De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 18 september pagina 8

18 september 1904 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

UIT DB NATUUR DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No. 1421 LXXIV. Verstand of Instinct. Mijn opstel van de vorige week over de levenswijze van den mierenleeuw, is 'de aan leiding geweest tot een heel interessante correspondentie tusschen een paar lezers en ondergeteekende. 't Ging om de oude vielvmttrittene vraag: Hebben de dieren verstand? 't Verstandigste wat een mensch doen kan bij 't beredeneeren van deze kwestie, is dunkt mij, in de eerste plaats af te spreken: Wat zullen wij samen verstaan onder wrttandf Zoo niet, dan wordt de discussie al spoedig hopeloos verward, doordat de verstandige menschen elkaar niet meer kunnen verstaan. In de tweede plaats: moeten we voor dit geval de dieren opvatten in de beteekenis van alle dieren? Zpodat als iemand aan de dieren, in tegenstelling met den mensch, ver stand ontzegt, hy daarmee te kennen geeft, dat er, volgens zijne meening, een onover brugbare kloof bestaat tusschen het geestes leven van mensch en dier, of dat het onme telijk verschil tusschen mensch en dier juist hierin bestaat, dat de een wel en de ander geen verstand bezit 't Spraakgebruik beslist over de beteekenis der woorden; een ander criterium hebben wjj niet. En nu is niets zoo onvast als 't spraakgebruik b\j begripsnamen. Niemand tal zich gezond verstand laten ontzeggen, omdat hu bijvoorbeeld geen verstand heeft van een uitsluitend voorrecht van den mensch in tegenstelling met het dier. Kan, om het kort te zeggen, een dier nadenken ? Een woord dat evengoed vóór-denken kon luiden. Denk maar eens na. Alleen uit de werking van de kracht kan tot het bestaan van een kracht worden be sloten, meer vermogen ook wij menschen niet; dus uit hetgeen de dieren doen, moet het antwoord worden gevonden. En nu zal de beste dierenkenner, hjj die door ervaring't meeste weet van de uitingen van het geestesleven der dieren, ook het meeste en beste materiaal kunnen leveren voor de bestudeering der groote vraag; groot en belangrijk voor zeer velen van ons, omdat er zooveel mee samen hangt wat ons godsdienstig en zedelijk leven betreft. Met de beste dierenkenners bedoel ik dus niet zoölogen van professie, al bezitten die al vast de gegevens om 't te worden; maar zij die veel met dieren omgaan, tam en wild, nadenken over hun doen en laten, algemeene kennis vooral ook genoeg zelf kennis bezitten, om te kunnen vergelijken, en bovendien kracht en lust hebben, om onbe vooroordeeld, dus zonder vooropgezette mee ning of overtuiging door geloof, door geestes richting (Darwinisme) of wat ook, studie te maken van het zieleleven der dieren, of liever van enkele dieren. Laten we, om zeker te gaan, nog iets be denken. De ontzaglijke hoogte, die 't verstand by' een zeer begaafd mensch bereiken kan, dankt deze in de eerste plaats of in zeer accacia of slee of meidoorn te spietsen; hy' brengt zijn jongen by die akelige tentoon stelling. Welke beteekenis deze daad heeft of had, is moeilijk uit te maken; als voorraad dienen de dieren waarschijnlijk niet, misschien moeten de jongen zoodoende de vrees voor brommende hommels en kevers afleeren. Verleden zomer nu vond ik in Limburg zoo'n moordplaats van een negendooder; maar in plaats van op doorns, waren de dieren gespietst op de stekels van prikkel draad. In dubbele rij draaiden een aantal hommels en kevers brommend rond om het \jzeren pennetje, dat door hun lijf stak; de oude vogel en twee jongen vlogen eerst weg, toen ons gezelschap vlak bij was gekomen. Het geval schijnt eenig of althans zeer zeldzaam t« zijn, 't is althans te voren nooit geboekt. Doornstruiken waren er in de nabij heid in overvloed. Maar wellicht voldeed onze klauwier de wijze van deponeeren, aldus open en bloot, tusschen twee berkenpaaltjes, beter doordien de jongen de massa gemakke lijker konden zien en overzien dan tusschen de bladeren. Prikkeldraad is nog niet zoo heel lang in gebruik ; en het ligt voor de hand de mogelijkheid te onderstellen, dat de klauwier het doel van zy'n instinctmatig spietsen wel kende en een verbetering in zy'n methode van opvoeding toepaste. In elk geval is het een zeer merkwaardige wijziging of althans afwij king van 't instinct. Mogelijk is het, dat de klauwier met opzet aan prikkeldraad de voor keur gaf, maar 't kon toeval zijn jie.veest. arbitrage-rekening, krygstactiek, hofetiquette, marconigrafie, paedagogiek of glasblazen. En heeft hy van een of van veel dezer zaken veel verstand, dan kan hij nog een zeer onver standig ?mensch zijn. Verstand is dus zoowel iets algemeen» als iets bijzonders. Laten we 't laatste al vast uitlichten, anders was de vraag stellig met ja" te beantwoorden. Een patrijshond heeft meer verstand van de jacht dan ik of de meesten uwer, een vos meer verstand van spoorzoeken dan een mensch die niet aan kunst heeft gedaan. In de kwestie is verstand alge meen bedoeld, dus ook in de bespreking moeten wij 't woord in algemeenen zin opvatten. Ieder mensch kan krankzinnig worden; dan ^ heeft hy zijn verttand verloren. Daaruit mogen we afleiden, dat het spraakgebruik aan ieder mensch verstand toekent. Dat blijkt ook uit het veel gehoorde, (ook tegen een heel dom mensch, die geen kind meer is): Gebruik toch je verstand eens l" of wees nu toch eens verstandig I" En dan is de gedachte geanalyseerd, aldus : Handel of tracht althans te handelen, zooals de omstandigheden het thans noodig of wenschelyk maken. De beste illustratie van deze gedachte, is de vermakelijke historie van Domme Hans of Bèta of hoe die idioten in verschillende kinderfabels heeten mogen. Die handelen alle, niet naar omstandigheden maar naar sleur, gewoonte of voorgezegde daden: zus of zoo had je moeten doen", wat ze te pas of ten onpas herhalen, zonder op de wijziging in de omstandigheden te letten. Zoo, niet waar ? handelde Hans, toen hij zijn zak met zout in 't water legde, omdat zy'n moeder den vorigen keer had gezegd, dat hij zijn kar met zand tegen wegstuiven had kun nen bewaren, door het even nat te maken; en zoo handelde hy opnieuw en steeds weer in andere gevallen. Wat die fabelkinderen missen is werkelijk het verstand, de gave om te kunnen oordeelen, zich, vóór het doen, te kunnen voorstellen: als ik dit of dat doe, zóó doe, dan is de uit slag zus of zoo; een geesteswerking die ieder normaal mensch onophoudelijk verricht. Maar om te kunnen oordeelen, moet ook de ge zonde mensch iets weten, iets geleerd, gezien of ondervonden hebben, wat met een onder havig geval eenige overeenkomst heeft; de macht tot de werking is gegeven, aange boren laten we zeggen; wy' kunnen, zooals 't heet, verbinden, vergelijken, oordeelen en besluiten, mits de materialen by' de hand zijn. Dat materiaal, algemeene kennis van de dingen rondom ons, groeit aan met de j aren; de gave om met het materiaal te werken is er, in kiem of reeds ontwikkeld, 't is een eigenschap van onzen geest; kinderen en wilden kunnen niet zoo vaak verstandig handelen als andere menschen; wil en wilskracht daargelaten. Een meer of minder sterk en trouw geheugen en meerdere of mindere snelheid van de geesteswerking zelf, een scherp of niet zoo scherp onderscheiden van de opgenomen beelden, van schijn en wezen, dat alles maakt bovendien, behalve de ervaring, verkregen en misschien overgeërfd, ook onder gelijke omstandigheden opgroeiende menschen ver schillend van verstand. Er bestaan graden, en door de snelheid en juistheid van de geestenwerking n tevens door de beschik baarheid van het materiaal. Zoo kan dus de tegenstelling opgelost worden in de zegs wijze dat een hoogst verstandig mensch tegelijk vaak zeer onverstandig is of doet; de Fliegende JBlatter b.v. teren er op. De vraag is nu maar : is die bovenbedoelde geesteswerking of de mogelijkheid er toe Een ongewone etalage van een klauwier. groote mate aan de taal, aan de woorden, die de symbolen van de dingen in onzen geest zy'n, zoo ongeveer als muzieknoten de tonen aanduiden. Die hebben 't denken in gecondenseerden vorm door grooten winst aan ty'd en plaats en door 't overbrengen van geslacht op geslacht, buitengewoon vergemak kelijkt, ja, misschien mogelijk gemaakt. Om de dieren in dit opzicht rechtvaardig te beoordeelen, zouden wij den graad van 't verstand van den tegenwoordige mensch in ge dachten diep moeten doen dalen, tot daar waar het reiken zou, indien nooit een mensch had kunnen spreken of schrijven; hoogstens eenige niet zeer afwisselende geluiden had kunnen voortbrengen en slechts eenige teekens of gebaren had leeren maken. Wis en zeker zijn een overgroot deel van de dierlijke verrichtingen instinctmatige be wegingen, hetzij reflexbewegingen, die bijna of geheel onbewuste levensuitingen zyn : zoo als het groeien, 't ademen, de hartwerking en ook het zuigen* der pasgeborenen, het ver vellen, inspinnen, verpoppen en ontpoppen van insecten, ook andere, die onwillekeurig of althans gedachteloos verricht worden of kunnen worden, zooals loop- en eetbewegingen. Maar dit geldt net zoo goed, of tot op zekere hoogte net zoo goed voor mensch als dier. Kom nu niet aan met den dooddoener : de dieren leeren een handelwijze, hoe verstandig die ons ook toeschijnt, nooit anders of beter doen ; de honingbijen (dit is een getapt voor beeld) bouwen en werken nog net als in Salomo's tijd. Het is het instinct, zegt gij, want volgens uw -eigen omschrijving groeit het verstand, wordt het met den leeftijd en ervaring van 't individu en van geslacht op geslacht rijker, veelzijdiger of, zoo 't betrek kelijk eenzijdig blijft, gecompliceerder wat zijn waarneembare uitingen betreft. Niet aldus bij de dieren, die hebben derhalve geen verstand; ze handelen zooals ze moeten door een hun ingeschapen drang en kunnen niet anders". Dit nu is beslist niet waar; zelfs niet voor de honingbijen, die bouwen tegenwoordig wel op kunstraat; ze maken gebruik van de ge legenheid, die hun geboden wordt om zich tijd en moeite te sparen; ze doen de wanden van hun cellen verrijzen op een vreemden niet door hen vervaardigden bodem. Maar al was het van tienduizend diersoorten te bewijzen, dat zij sedert menschenheugenis geen haarbreed van hun geërfde gewoonten waren afgeweken, als van tien soorten, ja, als maar van n enkel individueel dier het tegengestelde is te bewijzen en dat het met overleg gegrond op ervaring, tijdens 't leven verkregen, handelde, dan is de bewering dat het dier geen verstand kan bezitten, niet meer in al zyn algemeenheid vol te houden. Dat zeer ingewikkelde gewoonten bij dieren niet ten eeuwige dage bestaan kunnen hebben, blijkt overtuigend uit het bekende, staan" van een jachthond. Men moet het bijge woond hebben, men moet den oogopslag van het dier gezien hebben, waarmee het den jager schijnt toe te fluisteren: Stil, houd u gereed, ik heb ze hier voor mij in den neus", om de deelneming van den hond te kennen. Dan dat afwachten tot het schot ge vallen is en het apporteeren! Eerst eenige voorbeelden van wy'ziging van gewoonten naar nieuwe omstandigheden. Een sterk geval hiervan heb ik verleden jaar zelf waargenomen. Ieder heeft wel eens gehoord van den negendooder of klauwier, een vogel, die ook bij ons voorkomt en die de merkwaardige gewoonte heeft een massa groote hommels, torren, vliegen, muizen en jonge kale vogels levend op doorns van Dit is zoo moeilijk uit te maken. Tot mijn grooten spijt heb ik het dier dezen zomer niet weer aangetroffen, hoe veel moeite ik daar in den omtrek er voor gedaan heb. Ik zou gaarne hebben willen weten of deze klauwier door een ervaring, die misschien toeval was, 't prikkeldraad had leeren waar deeren, en het weer had gebruikt. (Wordt vervolgd). E. HEIMANS. Hoc finddba in verleiding f ai. (Oud-Indische fabel.) Eens regeerde Buddha, gedurende een zijner wereldexistentiën, als een machtig vorst over een uitgebreid rijk. Vaderlijk waakte hy' over het heil zijner onderdanen, hen voor gaande in strenge plichtsbetrachting en kuischheid van zeden. Zij, die zy'ne wetten, overtraden, veroordeelde hij, onverschillig of het een koning dan wel een slaaf was, die voor hem terecht stond en op deze wijze wist hij de liefde van zyn volk