De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 25 september pagina 1

25 september 1904 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER A°. 1904. WEEKBLAD-VOOR NEDERLAND Onder Redactie van J. DE KOO Dit nummer bevat een bijvoegsel. en JUSTÜS VAN MAURIK Jr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1 50 fr p post f \ 65 Voor Indiëper j'tar mail 10 Afzonderlek e Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . 0-121/2 JHt blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capucines tegenover het Grand Café» te Parijs. Zondag 25 September. Advertentiën van 1 5 rebels ? 1 10, elke regel rtieer f 0.20 RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig, INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ : Een goed geTolg. De Over\j lelbche quaestie. Een stand beeld voor Willom IK, I duor 8. Kalff. Een korte schets der geschiedenis van Japan, II, door E. C. Abendanon. KUNST EN LETTEREN: Les Frères Zemganno van Edmond de oucoart, (ver taald door J Knylman) door H. W. Een hél oud lied, door N. v. Hiohtum VOOR DAMES: Kinderleven. Moedei plichten, door Leon Xanrof. Allerlei, door Caprice. Prijsvraag voor een modern woonkamer-ameublement, I. U.t don tijd der gilden, door A W. Weissman. UIT DE NATÜ0R: door E. Heimans Een won lerwereld, door L v. W. FINANCIEELE EN OECONOMISOHE KRONIEK, door D. Stigter. "- SCHETSJE: Tweelingen. INGEZONDEN - DAMRÜBRIEK SCHAAKSPEL Volkszang. PEN- EN POTLOODKRAS3EN. ADVERTENTIËN. Een goed gevolg. In 't district Assen kan de liberale partij zich de weelde veroorloven van twee candidaten voor n vacanten zetel te stellen. * Het Handelsblad schrijft dienaangaande: Zoo is men dan gekomen tot de voorloopige candidaatstelling van den oud minister Pierson, vroeger hoogleeraar in de Staathuishoudkunde, en van den oudwethouder Treuh, op dit oogenblik hoog leeraar in de Staathuishoudkunde. Ons ware de afvaardiging van den heer Pierson het liefst. Maar wie van beiden ten slotte verkozen mocht wor den, de keus zal een goede zijn. Toen het ging om de vrijheid der wetenschap, zijn de vrijzinnigen versterkt geworden door een vrijzinnig, echt weten schappelijk man als prof. Van der Vlugt. Dit is niet zonder goed gevolg gebleven. Thans behoort het financieel vraagstuk op den voorgrond te- worden geschoven, en daarom is het gewenscht, dat de nieuwe versterking der vrijzinnige partij een financier zij." "Wij zouden geen reden hebben over deze woorden iets in het midden te , brengen, bevatten zij niet een opmer king, die ons ten zeerste heeft verbaasd, omdat zij, naar onze meening, volstrekt met de waarheid iii strijd verkeert. Immers hier wordt, als ware het resul taat van nauwkeurig onderzoek en ern stig overwegen, verzekerd, dat het op tre den van den heer v. d. Vlugt mei zonder goed gevolg is gebleven" ? en dat nogal voor... de vrijheid der wetenschap! Wij begrijpen er niets van. Zeker, ware het Handelsblad voorstan der van den effectus civilis toe te kennen aan de eind-diploma's eener Vrije Univer siteit, het zou den heer v. d. Vlugt moeilijk hoog genoeg kunnen verheffen. Want wie ?heeft meer bijgedragen tot Kuyper's victorie en tot het echec der liberale partij, dan deze echt wetenschappelijke man," den vrijzinni gen tot versterking gezonden ? Kuyper kwam met een wet, nietwaar, die door niemand van harte kon worden goedgekeurd, tenzij door zijn eigen partij clubje; een wet onredelijk van eisch, maar die toch te verbeteren ware geweest, zoodat de Minister zijn doel niet zou hebben bereikt. Kuyper vroeg onrecht tot opheffing van onrecht. "Want onrecht is het een Vrije Universiteit den effectus civilis te verleenen; maar niet minder onrecht is 't een kind kan het begrijpen, dat de bijzondere Universiteiten haar leerlingen bij de Openbare Universiteiten hebben te doen examineeren, om een diploma met effectus civilis te verkrijgen. Einde aan dit onrecht kan slechts komen, door n de leerlingen van de openbare, n die van de bijzondere Universiteiten aan een staats-examen buiten Universiteit of Universitairen invloed te onderwerpen; en indien in dezen geest door de liberalen een voorstel ware gedaan, en zij alzoo hun zucht, om de billijkheid te betrachten, gesteld hadden tegenover Kuyper's zelf zuchtig bedoelen, hadden zij moreel als de eterksten tegenover hem gestaan, en hem kunnen dwingen zijn eisch van den effectus civilis terug te nemen, zou hij niet met verscheidenen, die zijn ontwerp nu tegen heug en meug moesten steu nen, in botsing zijn geraakt. Zoo hebben wij van den aanvang af geschreven en 't is ons later gebleken, uit de correspondentie in het Centrum, die in hoofdzaak niet weersproken is, aldus had ook Borgesius 't begrepen. Hij wilde aanvankelijk dien weg inslaan. Maar wie heeft Borgesius (den dappere) zijn bijlijkheidsgevoel het zwijgen doen opleggen ? Wie anders dan het professorenheir, waarvoor de echt wetenschappelijke" v. d. Vlugt als advocaat fungeerde; treurig genoeg zelfs dóór den vrijzinnig democraat Drucker bijgestaan ! Neen, daar mocht geen verzoening zijn door een niet te ontkennen onrecht weg te nemen; de openbare universiteiten hadden een voorrecht" te verdedigen, en de goede heer v. d. Vlugt, die in het parlement heeft meegedeeld, dat hij zijn God in zijn binnenkamer vindt, mocht in zijn eigen allerintiemst binnenkamertje, ge durende den langen tijd der hoogeronderwijs-debatten, dien Grod in 't geheel niet ontmoeten althans van den zoo elementairen eisch aller goden, als het doe recht!" heeft hij niets vernomen. Hij wist maar, zoo echt wetenschappelijk, alleen iets van onderwijs, wetenschap vrijheid enz. en het gelukte hem met zijn confraters zich te houden, als begrepen zij heelemaal niet, dat de moreele (|uaestie van nog hooger orde dan zelfs de Hoogeronderwijs-quaestie is. Aan Openbare-Universiteits-belangen is, onder leiding van v. d. Vlugt, de billijkheid 'als landsbelang, en het belang der liberale partij,.opgeofferd. Door Kuy per en zijn partij voor het dilemma te stellen: den effectus civilis of niets; door geen uitweg te openen,... heeft men hem, als't ware tot zijn overwinning gedreven; inderdaad een schitterende overwinning, immers nooit lag de liberale partij zoo diep terneer gesmakt. Al het listig gespin, het gekonkel en geknoei, heeft niet kunnen baten; nog minder de verdoemenis over de Eerste-Kamerontbinding door de liberale partij uitge sproken, als om zich van schuld te ontlasten nopens een daad, waartoe v. d. Vlugt c.s. Kuyper het. recht en de macht hebben gegeven; ja zelfs de majestueuze rechtsgeleerdheid, waarmee de N. Rott. Ct. dagelijks haar lezers troost, zij kan niets veranderen aan het treurig feit, dat vooral door de professoren, en door v. d. Vlugt in de eerste plaats, Kuyper, die met zijn wet zoo zwak stond, het toch glansrijk heeft gewonnen. En in welk ander opzicht men tot dus verre van een goed gevolg" van v. d. Vlugt's optreden in de Kamer, als ver sterking van de vrijzinnigen, zou kunnen spreken, het is ons volkomen onbekend. "Wij weten alleen, dat hij door zijn onnoodig gefilosofeer en getheologiseer, Kuyper de gelegenheid heeft geopend een paar dogmatische speeches extra te houden, tot nog grooter verlies van den nationalen tijd en steeds toenemend be derf der parlementaire zeden ; en voorts zal men zich herinneren, hoe hij door zijn studentikooze verheerlijking van Oppenheim's examineer-methode, zijn collegaas