Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD T OOR NEDERLAND.
No. 1423
f
tDe echtheid van dit stuk wordt door
prof. Fruia aangenomen. Intusschen werd
reeds in een Indisch blad 3) de aandacht
gevestigd op het oordeel van genoemden
geleerde, na zijn onpartijdig overzicht
van de omstandigheden, waaronder die
brief geschreven werd. NI.:
Hoe zal ten slotte ons oordeel over
deze correspondentie van den prins uit
vallen ? Zullen wij met Simons, den
schrijver eemer geschiedenis van Jan de
Witt en zijn tijd, toestemmen dat zij Zijn
Hoogheid niet tot eere strekt ? Ik zie
daartoe geen reden. Integendeel. "Wij
bespeuren dat de prins naar de
souvereiniteit over de Nederlanden verlangt,
maar wij bemerken tevens, dat hij die
slechts begeert, zoo het heil van den staat
er geext schade bij lijdt. Hij kan ze
krijgen, hij heeft ze maar aan te nemen,
indien hij wil medewerken tot het sluiten
van een nadeeligen, maar bijna nood
zakelij ken vrede. Doch daarvan wil hij
zelfs niet hooren. En later heeft hij
getoond, dat hij de souvereiniteit ook niet
begeerde als zy hem niet gegund werd.
Toen het aan hem stond hertog van
Gelderland en graaf van Zutphen te
worden, raadpleegde hij de Staten der
andere provinciën en schikte zich naar
hun ongunstig advies. Hij mocht zich
gekrenkt toonen over de woorden, die
vooral Zeeland hem durfde toevoegen,
hij gaf toch het geliefkoosde plan voor
goed op; hij bleef stadhouder. Zijne
matiging, zijne zelfbeheersching rekenen
wij hem als zeldzame deugd toe. E a
zijn streven naar souvereiniteit duiden
wij hem niet ten kwade. Waarlijk, de
Staten-regeering was niet zoo voor
treffelijk, dat een poging om haar te
vervangen heiligschennis moet heeton.
"Wij, die het voorrecht hebben te leven
onder de souvereiniteit van Oranje, wij
hebben geen reden om het voorgeslacht
gelukkig te prijzen, dat de plannen van
WUlem III verijdeld zijn".
Andereu hebben Willem III voorge
steld als een eer- en heerschzuchtige,
wien alle middelen goed genoeg waren
tot bereiking van zijn doel. Of ook, heb
ben gewezen op de vlekken op 's prinsen
bijzonder leven hier liegt der Hase
im Pfeffer!"
Jan de Witt was'een groot man, zelfs
voor zijn kamerdienaar; WillemIII was
het niet. Hij was met sterke driften
geboren," erkent Macaulay. Uit het
Journaal van zijn secretaris, Constantyn
Huygens den zoon, en uit andere bron
nen zou men allicht opmaken, dat Z.
Hoogheid voor zijne ondergeschikten een
gemelijke, lastige meester was; dat hij
zich in den kring zijner vertrouwden
herhaaldelijk overgaf aan lustigh wyn
drineken", dat hij karig was bij gierig
af, zijn yorstenplicht gedurig liet achter
staan bij zijn hartstocht voor de jacht,
en in zijn huwelijksleven gansch niet
voorbeeldig, was.
Dit zijn in waarheid iets meer dan
aantijgingen. Macaulay, anders zijn lof
redenaar en die volgens H. D. Traill
has overpainted both his kingcraft and
statesmanship," zegt dat Willem een
tijdlang van zijne gemalin vervreemd
werd door andere vrouwen, inzonderheid
door eene harer hofdames, Elizabeth
Villiers, die, van alle lichaamsschoon
verstoken, nochtans talenten bezat, die
haar wel geschikt maakten om den last
zijner zorgen te helpen dragen. En in de
Overblijfsels van Geheuf/chenis van
Coenraet Droste komt eene passage voor,
volgens welke de prins zijn medemin
naar, den schotschcn kapitein "Wauchop,
naar het leven liet staan 4) voorwaar
geen geringe beschuldiging! Toen zij
eindelijk op reeds gevorderden leeftijd
fWIIIIIIIMItlllllllllllHIIIIItimilHHIIIIHIirillllllHUINIMIIimUUUIUIHHIIII
Hoe Peter Uberlee uit Durbach,
candidaa,t in de filologie, in Berlijn
een kameelbeen zocht.
Naar het Duitsch, door W. B.
L
Ik had net een migraine poedertje genomen.
De beroemde Rijnwijnmerkeu" van mijn
vriend Beenhoudtr, die van dit heerlijk vocht
altyd de merkwaardigste soorten pleegt te
koopen en dan zoogenaamde proefavondjes''
organiseert, hadden 't me gedaan. Het begin
van dergelijke avondjes was steeds waardig
en hoogst gedistingeerd, doch bij het einde
er van lieten de gesprekken van gastheer en
gasten, en ook hunne gedragingen veel aan
waardigheid en gedistingeerdheid te
wenschen over. En zoo was het dan op dien
laatsten proefavond gebeurd, dat ik tot de
psychologisch interessante, maar tevens pijn
lijke ontdekking was gekomen, dat nujn hoofd
vroeger als muziekinstrument van een der
beschaving ver afstaande negerstam gediend
moest hebben. Juist op hetzelfde oogenblik,
dat ik genoemd muziekinstrument, waarin
allerlei woeste reminissencen aan dien
Ainerikaanschen tijd woelden, op de canapéhad
begraven in een kussen, dat een vriendelijke
tante eens voor mij geborduuid had, en
waaraan ik, van wege het overvloedige goud
draad, dat er in renaissance-stijl op gebor
duurd was, mijn gezicht reeds herhaaldelijk
had open gekrabd, kwam do meid binnen.
Zij keek mij met een bedrukt gezicht aan,
omdat ze wel wist, dat ik niet dan
h«ognoodig op dit uur gestoord wilde zijn en zei:
Daar is meneer Uberlee!"
Wie ?"
Meneer Uberlee. Hij «eit, dat ie uit
Durlach komt en u noodzakelijk spreken moet."
Uberlee ?!... Ken 'k niet... Moeten ...
moeten ... dat heelemaal niet. . . Wacht." Ik
dacht even na, ten minste in zooverre de
negerrnuziek in mijn hersenpan mij toestond
na te denken. Dat hij uit Durlach kwam was
volstrekt geen reden o m mij in het hebben
van zoo'n satanschen koppijn te komen
ten huwelijk werd genomen door George
Hamilton, eerste Earl of Orkney, schonk de
vorst haar een rijke gift in kroondomeinen,
die nog tot opspraak in het Parlement,
en tot veel schandaal aanleiding gaf. In
Huygens Journaal^ wordt deze miss Betty
somtijds aangeduid als de scheele";
Evenals eene tijdgenoote van haar schreef:
elle n'a point de beauté, tait louche,
mais bien faite et d'un esprit guogenard,
mais fort capricieuse".
Het is wiar dat Willem deze buiten
echtelijke afdwaling vergoedde door de
groote liefde en toewijding, waarmede
bij sedert zijne vrouw aanhing, en dat
hij in zake de vrije liefde nog een der
besten was van zijn geslacht. Had. de
Zoutelande schreef van hem in hare
Mémoires: II n'a jamais eu d'amourettes,
qui ayent fait beaueoup d'éclat, si non
l'attaehe qu'il a eu pour Madlle. Villiers."
