7

18 september 1904 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1421 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. Hollandsche primitieven. II. (Slot). Reeds met een enkel woord werd er op'fgewezen, dat eenmaal ook te Enkhuizen, Utrecht, Alkmaar, Hoorn en Warmenhuizen gewelfschilderingen te vinden ?waren. Te Enkhuizen werden zij met olieyerf overgesehilderd; gelukkig schijnen de pogingen om aldaar het oorspronkelijke Trederom voor den dag te brengen, te zullen slagen. Te Utrecht resten nog slechts enkele fragmenten van datgene, waarop eertijds het klooster van de H. Agnes aldaar trotsch mocht wezen. T Hoorn ging met den brand der St. Pancraskerk inj 1838 alles < verloren. In de St. Lanrenskerk te Alkmaar was tot aan het voorlaatste decenniën der vorige eeuw tegen de koorafsluiting van het gewelf een 'voorstelling van -het laatste oordeel", terwijl vroeger ook het overige deel van het gewelf beschilderd was met bijbelsche voorstellingen," wapens, gewijde voor werpen e.d. hetgeen thans vervangen is door een oliesausje in den koekenbakkersstijl van omstreeks 1850. Het laatste oordeeel" is thans geplaatst in het Rijks museum te Amsterdam, waarheen in een afzonderlijk gebouw mede zijn overgebracht de kerkbeschilderingen uit het dorpje Warmenhuizen, wat nu tien jaren geleden tot zulk een heftige polimiek over dezen zoogenaamden kerkeroof aanleiding gaf, vooral wijl door sommigen werd gevreesd, dat de restauratie-woede van een of meer officieele kunstkenners zfohhier duchtig zou doen gelden. Gelukkig werd die vrees niet bewaar heid, en valt het te betreuren, dat deze gewelfschilderingen niet konden blijven ter plaatse, waar ze oorspronkelijk be hoorden, zij zijn thans veiliger bewaard en als specimen van kunst beter te waardeeren dan vroeger. Nu zijn zij althans voor het vaderland behouden. Intusschen mogen we het loven, dat thans langs photografischen weg alles is gereproduceerd, wat van de gewelf schilderingen nog is te vinden. We danken dat aan de firma H. Kleinmann & Co. te Haarlem, aan wie wij reeds de uitgave van zoovele kunstwerken ver schuldigd zijn,en die dat heeft aangedurfd, ondanks de groote financieele en tech nische moeielijkheden aan het photografeeren van de schilderingen in de kerk te Naarden verbonden. Een vroegere poging om de teekeningen naar die gewelfschilderingen uit te geven, was daarbij alles behalve bemoedigend. Toen het was in 1858 wist de firma Martinus JSTijhoff zich nog wel verzekerd van den steun der Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen", terwijl een oudheidkundige als Dr. Janssen den tekst zoude leveren. """ iKêtekst is, helaas, nooit geschreven, het prospectus met 'ee» proefplaat zijn zeldzaam geworden,en de teekeningen van J. A. de Rijk -" toen kunstschilder en later o. a. professor aan het seminarium te Rijnsburg liggen vrijwel vergeten terjgplaatse, waar de bibliotheek der Kerk te Naarden. Izaak, het offerhout dragende. (Type). Lager: de marteldood van Sint-Sebastiaan. (Naar de aquarellen van H. N. DB FREMERY). Christus draagt het kruis. (Antitype). Lager: de legende van Sint-Hubert; in het midden ter rechterzijde diens beeltenis, ter linkerzijde Sint-Bavo. dien van den kunstenaar. Hier nu zien wij aan de eene zijde de legende van Sint Sebastiaan, den schutspatroon van het handbooggilde, daar tegenover die van den Heiligen Hubert, in het bijzon der vereerd door leden van de handboogschutterij, die bovendien hun patroon deden afbeelden in bisschoppelijk ornaat, ? geflankeerd door