Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOORNEDERLAND.
No. 1422
Uit den t|d der gilden.
Het- ontwerp der Arbeidswet, dat in
het begin van dit jaar openbaar werd
gemaakt, beoogt, onder meer, ook de
ver'houding tusschen meester en leerling te
regelen. Sommigen gaat de voorgestelde
regeling niet ver genoeg; zij zouden
wenschen, dat men weer terugkeerde tot
bet gilde wezen, volgens hen, te onzaliger
ure verlaten. Anderen daarentegen ver
werpen wat voorgesteld werd, omdat
zij er een eersten stap achterwaarts in
zien, daar zij meenen, dat de vrijheid,
sedert de opheffing der gilden
heerschende, niet mag worden beperkt.
De opkomst der gilden valt samen met
de opkomst der steden in ons land. ledere
stad was een staat op zich zelf, en zij
is dat gebleven tot 1795 toe. In zulk een
stad voelden de beoefenaars van een zelfde
ambacht behoefte, om zich aan te slui
ten ; het doel, dat zij daarbij hadden
was, ieder een behoorlijk bestaan te
verzekeren en tevens het ambacht hoog
te houden. De politiek der gilden was
een sociale politiek, van daar dat zij
de vrije mededinging ongeoorloofd achtten.
In onzen tijd daarentegen staat het
individualisme op den voorgrond, dat
alleen van vrije mededinging wil weten.
Ieder moet maar zien, hoe hij er komt;
welke middelen daarbij gebruikt worden,
is onverschillig. Daardoor krijgt degeen,
die kapitaal bezit een macht boven
anderen, die niet in deze omstandigheid
verkeeren.
De gilden meenden de vrijheid van
het individu in het belang der gemeen
schap te moeten beperken. Zij streefden
er vooral naar, te voorkomen, dat het
kapitaal te groote macht kreeg. Ieder
gildebroeder toch mocht alleen, wat hij
zelf gemaakt had, verkoopen; terwijl het
handeldrijven in hetgeen door anderen
vervaardigd was, streng werd tegenge
gaan.
Het gildewezen wilde niets weten van
kapitalisten. Zoolang het bestond, kon
iemand met kapitaal, als hij geen
gildebroeder was, geen werklieden in dienst
nemen, en in hetgeen door hen werd
vervaardigd, handel drijven. Zelfs
gildebroeders mochten slechts een bepaald
aantal gezellen en leerlingen houden;
van daar, dat er van fabrieken, zooals
wij die kennen, geen sprake kon zijn,
zoolang de gilden bestonden.
Loon en arbeidsduur werden door het
gild bepaald; gelijk recht voor allen wilde
men in de eerste plaats. Om dit te ver
krijgen werd niet slechts toezicht gehou
den op de hoedanigheid van hetgeen
werd voortgebracht, maar werden ook
de verkoopsprijzen, waaraan alle
gildebroeders gebonden waren, vastgesteld.
Niemand kon gildebroeder zijn, tenzij hij
bewezen had, zijn ambacht volkomen te
verstaan. Als leerling moest men be
ginnen, dan. werd men gezel, eindelijk
meester.
De overlieden van een gild zorgden er
voor, dat de meesters niet onder elkanders
duiven schoten, maar dat ieder zijn eigen
klanten behield. Elk meester moest bij
zijn eigen ambacht blijven, zoodat er voor
aannemers, zooals wij die kennen, geen
plaats was. Hier te lande heeft het dan
ook tot 1808 geduurd, eerde entreprise
générale", door koning Lodewijk Napo
leon ingevoerd, entrepreneurs de
travaux publiés", die zich nog lang daarna
aannemers van publieke werken" bleven
noemen, deed optreden.
De beperkingen en verbodsbepalingen
uit den tijd der gilden beoogden, om aan
alle gildebroeders een gelijk recht op
arbeid te verschaffen en hun bescherming
te verleenen tegen de macht van liet
kapitaal. Maar 4e natuurlijke en nood
zakelijke ongelijkheid der individuen werd
daardoor niet opgeheven. De grootere be
kwaamheid van den een boven den ander
bleef steeds invloed uitoefenen. Wie be
kwaam en zuinig was, kwam tot grootere
welvaart dan wie zijn zaken verwaar
loosde. Niet het kapitaal, dat de meester
bezat, maar zijn ijver en bekwaamheid
gaven ten slotte den doorslag.