en de liberale pers in de noodzakelijkheid heeft gebracht bem schoon te schuren, als hoopte men, dat dit in de wereld geschiedenis dan toch wel nmaal ten opzichte van een Moriaan gelukken zovi! Ware de liberale partij met een beetje oratorie te redden, waarlijk, nog n of twee v. d. Vlugten, en zij zou er zijn. Nu heeft zij allereerst noodig een man van genoeg bekwaamheid en doorzicht, en vooral van genoeg karakter, om haar er van te overtuigen, dat zij haar oude politieke en immoreele kunstjes, waarin zij zoo knap is, heeft af te leeren, wil zij niet telkens weder een smadelijke nederlaag lijden, gelijkbaar thans bij het Hooger-Onderwij s-wetsontwerp, met de ontbinding der Eerste Kamer in zijn ge volg, beschoren was. De Overjjselsche quaestie. Zes weken lang heeft de pers het gehad over de Overijselsche quaestie. Een quaestie, die eigenlijk geen quaestie was. Dat, toen er den 3en Augs., door het opzet der niet-clericale leden van de Overijselsche Staten, geen verkiezing van eerste kamerleden voor die provincie was geschied, er, binnen den tijd door de grondwet gesteld, een nieuwe verkiezingsdag door de Regeering had moeten worden bepaald het spreekt als een boek. De Commissaris der Koningin in Overijsel had dan ook de liegeering gevraagd, machtiging tot het uitschrijven van een nieuwe vergadering, en wel eene op 25 Augustus. De Regeering, alias Dr. Kuyper, wilde blijkbaar den niet-clericalen leden hun opzet betaald zetten ??? en, zich om den grondwettelijken eisch niet bekomme rende, liet zij den tijd verloopen, zoodat Overijsel niet vertegenwoordigd, de Eerste Kamer onvoltallig moest blijven Deze straf door een groot man den stouten Staten toegediend, was nu het onderwerp eener interpellatie in de Eerste Kamer. De heer v. Houten ge noot het voorrecht de tolk der liberalen te zijn. Het is niet noodig voor onze lezers de gelieele discussie weer te geven of te bespreken. De dagbladen deden d'.t pas enkele dagen geleden. Alleen achten wij het wenschelijk hier eea deel te herhalen van het Overzicht" daaraan door den heer Elout in het Handelsblad gewijd. Deze zet als volgt de puntjes op de i. Was er niet, zoo vroeg van'Houten, van den commissaris der Koningin in Overijsel een verzoek uitgegaan om machiiging tot liet uitschrijven van een nieuwe vergadering binnen de grondwettelijke 40 dagen? Had de commissaris niet voorgesteld die nieuwe vergadering te houden op 25 Augustus? Wat was er met dat verzoek gebeurd? Was er antwoord op gegeven? Zoo ja, wanneer? En was dat antwoord gegeven niet machtiging van de Kroon of op's Ministers eigen houtje? Minister Kuyper had dat lastige vragen zeker wel zien aankomen. Hij had al bij voorbaat getracht, het af te weren. Bij don aanvang van zijn antwoord op de interpel latie" van den heer v. Z. B. had hij gezegd dat hij, als de interpellatie tot die vragen beperkt bleef, geen bezwaar had om te ant woorden. En aan het slot deed hij nog eens uitkomen dat voor het ingaan op het fond van de zaak later gelegenheid zou zijn, als het beluofde wetsvoorstel aan de orde zou komen. De heer Van Houten vindiceerde natuurlijk ten stelligste zijn recht om zijn eigen tijd te kiezen voor het steller van vragen. Minister Kuyper hield daartegenover zijn goed recht vol om voor het antwoorden zijn tijd te kiezen en beweerde dat hij nu niet kon antwoorden omdat hij geen stukken bij zich had. Een zonderling verweer als men nagaat, dat hetgeen gevraagd was door den heer Van Houten volkomen in liet kader der interpella tie viel en feitelijkheden betrof die de heer Kuyper ouk zonder stukken moest weten. De heer Van Houten liet niet los, porde den Minister nogmaals en hield hem voor, dat het in zijn eigen belang was om den in druk weg te nemen alsof de Kegeering, wier hoofd zijn vacantiereis maakte, de Overijsel sche c|iiaestie niet met de noodige zorg had behandeld. En de Minister, dus in 't nauw gedreven, kwam uit zijn schuilhoek. Althans ten halven lijve. Wat den datum van de beschikking op het verzoek van den commissaris betroi, bleef hij verklaren, dat hij nu niet kon ant woorden wegens afwezigheid van stukken. Maar overigens antwoordde hij mi, dat in derdaad een verzoek van den commissaris om machtiging tot het uitschrijven van een nieuwe vergadering was ingekomen, dat op dat verzoek af vvijzend was beschikt eu dat die beschikking was genomen na overleg in den Ministerraad en niet machtiging van de Kroon. De heer Van Houten, die al voor de derde maai het woord had gevoerd en straks nog iets te zeggen zou hebben, schroomde ver moedelijk voor een vierde maal en ging dus op cU datumquaestie niet in. Het succes dat hij had behaald door den tegenstribbe lenden Minister althans ten deele uit zijn hoek te porren, was trouwens voor zoo'n eerste optreden in deze zaal waarlijk al be vredigend. Die datumquaestie blijft intusschen onop gelost en vordert nadere opheldering. Het verzoek om machtiging tot het uit schrijven van een nieuwe vergadering is, naar de lieer Van Houten mededeelde, door den coinuii>saris van Overijsel gedaan tegen 2.") Augustus. Tegen dien datum wenschte hij de nieuwe vergadering uit te schrijden. Minister Kuyper heeft heden verklaard, dat de afwijzende beschikking die op dat antwoord is gevolgd, genomen is na bespre king in den Ministerraad en met machtiging van de Kroon. Om een bespreking in den Ministerraad te kunnen houden gezwegen nu van de machtiging der Kroon moet minister Kuyper in Den Haag zijn geweest, Xu is de heer Kuyper de gansche maand Augustus buitenslands gebleven. In dien tijd kan hij dus geen Ministerraad hebben bijge woond. De beschikking op het verzoek van den Commissaris van Oïerijsel mout dns zijn genomen na den 2öen Augustus. Maar wat voor zin had nu het antwoorden op een verzoek, nadat de termijn der mogelijk heid van vervulling reeds was.verstreken? Door op het verzoek van den commissaris eerst te beschikken na den datum waarvoor het strekte en gelijk wij betoogden moet dit zijn geschied heeft minister Kuyper. toch- eigenmachtig die beschikking genomen. Immers hij heeft den Ministerraad en de Koningin eerst geraadpleegd, toen de moge lijkheid van een inwilliging van het verzoek reeds was verstreken," Ziedaar dan het hart van de quaestie". Op deze interpellatie van den heer Van Houten, en niet minder op die van den heer Elout, dient nu, voor de eer van den premier spoedig een afdoend ant woord te komen. Zoo ooit dan mag hier geëischt, dat de goede trouw van den Minister met de stukken" worde bewezen allereerst in Z.Exc's eigen belang. Een standbeeld voor Willem III. l. Eene zonderlinge hero-irorship gaat thans in Nederland in zwang: de turfschipper van BreHa heeft zijn standbeeld, de stadhouder der Republiek wacht nog het zijne, en het zal van het cijfer der bijeengebedelde guldens afhangen of hij het krijgt. De man, die de verrassing van een enkelo vesting mogelijk maakte, schijnt, of liever blijkt (want het bewijs staat vierdehalf meter hoog op een voetstuk) in de nationale vereering hooger te staan dan de inan, die het gansche land er voor behoedde een fransch wingewest te worden. Doch al wil men in het standbeeld voor Adriaan van Bergen, evenals in het Schaffelaar-monunient, ook niet meer zien dan de uiting van Lokalpati otismus", van het zelfgevoel eener brabantsche of geldersche gemeente die groot gaat op een kordaten dorpsgenoot, en welke niets afdoet tot de vereering der groote mannen uit het Oranjehuis, het is geen compliment aan den nedetiandschen stam dat Engeland ons vóór moest gaan met AVillem 111 zijn standbeeld op te richten. Gewis zijn de verdiensten van den koning-stadhouder ook voor Groot Brittanniöbelangrijk geweest. Hallam'drukte het krachtig: uit, toen hij in zijne ConKtitutioncil Hint/»-!/ of England zeide: It must ever be an honour to the English crown, tliat it has been worn by so great a man". Maar grooter diensten bewees hij zijn vaderland, en, voor zoover zijn stroeve natuur het toeliet, Nederland had hij het meest lief. Zoozeer kon hij te midden van de pracht van Hampton Court naar een vaderlandsche omgeving verlangen, dat men hoorde zeggen: O, dat men nu soo, gelyck een vogel door de lucht, eens konde overvliegen, lek gaft' er wel hondert duysent gld. om". Terwijl hij daarentegen over het ge boorteland zijner echtgenoote meer dan eens zich uitliet: lek sie wel dat dit volck niet voor my, noch ick voor dit volck niet gemaeckt zijn". Het voorgeslacht, wars van beeldendienst, ook van den niet-kerkelijken, heeft zijne nagedachtenis althans ge huldigd door gedenkpenningen nu, ook voor den Leur'schen schipper werd er een geslagen. De laatste waagde nmaal zijn hals ; hadden de Spanjaar den ontdekt welk soort van contrabande hij onder zijne turven hield verborgen, bij ware fluks aan de ra van 7,ijn eigen schip opgeknoopt. Willem JII echter waagde zijn leven bij herhaling. Na den Moedigen slag van Senef getuigde zijn groote tegenstander Condévan hem, dat hij zich gedragen had als een oud generaal, behalve dat hij zich had blo )tgesteld als een jong soldaat. En reeds bij vroegere gevechten moesten de per sonen van zijn gevolg ten sterkste bij hem aandringen om zich van eenig ge vaarlijk punt te verwijderen. Inderdaad is do persoonlijke on ver vaardheid van dezen Oranjeprins een zijner vooruitspringende karaktertrekken geweest; de ontwerper van zijn toekom stig standbeeld moge er rekening mee houden. Het blanke wapen in den openlijken strijd vreesde hij niet, en koos den hachelijksten post; want, zeide hij, liet is noodig aan onervaren troepen een voorbeeld te geven. Maar evenmin vreesde hij den sluipmoord, dien de aanhangers van den verdreven koning Jacobus II tegen hem in den zin hadden. Zijne vrienden drongen hem den Franschen gezant over die gedurige komplotten ernstig te onderhouden, maar, schreef hij aan Bentinck: Pour les assassins je ne luy en ay pas voulu parier, croiant que c'était au dessous de moy." De engelsche geschiedschrijver Macaulay heeft een moed als de zijne eene hooge zeldzaam heid genoemd. Hij heeft," schreef deze, alle beproevingen onwrikbaar doorge staan ; de kansen des oorlogsvelds, won den, pijnlijke en ternederdrukkende ziekten, woedende zeeën, het dreigend en gestadig gevaar van sluipmoord, een gevaar dat de sterkste gestellen ernstig kan aantasten, ja dat zelfs Cromwell's ijzeren zielskracht zwaar getroffen heeft. Maar niemand heeft ooit kunnen ont dekken wat toch de prins van Oranje gevreesd zou hebben. Slechts met moeite konden zijne vertrouwde vrienden van hem yjwwerven, dat hij eenige voorzorgen tegeli'de pistolen en dolken van zamciizweerders nam. Oude zeelieden stonden verbaasd over de bedaardheid, die hij toonde onder het geloei eener woedende branding langs een gevaarlijke kust. In den veldslag onderscheidde hern zijne dapperheid onder de tienduizende dappere krijgslieden, zij noopte vijandelijke legers tot grootmoedige toejuiching en werd, zelfs door de onrechtvaardigheid zijner bitterste tegenstrevers, nooit in twijfel getrokken. Gedurende zijne eerste veldtogten stelde bij zich bloot als iemand die den dood zoekt, was steeds de eerste bij den aanval en de laatste bij den aftogt, streed met het zwaard in de vuist te midden der digtste drommen, en door een musketkogel in den arm gewond, terwijl het bloed over zijn harnas stroomde, bleef hij, onder het moorddadigste vuur met den hoed zwaaiende, het veld houden zonder een duimbreed te wijken." Dat diende niet nader," zei hij koeltjes, toen hij aan de Boyne die wond ontving. En terstond daarop tot zijn gevolg, dat zich ontsteld om hem verzamelde : Pourquoy ne marchez-vous pas, messieurs?" De penningkunde bewaart de bewijzen dat Willeni's tijdgenooten voor zijn moed als nieusch en als soldaat, voor zij n gaven als staatsman geenszins blind waren, al verdroeg het /.ich kwalijk met hunne kalviriistische orthodoxie om voor een godheid, laat staan voor een mensch, gesneden beelden op te richten. Hun erkentelijkheidsgevoel vond gemeenlijk een uitweg in de begiftiging met gouden ketenen en bekers, in latijnscheeerdichten, in praalgraven en wijdluftige opschriften, in gedenkpenningen niet het minst. Van deze laatsten heeft Willem III ruim zijn deel gehad ; geen anfter lid van zijn huis werd zóó bedacht, Bij v. Loon vindt men ze afgebeeld, in al hun veelheid en verscheidenheid. Daaronder die eene, waarvan de kecrzij de geschiedenis voor stelde van den oudtestamentischen richter Jozua (een van de bijbelsche sprookjes, en niet het minst gewaagde). Gelijk deze in zijn strijd tegen koning Adoni Zedek de zon had doen stilstaan om hot verslagen leger des vijauds des te langer te kunnen verdelgen, aldus (zoo wilde het oud-vaderlandsche symboliek) had Willem III de fransche zon, nl. den Hoi Soleil" Lodewijk XIV in zijn over\viniiingstocht gestuit, l'tet Jo.*na cui'swn solis retiiiet (evenals Jozua doet hij de zon stilstaan) luidde het randschrift. Doch meer dan zijn persoonlijken moed en zijne militaire cxploiten geven zijne staatsmansverdiensten Willem recht op de onderscheiding- om door een standbeeld te midden van zijn volk te blij ven-voort leven. Niet alleen voor Nederland en voor Engeland was hij eene staatkundige voorzienigheid, die, een eeuw vóór Na poleon, de ontwerpen van een franschen veroveraar wist te verijdelen.!) In Ki72 redde hij Nederland, in 1(588 deed hij 't Engeland, en niet overdreven was de lof, dien de hoogbejaarde engelsche rechter M.aynard hem daarvoor gaf. Toen deze aan 't hoofd der magistratuur ter audiën tie verscheen, werd hij door den vorst gecomplimenteerd over zijn voordeclig uiterlijk bij zoo hoogc jaren, welke hem zoo velen zijner tijdgenooten luidden doen overleven". Dat is zeer waar, Sire!" antwoordde de dmjcn iïCujt, en ik zou (zinspelende op de tirannie van Jacobus II) zelfs de wet overleefd hebben, indien Uwe Majesteit niet ter rechter tijd aan de regcering ware gekomen". Een standbeeld voor Witf|m III zou in de eez'ste plaats eene hulde aan den staatsman beteekenen. Heeft een hedendaagsch beeldhouwer . den turfschipper van Breda voorgesteld met de hand aan 't roer van zijn schip, ook dezen Bevrijder uit het Oranjehuis zou men in die hou ding mogen af beelden, maar aan het roer van het schip van Staat, /ijne beteekeiiis als zoodanig heeft o. a. Busken Huct doen uitkomen, waar hij in zijn Land van l-tembnmd zich uitlaat: Van zijn geslacht is Willem III de eerste die Nederlands hulpmiddelen regtstreoks aanwendt voor het bereiken van 1) Da Costa zinspeelde er op, toen hij van hem zong als van een Josua die, machtig1 door vertrouwen, Den loop stuit van de zon en 't wentlend hemelveld, Den machligstcn Monarch in 't stoutst ontwerp weerho ie1 n, En 't lot, dat de aard bedreigde, een eeuw lang uitgesteld.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl