Historisch Archief 1877-1940
S» 423
DE AMSTERDAMMER
A°. 1904.
WEEKBLAD YOOE NEDERLAND
'?fOnder Redactie van J. DE KOO en JÜSTUS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Abonnement per 3 maanden
Voor Indiëper jaar
Afaonderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Bit blad i» verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 2 October.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitseliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenome» door de fiima
RUDOLF MOSSB te Keulen ea door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig,
I N H O V D:
VAN VEBBE EN VAN NABIJ : Een mislukte
aanval. Verbetering. Vorstelijke ergernissen.
Een standbeel i voor Willem III, II (slot), d >or
B. Kalff FEÜILLSTON: Hoe Peter berlee uit
Durbach, candidaat in de filologie, in Berlijn een
buneelbeen zocht, I, naar het Dnitbch, door W.
B. KUNST EN LETTEREN: Vlaamsche Oogit,
door Ad. Herckenrath, beoordeeld door P H. van
Hoerkerken Jr. VOOB DAMES : Een
internatiorale vröowenelab, door Johanna W. A. Naber,
Bosalie MontmaasoD. Allerlei, door Caprice.
Prijsvraag voor een modern woonkamer-ameuble
ment, II, (slot). Portret van dr. Hendrik de
Vries. De studies-tentoonstelling in Arti, door
3. W. N. Reizende volksbibliotheek, door B.
Bymholt. - Vruchtbare joarnUistiek UIT DE
NATODE: door B. Heimans. FINANCIEELE EN
OEÓONOKISCHE KIWNIEK, door D. Stigter.
Biddering- van een .niet als zoodanig bestaanden
voorzitter, door A. P. M 8. te Laer. INGE
ZONDEN DAMBÜBBIEK. SCHAAKSPEL
PEN- EH POTLOODKBA83EN.
ADYEBTENTIEN.
Een mislukte aanval.
Mr. van Houten heeft dan toch ein
delijk weer een plaatsje in het parlement
gevonden.
Wel vrijde hij zeven jaar om Rachel,
en werd hij met Lea afgescheept, maar
onze liberale Laban zal hém de jongste
en liefste der dochteren wel spoedig
daarenboven geven.
Dat hij voor het moment, al is het
dan ook maar de Eerste Kamer, die hem
een tribune verschaft, zich gelukkig ge
voelt, blijkt uit de opgewektheid en snel
heid, waarmee hij aan het spreken is
getogen. Nu reeds mocht hij tweemaal
Eet kabinet ter verantwoording roepen^
en eejf nota betreffende de Drankwet
ter tafel leggen, als voorbereiding tot
nieuwe speeches over een ontwerp, dat
op geen enkele manier meer omver te
werpen is.
" De eerste maal, dat Mr. van Houten
optrad het was naar aanleiding van
de Overijselsche quaestie deed hem
wel geen direct succes behalen, maar
gaf hem toch de zelfvoldoening den
Minister in den val te zien, en schonk
alzoo hem en zij n hoorders het genoegen,
zich bezig te mogen houden met de
spannende overweging, of Z. Exc. daar
weldra nog zonder kleerscheuren weer
zal kunnen uitkomen.
De tweede maal was hij minder for
tuinlijk. Hij had er zich voor laten vin
den Kuyper te kapittelen over... de
Eerste-Kamer-ontbinding. Zoo iets nu
paste in het geheel niet in zijn rol. Hij,
Mr. van Houten, kan immers in zijn hart
niet anders dan vol lof en dankbaarheid
zjjn voor den kamerontbinder, den man
die hem, nadat hij zeven jaar buiten de
deur had gestaan, de gelegenheid heeft
geopend, dat hij weer mee mag praten
in het parlement.
Nu moge Van Houten een groot man
wezen zóó groot dat hij zijn aan
doeningen meester zou zijn, in die mate,
dat de dankbaarheid en vreugde hem
niet konden hinderen bij het uitspreken
van een philippica, mogen wij niet aan
nemen. Integendeel, juist aan die ge
moedsgesteldheid schrijven wij het toe,
dat hij zoo volkomen fiasco heeft gemaakt
bij zijn aanval op Kuyper, naar aanlei
ding van diens Eerste-Kamer-ontbinding.
Legt men Van Houten's redevoering
Haast die van Troelstra, dan bemerkt
men maar al te zeer, hoe de conserva
tief liberaal dialecticus het tegenover
Kuyper heeft afgelegd, terwijl de soci
aal democraat-dialecticus, die niet de
ontbinding zelve, maar meer de wijze,
waarop Kuyper deze had ingeleid, aan
kritiek onderwierp, eenig voordeel heeft
behaald.
Nu willen wij niet nalaten te erkennen,
dat men den heer Van Houten vooreen
hopelooze taak had gezet. De liberalen
in de Eerste Kamer gevoelden onge
twijfeld wel, dat het eenmaal begonnen
spelletje van de Kamer-ontbinding als
iets schandelijks voor te stellen, in een
debat met Kuyper zelf, op weinig succes
kon doen hopen.
Blijkbaar hadden zij den ouden Sam wel
die, als 't op praten aankomt, zoo alles
kan dat karreweitje opgedragen, en
bij de ambitie, die na zóó lang wachten
Van Houten moest verteren, heeft hij
zich daartoe bereid verklaard. Maar tot
schade voor zijn reputatie. Iets nieuws
had hij niet weten te vinden, tenzij een
praatje over de Kroon in verband met
het ontbindingsrecht, dat ieder beneden
zijn historische kennis moest achten.
Voor 't overige al dat verlepte fraais,
waarmee de bladen, eenvoudig om het
echec der liberale partij, die zich ten
opzichte van Kamerontbinding zoo had
misrekend, te dekken, hem waren vóór
geweest, en daarbij zoo waar ook
nog, ja, in de allereerste plaats, die
fameuse geest van de Grondwet", als
wist men niet, dat het de Grondwet op
het bedoelde punt maar al te zeer aan
feest ontbreekt. Daar stond nu v. Houten,
e oude, in de parlementaire geschiede
nis geschoolde man, en men mocht hopen
dan toch eindelijk eens iets te zullen
hooren, dat althans op een argument
geleek.
Hij, nietwaar, had historisch en filoso
fisch, ook gezond-verstandelijk de stelling
moeten recht praten, dat de Grondwet
het denkbeeld heeft willen sanctioneeren,
dat een ministerie den u~etgevenden arbeid
behoorde te blijven- verrichten, met twee
kamers, wier meerderheden ALS VUUR
EN WATER tegenover elkander staan; -om
b. v. negen jaar lang den Staatkundigen
toestand te doen voortduren, waarbij de
groote meerderheid der kiezers zich
vertegenwoordigd ziet in de Tweede
Kamer, terwijl zij in de Eerste Ka
mer, welke alle eindbeslissing heeft,
overheerscht wordt door haar tegen
partij. Zulk een nonsens, zou het stelsel,
het parlementaire stelsel der Grondwet
zijn, en dat terwijl de conservatief
Heemskerk die dan toch zeker het conser
vatisme der Grondwet wel zou liefhebben,
reeds in 1881 verklaarde, dat de ontbin
ding der Prov. Staten bij het invoeren
van het ontbindingsrecht, vergeten was
geworden: m. a. w. men hier alleen te
denken had aan een onwillekeurig ver
zuim. Het is de moeite niet waard er
over te praten iedereen begrijpt, dat
aan een geval als het huidige, destijds
door niemand werd gedacht.
Ondertusschen en dit is iets wat
buiten alle partij-juristerij omgaat het
kan zijn nut hebben de liberalen er op
te wijzen, dat zij er wel aan zullen doen,
hun oppositie tegen Kuyper van andere
wapenen te voorzien. Als zij meenen, dat
de kiezers Kuyper zullen afvallen, omdat
. hij de Eerste Kamer heeft ontbonden,
vergissen zij zich zeer. Daar zullen er
ook onder de eigen partijgenooten niet
weinigen zijn, die bij zichzelf zeggen:
van de Grondwet weten we nu allang
alles af, maar als wij Kuyper waren
geweest zouden wij niet anders hebben
gehandeld, en Borgesius, of wie ge maar
wilt, evenzeer. En nu schijnen de
liberalen volstrekt niet meer op een
herstel van hun regeermacht te hopen
of te rekenen. Wanneer zij het uitzicht
hadden zelf in 1905 tegenover een
antiliberale Eerste Kamer te staan te komen,
zouden zij allicht gevoelen, dat al de
drukte, die zij nu over Kuypers
kamerontbinding maken, te eeniger tijd hun
dubbel en dwars zal worden betaald
gezet. Immers het regeeren met twee
elkaar vijandige kamers is een onding,
ook voor de linkerzij; een pogen dat geen
enkel principieel kabinet gelukt; het is
alleen te vergen van een cabinet d'affaires.
Toen wij in ons No. van 31 Juli deze
zaak bespraken, schreven' wij:
Spreekt men van den geest van de Grond
wet, dan is het juist deze, die niet nu pas,
maar reeds veel vroeger de ontbinding der
Eerste Kamer van Kuyper heeft geëischt.
Kuyper had als Christen-Staatsman, die het
liberalisme voor paganisme uitgeeft, in het
hoog besef van zijn Christen-roeping, het
land niet het voorbeeld mogen bieden van
een regeeren met een christelijk en een
heidensch instrument. Zijn tactisch scharrelen
in dit opzicht was een fout; allereerst een
onvergefelijke fout voor den Christen, die
gewoon is een taal te spreken, als ware hij
in den dienst van zijn Heer een profeet, niet
minder man uit n stuk dan een ziener uit
het Oude Verbond; maar tevens een fout
als van een die de grondwet heeft bezworen
en toch regelrecht inging tegen haar geest;
zoodat hij nu eerst zijn plicht doet, geprikkeld
door het besef, hoe hij, zonder de Eerste
Kamer te ontbindden, zou moeten
voortwerken, gekwetst en vernederd; als de ver
slagene, die elk oogenblik een nieuwe ont
luistering wacht".
Dat aan deze woorden de aandacht is
gewijd bleek ons niet. Thans echter
vinden wij in de kamerdebatten iets wat
op een antwoord gelijkt.
In de rede van Van Zinnicq Bergman,
lezen wij:
Toen drie jaren geleden de Tweede Kamer
was omgezet, om dit woord te gebruiken, en
omgezet niet een belangrijke meerderheid, is
bij verschillende personen de vraag opgeko
men of toen de tijd niet daar was om ook de
Eerste Kamer te ontbinden, ten einde eenheid
te krijgen in de beide takken van de Volks
vertegenwoordiging. Sommigen wilden daar
heen sturen, en als het werkelijk waar was
dat de Regeering zoo goten teerd was geweest,
zooals het nu wordt voorgesteld, dat zij zoo
gulzig was van dadelijk tot die omzetting
over te gaan, dan ware er toen reeds gele
genheid geweest om de matigheid voorbij te
streven en de verdachtmaking, die nu geuit
4 geworden, dat de Eegeering zoo getenteerd
was, waar te maken. Ik bewijs daaruit, dat
de beschuldiging, die tot d« Re^eering is
gericht, dat zij werkelijk zoo belust was om
tot de ontbinding over te gaan, ten onrechte
is geuit, omdat dat verlangen by de Regee
ring niet bestond, terwijl verschillenden van
meening waren, dat de ontbinding toen reeds
had kunnen en moeten geschieden."
En in verband hiermede liet Kuyper
zich als volgt uit:
Er is door de geachte sprekers, die mij
na mr. van Houten voorafgingen, en wien ik
dankzeg voor de krachtige weerlegging van
een deel van de rede van dien afgevaardigde,
een bestrijding die mij niet zal verlokken in
herhaling te treden, doch waaraan ik mij
refereer reeds opgemerkt, dat dit Kabinet,
indien het tot eenig doel had gehad zich
zelf moeilijkheden te besparen, onmiddellijk
na zijn optreden een voorstel tot ontbinding
van deze Kamer had kunnen doen of zelfs
zulk een ontbinding als voorwaarde van
Kabinetsaanvaarding had kunnen stellen.
Mijnheer de Voorzitt.er! Zulk een handelwijze
zou metterdaad geweest pyn een vallen in
het kwaad, waarop de geachte afgevaardigde
wees. Doch dat juist hebben wij r.iet gedaan.
We zijn niet luchthartig geweest. En niet
alleen dat wij op de ernstigste wijze
mainteneeren, dat met het ontbindingsrecht
niet dan spaarzaam mag worden omgegaan,
maar wij betwisten bovendien aan wien het
ook zij, het recht om uit de voordracht, die
wij aan de Koningin gedaan hebben, ooit
af te leiden de consequentie, dat dus het
luchthartig spelen met dat recht voortaan
door ons antecedent in ons Staatsbeleid zou
zijn opgenomen."
Het is opmerkelijk hoe de beide hoeren
ook nu nog in de praktijk niet de con
sequentie aanvaarden van hun verkie
zingsleus. En vooral van Dr. .Kuyper
moet dit in 't oog vallen, daar hij met
zijn antirevolutionairen in veel
dweepzieker taal den verkiezingsstrijd heeft
voorbereid en gevoerd dan rio ktwholieken.
Onder zijn leiding werd de -verkiezing
immers begonnen en voortgezet als een
heilige kamp tussehen Christenen en
heidenen; onder gebed en psalrngezang,
voor God, werd de zege bevochten. En
toen de Heere dan hun bede had ver
hoord en de dankliederen had aange
nomen, wat deden ze toen en in 't
bijzonder, wat verordineerde Kuyper ?
Men moest, nu God zoo met hen
was geweest, vooreerst maar tegen God
zijn, althans maar half voor Hem. De
eindbeslissing over der Christenen werk
behoorde men aan de Heidenen over te
laten!
Zoo lag voor deze menschen de eere
Gods. En geenszins, dat Kuyper niet
wist, wat het gevolg daarvan zou moeten
zijn. Hij heeft ons deze week nog ver
teld, dat hij het in de liberalen respec
teert, hoe zij als mannen van beginsel,
zijn beginsel hadden afgestemd. Edoch,
dit beginselloos tegelijk arbeiden met een
door God hem gegeven Christelijke
meerderheid, en een door dea
menschKuyper gehandhaafde heidensche meer
derheid ... hij, de Godsgezant heeft er
zich toe verplicht gezien ... Waarom ?
men raadt het in geen tienen!... Omdat
hij... te ernstig was voor... een
luchthariige grondwetsherziening! Bah!
Hier hadden de liberalen, die meenen,
dat er nog altijd een grief te weinig
tegen Kuyper bestaat, hun hart kunnen
ophalen. Maar naar dien kaut zien zij
liever niet uit. Zij waren zoo blij dat
hij hen liet zitten!
Dit moet wol de hoofdgrief tegen
Kuypor's gansche optreden zijn: zijn
akelige tweeslachtigheid, zijn nooit eindi
gende; dubbelzinnigheid, de brutale ver
menging van protestantsche
godsdiensttaal en van de meest wcreldschc
anders gezegd listiglijk bevorderde
politieke bedoelingen.
VERBETERING.
In het vorig Nr. heeft men bij het
opmaken van het blad. het slot van het
eerste hoofdartikel onder het tweede
gevoegd.
Het einde van Een goed gevolg, had
behooren te luiden:
En in welk ander opzicht men tot dus
verre .van een goed gevolg" van v. d.
Vlugt's optreden in de Kamer, als ver
sterking van de vrijzinnigen, zou kunnen
spreken, het is ons volkomen onbekend.
Wij weten alleen, dat hij door zijn
onnoodig gefilosofeer en getheologiseer,
Kuyper de gelegenheid heeft geopend
een paar dogmatische speeches extra te
houden, tot nog grooter verlies van den
nationalen tijd en steeds toenemend be
derf der parlementaire zeden ; en voorts
zal men zich herinneren, hoe hij door zijn
studentikooze verheerlijking van
Oppenheim's examineer-methode, zijn collegaas
en de liberale pers in de noodzakelijkheid
heeft gebracht bem schoon te schuren,
als hoopte men, dat dit in de wereld
geschiedenis dan toch wel nmaal ten
opzichte van een Moriaan gelukken zou!
Ware de liberale partij met een beetje
oratorie te redden, waarlijk, nog n of
twee v. d. Vlugten, en zij zou er zijn.
Nu heeft zij allereerst noodig een man
van genoeg bekwaamheid en doorzicht,
en vooral van genoeg karakter, om haar
er van te overtuigen, dat zij haar oude
politieke en immoreele kunstjes, waarin
zij zoo knap is, heeft af te leeren, wil
zij niet telkens weder een smadelijke
nederlaag lijden, gelijk haar thans bij het
Hooger-Onderwijs-wetsontwerp, met de
ontbinding der Eerste Kamer in zijn ge
volg, beschoren was.
Vorstelyke ergernissen.
Het Handelsblad van Maandag-ochtend
bevat de volgende regelen:
Vóór de komst der Vorstelijke per
sonen, ongeveer half tien, besteeg de
voorzitter van de kerkmeesters der
Nieuwe Kerk, ds. A. E. van der
Dussen, den kansel, om namens het
bestuur van het Kerkgenootschap een
dringend verzoek aan de aanwezigen
over te brengen. Een en andermaal,
zoo zeide hij, heeft Hare Majesteit de
opmerking gemaakt, dat Zij zich ge
ducht héft geërgerd, dat de Gemeente
bij Haar binnenkomen zich van haar
zitplaatsen verheft en dat Zij gedurende
den dienst voortdurend wordt
aangestaaïd. Daarom was het dringend en
beleefd verzoek om zich gedurende
de godsdienstoefening te onthouden
van bewijzen van belangstelling, opdat
onze geliefde Vorstin op dezen dag
binnen Gods huis een ure zonder
ergernis, met de Gemeente zou mogen
doorbrengen."
Waarschijnlijk zijn deze woorden niet
geheel juist. Het bestuur van het kerk
genootschap" is de Synode, en het valt
moeilijk aan te nemen, dat dit lichaam
den voorzitter van de kerkmeesters1'' te
Amsterdam zoude hebben uitgenoodigd
zijn tolk bij deze gelegenheid te zijn. Een
berisping uit te doelen, ten opzichte van
onstichtelijk gedrag als kerkganger, het
behoort meer tot des kerkeraads ambt.
Hoe dit zij, bij een vroegere gelegen
heid hebben wij de synode zien optreden,
om een wensen van den Prins-gemaal,
niet aan de gemeenten, of aan het
Nederlandsche volk, maar aan de dominees
kenbaar te maken. Z. K. H. vond het
n.l. onaangenaam, in het gebed te worden
aangeduid als Prins-gemaal.
liet is ons nooit belder geworden, en
de synode heeft niet de geringste poging
gedaan om het publiek bieromtrent
intelichten, waarom de Prins er iets tegen
kan hebben als gemaal van koningin
Wilhelmina in het bedehuis aan God te
worden opgedragen; zooveel echter schijnt
zeker, de predikanten hebben zich naar
de synodale aanschrijving gedragen, het
verzoek van Z. K. IL werd ingewilligd,
en deze ergernis is uit.
Met de ergernis van koningin Wilhel
mina staat het ganseh anders, iu twee
rlei opzicht. Ieder zal gevoelen, dat
H. M. volkomen in haar recht is, als zij
verlangt, dat in de kerk de menschen niet
voor haar zullen opstaan, noch haar ge
durende de godsdienstoefening aanstaren,
als ware voor die gelegenheid de Nieuwe
Kerk een kijkspul, en Zij zelve met den
Prins en haar gevolg de hoofdzaak op
het program der vertooning. Intusschen
het is bij den kerkgang op den Dam
nooit anders geweest.
Eere daarom Koningin Wilhelmina
wier natuurlijk gevoel van godsdienstzin
en kieschheid haar heeft genoopt een
p oging te doen, om aan die den kerkgangers
onteerende nieuwsgierige onbeschoftheid
paal en perk te stellen.
Toch, geheel anders dan bij het zooeven
besproken verzoek van den Prins zal,
vreezen wij, ds. v. Dussen's woordje tot
de verzamelde menigte de gewenscbte
uitwerking missen, althans voor bet ver
volg. Ditmaal waren de broeders en
zusters ongetwijfeld een weinig ontsteld
bij des dominees onverwacht optreden,
melding makende van H. M.'s geduchte
ergernis," maar men gewent aan alles;
en men kan toch moeilijk bij eiken nieuwen
kerkgang van de Koningin te Amsterdam,
aan het publiek meedeelen, dat H. M.
zich ergert, zelfs geducht ergert, als de
gemeenteleden toonen meer om haar,
haar gemaal, en gevolg te komen, dan
om onzen lieven Heer.
Thans, bij deze exceptioneele inleiding
tot de godsdienstoefening, was het, vol
gens den Amsterdamschen Redacteur van
de N. Eott. Ct. een moeilijk ding voor
velen, maar toch was het aangegaap niet
zóó storend meer als vroeger. Men deed
het nu meer verholen; zoo bij het
neussnuiten, of onder den rand van een
grooten hoed door, en een anderen keer
eenige malen achtereen in vogelvlucht" "
en, als om te bewijzen, dat hij evenmin
als zijn collegas, zijn oogen dicht had ge
had, laat hij dan volgen: Hare Majesteit
was gekleed in 'n zacht-blauw, met kant
belegd costuum, waarover een gris-perle
mantel. Ook de witte hoe i was met 'n
veer in die tint opgemaakt. Prins Hendrik
droeg de schout-bij-nacht-uniform". En
zoo vergat deze uitstekende redacteur,
een voorbeeld der Nederlandsche repor
ters, te bedenken, dat men in den geest
van H. M., die het'zoo ernstig met haar
godsdienstoefening meent, zou handelen,
als men het publiek niet het exempel
gaf van zoo iets futiels als haar
kerktoilet te spreken.
Maar zoude er dan geen middel be
staan om, beter dan door de herhaling
van een waarschuwend verzoek, H. M.
bij haar kerkgang voor ergernis te
vrijwaren ?
Allereerst, dunkt ons, zou daartoe kun
nen medewerken het afschaffen der ge
woonte via steeds die kerkbeurt in de
Nieuwe kerk te houden; het niet meer
afficheeren van H. M.'s kerkgang als een
punt op het uitgaansprogram; het steeds
onverwacht verschijnen in de een of an
dere kerk, zoodat de dominédan ook
geen apart preekje behoeft te maken, als
ware de godsdienstoefening voor de ziel
van een koningin noodzakelijk korter
en van anderen aard dan die voor
elke niet-regeerende menschenziel; ver
volgens als H. M., stemmig gekleed, zich
lichtelijk sluierde; de Prins als gewoon
kerkganger zich in politiek stak, in plaats
van in' de schitterende
vice-admiraalsuniform;"het opzienbarende gevolg" zich
zoo weinig mogelijk als gevolg" deed op
merken, of zich over verschillende kerken
verdeelde ... wij houdfen het voor zeker,
dat H. M. weldra ook in Amsterdam haar
kerkgang zou kunnen doen, geheel naar
de begeerte van haar eenvoudig gemoed;
met de gemeente, als een van deze. Maar
niet als de ne, die bepreekt, bezongen
en bebeden wordt, gelijk het uu, dooi
de zwakheid van de predikanten meestal
is; neen, als een godsdienstige, die zonder
zelfverheffing, liefst onopgemerkt haar
plicht vervult.
Waarlijk, indien koningin Wilhelmina,
gedreven door waarheidsliefde en een
zuiver gemoedsleven, een eind weet te
maken aan de afschuwelijke kerk vertoo
ning, die niet alleen haar, maar alle
ernstige geloovigen en ongeloovigen
ergert, zal zij in het kleine iets groots
hebben verricht.
Een standbeeld voor Willem III.
II. (Slot).
Evenwel zijn zijne aanspraken op een
vaderlandsch monument niet
onaangevochten gebleven. 1) Tijdgenooten van
naam hebben de prioriteit verleend aan
den grooten raadpensionaris boven den
grooten stadhouder, hebben in hunne schat
ting Jan de Witt op een voetstuk gezet
vóór Willem IIÏ. Er is inderdaad iets voor
te zeggen, behalve nog dat de aureool
des martelaars de figuur van De Witt
omschijnt; en het volk heeft een zwak
voor martelaren. De nazaat tracht aan
hunne nagedachtenis soms te vergoeden,
hetgeen de tijdgenoot aan hun persoon
misdreef. Het is Willem III verwijtend
nagezegd, dat hij de moordenaren van den
grooten patriot ongestraft liet en zeker
heeft hij sommige handelingen gepleegd,
welke door een Aristides niet zouden
zijn goedgekeurd. Voorts dit zijne ge
heime onderhandelingen met Karel II,
in het jaar 1672, hem eerder in het licht
van een verrader dan van een behouder
van het gemeenebest plaatsten. Die aan
klacht voor de rechtbank van het nage
slacht berustte voornamelijk op een brief,
door prof. Frui n meegedeeld i n een zijner
verspreide geschriften, 2); een brief waarin
de prins de volgende vredesvoorslagendeed:
1. dat de hollandsche schepen voor
taan in alle zeeën de Engelsche zouden
salueeren met de vlag;
2. eene vergoeding van honderddui
zend pond 's jaars voor de vrije visscherij;
3. de afstand van Suriname;
4. eene som van 4 millioen pond;
5. de stad Sluis in Vlaanderen tot pand
voor de nakoming der voorwaarden;
6. de souvereiniteit der zeven provinciën
voor den Prins van Oranje.