Ofschoon de gilden tot de Fransche
revolutie bestaan hebben, eindigt toch
hun eigenlijke bloeitijd reeds in de 16e
eeuw. Want de sterkste band, die de
gildebroeders verbond, het gemeenschap
pelijk geloof, werd toen losgemaakt. In
de middeleeuwen waren de gilden geeste
lijke broederschappen, die haar eigen
altaren in de kerken hadden, en die
zoowel voor het tijdelijke als het eeuwige
heil harer leden zorgden. Het gild nam
deel in alles, wat een zijner broeders
wedervoer.
Na de 16e eeuw wordt de vaste band
van voorheen allengs losser, ofschoon
enkele der middeleeuwsche gebruiken
tot het laatst der 18e eeuw zijn blijven
bestaan. De gilden werden meer en meer
vereenigingen, wier eenig doel was, de
vrije mededinging te beperken.
Om dit te bereiken, achtte men alle
middelen goed. Aan zoons en schoonzoons
van gildebroeders werden Zulke voor
rechten toegekend, dat het voor de ge
zellen bijna onmogelijk werd. den meester
titel te verkrijgen. Dit maakte, dat reeds
in het begin der 18e eeuw stemmen
werden gehoord, die op afschaffing van
het gildewezen aandrongen. In 1776
kwam Adam Smith, de vader der
hedendaagsche staathuiskunde, in zijn beroemd
boek over de oorzaken van den rijkdom
tot het besluit, dat alle monopoliën, maar
vooral dat der gilden, verkeerd waren.
Nog vóór de revolutie werden dan ook
de gilden in Frankrijk afgeschaft, een
voorbeeld, dat in 1798 hier te lande werd
nagevolgd.
Aanvankelijk werd die afschaffing al
gemeen toegejuicht, doch weldra bleek,
dat er toch ook schaduwzijden bestonden;
Voornamelijk werd als zoodanig gevoeld
de achteruitgang der ambachten, omdat
hun beoefenaars niet langer een leertijd
behoefden te hebben doorloopen, eer zij
als gezel of als meester optraden.
Om hierin althans eenigszins te voor
zien, zijn in het ontwerp onzer Arbeids
wet bepalingen omtrent leerlingen opge
nomen. Het valt echter te betwijfelen,
of daardoor de gewenschte verbetering
zal worden verkregen. Want in den tijd
der gilden waren de regelen omtrent de
leerlingen een deel van een groot systeem,
dat echter, eenmaal afgeschaft, niet weder
in het leven kan worden geroepen, daar
het voor onzen tijd niet meer past.
Toen het gildewezen nog bloeide, waak
ten de overlieden zoowel voor de belangen
van den leerling als voor die van den
gezel. Deze vaderlijke zorg was mogelijk,
toen de steden, nog slechts klein, als het
ware staten op zich zelf mochten heeten.
Er kon natuurlijk geen sprake van zijn,
in onzen tijd tot dit systeem terug te
keeren. Daarom bleef er niets over, dan
het onderzoek naar de bekwaamheid van
den leerling aan de thans gebruikelijke
examen-commissiën" op te dragen, en
verschillende openbare ambtenaren aan te
wijzen, om op meester en leerling toe
zicht te houden. Het behoeft geen betoog,
dat zulk een regeling niet geven kan,
wat door het gildewezen in zijn goeden
tijd werd verkregen, te minder, daar zij
zich niet met de gezellen bezighoudt.
In Oostenrijk is sedert verscheiden
jaren het gildewezen, voor zoover dit
S'ng, gemoderniseerd, weer ingevoerd.
et valt niet te ontkennen, dat daardoor
wel het een en ander verbeterd is;
toch doen ook nadeelen zich gevoelen,
vooral voortspruitend uit de scherpe be
grenzing der ambachten en bedrijven.
Voor Nederland zou navolging van het
Oostenrijksche systeem niet mogelijk
wezen, omdat wij meer aan vrijheid ge
wend zijn dan de onderdanen van Frans
Jozef.
Terugkeer tot het gildewezen is in
Nederland niet te verwachten. De zeer
bescheiden poging, door het ontwerp voor
de Arbeidswet gedaan, om althans een
onderdeel van het systeem, dat in den
tijd der gilden bestond, voor onzen tijd
bruikbaar te maken, zal wel niet door
anderen worden gevolgd.
A. W. WEISSMAX.
UIT DE NATUUR.
LXXVIL Verstand of instinct.
(Slot).
Het is zoo heel erg moeielyk niet, zich
voor te stellen hoe de negendooder van de
vorige week door een toeval tot het spietsen
op prikkeldraad in plaats van op doorns
kan gekomen zijn.
Meer dan eens groeien boschjes van slee
of meidoorn vlak tegen een
prikkeldraadheining, de draad loopt er soms dwars door
heen, en hoe licht roest nu eens een enkele
prikkel tusschen de altijd vochtige bladeren.
Zoo'n bruine roestige punt lijkt al heel wat
op een doorn, en, onmogelijk is 't niet, dat
de klauwier voor 't eerst als martelpaal een
ijzeren pen gebruikte, zonder het te willen
oi te weten.
Maar hoe nu, als het dier, tegen de oude
aangeboren gewoonte in, voor 't vervolg de
voorkeur gaat geven aan prikkeldraad voor
de executies van zijn prooi, en echte doorns
links laat liggen. Dat kan geen toeval be
werken, daar is vergeleken, geoordeeld en
besloten, zonder woorden weliswaar, maar
dan ook in een heel bijzonder geval en op een
terrein waar het dier oordeelen kau, ja, stel
lig veel beter dan wij, omdat het hier meer
en beter vergelijkingsmateriaal bezit.
AU de nakomelingen van deze klauwier
eens mochten voortgaan met het spietsen
op prikkeldraad, wat volstrekt niet onmoge
lijk is, dan kan dat een voorloopig navolgen
zijn; een bloot imiteeren dus van de jongen
die de ouden op prikkeldaad zagen werken.
Eerst later wordt het een geërfde gewoonte
waarbij niet meer gedacht wordt, die instinct
matig wordt verricht; tot dal eindelijk eens,
beveiligd; maar de ouden stoorden zich al
spoedig niet aan de vele kinderen, die ik
bij 't nest heb gebracht; wij hebben de jongen
toen ze al stoppeltjes kre
gen, geaaid, terwijl de ou
den met voer in den bek
op een meter afstand zaten
en zij gaven na een of
twee keer geen teeken van
angst meer. Die vogel had
waarschijnlijk in n seizoen
geleerd dat zijn jongen van
ons niets te vreezen hadden,
en daar waren heel wat
conclusies, op feiten ge
grond, voor noodig. Maar
waar heeft een vogel nu
ook meer kennis van dan
van de veiligheid van een
nest.
Een verwant van onze
zwarte merel, de grauwe
lijster, bepleistert zijn nest
van binnen met allerlei
stoffen, die hij tot eeit
harde specie verwerkt, het
nest is hard van binnen,
glad; veertjes, haar of vezels
komen er niet los in te
liggen; dit is de vaste re
gel, waaraan dadelijk het
leege lijsternest is te her
kennen ; en toch zijn er in
de laatste jaren enkele nes
ten van de grauwe lijster
gevonden, zonder die ken
merkende bekleeding. Ook
hier gaat misschien een vast
instinct aan 't wankelen.
Zoo leeft er in Noord-Amerika een soort
specht, die geheel en al gebroken heeft met
de gewoonte der spechten om tegen boomen
op te klauteren en de schors te bewerken.
De staart en de pooten wijzen nog voldoende
duidelijk aan, dat deze vogels evengoed op
een boomleven zijn ingericht als andere
spechten; toch houden ze zich nu bij voor
keur op den bodem op, ze nestelen open in
de struiken en laten het gaten-boren en
nestelen in holle boomen aan andere spech
ten over.
Een ander merkwaardigheid in 't dieren
leven en wel bij de wilde zoogdieren is in
het afbijten van een verbrijzelden voet. De
noodzaak hiertoe komt uitteraard zoo zelden
voor, dat we hier moeilijk van een ge
woonte kunnen spreken; toch is het regel,
dat een otter, een marter, een vos, een das
of een wilde kat, waarvan een voet in een
sprenkel is verbrijzeld, zich bevrijdt door den
voet af te bijten. Nu kan 't door 't oinstorten
van boomen, het vallen van rotssteenen wel
eens voorkomen, dat een dier, vóór dat de
mensch in hun gebied kwam jagen, een poot
verbrijzeld werd, maar toch zeker niet vaak
genoeg, om een feit als dit, door instinct te
verklaren.
Wel is het likken van de wond, dat stellig
de genezing bevordert, althans onsteking
vermindert of tegenhoudt, een gewone en
dan ook instinctmatige handelwijze. Ook
jonge kinderen steken den zeeren vingen in
den mond of zuigen op de geknelde plek;
het bekende afzoenen" door moeder is wel
licht nog een overblijfsel van dit instinct.
Een verdere ontwjkkeling van het instinct
om zich te redderf^vari ziekte of dooi door
het afbijten van eeöverwonden voet, schijnt
bj} sommige dieren gevoerd te hebben tot
een ware geneeswijze. Al zijn de waarge
nomen gevallen zeldzaam en al is het stellig
nog een gewoonte van enkele begaafde of
geniale individuen, niet van een geheel
soort, ze zijn er des te merkwaardiger om.
Meermalen zijn er dieren gevangen, die
oin een der pooten een bal of knobbel van
leem droegen en dan bleek het, dat de poot
op die plek gebroken was geweest en daarna
bijna zoo goed geheeld, alsof de poot kort
na het breken door een deskundige gezet of
althans gespalkt was geworden.
't Geval is niet wonderlijker dan dat van
de eidereend, van welke ik verleden jaar heb
verteld, dat ze naar zoet water vliegen als
een zee-mossel zich om hun tong heeft ge
klemd ; de mossel laat in zoet water los,
zooals enkele lezers zich misschien herinneren.
Nu schrijft Long, de Canadeesche dieren
waarnemer, dat hij het eens heef t bij gewoond,
hoe een houtsnip zijn gewonde poot cureerde
door hem herhaaldelijk met klei te besmeeren,
en in een artikel Animal Surgery maakt hij
't heel waarschijnlijk, dat de gebroken, vrij
goed geheelde pooten van beren en eekhoorns,
die hij gezien heeft, niet door een toeval
weer recht groeiden, maar door een opzettelijk
insmeeren met klei, of, zooals bij een eek
hoorn is waargenomen, met hars. Nu komen er
meer gebroken en kromgegroeide pooten voor
bij dieren, danrechtgeheelde gebroken pooten.
Deze primitieve chirurgie is dus lang geen
en voornamelijk wger voor zulke die met
menschen in aanraking komen, 't Leeren
blijft ook dan nog, in de meeste gevallen
individueel, alleen wanneer het
dieren betreft die in gezelschap
pen leven, of wanneer de jongen
het voorbeeld volgen kan het
iets blijvends zijn.
Ook wie eenige jaren achter
een gezien heeft hoe zwaluwen
hun jongen willen aanzetten tot
vliegen, en de telkens andere
ingevingen" van de ouders heeft
opgemerkt, zal niet zoo grif toe
geven, dat de" dieren nooit"
met overleg handelen. Hun ver
stand zal nooit in graad en
veelEen snip, die zijn gebroken poot spalkt.
zijdigheid met de uitingen van menschelijk
verstand overeenkomen, in de verste verte
niet, dat belet het gemis aan een spraak of
van een eenigszins gecompliceerde taal. Als
er ergens een nietoverbrugde scheiding ligt
tusschen 't geestesleven van mensch en dier,
en dat kan wel zoo zijn, dan ligt die eerder
in 't gemis aan hooger gevoel, de grondslag
voor moraal en religie.
E. HEIMANS.
Ken lynx, die zijn voet heeft afgebeten.
door een of andere omstandigheid er toege
bracht, een begaafde klauwier weer wat
anders in de mode brengt. Wijzigingen van
de instinctmatige gewoonten der dieren zijn
inderdaad niet zoo zelden opgemerkt; al is
het verklaren der wijziging uitteraard ver
bazend moei'ijk.
Dieren die tegenwoordig steeds in de
nabijheid der menschen leven, in of bij
hun woning, hebben dat toch eerst moe
ten wagen en er aan moeten wennen.
Huiszwaluwen kunnen niet altijd onder een
dakgoot hebben gebouwd en musschen niet
onder de pannen. Merels nestelden nog in het
midden der zeventiende eeuw niet anders
dan in bosschen en 't waren schuwe dieren.
Tegenwoordig bouwen ze in de kleine stads
tuintjes, soms zoo open en bloot dat men
de jongen streelen kan. Ik heb in dit voor
jaar een lijsterfamilie zien groot brengen op
een plek waar dagelijks eenige honderden
menschen rakelings passeerden; het was
merkwaardig mooi tegen ratten en katten
algemeene kennis bij de dieren, slechts enkele
individuen schijnen het te kunnen leeren,
wellicht door de ervaring, dat eens een zeer
toevallig met klei bedekte wond evenmin of
nog minder pijn deed dan een voortdurend
gelekte breuk of wond. Daarop volgde mis
schien herhaling van 't bedekken. Zekerheid
is daarvan niet licht te krijgen.
Voor natuuronderzoekers, die hoofdzakelijk
't leven der dieren bestudeeren en ook voor
fokkers van jachthonden en dresseurs van
wilde beesten, schijnt er geen twijfel meer
te bestaan of sommige dieren hebben verstand;
zij kunnen in zeldzame gevallen hun ge
woonten wijzigen naar omstandigheden; ze
leeren door ervaring de nuttigheid kennen van
een of andere handelwijze en proflteeren door
de herhaling. Natuurlijk zal zoo iets alleen
mogelijk zijn voor omstandigheden waarin
het dier z\ eh volkomen thuis" gevoelt, doordat
zijn eigen en meeste ervaringen en zijn
instinctmatige kennis daar liggen. Waarschijn
lijk geldt dit alleen voor zoogdieren en vogels
Een f onlerwerell,
Toen ik dezen morgen mijn gordijn optrok
ik woon op een bovenkamer in een dorps
pension?heb ik iets wonderbaars aanschouwd:
heesters in wazig-wit kant gehuld niet alleen,
maar de kopjes van jonge sparren, lariks en
taxis, gehuifd als kwezelkens" en al wat er
stond in den gansch grootsch-aangelegden
tuin aan de overzijde van den straatweg
telefonisch verbonden!
't Was een gewirwar van draden, loopend
tien- twaalfvoudig van het eikenhakhout naar
het jonge berkenboschje, van den lagen esch
naar den treurolm, van beukentwijg nieuw
uit den grond gekropen aan den voet van
den ouden stam, naar den altijd teergroene
Accacia schuin tegenover haar; een weefsel
was het van oblieke en horizontale lijnen, ver
sperrend den weg aan wien het zou wagen hier
de nachtgesprekken te beluisteren; te vragen
de geurlooze, koude Dahlia wat zij te zeggen
had gehad aan de warm bloeiende Stainroos
de verbindingsdraden, dwars over het gazon
beroerden de toppen der vaalgroene
Ehododendrumstruiken, die alle konden onder
scheppen wat daar gleed aan trilklanken
even boven hun hoofden uit te pluizen welk
geheimzinnig fluïd hier aan 't werk was ge
weest in den stillen, vochtigen, maanloozen
herfstnacht.Welke draadbericnten?betrouw
baarder wellicht dan die van Reuter of
Havas waren hier gewisseld? Hadden
struiken en heesters tot elkander hun oor
deelvellingen geuit over de handelingen van
het menschdom in 't algemeen en van den
tuinbaas in 't bijzonder? Hadden ze elkander
getroost over of gewezen op een
misplaatsing, waardoor ze niet tot hun recht konden
komen, in tegenstelling niet andere van hun
tijdgenooten,' die onder vermoedelijk
gunstiger omstandigheden tot eer en aanzien
waren gestegen?
Was onder de bloeiende planten gebrek
aan sympathie vergetend de behoefte om
mee te deelen wat haar vervulde, te machtig
geworden, wijl juist dezer dagen vele harer
zusteren geroepen waren geweest gang en
feestzaal te versieren, toen de dochter uit
het huis, waar de tuinbaas zoo druk in- en
uitliep, was weggehaald door een geheel
vreemden man, die alleen in de laatste weken
wel eens met haar de paden betreden had
van het boschje en stilgestaan bij het rozen
perk, dat zij tot nu toe met teedere liefde
zelf verzorgde?
Hadden de bloemen het elkander afge
vraagd, of zij nu voorgoed" weg zou zijn
gegaan? Voor altijd? Of haar hand niet meer
zou wegknippen voorzichtig?de verregende
en dorre bladeren, die de schoone struiken
ontsierden en of z\j niet meer hooren zouden
haar uitroepen van bewondering, als zij alle
om 'c zeerst haar best deden om glanzend
in 't zonlicht haar toe te lachen bij haar nade
ring ? Waarheen was zij getogen ? En waarom
verliet zy den mooien tuin en de bloemen,
die zij liefhad, om den vreemden man te
volgen? Is daar wellicht in de nachtstilte
een fluistering van weemoed gevaren door
wat er groeide en bloeide, nu in droeve
verlatenheid.
Alleen de Zonnebloem heeft blijkbaar niet
gedeeld in de gedachtewisseling der planten.
Hoog en star steekt haar zon-nabootsend
aangezicht uit boven Stamroos en Dahlia.
Haar loodrechte stengel, waaraan bilateraal
de blauw-groene ruige bladeren wiegen, lang
zaam in de morgenkoelte. Met geen enkelen
struik of heester is zij verbonden en
hoogmeewarig belacht zij he,t spel, waarin niet
temin de echte telefoon- en telegraafpalen
langs den straatweg niet versmaad hebben
te deelen, want zie, de lindeboom vóór het
boerenhuis heeft ze opgeworpen naar de
?wit porceleinen klokjes en zij vormen een
brug nu, die rag-draden, met de woningen
der menschen en met wat er omgaat boven
hun hoofden schijnbaar.
Maar aan die draden de echte zijn
geregen kralen, glasheldere kralen, schuivend
op kleine afstanden van elkander langs het
metalen koord. En dit alles belicht een zon,
die er nog niet is, die alleen een zilverwit
waas werpt over het weefsel in de laagte en
op het kralengeschitter wat hooger, een bleek
en teer licht als van een maan, die er even
min is.
Aanstonds zal zij opgaan, de zon, en tot
zich trekken wat nu mijn tooverwereld vormt;
vernietigen zal zij dit weefsel en al wat er
geheimzinnigs lag over den schoonen tuin.
Menschen en voertuigen zullen er langs gaan
en niet een hunner zal vermoeden wat er
plaats had in den nacht op deze zelfde plek.
N e d e r-V e l u w e, Herfstmaand. L. v. W.
J.J.BLESING,
Kunsthandet.
's-GRAVENHAGE,
MolenstraaUMfó4 en 61
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263-283,
t>y de Paleisustraat.
Kantoor-Meubelen enz.
PEIJS ?7
J. MEIJERINK MEIJER.
Telefoon SO68.
FAIENCE
ENTEGEL
M FABRIEK
MOLLAND
NAAMUVENN-CEtf-TE
UTRECHT
l 9 ^t«-*i \i iM^r *
HOLLAND
l NAAMUVENN-CCV-TE l
k^ UTRECHT ^J
AmSTERDAm
AARDEWERK
GELS
12 Etsen van
WILM STEELINK.
Met Tekst van J. F. VAN SOMEREN,
Bibliothecaris te Utrecht
Gedrukt op zeer fraai papier, de tekst
in rood kader met vele vignetten' en
handteekeningen, kost dit prachtwerk
(groot folio form.) gebonden slechts
L BINNEN-!
HUIS
INRICHTING-TOT
MEUBELEERING
EN-VERSIERING
^DER-WONING^
12O ? ROKIN ? 12O