Sint Bavo - en het wapen van den Roomsch-koning later keizer Karel V lieten plaatsen boven het eigenlijke tableau. De gewelfschilderingen van Warmen huizen en Alkmaar missen deze omlijsting. Eerstgenoemde stellen voor in vijf tafereelen het laatste oordeel en de vier overige (twee aan twee tegenover elkaar), tafereelen uit het leven van Abraham en het volk van Israël: n.l. de mannaregen in de woestijn", de aanbidding van het gouden kalf", de ondergang der Egyptenarèn in de Roode Zee" en -Abraham door Melchisedech gezegend." Zij hebben veel van de vocht geleden, en daarbij veel van de kleurenpracht verloren. Het laatste oordeel" te Alkmaar is Kerk te Naarden. Sint George. Leidsche afdeeling van de maatschappij is opgeborgen. Het voornemen van den toenmaligen artillerie-officier H. N. de Fremery om de gewelfschilderingen in aquarellen te Teproduceeren, bleef door allerlei omstan digheden steken, nadat twee tableaux zeer gelukkig waren voltooid de zinco's te dezer plaatse doen ze nader kennen. Zij stellen voor Abraham's offerande" en Christus' kruisdraging". Bijzonder rijk zijn deze tableaux omlijst met versierin.gen, die betrekking hebben pp de gilden, welke zeer vermoedelijk beide voorstel lingen hebben bekostigd, zooals er andere zijn geschonken door rijke particulieren, wier wapens in het lijstwerk daarvan moesten getuigen niet voor eeuwen, want hunne namen gingen verloren met Band versieringen. Sint Christofl'el. hier en daar zeldzaam fraai; dr. Six wijst in het bijzonder op een Sint Michel figuur, zooals er moeilijk een tweede uit dit tijdperk der hollandsche schilderschool zoude zijn aan te wijzen. Ook in dit stuk treft ons de haast kinderlijke naïviteit van de Middeleeuwsche meesters, waar deze de verdoemden laten weggrijpen en weggrissen door duivelen, die daarin een recht helsch vermaak vinden. Een detail, haast ongelooflijk en even wel zeer authentiek, is de fontein van levend water, die het aardsche paradijs versiert en die gevormd wordt door een drietal manneken-pis, welke dus een eeuw ouder zijn, dan het vermaarde beeld van Dugueshoy te Brussel". Het is de heer Gustaaf van Kalcken geweest de chef der firma Jansen & o te Tilburg en Haarlen, wiens ateliers voor kerkelijke kunst tot ver over de grenzen worden geroemd die het initiatief nam voor de uitgave van het hier meermalen genoemde prachtwerk, en er enkele toelichtingen bijschreef, welke menigeen zeer zeker nog wel wat uit-. gebreider en vollediger hadde gewenscht. Aan jhr. dr. J. Six, danken wij de uitvoe rige aanteekeningen en mededeelingen, waarbij de geleerde kunstkenner en vorscher in het bijzonder de vraag behan delt, wie de kunstenaars zijn geweest, die ons deze eigenaardige en in vele opzichten waardevolle schilderingen nalieten. Die van Warmenhuizen zijn hoogst waarschijnlijk het werk van Jan van Scoorl, uit het Kennemer dorp van dien naam, een der eerste Nederlandsche schilders, die f talie bezocht. Aan een van diens leermeesters, n.l. Jacob Cornelisz. van Oostsanen, of Amstelodamensis, zijn meermalen de Naardensche gewelfschil deringen toegeschreven, ten onrechte evenwel, ook blijkens het monogram, dat wordt aangetroffen bij het kreupelrijm, hetwelk in een hoekje de voltooiing van het werk vermeldt: A°als men MVC ende XVIII gescreven in mey den XX dach [sach doe werd dit gescreven hier Grodt bescherm deze kerk voer enigh [dangier, Het daarbij voorkomende wapen van Amsterdam wijst verder op een kunste naar uit die stad, wiens naam nog niet met zekerheid is vastgesteld, al meent de heer Six op goede gronden daarvoor Allard Claesz. in aanmerking tékunnen brengen. Het laatste oordeel" uit de Alkmaarsche Sint Laurens wordt door dr. Six op breedvoerige gronden toegeschreven aan Cornelis Buys van Alkmaar, die door hem tevens als de leermeester van Scoorl vóór 1509 wordt genoemd, waarbij de geleerde schrijver tevens opmerkt, dat de stijl van het Alkmaarsche werk nog veel meer aan Jacb Cornelisz. onder wiens naam thans in den catalogus van het Rijks Museum voorkomt doet ver moeden dan het Naardensche, vooral in het bovenste deel van de schildering, terwijl het werk zelfs overeenkomst ver toont met dat van Mabuse. Zeer zeker hebben die kunstenaars weinig kunnen vermoeden met welk een ijver vier honderd jaar later naar hunne namen zou worden gevorscht. Toch heeft dit voor de geschiedenis der beschaving meer beteekenis, dan menig leek zich kan voorstellen. De heer Six deed dan ook een zeer verdienstelijk werk; zijne toelichtingen geven aan deze uitgave een wetenschappelijk karakter, waardoor ook in dat opzicht verdere aanbeveling over bodig mag heeten. F. A. B. Kerk te Alkmaar. ? Hut laatste oordeel, naar een teekening op het archief te Alkmaar, door C. J. BLKYS. De zeven Provinciën. Als pièce de milieu heeft, bij de gedenkfeesten te den Helder, bij den grooten feest maaltijd op 14 September, op tafel gestaan geprijkt eene nabootsing in zilver van M. A. de Ruyter's admiraalachip De zeven provin ciën". Dit zilveren schip een waar kunst werk is tot in de kleinste bijzonderheden gelijk aan het model, en vervaardigd naar gegevens van 't Rijksmuseum, op eene grootte : 70 bij 70 cM. dat alle onderdeelen van beeldhouwwerk, bewapening (met 80 kanon nen) tuigaadje, duidelijk uitkomen; het is ge maakt door de Zaanlandsche Zilversmederij, gevestigd zoowel te Amsterdam als te 's Gravenhage, die dit kostbaar werk in bruikleen heeft verstrekt. Dit schip bracht den feestgenooten in herinnering de dagen van Holland's glorie, den zeeslag bij Solsbay 7 Juni 1672, en het zeggen van Bestevaêr: Ze hebben nog eerbied voor de Zeven Provinciën l" Te acht uur in den morgen van genoemden datum, wenkte admiraal de Ruyter den opperstuurman, en met den vinger naar The Royal Prince", York's adrniraalschip, wijzende, zeide hij : Stuurman Zeger, dat is onze man". Zeger, zijne muts lichtende, zeide: Mijnheer, dat zal je gebeuren l" Tot op een pistoolschot afstands liep de Zeven Provinciën" op The Royal Prinqe" toe, begroette hem met de volle laag en kreeg uit honderdtwintig stuks geschut de groetenis terug. De beide schepen werden in een rookwolk gehuld. Windstilte liet den rook hangen, zoodat er niets te zien viel. Maar wat men niet zag, hoorde men wel, want hemel en aarde bleef daveren van het donderen van het geschut. Op de Zeven Provinciën" werden de kanonnen geladen en gelost met eene snel heid of het musketten waren, waardoor in twee uur tijds The Royal Prince" zóó deerlijk geteisterd werd, dat de Engelsche admiraal Moke zich op een ander schip begaf, hetwelk hij spoedig weder tegen een derde verwisselen moest. Het einde was een volkomen nederlaag en vlucht der Vereenigde Engelsche en Fransche Koningavloot voor die der" Staten. De zegepraal door onzen onvergetelijken vlootvoogd en zijne,' dapperen, behaald op een tijdstip dat het kleine Gemeenebest, door vier machtige vijanden bevochten, dreigde ten onder te gaan, was van onbe rekenbaar nut voor ons zelfstandig volks bestaan. De Zeven Provinciën".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl