De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 2 oktober pagina 2

2 oktober 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD T OOR NEDERLAND. No. 1423 f tDe echtheid van dit stuk wordt door prof. Fruia aangenomen. Intusschen werd reeds in een Indisch blad 3) de aandacht gevestigd op het oordeel van genoemden geleerde, na zijn onpartijdig overzicht van de omstandigheden, waaronder die brief geschreven werd. NI.: Hoe zal ten slotte ons oordeel over deze correspondentie van den prins uit vallen ? Zullen wij met Simons, den schrijver eemer geschiedenis van Jan de Witt en zijn tijd, toestemmen dat zij Zijn Hoogheid niet tot eere strekt ? Ik zie daartoe geen reden. Integendeel. "Wij bespeuren dat de prins naar de souvereiniteit over de Nederlanden verlangt, maar wij bemerken tevens, dat hij die slechts begeert, zoo het heil van den staat er geext schade bij lijdt. Hij kan ze krijgen, hij heeft ze maar aan te nemen, indien hij wil medewerken tot het sluiten van een nadeeligen, maar bijna nood zakelij ken vrede. Doch daarvan wil hij zelfs niet hooren. En later heeft hij getoond, dat hij de souvereiniteit ook niet begeerde als zy hem niet gegund werd. Toen het aan hem stond hertog van Gelderland en graaf van Zutphen te worden, raadpleegde hij de Staten der andere provinciën en schikte zich naar hun ongunstig advies. Hij mocht zich gekrenkt toonen over de woorden, die vooral Zeeland hem durfde toevoegen, hij gaf toch het geliefkoosde plan voor goed op; hij bleef stadhouder. Zijne matiging, zijne zelfbeheersching rekenen wij hem als zeldzame deugd toe. E a zijn streven naar souvereiniteit duiden wij hem niet ten kwade. Waarlijk, de Staten-regeering was niet zoo voor treffelijk, dat een poging om haar te vervangen heiligschennis moet heeton. "Wij, die het voorrecht hebben te leven onder de souvereiniteit van Oranje, wij hebben geen reden om het voorgeslacht gelukkig te prijzen, dat de plannen van WUlem III verijdeld zijn". Andereu hebben Willem III voorge steld als een eer- en heerschzuchtige, wien alle middelen goed genoeg waren tot bereiking van zijn doel. Of ook, heb ben gewezen op de vlekken op 's prinsen bijzonder leven hier liegt der Hase im Pfeffer!" Jan de Witt was'een groot man, zelfs voor zijn kamerdienaar; WillemIII was het niet. Hij was met sterke driften geboren," erkent Macaulay. Uit het Journaal van zijn secretaris, Constantyn Huygens den zoon, en uit andere bron nen zou men allicht opmaken, dat Z. Hoogheid voor zijne ondergeschikten een gemelijke, lastige meester was; dat hij zich in den kring zijner vertrouwden herhaaldelijk overgaf aan lustigh wyn drineken", dat hij karig was bij gierig af, zijn yorstenplicht gedurig liet achter staan bij zijn hartstocht voor de jacht, en in zijn huwelijksleven gansch niet voorbeeldig, was. Dit zijn in waarheid iets meer dan aantijgingen. Macaulay, anders zijn lof redenaar en die volgens H. D. Traill has overpainted both his kingcraft and statesmanship," zegt dat Willem een tijdlang van zijne gemalin vervreemd werd door andere vrouwen, inzonderheid door eene harer hofdames, Elizabeth Villiers, die, van alle lichaamsschoon verstoken, nochtans talenten bezat, die haar wel geschikt maakten om den last zijner zorgen te helpen dragen. En in de Overblijfsels van Geheuf/chenis van Coenraet Droste komt eene passage voor, volgens welke de prins zijn medemin naar, den schotschcn kapitein "Wauchop, naar het leven liet staan 4) voorwaar geen geringe beschuldiging! Toen zij eindelijk op reeds gevorderden leeftijd fWIIIIIIIMItlllllllllllHIIIIItimilHHIIIIHIirillllllHUINIMIIimUUUIUIHHIIII Hoe Peter Uberlee uit Durbach, candidaa,t in de filologie, in Berlijn een kameelbeen zocht. Naar het Duitsch, door W. B. L Ik had net een migraine poedertje genomen. De beroemde Rijnwijnmerkeu" van mijn vriend Beenhoudtr, die van dit heerlijk vocht altyd de merkwaardigste soorten pleegt te koopen en dan zoogenaamde proefavondjes'' organiseert, hadden 't me gedaan. Het begin van dergelijke avondjes was steeds waardig en hoogst gedistingeerd, doch bij het einde er van lieten de gesprekken van gastheer en gasten, en ook hunne gedragingen veel aan waardigheid en gedistingeerdheid te wenschen over. En zoo was het dan op dien laatsten proefavond gebeurd, dat ik tot de psychologisch interessante, maar tevens pijn lijke ontdekking was gekomen, dat nujn hoofd vroeger als muziekinstrument van een der beschaving ver afstaande negerstam gediend moest hebben. Juist op hetzelfde oogenblik, dat ik genoemd muziekinstrument, waarin allerlei woeste reminissencen aan dien Ainerikaanschen tijd woelden, op de canapéhad begraven in een kussen, dat een vriendelijke tante eens voor mij geborduuid had, en waaraan ik, van wege het overvloedige goud draad, dat er in renaissance-stijl op gebor duurd was, mijn gezicht reeds herhaaldelijk had open gekrabd, kwam do meid binnen. Zij keek mij met een bedrukt gezicht aan, omdat ze wel wist, dat ik niet dan h«ognoodig op dit uur gestoord wilde zijn en zei: Daar is meneer Uberlee!" Wie ?" Meneer Uberlee. Hij «eit, dat ie uit Durlach komt en u noodzakelijk spreken moet." Uberlee ?!... Ken 'k niet... Moeten ... moeten ... dat heelemaal niet. . . Wacht." Ik dacht even na, ten minste in zooverre de negerrnuziek in mijn hersenpan mij toestond na te denken. Dat hij uit Durlach kwam was volstrekt geen reden o m mij in het hebben van zoo'n satanschen koppijn te komen ten huwelijk werd genomen door George Hamilton, eerste Earl of Orkney, schonk de vorst haar een rijke gift in kroondomeinen, die nog tot opspraak in het Parlement, en tot veel schandaal aanleiding gaf. In Huygens Journaal^ wordt deze miss Betty somtijds aangeduid als de scheele"; Evenals eene tijdgenoote van haar schreef: elle n'a point de beauté, tait louche, mais bien faite et d'un esprit guogenard, mais fort capricieuse". Het is wiar dat Willem deze buiten echtelijke afdwaling vergoedde door de groote liefde en toewijding, waarmede bij sedert zijne vrouw aanhing, en dat hij in zake de vrije liefde nog een der besten was van zijn geslacht. Had. de Zoutelande schreef van hem in hare Mémoires: II n'a jamais eu d'amourettes, qui ayent fait beaueoup d'éclat, si non l'attaehe qu'il a eu pour Madlle. Villiers." Ook zijne voorliefde tot den wijn was iets meer dan een los gerucht. Het was zijn kamertjeszonde; het wordt door prof. Fruin onder eenig voorbehoud er kend. Over zijne karigheid en schrielheid klaagden o. a. zijne engelsche onder danen; hij was noode te bewegen tot een vorstelijke gift, tot belooning van personen die 't verdienden, maar toonde zich wel scheutig tegenover zijne gunste lingen, zijne minnares, of waar 't er op aankwam een nieuw paleis (op 't Loo) voor zich te bouwen, eea ander (het Huis te Dieren) te verfraaien, schilderijen te koopen, enz. Zijn hartstocht voor de jacht was inder daad grooti en niet zelden klaagden zijne britsche onderdanen over syne stilsvvygentheyt en geretireertheyt; dat oock geen dingen afgedaen wierden en de Coningh syn tijdt met de j acht verdeed." Echter heeft iemand, die hem goed kende en goed wist op te merken, nl. de bisschop Burnet, van deze tot hartstocht geworden ontspanning gezegd dat hij zich voornamelijk daaraan overgaf als tijdverdrijf, nl. om te ontvluchten aan hof-etikette, gezellig verkeer en business of all sorts", waaraan hij een hekel had. Doch wanneer men deze vlekken en vlekjes op het karakter van Willem III al erkent, wat zouden ze anders bewij zen dan dat hij van de rnenschelijke zwakheden zijn deelhad? Homoswnl?? is er iets vernederends in die bekentenis ? Het werd terecht opgemerkt door een hedendaagsch staatsman (jhr. de Beau fort in Eigen Haard) dat, wanneer men met den maatstaf der strenge zedelijk heid wilde meten, geen enkel groot man op een standbeeld recht zou hebben. Ook hierom zou men de Jicro-icorsliip onzer dagen eene zonderlinge mogen noemen, dewijl een deel der natie met het denkbeeld heeft omgegaan, misschien nog omgaat, om den lateren koning Willem III te stellen boven den oudere. De Oranjeklanten quand meni-e, de aaubidders der vergulde pop van het koning schap hebben daarmee de overblijfselen van het Oranjehuis wellicht trachten te believen, maar uit een oogpunt van historische goede trouw zou uien zulk eene achterstelling eene enormiteit wil len noemen. In eene Haagsche Kroniek van 17 Eebr. 18!.K3 (waarvan ik echter tot mijn leedwezen de bron niet nader weet aan te duiden) kwam o. a. voor : Dezer dagen is 't gebleken hoe de eer bied voor de nagedachtenis van koning Willem III blijft voortleven en hoc reeds het denkbeeld is opgevat om aan de frens tusschen de beide nieuwe stadseelen, op het fraaie Koningsplein nl., een standbeeld te doen verrijzen voor onzen laatsten koning." Ook uit 's Ilertogeubosch kwam inder tijd zulk een gerucht, en in Amsterdam 3aMBMMHnUlllllHllllMHMlmlMIII[IIMIlnmltHlltimiMtJinHlllmllmlllm derangeereii. Maar wacht. .. Zou 't soms die vervelende kerel met dat zemelenhaar van den1 vorigen avond zijn, die opschepper, die ons drie of vier volle uren achter mekaar zoo ergerlijk had zitten vervelen met zijn eeuwigdurend zwijgen? /ijn naam was me ontschoten, maar z'n haar, en z'n eenig-beruchto saaiheid stonden me eensklaps dui delijk weer voor den geest. Ik wenkte Lientje, wat dichterbij te komen en vroeg haar op lluisterendeii toon, de wachtende menew Uberlee uit Durlach mocht ons eens kunnen verstaan in do gang : Hoe riet ie er uit? Een bedelpartij, mis schien ? Heeft ie soms ecu manuscript, een rolletje, of zoo iets in z'ii hand V" Lientje had er niks-niet van gezien en d'r ook niet op gelet. Ik haalde ongeduldig de schouders op, om daarna weer voort te gaan met vragen : Is ie jong of oud, draagt ie een bril ?" Ook op deze onnoozele vragen bleef Lientje het antwoord schuldig, en in het volle bewustzijn van haar schuld, bood ze aan: Efües te gaan kijke en dan te komme vertelle, hoe die d'r uitzag." Ik bedunkte haar op weinig vriendelijke wijze voor dit gul aanbod en zei korzelig : ,.Nou, laat 'm dan in godsnaam maar binnen komen!" En hij iwarn binnen, 't Was een jonginensch van even in de twintig naar 't scheen. Hut eenige merkwaardige in zijn overigens meer dan dood-nuchter gezicht was zijn neus. Of juister gezegd het aantal sproeten op dat lichaamsdeel. Als ik het niet met eigen oogon gezien had, zou ik nooit hebben kunnen gelooven, dat er op n neus en nog wel op zoo'n onbeduidenden, nietszeggenden neus, voor zoo ontzaggelijk veel sproeten plaats zou wezen. Zijn kleeding was die van een netten provinciaal ; maar zijn schoenen waren echte turftrappers en ik keek met inwendige j ergernis, hos de zindelijke jongeling het kleine, in de kamer voor de deur lidend, ccht-I'erzis'-h kleedje, waarop ik zo > trolsch en tevens zoo zuinig was, voor een vloermat scheen te houden en duchtig zijn turftrappers-zolen er op afveegde, ,voor hij een paar stappen naar voren was gekomen, de hielen ichudn-aaneengesloteii, naast elkaar z«tte en zich met een onderdanige buiging aan mij voorstelde. moet volgens de chineesche kerk ergens het gipsmodel staan van een ruiterstand beeld voor den vredevorst." Zou men hier ook even aan het graf schrift uit de Ideën mogen denken: Men geeft me een standbeeld uit courtoisie; Wie me zeggen kan waarmee 't verdiend is, krijgt er drie. Toen Vorstenschool verscheen en de lezer tot den hoofdpersoon van het tweede bedrijf genaderd was, waren er die riepen: dat is de koning! Wie riepen dat? Velen: Het is de schrijver zelf, die 't ons zegt. Met wrevel riepen het de royalisten, met toejuiching de demokraten. Ik verzoek," schreef Multatuli, van dien wrevel en van die toejuiching ver schoond te blijven. Ik verzeker u dat onze koning en om zijnentwil doet het me leed mij zoo min bekend is als de letterzetter Puf. Meent men dat ik marmertomben uitbeitel of al waren 't dan maar zerkjes van zandsteen voor vlinders van n dag ? Na honderde jaren zal 't de vraag niet zijn, of ik mij de moeite getroost heb zekeren koning te bedoelen. Hoogstens zal men vragen of de koningen, die in mijn tijd leefden hoe heeten ze ook ? ??? mij behoorlijk hun dank betuigden voor mijn arbeid." De vele lezers hadden zich dus ver gist in de identiteit van den koning van Nederland met den koning der fictie die geenszins den beau röle heeft. Die midden in den nacht den hofkleermaker laat roepen, en op een gelid van vakerige lakeien het gewichtig vraagstuk bestu deert van 't nieuw model der schouder weeren. Die, gewapend met de bakerepelden en gekleurde lapjes uit eens snijders voddekraam, doordringt in het effect van een nieuw kwikje voor 't mili taire poppegoed: driehoekig of rond, ponceau rood of appelbloesem! Die daarna sigaren en champagne laat gereed zet ten voor een ^feestvierentüen jonkerel ub en in een zwart huisje deelneemt aan een jool, waarvan het karakter eenigszins bepaald wordt door 's konings woor den : Maar denk er aan, geen ernst." Of ook door dien toost op 't lange leven van den uil, die dood is; door die parodie op de troonrede, enz. . Een koning, die plotseling een der feestgenootea in de borst grijpt, buldert, raast, scheldt, enkel om zich in den angst van den onthutsten onderdaan te ver meien, om zich vroolijk te maken over het gelukken der grove mystificatie. En die ten. slotte zijn eigen Domitianus-grap voor de beste geestigheid van den avond verklaart. Neen, dat was niet de koning, de grondwettige koning van Nederland. De schrijver zelf spreekt het tegen. (Het is waar dat d<i opvoering van VwstenxcHOol er moe gemoeid was, en dat de weduwe, in do Brieven van Mtdtatuli, ettelijke zijn/ir uitlatingen over den koning suppriiueerde.) Maar eilieve, als hij 't niet was, toekende niet reeds het foit dat hij er voor werd aangezien ? Door n-ltn ? Had men oen anderen Oranjevorst met die G corso-figuur kunnen vereenzelvigen, zóó dat tegenspraak noodig ware gewor den JDezelfde pen echter, uit welke die late ontkentenis vloeide, en dio do gelijke nis tusschen beide typen toeschreef aan boosaardige vereerders van Z. M.", beteekende eenmaal scherper vonnis aan eene natie, die vrrleugriHl was. Eu wij zien nog dagelijks de hefboomeii in werking, welke die korst van de oiKcieele longen trachten to verdikken. Wilde men alleen don pathos van Oranje-poücteii gelooven, de banaliteiten van feestredenaars, de tsaiimmiHMmiiMiiiiiiMinimmmiminiiiiiimimiimimiiiriiiiiiiiiiiiiH Peter Uberlee. uit Durlach, candidaat in de phiiologie. Op het oogeiiblik te Preeburg om de Oostersohe talen te bestudeeren." Zeer aangenaam." Ge zult wel verwonderd zijn ." Hij wachtte even, doch daar ik niet de minste blijken gaf, dit niet te zijn, ging hij al spoedig voort: ..U zult wel verwonderd zijn, dat ik u hier kom bezoeken, want ziet u, ik kom heel uit Durlach ? in Baden, begrijpt u ?" Daar ik echter in het feit, dat de jonge man uit Durlach kwam ook al geen reden tot de veronderstelde verwondering zag en ik er zelfs in mijn allertreurigsteu toestand niet eens over verwonderd zou geweest zijn, als genoemde candidaat in de philologie uit Tobolsk, of VVadi Halfa gekomen was, ging mijn bezoeker na een korte pooze, waarin hij verlegen-liefkozend met zijn hand over zijn hoofd geaaid had, voort : Ik heb een aanbevelingsbrief bij me van uw vriend dr. .Vliddelstok in Karlsruhe." Oo oo l" Ik kende die soort van aanbe velingen. Mijn vriend Middelstok protegeerde kunsten en wetenschappen op alle mogelijke manieren en iedereen in wien hij maar een sprankje genie meende te ontdekken en dit waren er zeer velen paf hij een aan beveling voor zijn Berlijnsche vrienden en kennissen mee. Een week of drie geleden had hij mij een artistiek gevormden ("'éuoogigen occarino-blazer op mijn dak gestuurd. De man was zoo dun als een zwavelstok, had vervelend knetterende manchetten, die hem over de handen hingen en een vettig uitziend dik boek vol attesten". Hij wou met alle geweld door mij in den Wintertuin" geïntro duceerd worden, doch ik heb hem gelukkig met een paar pop en een glas bier van dat idee en tevens van mijn persoon weten los te krijgen. Ik voelde dus niet bijzonder veel enthousiasme voor dezen nieuwen protég van vriend Middelstok. Maar in ieder gevaJ, meiïeer Uberlee was student," stond inge schreven aan dezelfde hoogeschool, waar ik zelf mijn studiën was begonnen en wier naam mij tot op dit huidigen oogenblik nog als mu/.iek i u de ooren klinkt. Mug ik zoo vrij zijn en u vragen, wat u hier in Berlijn ..." Natuurlijk, daarom ben ik juist bij u gegeschiedenisjes der hovelingen van het gezag vaak noemen ze hun servilisme loyauteit dan werd Nederland van het jaar 1849 tot het jaar 1890 geregeerd door den beste der besten. Na zijn dood en nog lang daarna bazuinden alle pers organen, op weinige na, zijne deugden, zijne verdiensten uit, en zwegen over zijne feilen. De eonventioneele leugens der cultuur-menschheid" deden in die dagen opgeld. Bij de inhuldigingsrede in de Nieuwe Kerk zei schuchter dominee v. Koetsveld, de hofprediker: Ook den koningen kleven rnensche lijke zwakheden aan" .... Maar Cromwell zei het beter, tot den jongen kunstenaar Leslie: Schilder mij met mijne wratten!" Zóó mag ook het beeld van den koning stadhouder veilig voorgesteld worden, omdat de geschiedenis erkend heeft dat de verdiensten verre de feilen, de deug den verre de zwakheden overtreffen; om dat de historische getrouwheid er bij wint en de openbare eerlijkheid gehul digd, het volk niet verleugend" wordt. Doch wanneer eenmaal door een onaan doenlijk geschiedschrijver de rekening van den lateren koning Willem III zal worden opgemaakt, met baten en lasten, en het blijkt hoeveel vuile vingers er op dit geretoucheerde beeld staan; wan neer zijne geschiedenis, ook zijne intieme geschiedenis geschreven zal worden naar gelijke beginselen als Michelet die van Lodewijk XIV schreef, Macaulay van George II, madame de lléinusat van Napoleon, Leopold von Ranke van de pausen, dan zal er laag worden neergezien op het waarheidsgevoel van een geslacht, dat zich door chauvinisten als de huidige Oranje-vergoders in de luren liet leggen. Maar 't volk wil z'n afgodje hebben.... Van de ijveraars voor een standbeeld van den watersnoodaheld, wien het monu ment te Leeuwen niet genoeg is, is zeker geen bijdrage te verwachten voor dat van den man, dien onze voorouders Guillelmus Magnus meenden te mogeu noemen. En zoo hij al in de wereld geschiedenis zijn monummtum aereperen mus heeft, het blijft een beschamende daadzaak dat hem tot dusver een standbeeld van brons of marmer onthouden is, waar dat van den obskuren Adriaan van Bergen op zijn arduinen voetstuk het opschrift draagt: Van liet dankbare nageslacht. En ofschoon velen (met mij) liever een standbeeld voor Jan de Witt dan voor Willem 111 zouden zien verrijzen, wanneer de natie eenmaal hare schuld aan den handhaver van Europa's even wicht, den behouder van 's lands onaf hankelijkheid gekweten zal hebben, dan zal men zich waarschijnlijk gaan verwon deren dat hem niet reeds veel eerder zijn monument werd opgericht. Blijft ons volk echter in gebreke zijne groote man nen te eeren, men zou de Noderlandsche Maagd wel dezelfde woorden in don mond willen leggen, welke in den ochtend van den 7 Maart 1702 de stervende Willem 111 i n het oor fluisterde van zijn vriend Albemarle: Je lire vers ma fin! 8. KALFF. 1) O. a. in den .Verf. Spectator van 4 Juni. 2) Bijdr. v. Yad. Gesch. en Oudheidk. Nieuwe reeks d. III. p. 2S8 vg. :',) Java Bode 30 Juli 1ste Bijv. 4) Pag. DO sub Xo. 2720. komen." Een paar minuten pauze en vervol gens richtte hij de min of meer rhetorische vraag tot me: U kent natuurlijk de Modsalmbat?'' De Modsababat?" Ik dacht na, Was dat misschien die nieuwe Spaansche danseres ? ] eu of andere ster van een damsskapel, of. . . Het spijt me, maar ik herinner me niet den naam van die dame gehoord te hebben. Is ze hier in Berlijn ?" Dame ?" Meneer Uberlee keek me aan, of ik onverwacht den een of andereu streek had uitgehaald, doch hernam spoedig : Ik bedoel inot de Modsahabat, de lyrische gedichten van vóór-inohaniedaanschen oorsprong, die de Arabieren niet gouden letters op byssus (een lijne katoenen stof bij de ouden) schreven en aan de wanden der Kaba. ophingen." Ik dacht bij me zelf, dat de Arabieren me een grooten dienst zouden gedaan hebben, als ze in plaats van de Modsahabat, den candidaat Peter Uberlee hadden opgehangen, doch ik was te beleefd om dit zeggen en antwoordde dus enkel : Ja, ja, in de Kaba." Nu heb ik plan, een doctorale verhandeling te gaan schrijven over die Modsababat, en te bewijzen, dat ze, niet echt zijn, doch ontleend aan een veel lateren tijd." Ik kon den heimelijken wensch niet van me afzetten, dat meneer Uberlee in plaats van een tijdgenoot van me te zijn, óók van een veel lateren tijd afkomstig mocht wezen ; als welopgevoed mensch echter vergenoegde ik me, met eens zeer vriendelijk en toestem mend te knikken, hetgeen beteekenen moest, dat ik reeds lang op de kritische scherpzin nigheid van een Uberlee gewacht had, om die legende van de zoogenaamde echte Mod sahabat eens op krachtdadige wijze uit de wereld te zien helpen. Ik wenschte dan tevens te bewijzen, dat op het tijdstip, waarop van de Modsahabat sprake is, de Arabieren de kunst van op byssus te schrijven nog in het geheel niet verstonden." Een hypothese, die ik nog des te scherp zinniger vond, omdat ik tot op dat moment nog niet het minste besef er van had, wat byssus eigenlijk wel zijn zou. Ik kende het woord Issus, omdat Alexander de Groote daar overwonnen had: ik kende Nessus, omdat Vlaamsche Oogst. Proza en Poëzie van hedendaagsche Zuid-Nederl. schrij vers, bijeengebracht door AD. HEKCKENKATH. S. L. van Looy. Amst. 1904. Het was een voortreffelijk besluit van den heer Van Looy, dezen Zuid-Nederlandschen tegenhanger van de Noord-Nederlandsche verzameling Pierde in Proza het lezend en be langstellend publiek aan te bieden. Zooala de Picnic, waarvan nu juist een derde druk in twee deelen verscheen, een overzicht geeft van de, in bedoelingen gelukkig nog al eens uiteenloopende proza-kunst van het Noorden, zoo ontvangen wij hier, ond«r den aangenamen titel van Vlaamsche Oogst, de met zorg zame hand saatngegaarde vruchten der Zui delijke litteratuur, in proza en in verzen. Vriendelijk verzoekt ous de heer Vermeylen, itmiiiraiiiiiMiuiMliliimiiilllliiujiiuuiii TRADEMARK MARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrggbaar bfj alle Wgnhandelaars en bfl de vertegenwoordigers KOOPMANS «fc BRUINIER, Wjjnhandelaars te Amsterdam. Prijzen ra af ? 2,50 per Flesi Kinderen te spenen valt in den zomer moeielijker, dan in eenig ander jaar getijde, daar ze door het gebruik van uoemelk zeer dikwijls aan stoornissen in inaag en ingewanden lijden. Men geve ze liever eerst de koemelk, vermengd met eone dunne soep van KUFEKE's Kinderiiieel, dat de koemelk gemakkelijker doet verteren en hare voedingswaarde beduidend verhoogt. Op die wijze verkrijgt men eene geregelde spijsvertering, den besten waarborg tegen de zoogenaamde zomerziekten. ECHT VICTOR1AWATER. Oberlahnstein. Fournttteur* &e la Cour. CHOCOLA.T-VEEN ARTISTIQUE" LE PLUS DELICIEÜX CHOCOLAT POUR CBOQUER. IJsinet n Smeek (Holland?). HILVERSUM. De GrlDS voor 't huren van Villa's en Heerenhuizen voor Winter en Zomer, wordt gratis en franco toegezonden door de Makelaarsfirma H, G, Hoogenkamp&Co., 4 Stationstraat 4, Hilversum. mmmiiHiiiiiiitHim:iimiiiiiHmimiuniiiiiiitimittiimtiiiii»iiiiiHHiif deze Ilerkules op zoo lage wijze had ver giftigd ; maar byssus ... dat was me totaal onbekend. Ik wenschte aan te toonen, dat vóór Mohamed dergelijke verzon van Arabische dicliters meestal op kameelbeenderen geschieveii werden en dat op alle mogelijke kameei beenderen, aan dien tijd ontleeEd, zich geen spoor van de Modsahabat bevindt. Of denkt u dat . . . ?" Ik bekende beschaamd, dat mijn kennis van beschreven kameeibeenderen zeer gering was, doch dat ik onvoorwaardelijk aannemen wou, dat meneer Uberlee in zijn volste recht wa?. Kn ziet u." ging hij voort, behoedzaam zijn spr-. etenuens bekrabbeude, zulke kameei beenderen nu zoek ik." Bij mij?" Neen, natuurlijk niet. U bent een Duitscher. Maar men heeft me verteld, .dat hier op de Koninklijke bibliotheek zoo'n been bewaard wordt en nu was ik voornemens hier te blijven, totdat ik dat beenenschrift heb weten te ontcijferen. Morgen reeds wou ik een bezoek brengen aan de bibliotheek en nu dacht ik, dat u misschien,... allicht... waar schijnlijk en Middelstok ook, dat M stellig wel...." ik verwenschta in stilte mijn vriend Mid delstok met zijn occarina-blazende en kameei beenderen zoekende beschermelingen en wendde me toen weder tot Uberlee met de bekentenis, dat ik, zoo lang ik in Berlijn gewoond had, nog nooit iets van dat merk waardige kameelenbeen had gehoord. Het spijt hem natuurlijk verbazend en ons gesprek wordt er niet levendiger op, integen deel we blijven in diep nadenken verzonken en misschien zouden we nog zitten peinzen, als de afgezaagde vraag: En hoe vindt u Berlijn?" me niet onwillekeurig over de lippen was gevlooid. Veel bijzonders krijg ik op mijn vraag niet ten antwoord. Hij vindt Berlijn een stad, die verbazend veel tijd rooft, omdat men zoo licht, iets wat hem van de tien keeren al negen maal is overkomen, in een verkeerden electrischen tram stapt. Bovendien leek Berlijn hem niet de geschikste stad toe om op rustige wijze een onderzoek naar eea kameelbeen in te stellen. (Wordt vtrvolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl