Historisch Archief 1877-1940
UIT DB NATUUR
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
No. 1421
LXXIV. Verstand of Instinct.
Mijn opstel van de vorige week over de
levenswijze van den mierenleeuw, is 'de aan
leiding geweest tot een heel interessante
correspondentie tusschen een paar lezers en
ondergeteekende. 't Ging om de oude
vielvmttrittene vraag: Hebben de dieren verstand?
't Verstandigste wat een mensch doen kan
bij 't beredeneeren van deze kwestie, is dunkt
mij, in de eerste plaats af te spreken: Wat
zullen wij samen verstaan onder wrttandf
Zoo niet, dan wordt de discussie al spoedig
hopeloos verward, doordat de verstandige
menschen elkaar niet meer kunnen verstaan.
In de tweede plaats: moeten we voor dit
geval de dieren opvatten in de beteekenis
van alle dieren? Zpodat als iemand aan de
dieren, in tegenstelling met den mensch, ver
stand ontzegt, hy daarmee te kennen geeft,
dat er, volgens zijne meening, een onover
brugbare kloof bestaat tusschen het geestes
leven van mensch en dier, of dat het onme
telijk verschil tusschen mensch en dier juist
hierin bestaat, dat de een wel en de ander
geen verstand bezit
't Spraakgebruik beslist over de beteekenis
der woorden; een ander criterium hebben
wjj niet. En nu is niets zoo onvast als 't
spraakgebruik b\j begripsnamen. Niemand
tal zich gezond verstand laten ontzeggen,
omdat hu bijvoorbeeld geen verstand heeft van
een uitsluitend voorrecht van den mensch
in tegenstelling met het dier. Kan, om het
kort te zeggen, een dier nadenken ? Een woord
dat evengoed vóór-denken kon luiden. Denk
maar eens na.
Alleen uit de werking van de kracht kan
tot het bestaan van een kracht worden be
sloten, meer vermogen ook wij menschen
niet; dus uit hetgeen de dieren doen, moet het
antwoord worden gevonden. En nu zal de beste
dierenkenner, hjj die door ervaring't meeste
weet van de uitingen van het geestesleven
der dieren, ook het meeste en beste materiaal
kunnen leveren voor de bestudeering der
groote vraag; groot en belangrijk voor zeer
velen van ons, omdat er zooveel mee samen
hangt wat ons godsdienstig en zedelijk leven
betreft. Met de beste dierenkenners bedoel
ik dus niet zoölogen van professie, al
bezitten die al vast de gegevens om 't te
worden; maar zij die veel met dieren omgaan,
tam en wild, nadenken over hun doen en laten,
algemeene kennis vooral ook genoeg zelf
kennis bezitten, om te kunnen vergelijken, en
bovendien kracht en lust hebben, om onbe
vooroordeeld, dus zonder vooropgezette mee
ning of overtuiging door geloof, door geestes
richting (Darwinisme) of wat ook, studie te
maken van het zieleleven der dieren, of liever
van enkele dieren.
Laten we, om zeker te gaan, nog iets be
denken. De ontzaglijke hoogte, die 't verstand
by' een zeer begaafd mensch bereiken kan,
dankt deze in de eerste plaats of in zeer
accacia of slee of meidoorn te spietsen; hy'
brengt zijn jongen by die akelige tentoon
stelling. Welke beteekenis deze daad heeft
of had, is moeilijk uit te maken; als voorraad
dienen de dieren waarschijnlijk niet, misschien
moeten de jongen zoodoende de vrees voor
brommende hommels en kevers afleeren.
Verleden zomer nu vond ik in Limburg
zoo'n moordplaats van een negendooder;
maar in plaats van op doorns, waren de
dieren gespietst op de stekels van prikkel
draad. In dubbele rij draaiden een aantal
hommels en kevers brommend rond om het
\jzeren pennetje, dat door hun lijf stak; de
oude vogel en twee jongen vlogen eerst
weg, toen ons gezelschap vlak bij was gekomen.
Het geval schijnt eenig of althans zeer
zeldzaam t« zijn, 't is althans te voren nooit
geboekt. Doornstruiken waren er in de nabij
heid in overvloed. Maar wellicht voldeed
onze klauwier de wijze van deponeeren, aldus
open en bloot, tusschen twee berkenpaaltjes,
beter doordien de jongen de massa gemakke
lijker konden zien en overzien dan tusschen de
bladeren. Prikkeldraad is nog niet zoo heel
lang in gebruik ; en het ligt voor de hand de
mogelijkheid te onderstellen, dat de klauwier
het doel van zy'n instinctmatig spietsen wel
kende en een verbetering in zy'n methode van
opvoeding toepaste. In elk geval is het een
zeer merkwaardige wijziging of althans afwij
king van 't instinct. Mogelijk is het, dat de
klauwier met opzet aan prikkeldraad de voor
keur gaf, maar 't kon toeval zijn jie.veest.
arbitrage-rekening, krygstactiek, hofetiquette,
marconigrafie, paedagogiek of glasblazen.
En heeft hy van een of van veel dezer zaken
veel verstand, dan kan hij nog een zeer onver
standig ?mensch zijn. Verstand is dus zoowel
iets algemeen» als iets bijzonders.
Laten we 't laatste al vast uitlichten,
anders was de vraag stellig met ja" te
beantwoorden. Een patrijshond heeft meer
verstand van de jacht dan ik of de meesten
uwer, een vos meer verstand van
spoorzoeken dan een mensch die niet aan kunst
heeft gedaan. In de kwestie is verstand alge
meen bedoeld, dus ook in de bespreking
moeten wij 't woord in algemeenen zin
opvatten.
Ieder mensch kan krankzinnig worden; dan
^ heeft hy zijn verttand verloren. Daaruit mogen
we afleiden, dat het spraakgebruik aan ieder
mensch verstand toekent. Dat blijkt ook uit
het veel gehoorde, (ook tegen een heel dom
mensch, die geen kind meer is): Gebruik
toch je verstand eens l" of wees nu toch eens
verstandig I"
En dan is de gedachte geanalyseerd, aldus :
Handel of tracht althans te handelen, zooals
de omstandigheden het thans noodig of
wenschelyk maken. De beste illustratie van
deze gedachte, is de vermakelijke historie
van Domme Hans of Bèta of hoe die idioten
in verschillende kinderfabels heeten mogen.
Die handelen alle, niet naar omstandigheden
maar naar sleur, gewoonte of voorgezegde
daden: zus of zoo had je moeten doen", wat
ze te pas of ten onpas herhalen, zonder op
de wijziging in de omstandigheden te letten.
Zoo, niet waar ? handelde Hans, toen hij zijn
zak met zout in 't water legde, omdat zy'n
moeder den vorigen keer had gezegd, dat hij
zijn kar met zand tegen wegstuiven had kun
nen bewaren, door het even nat te maken;
en zoo handelde hy opnieuw en steeds weer
in andere gevallen.
Wat die fabelkinderen missen is werkelijk
het verstand, de gave om te kunnen oordeelen,
zich, vóór het doen, te kunnen voorstellen:
als ik dit of dat doe, zóó doe, dan is de uit
slag zus of zoo; een geesteswerking die ieder
normaal mensch onophoudelijk verricht. Maar
om te kunnen oordeelen, moet ook de ge
zonde mensch iets weten, iets geleerd, gezien
of ondervonden hebben, wat met een onder
havig geval eenige overeenkomst heeft; de
macht tot de werking is gegeven, aange
boren laten we zeggen; wy' kunnen, zooals 't
heet, verbinden, vergelijken, oordeelen en
besluiten, mits de materialen by' de hand zijn.
Dat materiaal, algemeene kennis van de dingen
rondom ons, groeit aan met de j aren; de gave
om met het materiaal te werken is er, in kiem
of reeds ontwikkeld, 't is een eigenschap
van onzen geest; kinderen en wilden kunnen
niet zoo vaak verstandig handelen als andere
menschen; wil en wilskracht daargelaten.
Een meer of minder sterk en trouw geheugen
en meerdere of mindere snelheid van de
geesteswerking zelf, een scherp of niet zoo
scherp onderscheiden van de opgenomen
beelden, van schijn en wezen, dat alles maakt
bovendien, behalve de ervaring, verkregen
en misschien overgeërfd, ook onder gelijke
omstandigheden opgroeiende menschen ver
schillend van verstand. Er bestaan graden,
en door de snelheid en juistheid van de
geestenwerking n tevens door de beschik
baarheid van het materiaal. Zoo kan dus de
tegenstelling opgelost worden in de zegs
wijze dat een hoogst verstandig mensch tegelijk
vaak zeer onverstandig is of doet; de Fliegende
JBlatter b.v. teren er op.
De vraag is nu maar : is die bovenbedoelde
geesteswerking of de mogelijkheid er toe
Een ongewone etalage van een klauwier.
groote mate aan de taal, aan de woorden,
die de symbolen van de dingen in onzen geest
zy'n, zoo ongeveer als muzieknoten de tonen
aanduiden. Die hebben 't denken in
gecondenseerden vorm door grooten winst aan
ty'd en plaats en door 't overbrengen van
geslacht op geslacht, buitengewoon vergemak
kelijkt, ja, misschien mogelijk gemaakt. Om
de dieren in dit opzicht rechtvaardig te
beoordeelen, zouden wij den graad van 't
verstand van den tegenwoordige mensch in ge
dachten diep moeten doen dalen, tot daar
waar het reiken zou, indien nooit een mensch
had kunnen spreken of schrijven; hoogstens
eenige niet zeer afwisselende geluiden had
kunnen voortbrengen en slechts eenige teekens
of gebaren had leeren maken.
Wis en zeker zijn een overgroot deel van
de dierlijke verrichtingen instinctmatige be
wegingen, hetzij reflexbewegingen, die bijna
of geheel onbewuste levensuitingen zyn : zoo
als het groeien, 't ademen, de hartwerking en
ook het zuigen* der pasgeborenen, het ver
vellen, inspinnen, verpoppen en ontpoppen
van insecten, ook andere, die onwillekeurig
of althans gedachteloos verricht worden of
kunnen worden, zooals loop- en eetbewegingen.
Maar dit geldt net zoo goed, of tot op zekere
hoogte net zoo goed voor mensch als dier.
Kom nu niet aan met den dooddoener : de
dieren leeren een handelwijze, hoe verstandig
die ons ook toeschijnt, nooit anders of beter
doen ; de honingbijen (dit is een getapt voor
beeld) bouwen en werken nog net als in
Salomo's tijd. Het is het instinct, zegt gij,
want volgens uw -eigen omschrijving groeit
het verstand, wordt het met den leeftijd en
ervaring van 't individu en van geslacht op
geslacht rijker, veelzijdiger of, zoo 't betrek
kelijk eenzijdig blijft, gecompliceerder wat
zijn waarneembare uitingen betreft. Niet
aldus bij de dieren, die hebben derhalve
geen verstand; ze handelen zooals ze moeten
door een hun ingeschapen drang en kunnen
niet anders".
Dit nu is beslist niet waar; zelfs niet voor
de honingbijen, die bouwen tegenwoordig wel
op kunstraat; ze maken gebruik van de ge
legenheid, die hun geboden wordt om zich tijd
en moeite te sparen; ze doen de wanden van
hun cellen verrijzen op een vreemden niet
door hen vervaardigden bodem.
Maar al was het van tienduizend diersoorten
te bewijzen, dat zij sedert menschenheugenis
geen haarbreed van hun geërfde gewoonten
waren afgeweken, als van tien soorten, ja,
als maar van n enkel individueel dier het
tegengestelde is te bewijzen en dat het met
overleg gegrond op ervaring, tijdens 't leven
verkregen, handelde, dan is de bewering dat
het dier geen verstand kan bezitten, niet meer
in al zyn algemeenheid vol te houden.
Dat zeer ingewikkelde gewoonten bij dieren
niet ten eeuwige dage bestaan kunnen hebben,
blijkt overtuigend uit het bekende, staan"
van een jachthond. Men moet het bijge
woond hebben, men moet den oogopslag van
het dier gezien hebben, waarmee het den
jager schijnt toe te fluisteren: Stil, houd
u gereed, ik heb ze hier voor mij in den
neus", om de deelneming van den hond te
kennen. Dan dat afwachten tot het schot ge
vallen is en het apporteeren!
Eerst eenige voorbeelden van wy'ziging
van gewoonten naar nieuwe omstandigheden.
Een sterk geval hiervan heb ik verleden
jaar zelf waargenomen. Ieder heeft wel eens
gehoord van den negendooder of klauwier,
een vogel, die ook bij ons voorkomt en die
de merkwaardige gewoonte heeft een massa
groote hommels, torren, vliegen, muizen en
jonge kale vogels levend op doorns van
Dit is zoo moeilijk uit te maken. Tot mijn
grooten spijt heb ik het dier dezen zomer
niet weer aangetroffen, hoe veel moeite ik
daar in den omtrek er voor gedaan heb. Ik
zou gaarne hebben willen weten of deze
klauwier door een ervaring, die misschien
toeval was, 't prikkeldraad had leeren waar
deeren, en het weer had gebruikt.
(Wordt vervolgd).
E. HEIMANS.
Hoc finddba in verleiding f ai.
(Oud-Indische fabel.)
Eens regeerde Buddha, gedurende een zijner
wereldexistentiën, als een machtig vorst over
een uitgebreid rijk. Vaderlijk waakte hy'
over het heil zijner onderdanen, hen voor
gaande in strenge plichtsbetrachting en
kuischheid van zeden. Zij, die zy'ne wetten,
overtraden, veroordeelde hij, onverschillig
of het een koning dan wel een slaaf was,
die voor hem terecht stond en op deze
wijze wist hij de liefde van zyn volk te
winnen en de welvaart van het land te
verzekeren.
Het toeval wilde, dat niet ver van het
paleis des konings een machtig ingezetene
verblyf hield, die eene dochter van wonder
bare schoonheid bezat. De frissche bekoring
van haar wezen en de bijna goddelijke zui
verheid harer gelaatstrekken deden lederen
voorbijganger de oogen bewonderend tot
haar opslaan. Er ging eene betoovering
van haar uit, die bedwelmde, zoodat men
haar den bijnaam gaf van Unmadayanti,
d. w. z. de vrouw, die waanzinnig maakt.
Nauwelijks had zij den huwbaren leeftijd
bereikt, of haar vader spoedde zich naar het
paleis des konings, zeggende: Sire, myne
dochter is als de lotusknop, die de teere,
witte blaadjes langzaam openvouwt in 't
vroege morgenuur. Pluk haar, opdat, als de
dag daar is, zij vol en machtig openbloeie
in uwe hand."
De jonge koning had aandachtig toege
fluisterd en gebood zijn wijze Brahmanen
aanstonds op te gaan naar het huis van den
raadsheer, ten einde een onderzoek in te
stellen naar de deugden en de schoonheid
van het meisje.
Trotsch begeleidde Unmadayanti's vader
hen naar zijne woning, waar een gastmaal
was aangericht onder de wuivende palmen.
Lang lieten de wijzen zich niet nooden en
neerhurkend op het zachte mos, deden zy
zich terdege te goed aan de kostelijke spy'zen.
Toen echter kort daarop Unmadayanti in
de deuropening verscheen, verloren zelfs de
vergrijsde Brahmanen alle zelfbeheersching.
Hun mond opende zich en met begeerige
blikken verslonden zy' hare jonge gestalte.
Eerst lang nadat zij zich weer in hare
vertrekken had teruggetrokken, was het hun
mogelijk, hunne gedachten te verzamelen
en te overleggen wat hun te doen stond.
Het teere bloemenmooi van dit jonge
meisje zou, naar zij meenden, den koning
in een roes van zingenot werpen, waarin hy'
lands- en volksbelangen, ja zelfs zy'n God
vergeten zou.
Zy geloofden dus wijs en verstandig te
handelen door den koning te melden, dat
zy' een bijna verwelkte schoonheid hadden
aangetroffen, die zeker eenmaal de bewonde
ring van velen tot zich had getrokken, doch
nu niet waard was, dat de koning zich de
moeite getroosten zou, haar persoonlijk in
oogenschouw te nemen.
De vorst hechtte geloof aan hunne woor
den en deelde Unmadayantt's vader mede,
dat hu geen plan had, haar te huwen,
zoodat deze kort daarop zijn kind tot vrouw
gaf aan Abhiparaga, den eersten minister
des konings.
* *
*
Weinige maanden later, op een warmen
Novembermorgen, gaf de koning den wensch
te kennen, met zy'n wagenmenner, Manmatha,
de stad te bezichtigen. De wegen waren met
bloemen bestrooid en hoog in de blauwe
lucht klapperden veelkleurige vlaggen ter
eere van de eerste volle maan in de
Novembermaand. Terwijl de vorst zich langzaam
baanbrak door de juichende menigte, viel
plotseling zijn oog op' eene hooge, slanke
vrouwenfiguur, die, evenals het weerlicht, dat
door de donkere wolken heenbreekt, lichtend
voor zijn geest bleef zweven, ver boven de
grauwe menschenzee uit.
Het was Unmadayantt, die, wetend dat de
koning zijn weg langs haar woning nemen
zou, zich had opgesteld op het platte dak
van haar huis. In haar smeulden wraakge
voelens. Eens toch, toen zij hem werd aan
geboden, had de vorst haar versmaad, nu
wilde zy zich wreken met het eenige wapen,
dat haar ten dienste stond,?haar schoonheid.
Hoog zich heflend in haar koninklijke
gratie, richtte zy' haar blikken op den jongen
vorst, indrinkend zy'n verwarring, zyn be
wondering, zy'n bedwelming I
Slechts een korte wyl hadden hare oogen
op den vorst gerust, die, weergekeerd in het
koninklijk paleis, geheel verstrooid rond
dwaalde, de oogen verstard, de lippen vast
op elkaar gedrukt.
De vrouwen uit zy'n harem vermochten
niet meer hem te boeien, en hy, die zich
jaren lang geoefend had in het beheerschen
zijner hartstochten, hij, die de zwaarste
straffen had uitgedacht voor dengene, die
zich vergreep aan' de vrouw van een ander,
hij werd verteerd door de vurige begeerte
naar eene, die, wellicht de echtgenoote was
van een zijner beste vrienden.
In het geheim ontbood hij zyn wagen
menner, vragend wien het huis behoorde,
waar de jonge vrouw hun verschenen was.
En Manmatha sprak van den eersten minister
des konings, die de gelukkige bezitter van
beide was, en hij zeide, dat de vrouw
TTnmadayantJ heette, en alom bekend was
om haar verrassende schoonheid.
Weer alleen gelaten, fluisterde de koning
zacht voor zich heen: [Jnmadayantï, wel
draagt ge uw zoetvloeienden naam met eere,
want ik moet wel waanzinnig zy'n, om in
spyt van al myn streven, de vrouw van myn
vriend te begeeren I"
Vergeefs zocht hij afleiding in zijn
dagelyksche bezigheden, zich dwingend tot
nauwgezetten arbeid, de blik van zyn oogen
verdofte, de lach bestierf op zijn lippen.
Het duurde dan ook niet lang of Abhipa
raga, 's konings eerste minister, bemerkte
den stry'd van den jongen vorst en wist er
met de grootst mogelijke omzichtigheid de
reden van op te sporen. Zoodra hij de zeker
heid had, dat Unmadayanti de oorzaak was
van het ly'den zy'ns meesters, wist hjj wat
hem te doen stond.
Hy verzocht den koning om eene geheime
samenkomst en nauwelijks met hem
alleenzijnde, wierp hy zich ter aarde, uitroepende:
Sire in mijn ijverig gebed tot de Goden
is my heden morgen een engel verschenen,
die tot my zeide: Weet gjj dan niet, dat
uw Heer liefde koestert voor Unmadayanti,
uwe vrouw?" De engel verdween en ik
spoedde my herwaarts. Indien alles naar
waarheid zoo is, Sire, waarom u dan niet vrij
met my uitgesproken, en mij door uw zwijgen
getoond, hoe weinig gij mij lief hebt en ver
trouwt ?"
Nu kom ik u smeken, haar als een ge
schenk van myn hand te willen aannemen".
Het duizelde den koning toen hy' zijne
geheimste gedachten zoo onverwacht doorzien
wist en voor het eerst van zyn leven, moest
hij vol schaamte de oogen neerslaan. Spoedig
echter hervatte hy zich, zeggende: Luister,
myn vriend, nooit zou ik het offer, dat gij
brengt, kunnen aannemen, omdat het berouw
u verteeren zou als het vuur de dorre gras
halmen. Daarby' zou het in strijd zyn met
de door my zelf gestelde wetten."
Abhiparaga antwoordde: Maar dit mag u
geen beletsel zyn, daar gy vrij zy't, de wet
naar willekeur te wijzigen."
En de koning: Zie, al herzag ik de wet,
de wereld zou my' veroordeelen."
Stoor u niet aan de openbare meening,
Heer, het is een stille overeenkomst tusschen
u en my en de buitenwereld heeft daarin
geen stem. Daarbij moet gy' het niet doen
voorkomen, als ware het een offer, door my
gebracht. Is er grooter vreugde denkbaar
voor een trouw volgeling dan zy'n heer en
meester gelukkig te zien?"
Zwyg," riep de koning, z wijgen geef mg
uwe hand. Eerst nu zie ik hoe lief ge mij
hebt en uwe vriendschap is mij meer waard
dan die van koningen en keizers. Maar voelt
ge niet, dat ik juist nu, en nu eerst recht,
uwe vrouw heb te eerbiedigen?"
Daarby neb ik nog een andere roeping in
dit leven te vervullen. Luister. Evenals de
koeien den stier volgen, onverschillig of deze
van het rechte pad afdwaalt, evenzoo volgen
my blindelings duizenden en duizenden."
En hoe zal ik hen kunnen voorgaan,
indien ik my' hun vertrouwen onwaardig weet
en geen eerbied meer koesteren kan voor
mij zelf? Ik ben de leider van mijn volk,
de stier van mijne kudde."
Toen de vorst had uitgesproken, wierp
Abhiparaga zich aan de voeten van den
Grooten Meester, uitroepende: Welzalig het
volk, dat in u een leidsman vindt, want hij,
die meester is over zich zelven, is waard
over anderen te heersenen. Geprezen zy' uw
naam!"
Mevr. I. SCHRIJVER?IJZERMAN.
J. J. BIESING,
Munttthandel.
'B-GBAVENHAGE,
Molenstraat 65,65" en 61
Moderne Schilderijei,
Aquarellen en Gravures
Panorama-Gebouw.
Amsterdam, Plantage.
Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil
derijen, Perzische Tapijten.
Vaste prijzen. Torgang vrjj.
Laat Uwe woning inrichten
d««r
Nieuwe ontwerpen. Smaakvolle ensembles.
Zeter billijke noteering. Foto's en Prijscouranten en
Begrootingen gratis. Plaatsing door eigen personeel
onder volledige garantie. Vele attesten.
AmSTERPAffl
AARDEWERK
EM TEGELS
L BINNEN-!
.'ÜHUIS
INRICHTING-TOT
MEUBELEERING
EN- VERSIERING
3 DER-WONING
12O-ROKIN-12O