te winnen en de welvaart van het land te verzekeren. Het toeval wilde, dat niet ver van het paleis des konings een machtig ingezetene verblyf hield, die eene dochter van wonder bare schoonheid bezat. De frissche bekoring van haar wezen en de bijna goddelijke zui verheid harer gelaatstrekken deden lederen voorbijganger de oogen bewonderend tot haar opslaan. Er ging eene betoovering van haar uit, die bedwelmde, zoodat men haar den bijnaam gaf van Unmadayanti, d. w. z. de vrouw, die waanzinnig maakt. Nauwelijks had zij den huwbaren leeftijd bereikt, of haar vader spoedde zich naar het paleis des konings, zeggende: Sire, myne dochter is als de lotusknop, die de teere, witte blaadjes langzaam openvouwt in 't vroege morgenuur. Pluk haar, opdat, als de dag daar is, zij vol en machtig openbloeie in uwe hand." De jonge koning had aandachtig toege fluisterd en gebood zijn wijze Brahmanen aanstonds op te gaan naar het huis van den raadsheer, ten einde een onderzoek in te stellen naar de deugden en de schoonheid van het meisje. Trotsch begeleidde Unmadayanti's vader hen naar zijne woning, waar een gastmaal was aangericht onder de wuivende palmen. Lang lieten de wijzen zich niet nooden en neerhurkend op het zachte mos, deden zy zich terdege te goed aan de kostelijke spy'zen. Toen echter kort daarop Unmadayanti in de deuropening verscheen, verloren zelfs de vergrijsde Brahmanen alle zelfbeheersching. Hun mond opende zich en met begeerige blikken verslonden zy' hare jonge gestalte. Eerst lang nadat zij zich weer in hare vertrekken had teruggetrokken, was het hun mogelijk, hunne gedachten te verzamelen en te overleggen wat hun te doen stond. Het teere bloemenmooi van dit jonge meisje zou, naar zij meenden, den koning in een roes van zingenot werpen, waarin hy' lands- en volksbelangen, ja zelfs zy'n God vergeten zou. Zy geloofden dus wijs en verstandig te handelen door den koning te melden, dat zy' een bijna verwelkte schoonheid hadden aangetroffen, die zeker eenmaal de bewonde ring van velen tot zich had getrokken, doch nu niet waard was, dat de koning zich de moeite getroosten zou, haar persoonlijk in oogenschouw te nemen. De vorst hechtte geloof aan hunne woor den en deelde Unmadayantt's vader mede, dat hu geen plan had, haar te huwen, zoodat deze kort daarop zijn kind tot vrouw gaf aan Abhiparaga, den eersten minister des konings. * * * Weinige maanden later, op een warmen Novembermorgen, gaf de koning den wensch te kennen, met zy'n wagenmenner, Manmatha, de stad te bezichtigen. De wegen waren met bloemen bestrooid en hoog in de blauwe lucht klapperden veelkleurige vlaggen ter eere van de eerste volle maan in de Novembermaand. Terwijl de vorst zich langzaam baanbrak door de juichende menigte, viel plotseling zijn oog op' eene hooge, slanke vrouwenfiguur, die, evenals het weerlicht, dat door de donkere wolken heenbreekt, lichtend voor zijn geest bleef zweven, ver boven de grauwe menschenzee uit. Het was Unmadayantt, die, wetend dat de koning zijn weg langs haar woning nemen zou, zich had opgesteld op het platte dak van haar huis. In haar smeulden wraakge voelens. Eens toch, toen zij hem werd aan geboden, had de vorst haar versmaad, nu wilde zy zich wreken met het eenige wapen, dat haar ten dienste stond,?haar schoonheid. Hoog zich heflend in haar koninklijke gratie, richtte zy' haar blikken op den jongen vorst, indrinkend zy'n verwarring, zyn be wondering, zy'n bedwelming I Slechts een korte wyl hadden hare oogen op den vorst gerust, die, weergekeerd in het koninklijk paleis, geheel verstrooid rond dwaalde, de oogen verstard, de lippen vast op elkaar gedrukt. De vrouwen uit zy'n harem vermochten niet meer hem te boeien, en hy, die zich jaren lang geoefend had in het beheerschen zijner hartstochten, hij, die de zwaarste straffen had uitgedacht voor dengene, die zich vergreep aan' de vrouw van een ander, hij werd verteerd door de vurige begeerte naar eene, die, wellicht de echtgenoote was van een zijner beste vrienden. In het geheim ontbood hij zyn wagen menner, vragend wien het huis behoorde, waar de jonge vrouw hun verschenen was. En Manmatha sprak van den eersten minister des konings, die de gelukkige bezitter van beide was, en hij zeide, dat de vrouw TTnmadayantJ heette, en alom bekend was om haar verrassende schoonheid. Weer alleen gelaten, fluisterde de koning zacht voor zich heen: [Jnmadayantï, wel draagt ge uw zoetvloeienden naam met eere, want ik moet wel waanzinnig zy'n, om in spyt van al myn streven, de vrouw van myn vriend te begeeren I" Vergeefs zocht hij afleiding in zijn dagelyksche bezigheden, zich dwingend tot nauwgezetten arbeid, de blik van zyn oogen verdofte, de lach bestierf op zijn lippen. Het duurde dan ook niet lang of Abhipa raga, 's konings eerste minister, bemerkte den stry'd van den jongen vorst en wist er met de grootst mogelijke omzichtigheid de reden van op te sporen. Zoodra hij de zeker heid had, dat Unmadayanti de oorzaak was van het ly'den zy'ns meesters, wist hjj wat hem te doen stond. Hy verzocht den koning om eene geheime samenkomst en nauwelijks met hem alleenzijnde, wierp hy zich ter aarde, uitroepende: Sire in mijn ijverig gebed tot de Goden is my heden morgen een engel verschenen, die tot my zeide: Weet gjj dan niet, dat uw Heer liefde koestert voor Unmadayanti, uwe vrouw?" De engel verdween en ik spoedde my herwaarts. Indien alles naar waarheid zoo is, Sire, waarom u dan niet vrij met my uitgesproken, en mij door uw zwijgen getoond, hoe weinig gij mij lief hebt en ver trouwt ?" Nu kom ik u smeken, haar als een ge schenk van myn hand te willen aannemen". Het duizelde den koning toen hy' zijne geheimste gedachten zoo onverwacht doorzien wist en voor het eerst van zyn leven, moest hij vol schaamte de oogen neerslaan. Spoedig echter hervatte hy zich, zeggende: Luister, myn vriend, nooit zou ik het offer, dat gij brengt, kunnen aannemen, omdat het berouw u verteeren zou als het vuur de dorre gras halmen. Daarby' zou het in strijd zyn met de door my zelf gestelde wetten." Abhiparaga antwoordde: Maar dit mag u geen beletsel zyn, daar gy vrij zy't, de wet naar willekeur te wijzigen." En de koning: Zie, al herzag ik de wet, de wereld zou my' veroordeelen." Stoor u niet aan de openbare meening, Heer, het is een stille overeenkomst tusschen u en my en de buitenwereld heeft daarin geen stem. Daarbij moet gy' het niet doen voorkomen, als ware het een offer, door my gebracht. Is er grooter vreugde denkbaar voor een trouw volgeling dan zy'n heer en meester gelukkig te zien?" Zwyg," riep de koning, z wijgen geef mg uwe hand. Eerst nu zie ik hoe lief ge mij hebt en uwe vriendschap is mij meer waard dan die van koningen en keizers. Maar voelt ge niet, dat ik juist nu, en nu eerst recht, uwe vrouw heb te eerbiedigen?" Daarby neb ik nog een andere roeping in dit leven te vervullen. Luister. Evenals de koeien den stier volgen, onverschillig of deze van het rechte pad afdwaalt, evenzoo volgen my blindelings duizenden en duizenden." En hoe zal ik hen kunnen voorgaan, indien ik my' hun vertrouwen onwaardig weet en geen eerbied meer koesteren kan voor mij zelf? Ik ben de leider van mijn volk, de stier van mijne kudde." Toen de vorst had uitgesproken, wierp Abhiparaga zich aan de voeten van den Grooten Meester, uitroepende: Welzalig het volk, dat in u een leidsman vindt, want hij, die meester is over zich zelven, is waard over anderen te heersenen. Geprezen zy' uw naam!" Mevr. I. SCHRIJVER?IJZERMAN. J. J. BIESING, Munttthandel. 'B-GBAVENHAGE, Molenstraat 65,65" en 61 Moderne Schilderijei, Aquarellen en Gravures Panorama-Gebouw. Amsterdam, Plantage. Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil derijen, Perzische Tapijten. Vaste prijzen. Torgang vrjj. Laat Uwe woning inrichten d««r Nieuwe ontwerpen. Smaakvolle ensembles. Zeter billijke noteering. Foto's en Prijscouranten en Begrootingen gratis. Plaatsing door eigen personeel onder volledige garantie. Vele attesten. AmSTERPAffl AARDEWERK EM TEGELS L BINNEN-! .'ÜHUIS INRICHTING-TOT MEUBELEERING EN- VERSIERING 3 DER-WONING 12O-ROKIN-12O

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl