Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
A°. 1904.
WEEKBLAD-VOOR NEDERLAND
Onder Redactie van J. DE KOO
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1381 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1 50 fr p post f \ 65
Voor Indiëper j'tar mail 10
Afzonderlek e Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . 0-121/2
JHt blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dea Capucines tegenover het Grand Café» te Parijs.
Zondag 25 September.
Advertentiën van 1 5 rebels ? 1 10, elke regel rtieer f 0.20
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig,
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ : Een goed
geTolg. De Over\j lelbche quaestie. Een stand
beeld voor Willom IK, I duor 8. Kalff. Een korte
schets der geschiedenis van Japan, II, door E. C.
Abendanon. KUNST EN LETTEREN: Les
Frères Zemganno van Edmond de oucoart, (ver
taald door J Knylman) door H. W. Een hél
oud lied, door N. v. Hiohtum VOOR DAMES:
Kinderleven. Moedei plichten, door Leon Xanrof.
Allerlei, door Caprice. Prijsvraag voor een
modern woonkamer-ameublement, I. U.t don tijd
der gilden, door A W. Weissman. UIT DE
NATÜ0R: door E. Heimans Een won lerwereld,
door L v. W. FINANCIEELE EN
OECONOMISOHE KRONIEK, door D. Stigter. "- SCHETSJE:
Tweelingen. INGEZONDEN - DAMRÜBRIEK
SCHAAKSPEL Volkszang. PEN- EN
POTLOODKRAS3EN. ADVERTENTIËN.
Een goed gevolg.
In 't district Assen kan de liberale
partij zich de weelde veroorloven van
twee candidaten voor n vacanten zetel
te stellen. *
Het Handelsblad schrijft dienaangaande:
Zoo is men dan gekomen tot de
voorloopige candidaatstelling van den oud
minister Pierson, vroeger hoogleeraar in
de Staathuishoudkunde, en van den
oudwethouder Treuh, op dit oogenblik hoog
leeraar in de Staathuishoudkunde.
Ons ware de afvaardiging van den
heer Pierson het liefst. Maar wie van
beiden ten slotte verkozen mocht wor
den, de keus zal een goede zijn.
Toen het ging om de vrijheid der
wetenschap, zijn de vrijzinnigen versterkt
geworden door een vrijzinnig, echt weten
schappelijk man als prof. Van der Vlugt.
Dit is niet zonder goed gevolg gebleven.
Thans behoort het financieel vraagstuk
op den voorgrond te- worden geschoven,
en daarom is het gewenscht, dat de
nieuwe versterking der vrijzinnige partij
een financier zij."
"Wij zouden geen reden hebben over
deze woorden iets in het midden te
, brengen, bevatten zij niet een opmer
king, die ons ten zeerste heeft verbaasd,
omdat zij, naar onze meening, volstrekt
met de waarheid iii strijd verkeert.
Immers hier wordt, als ware het resul
taat van nauwkeurig onderzoek en ern
stig overwegen, verzekerd, dat het op tre
den van den heer v. d. Vlugt mei zonder
goed gevolg is gebleven" ? en dat nogal
voor... de vrijheid der wetenschap!
Wij begrijpen er niets van.
Zeker, ware het Handelsblad voorstan
der van den effectus civilis toe te kennen
aan de eind-diploma's eener Vrije Univer
siteit, het zou den heer v. d. Vlugt
moeilijk hoog genoeg kunnen verheffen.
Want wie ?heeft meer bijgedragen
tot Kuyper's victorie en tot het echec
der liberale partij, dan deze echt
wetenschappelijke man," den vrijzinni
gen tot versterking gezonden ?
Kuyper kwam met een wet, nietwaar,
die door niemand van harte kon worden
goedgekeurd, tenzij door zijn eigen partij
clubje; een wet onredelijk van eisch, maar
die toch te verbeteren ware geweest,
zoodat de Minister zijn doel niet zou
hebben bereikt.
Kuyper vroeg onrecht tot opheffing
van onrecht. "Want onrecht is het een
Vrije Universiteit den effectus civilis te
verleenen; maar niet minder onrecht is
't een kind kan het begrijpen, dat de
bijzondere Universiteiten haar leerlingen
bij de Openbare Universiteiten hebben te
doen examineeren, om een diploma met
effectus civilis te verkrijgen. Einde aan
dit onrecht kan slechts komen, door n
de leerlingen van de openbare, n die van
de bijzondere Universiteiten aan een
staats-examen buiten Universiteit of
Universitairen invloed te onderwerpen; en
indien in dezen geest door de liberalen
een voorstel ware gedaan, en zij alzoo
hun zucht, om de billijkheid te betrachten,
gesteld hadden tegenover Kuyper's zelf
zuchtig bedoelen, hadden zij moreel als de
eterksten tegenover hem gestaan, en hem
kunnen dwingen zijn eisch van den
effectus civilis terug te nemen, zou hij
niet met verscheidenen, die zijn ontwerp
nu tegen heug en meug moesten steu
nen, in botsing zijn geraakt.
Zoo hebben wij van den aanvang af
geschreven en 't is ons later gebleken,
uit de correspondentie in het Centrum,
die in hoofdzaak niet weersproken is,
aldus had ook Borgesius 't begrepen.
Hij wilde aanvankelijk dien weg inslaan.
Maar wie heeft Borgesius (den dappere)
zijn bijlijkheidsgevoel het zwijgen doen
opleggen ?
Wie anders dan het professorenheir,
waarvoor de echt wetenschappelijke"
v. d. Vlugt als advocaat fungeerde;
treurig genoeg zelfs dóór den vrijzinnig
democraat Drucker bijgestaan ! Neen,
daar mocht geen verzoening zijn door
een niet te ontkennen onrecht weg te
nemen; de openbare universiteiten hadden
een voorrecht" te verdedigen, en de goede
heer v. d. Vlugt, die in het parlement
heeft meegedeeld, dat hij zijn God in
zijn binnenkamer vindt, mocht in zijn
eigen allerintiemst binnenkamertje, ge
durende den langen tijd der
hoogeronderwijs-debatten, dien Grod in 't geheel
niet ontmoeten althans van den zoo
elementairen eisch aller goden, als het
doe recht!" heeft hij niets vernomen. Hij
wist maar, zoo echt wetenschappelijk,
alleen iets van onderwijs, wetenschap
vrijheid enz. en het gelukte hem met zijn
confraters zich te houden, als begrepen zij
heelemaal niet, dat de moreele (|uaestie
van nog hooger orde dan zelfs de
Hoogeronderwijs-quaestie is.
Aan Openbare-Universiteits-belangen
is, onder leiding van v. d. Vlugt, de
billijkheid 'als landsbelang, en het belang
der liberale partij,.opgeofferd. Door Kuy
per en zijn partij voor het dilemma te
stellen: den effectus civilis of niets;
door geen uitweg te openen,... heeft
men hem, als't ware tot zijn overwinning
gedreven; inderdaad een schitterende
overwinning, immers nooit lag de liberale
partij zoo diep terneer gesmakt. Al het
listig gespin, het gekonkel en geknoei,
heeft niet kunnen baten; nog minder
de verdoemenis over de
Eerste-Kamerontbinding door de liberale partij uitge
sproken, als om zich van schuld te
ontlasten nopens een daad, waartoe v.
d. Vlugt c.s. Kuyper het. recht en de
macht hebben gegeven; ja zelfs de
majestueuze rechtsgeleerdheid, waarmee
de N. Rott. Ct. dagelijks haar lezers
troost, zij kan niets veranderen aan het
treurig feit, dat vooral door de professoren,
en door v. d. Vlugt in de eerste plaats,
Kuyper, die met zijn wet zoo zwak stond,
het toch glansrijk heeft gewonnen.
En in welk ander opzicht men tot dus
verre van een goed gevolg" van v. d.
Vlugt's optreden in de Kamer, als ver
sterking van de vrijzinnigen, zou kunnen
spreken, het is ons volkomen onbekend.
"Wij weten alleen, dat hij door zijn
onnoodig gefilosofeer en getheologiseer,
Kuyper de gelegenheid heeft geopend
een paar dogmatische speeches extra te
houden, tot nog grooter verlies van den
nationalen tijd en steeds toenemend be
derf der parlementaire zeden ; en voorts
zal men zich herinneren, hoe hij door zijn
studentikooze verheerlijking van
Oppenheim's examineer-methode, zijn collegaas
en de liberale pers in de noodzakelijkheid
heeft gebracht bem schoon te schuren,
als hoopte men, dat dit in de wereld
geschiedenis dan toch wel nmaal ten
opzichte van een Moriaan gelukken zovi!
Ware de liberale partij met een beetje
oratorie te redden, waarlijk, nog n of
twee v. d. Vlugten, en zij zou er zijn.
Nu heeft zij allereerst noodig een man
van genoeg bekwaamheid en doorzicht,
en vooral van genoeg karakter, om haar
er van te overtuigen, dat zij haar oude
politieke en immoreele kunstjes, waarin
zij zoo knap is, heeft af te leeren, wil
zij niet telkens weder een smadelijke
nederlaag lijden, gelijkbaar thans bij het
Hooger-Onderwij s-wetsontwerp, met de
ontbinding der Eerste Kamer in zijn ge
volg, beschoren was.
De Overjjselsche quaestie.
Zes weken lang heeft de pers het
gehad over de Overijselsche quaestie.
Een quaestie, die eigenlijk geen quaestie
was.
Dat, toen er den 3en Augs., door het
opzet der niet-clericale leden van de
Overijselsche Staten, geen verkiezing
van eerste kamerleden voor die provincie
was geschied, er, binnen den tijd
door de grondwet gesteld, een nieuwe
verkiezingsdag door de Regeering had
moeten worden bepaald het spreekt als
een boek.
De Commissaris der Koningin in
Overijsel had dan ook de liegeering gevraagd,
machtiging tot het uitschrijven van een
nieuwe vergadering, en wel eene op 25
Augustus. De Regeering, alias Dr. Kuyper,
wilde blijkbaar den niet-clericalen leden
hun opzet betaald zetten ??? en, zich om
den grondwettelijken eisch niet bekomme
rende, liet zij den tijd verloopen, zoodat
Overijsel niet vertegenwoordigd, de
Eerste Kamer onvoltallig moest blijven
Deze straf door een groot man den
stouten Staten toegediend, was nu het
onderwerp eener interpellatie in de
Eerste Kamer. De heer v. Houten ge
noot het voorrecht de tolk der liberalen
te zijn. Het is niet noodig voor onze
lezers de gelieele discussie weer te geven
of te bespreken. De dagbladen deden
d'.t pas enkele dagen geleden.
Alleen achten wij het wenschelijk hier
eea deel te herhalen van het Overzicht"
daaraan door den heer Elout in het
Handelsblad gewijd. Deze zet als volgt
de puntjes op de i.
Was er niet, zoo vroeg van'Houten, van
den commissaris der Koningin in Overijsel
een verzoek uitgegaan om machiiging tot
liet uitschrijven van een nieuwe vergadering
binnen de grondwettelijke 40 dagen? Had
de commissaris niet voorgesteld die nieuwe
vergadering te houden op 25 Augustus? Wat
was er met dat verzoek gebeurd? Was er
antwoord op gegeven? Zoo ja, wanneer? En
was dat antwoord gegeven niet machtiging
van de Kroon of op's Ministers eigen houtje?
Minister Kuyper had dat lastige vragen
zeker wel zien aankomen. Hij had al bij
voorbaat getracht, het af te weren. Bij don
aanvang van zijn antwoord op de interpel
latie" van den heer v. Z. B. had hij gezegd
dat hij, als de interpellatie tot die vragen
beperkt bleef, geen bezwaar had om te ant
woorden. En aan het slot deed hij nog eens
uitkomen dat voor het ingaan op het fond
van de zaak later gelegenheid zou zijn, als
het beluofde wetsvoorstel aan de orde zou
komen.
De heer Van Houten vindiceerde natuurlijk
ten stelligste zijn recht om zijn eigen tijd te
kiezen voor het steller van vragen.
Minister Kuyper hield daartegenover zijn
goed recht vol om voor het antwoorden zijn
tijd te kiezen en beweerde dat hij nu niet
kon antwoorden omdat hij geen stukken bij
zich had.
Een zonderling verweer als men nagaat, dat
hetgeen gevraagd was door den heer Van
Houten volkomen in liet kader der interpella
tie viel en feitelijkheden betrof die de heer
Kuyper ouk zonder stukken moest weten.
De heer Van Houten liet niet los, porde
den Minister nogmaals en hield hem voor,
dat het in zijn eigen belang was om den in
druk weg te nemen alsof de Kegeering, wier
hoofd zijn vacantiereis maakte, de Overijsel
sche c|iiaestie niet met de noodige zorg had
behandeld.
En de Minister, dus in 't nauw gedreven,
kwam uit zijn schuilhoek.
Althans ten halven lijve.
Wat den datum van de beschikking op
het verzoek van den commissaris betroi,
bleef hij verklaren, dat hij nu niet kon ant
woorden wegens afwezigheid van stukken.
Maar overigens antwoordde hij mi, dat in
derdaad een verzoek van den commissaris
om machtiging tot het uitschrijven van een
nieuwe vergadering was ingekomen, dat op
dat verzoek af vvijzend was beschikt eu dat die
beschikking was genomen na overleg in den
Ministerraad en niet machtiging van de
Kroon.
De heer Van Houten, die al voor de derde
maai het woord had gevoerd en straks nog
iets te zeggen zou hebben, schroomde ver
moedelijk voor een vierde maal en ging dus
op cU datumquaestie niet in. Het succes
dat hij had behaald door den tegenstribbe
lenden Minister althans ten deele uit zijn
hoek te porren, was trouwens voor zoo'n
eerste optreden in deze zaal waarlijk al be
vredigend.
Die datumquaestie blijft intusschen onop
gelost en vordert nadere opheldering.
Het verzoek om machtiging tot het uit
schrijven van een nieuwe vergadering is,
naar de lieer Van Houten mededeelde, door
den coinuii>saris van Overijsel gedaan tegen
2.") Augustus. Tegen dien datum wenschte
hij de nieuwe vergadering uit te schrijden.
Minister Kuyper heeft heden verklaard,
dat de afwijzende beschikking die op dat
antwoord is gevolgd, genomen is na bespre
king in den Ministerraad en met machtiging
van de Kroon.
Om een bespreking in den Ministerraad te
kunnen houden gezwegen nu van de
machtiging der Kroon moet minister
Kuyper in Den Haag zijn geweest,
Xu is de heer Kuyper de gansche maand
Augustus buitenslands gebleven. In dien tijd
kan hij dus geen Ministerraad hebben bijge
woond. De beschikking op het verzoek van
den Commissaris van Oïerijsel mout dns zijn
genomen na den 2öen Augustus.
Maar wat voor zin had nu het antwoorden
op een verzoek, nadat de termijn der mogelijk
heid van vervulling reeds was.verstreken?
Door op het verzoek van den commissaris
eerst te beschikken na den datum waarvoor
het strekte en gelijk wij betoogden moet
dit zijn geschied heeft minister Kuyper.
toch- eigenmachtig die beschikking genomen.
Immers hij heeft den Ministerraad en de
Koningin eerst geraadpleegd, toen de moge
lijkheid van een inwilliging van het verzoek
reeds was verstreken,"
Ziedaar dan het hart van de quaestie".
Op deze interpellatie van den heer Van
Houten, en niet minder op die van den
heer Elout, dient nu, voor de eer van
den premier spoedig een afdoend ant
woord te komen. Zoo ooit dan mag
hier geëischt, dat de goede trouw van
den Minister met de stukken" worde
bewezen allereerst in Z.Exc's eigen
belang.
Een standbeeld voor Willem III.
l.
Eene zonderlinge hero-irorship gaat
thans in Nederland in zwang: de
turfschipper van BreHa heeft zijn standbeeld,
de stadhouder der Republiek wacht nog
het zijne, en het zal van het cijfer der
bijeengebedelde guldens afhangen of hij
het krijgt.
De man, die de verrassing van een
enkelo vesting mogelijk maakte, schijnt,
of liever blijkt (want het bewijs staat
vierdehalf meter hoog op een voetstuk)
in de nationale vereering hooger te staan
dan de inan, die het gansche land er
voor behoedde een fransch wingewest te
worden.
Doch al wil men in het standbeeld
voor Adriaan van Bergen, evenals in
het Schaffelaar-monunient, ook niet meer
zien dan de uiting van Lokalpati
otismus", van het zelfgevoel eener
brabantsche of geldersche gemeente die groot
gaat op een kordaten dorpsgenoot, en
welke niets afdoet tot de vereering der
groote mannen uit het Oranjehuis, het
is geen compliment aan den
nedetiandschen stam dat Engeland ons vóór moest
gaan met AVillem 111 zijn standbeeld op
te richten.
Gewis zijn de verdiensten van den
koning-stadhouder ook voor Groot
Brittanniöbelangrijk geweest. Hallam'drukte
het krachtig: uit, toen hij in zijne
ConKtitutioncil Hint/»-!/ of England zeide:
It must ever be an honour to the
English crown, tliat it has been worn
by so great a man".
Maar grooter diensten bewees hij zijn
vaderland, en, voor zoover zijn stroeve
natuur het toeliet, Nederland had hij
het meest lief. Zoozeer kon hij te
midden van de pracht van Hampton
Court naar een vaderlandsche omgeving
verlangen, dat men hoorde zeggen: O,
dat men nu soo, gelyck een vogel door
de lucht, eens konde overvliegen, lek
gaft' er wel hondert duysent gld. om".
Terwijl hij daarentegen over het ge
boorteland zijner echtgenoote meer dan
eens zich uitliet: lek sie wel dat dit
volck niet voor my, noch ick voor dit
volck niet gemaeckt zijn".
Het voorgeslacht, wars van
beeldendienst, ook van den niet-kerkelijken,
heeft zijne nagedachtenis althans ge
huldigd door gedenkpenningen nu,
ook voor den Leur'schen schipper werd
er een geslagen. De laatste waagde
nmaal zijn hals ; hadden de Spanjaar
den ontdekt welk soort van contrabande
hij onder zijne turven hield verborgen,
bij ware fluks aan de ra van 7,ijn eigen
schip opgeknoopt. Willem JII echter
waagde zijn leven bij herhaling. Na
den Moedigen slag van Senef getuigde
zijn groote tegenstander Condévan hem,
dat hij zich gedragen had als een oud
generaal, behalve dat hij zich had blo
)tgesteld als een jong soldaat. En reeds
bij vroegere gevechten moesten de per
sonen van zijn gevolg ten sterkste bij
hem aandringen om zich van eenig ge
vaarlijk punt te verwijderen.
Inderdaad is do persoonlijke on ver
vaardheid van dezen Oranjeprins een
zijner vooruitspringende karaktertrekken
geweest; de ontwerper van zijn toekom
stig standbeeld moge er rekening mee
houden. Het blanke wapen in den
openlijken strijd vreesde hij niet, en koos
den hachelijksten post; want, zeide hij,
liet is noodig aan onervaren troepen een
voorbeeld te geven. Maar evenmin vreesde
hij den sluipmoord, dien de aanhangers
van den verdreven koning Jacobus II
tegen hem in den zin hadden. Zijne
vrienden drongen hem den Franschen
gezant over die gedurige komplotten
ernstig te onderhouden, maar, schreef hij
aan Bentinck: Pour les assassins je ne
luy en ay pas voulu parier, croiant que
c'était au dessous de moy." De engelsche
geschiedschrijver Macaulay heeft een
moed als de zijne eene hooge zeldzaam
heid genoemd. Hij heeft," schreef deze,
alle beproevingen onwrikbaar doorge
staan ; de kansen des oorlogsvelds, won
den, pijnlijke en ternederdrukkende
ziekten, woedende zeeën, het dreigend
en gestadig gevaar van sluipmoord, een
gevaar dat de sterkste gestellen ernstig
kan aantasten, ja dat zelfs Cromwell's
ijzeren zielskracht zwaar getroffen heeft.
Maar niemand heeft ooit kunnen ont
dekken wat toch de prins van Oranje
gevreesd zou hebben. Slechts met moeite
konden zijne vertrouwde vrienden van
hem yjwwerven, dat hij eenige voorzorgen
tegeli'de pistolen en dolken van
zamciizweerders nam. Oude zeelieden stonden
verbaasd over de bedaardheid, die hij
toonde onder het geloei eener woedende
branding langs een gevaarlijke kust. In
den veldslag onderscheidde hern zijne
dapperheid onder de tienduizende dappere
krijgslieden, zij noopte vijandelijke legers
tot grootmoedige toejuiching en werd,
zelfs door de onrechtvaardigheid zijner
bitterste tegenstrevers, nooit in twijfel
getrokken. Gedurende zijne eerste
veldtogten stelde bij zich bloot als iemand
die den dood zoekt, was steeds de eerste
bij den aanval en de laatste bij den
aftogt, streed met het zwaard in de vuist
te midden der digtste drommen, en door
een musketkogel in den arm gewond,
terwijl het bloed over zijn harnas stroomde,
bleef hij, onder het moorddadigste vuur
met den hoed zwaaiende, het veld houden
zonder een duimbreed te wijken."
Dat diende niet nader," zei hij koeltjes,
toen hij aan de Boyne die wond ontving.
En terstond daarop tot zijn gevolg, dat
zich ontsteld om hem verzamelde :
Pourquoy ne marchez-vous pas, messieurs?"
De penningkunde bewaart de bewijzen
dat Willeni's tijdgenooten voor zijn moed
als nieusch en als soldaat, voor zij n gaven
als staatsman geenszins blind waren, al
verdroeg het /.ich kwalijk met hunne
kalviriistische orthodoxie om voor een
godheid, laat staan voor een mensch,
gesneden beelden op te richten. Hun
erkentelijkheidsgevoel vond gemeenlijk
een uitweg in de begiftiging met gouden
ketenen en bekers, in latijnscheeerdichten,
in praalgraven en wijdluftige opschriften,
in gedenkpenningen niet het minst. Van
deze laatsten heeft Willem III ruim zijn
deel gehad ; geen anfter lid van zijn huis
werd zóó bedacht, Bij v. Loon vindt
men ze afgebeeld, in al hun veelheid en
verscheidenheid. Daaronder die eene,
waarvan de kecrzij de geschiedenis voor
stelde van den oudtestamentischen richter
Jozua (een van de bijbelsche sprookjes,
en niet het minst gewaagde). Gelijk
deze in zijn strijd tegen koning Adoni
Zedek de zon had doen stilstaan om hot
verslagen leger des vijauds des te langer
te kunnen verdelgen, aldus (zoo wilde
het oud-vaderlandsche symboliek) had
Willem III de fransche zon, nl. den
Hoi Soleil" Lodewijk XIV in zijn
over\viniiingstocht gestuit, l'tet Jo.*na cui'swn
solis retiiiet (evenals Jozua doet hij de
zon stilstaan) luidde het randschrift.
Doch meer dan zijn persoonlijken moed
en zijne militaire cxploiten geven zijne
staatsmansverdiensten Willem recht op
de onderscheiding- om door een standbeeld
te midden van zijn volk te blij ven-voort
leven. Niet alleen voor Nederland en
voor Engeland was hij eene staatkundige
voorzienigheid, die, een eeuw vóór Na
poleon, de ontwerpen van een franschen
veroveraar wist te verijdelen.!) In Ki72
redde hij Nederland, in 1(588 deed hij 't
Engeland, en niet overdreven was de lof,
dien de hoogbejaarde engelsche rechter
M.aynard hem daarvoor gaf. Toen deze
aan 't hoofd der magistratuur ter audiën
tie verscheen, werd hij door den vorst
gecomplimenteerd over zijn voordeclig
uiterlijk bij zoo hoogc jaren, welke hem
zoo velen zijner tijdgenooten luidden doen
overleven". Dat is zeer waar, Sire!"
antwoordde de dmjcn iïCujt, en ik zou
(zinspelende op de tirannie van Jacobus II)
zelfs de wet overleefd hebben, indien Uwe
Majesteit niet ter rechter tijd aan de
regcering ware gekomen".
Een standbeeld voor Witf|m III zou
in de eez'ste plaats eene hulde aan den
staatsman beteekenen. Heeft een
hedendaagsch beeldhouwer . den turfschipper
van Breda voorgesteld met de hand aan
't roer van zijn schip, ook dezen Bevrijder
uit het Oranjehuis zou men in die hou
ding mogen af beelden, maar aan het roer
van het schip van Staat, /ijne beteekeiiis
als zoodanig heeft o. a. Busken Huct doen
uitkomen, waar hij in zijn Land van
l-tembnmd zich uitlaat:
Van zijn geslacht is Willem III de
eerste die Nederlands hulpmiddelen
regtstreoks aanwendt voor het bereiken van
1) Da Costa zinspeelde er op, toen hij van hem
zong als van
een Josua die, machtig1 door vertrouwen,
Den loop stuit van de zon en 't wentlend hemelveld,
Den machligstcn Monarch in 't stoutst ontwerp
weerho ie1 n,
En 't lot, dat de aard bedreigde, een eeuw lang
uitgesteld.