Ook zijne voorliefde tot den wijn was
iets meer dan een los gerucht. Het was
zijn kamertjeszonde; het wordt door
prof. Fruin onder eenig voorbehoud er
kend. Over zijne karigheid en schrielheid
klaagden o. a. zijne engelsche onder
danen; hij was noode te bewegen tot
een vorstelijke gift, tot belooning van
personen die 't verdienden, maar toonde
zich wel scheutig tegenover zijne gunste
lingen, zijne minnares, of waar 't er op
aankwam een nieuw paleis (op 't Loo)
voor zich te bouwen, eea ander (het
Huis te Dieren) te verfraaien, schilderijen
te koopen, enz.
Zijn hartstocht voor de jacht was inder
daad grooti en niet zelden klaagden zijne
britsche onderdanen over syne
stilsvvygentheyt en geretireertheyt; dat oock
geen dingen afgedaen wierden en de
Coningh syn tijdt met de j acht verdeed."
Echter heeft iemand, die hem goed kende
en goed wist op te merken, nl. de
bisschop Burnet, van deze tot hartstocht
geworden ontspanning gezegd dat hij
zich voornamelijk daaraan overgaf als
tijdverdrijf, nl. om te ontvluchten aan
hof-etikette, gezellig verkeer en business
of all sorts", waaraan hij een hekel had.
Doch wanneer men deze vlekken en
vlekjes op het karakter van Willem III
al erkent, wat zouden ze anders bewij
zen dan dat hij van de rnenschelijke
zwakheden zijn deelhad? Homoswnl??
is er iets vernederends in die bekentenis ?
Het werd terecht opgemerkt door een
hedendaagsch staatsman (jhr. de Beau
fort in Eigen Haard) dat, wanneer men
met den maatstaf der strenge zedelijk
heid wilde meten, geen enkel groot man
op een standbeeld recht zou hebben.
Ook hierom zou men de Jicro-icorsliip
onzer dagen eene zonderlinge mogen
noemen, dewijl een deel der natie met
het denkbeeld heeft omgegaan, misschien
nog omgaat, om den lateren koning
Willem III te stellen boven den oudere.
De Oranjeklanten quand meni-e, de
aaubidders der vergulde pop van het koning
schap hebben daarmee de overblijfselen
van het Oranjehuis wellicht trachten te
believen, maar uit een oogpunt van
historische goede trouw zou uien zulk
eene achterstelling eene enormiteit wil
len noemen. In eene Haagsche Kroniek
van 17 Eebr. 18!.K3 (waarvan ik echter
tot mijn leedwezen de bron niet nader
weet aan te duiden) kwam o. a. voor :
Dezer dagen is 't gebleken hoe de eer
bied voor de nagedachtenis van koning
Willem III blijft voortleven en hoc reeds
het denkbeeld is opgevat om aan de
frens tusschen de beide nieuwe
stadseelen, op het fraaie Koningsplein nl.,
een standbeeld te doen verrijzen voor
onzen laatsten koning."
Ook uit 's Ilertogeubosch kwam inder
tijd zulk een gerucht, en in Amsterdam
3aMBMMHnUlllllHllllMHMlmlMIII[IIMIlnmltHlltimiMtJinHlllmllmlllm
derangeereii. Maar wacht. .. Zou 't soms die
vervelende kerel met dat zemelenhaar van
den1 vorigen avond zijn, die opschepper, die
ons drie of vier volle uren achter mekaar
zoo ergerlijk had zitten vervelen met zijn
eeuwigdurend zwijgen? /ijn naam was me
ontschoten, maar z'n haar, en z'n
eenig-beruchto saaiheid stonden me eensklaps dui
delijk weer voor den geest.
Ik wenkte Lientje, wat dichterbij te komen
en vroeg haar op lluisterendeii toon, de
wachtende menew Uberlee uit Durlach mocht
ons eens kunnen verstaan in do gang :
Hoe riet ie er uit? Een bedelpartij, mis
schien ? Heeft ie soms ecu manuscript, een
rolletje, of zoo iets in z'ii hand V" Lientje
had er niks-niet van gezien en d'r ook
niet op gelet. Ik haalde ongeduldig de
schouders op, om daarna weer voort te gaan
met vragen : Is ie jong of oud, draagt ie
een bril ?" Ook op deze onnoozele vragen
bleef Lientje het antwoord schuldig, en in
het volle bewustzijn van haar schuld, bood
ze aan: Efües te gaan kijke en dan te
komme vertelle, hoe die d'r uitzag." Ik
bedunkte haar op weinig vriendelijke wijze
voor dit gul aanbod en zei korzelig : ,.Nou,
laat 'm dan in godsnaam maar binnen komen!"
En hij iwarn binnen, 't Was een
jonginensch van even in de twintig naar 't scheen.
Hut eenige merkwaardige in zijn overigens
meer dan dood-nuchter gezicht was zijn neus.
Of juister gezegd het aantal sproeten op dat
lichaamsdeel. Als ik het niet met eigen oogon
gezien had, zou ik nooit hebben kunnen
gelooven, dat er op n neus en nog wel op
zoo'n onbeduidenden, nietszeggenden neus,
voor zoo ontzaggelijk veel sproeten plaats
zou wezen. Zijn kleeding was die van een
netten provinciaal ; maar zijn schoenen waren
echte turftrappers en ik keek met inwendige j
ergernis, hos de zindelijke jongeling het
kleine, in de kamer voor de deur lidend,
ccht-I'erzis'-h kleedje, waarop ik zo > trolsch
en tevens zoo zuinig was, voor een vloermat
scheen te houden en duchtig zijn
turftrappers-zolen er op afveegde, ,voor hij een paar
stappen naar voren was gekomen, de hielen
ichudn-aaneengesloteii, naast elkaar z«tte en
zich met een onderdanige buiging aan mij
voorstelde.
moet volgens de chineesche kerk ergens
het gipsmodel staan van een ruiterstand
beeld voor den vredevorst."
Zou men hier ook even aan het graf
schrift uit de Ideën mogen denken:
Men geeft me een standbeeld uit courtoisie;
Wie me zeggen kan waarmee 't verdiend is, krijgt
er drie.
Toen Vorstenschool verscheen en de
lezer tot den hoofdpersoon van het tweede
bedrijf genaderd was, waren er die riepen:
dat is de koning!
Wie riepen dat?
Velen: Het is de schrijver zelf, die
't ons zegt.
Met wrevel riepen het de royalisten,
met toejuiching de demokraten.
Ik verzoek," schreef Multatuli, van
dien wrevel en van die toejuiching ver
schoond te blijven. Ik verzeker u dat
onze koning en om zijnentwil doet
het me leed mij zoo min bekend is
als de letterzetter Puf. Meent men dat
ik marmertomben uitbeitel of al waren
't dan maar zerkjes van zandsteen
voor vlinders van n dag ? Na honderde
jaren zal 't de vraag niet zijn, of ik mij
de moeite getroost heb zekeren koning
te bedoelen. Hoogstens zal men vragen
of de koningen, die in mijn tijd leefden
hoe heeten ze ook ? ??? mij behoorlijk
hun dank betuigden voor mijn arbeid."
De vele lezers hadden zich dus ver
gist in de identiteit van den koning van
Nederland met den koning der fictie
die geenszins den beau röle heeft. Die
midden in den nacht den hofkleermaker
laat roepen, en op een gelid van vakerige
lakeien het gewichtig vraagstuk bestu
deert van 't nieuw model der schouder
weeren. Die, gewapend met de
bakerepelden en gekleurde lapjes uit eens
snijders voddekraam, doordringt in het
effect van een nieuw kwikje voor 't mili
taire poppegoed: driehoekig of rond,
ponceau rood of appelbloesem! Die daarna
sigaren en champagne laat gereed zet
ten voor een ^feestvierentüen
jonkerel ub en in een zwart huisje deelneemt
aan een jool, waarvan het karakter
eenigszins bepaald wordt door 's konings woor
den : Maar denk er aan, geen ernst."
Of ook door dien toost op 't lange leven
van den uil, die dood is; door die parodie
op de troonrede, enz.
. Een koning, die plotseling een der
feestgenootea in de borst grijpt, buldert,
raast, scheldt, enkel om zich in den angst
van den onthutsten onderdaan te ver
meien, om zich vroolijk te maken over
het gelukken der grove mystificatie. En
die ten. slotte zijn eigen Domitianus-grap
voor de beste geestigheid van den avond
verklaart.
Neen, dat was niet de koning, de
grondwettige koning van Nederland. De
schrijver zelf spreekt het tegen. (Het is
waar dat d<i opvoering van VwstenxcHOol
er moe gemoeid was, en dat de weduwe,
in do Brieven van Mtdtatuli, ettelijke
zijn/ir uitlatingen over den koning
suppriiueerde.) Maar eilieve, als hij 't niet
was, toekende niet reeds het foit dat hij
er voor werd aangezien ? Door n-ltn ?
Had men oen anderen Oranjevorst met
die G corso-figuur kunnen vereenzelvigen,
zóó dat tegenspraak noodig ware gewor
den
JDezelfde pen echter, uit welke die
late ontkentenis vloeide, en dio do gelijke
nis tusschen beide typen toeschreef aan
boosaardige vereerders van Z. M.",
beteekende eenmaal scherper vonnis aan eene
natie, die vrrleugriHl was. Eu wij zien
nog dagelijks de hefboomeii in werking,
welke die korst van de oiKcieele longen
trachten to verdikken. Wilde men alleen
don pathos van Oranje-poücteii gelooven,
de banaliteiten van feestredenaars, de
tsaiimmiHMmiiMiiiiiiMinimmmiminiiiiiimimiimimiiiriiiiiiiiiiiiiH
Peter Uberlee. uit Durlach, candidaat in
de phiiologie. Op het oogeiiblik te Preeburg
om de Oostersohe talen te bestudeeren."
Zeer aangenaam."
Ge zult wel verwonderd zijn ." Hij
wachtte even, doch daar ik niet de minste
blijken gaf, dit niet te zijn, ging hij al spoedig
voort: ..U zult wel verwonderd zijn, dat ik
u hier kom bezoeken, want ziet u, ik kom
heel uit Durlach ? in Baden, begrijpt u ?"
Daar ik echter in het feit, dat de jonge
man uit Durlach kwam ook al geen reden
tot de veronderstelde verwondering zag en
ik er zelfs in mijn allertreurigsteu toestand
niet eens over verwonderd zou geweest zijn,
als genoemde candidaat in de philologie uit
Tobolsk, of VVadi Halfa gekomen was, ging
mijn bezoeker na een korte pooze, waarin
hij verlegen-liefkozend met zijn hand over
zijn hoofd geaaid had, voort : Ik heb een
aanbevelingsbrief bij me van uw vriend dr.
.Vliddelstok in Karlsruhe."
Oo oo l" Ik kende die soort van aanbe
velingen. Mijn vriend Middelstok protegeerde
kunsten en wetenschappen op alle mogelijke
manieren en iedereen in wien hij maar een
sprankje genie meende te ontdekken en
dit waren er zeer velen paf hij een aan
beveling voor zijn Berlijnsche vrienden en
kennissen mee. Een week of drie geleden
had hij mij een artistiek gevormden ("'éuoogigen
occarino-blazer op mijn dak gestuurd. De
man was zoo dun als een zwavelstok, had
vervelend knetterende manchetten, die hem
over de handen hingen en een vettig uitziend
dik boek vol attesten". Hij wou met alle
geweld door mij in den Wintertuin" geïntro
duceerd worden, doch ik heb hem gelukkig
met een paar pop en een glas bier van dat
idee en tevens van mijn persoon weten los
te krijgen. Ik voelde dus niet bijzonder veel
enthousiasme voor dezen nieuwen protég
van vriend Middelstok. Maar in ieder gevaJ,
meiïeer Uberlee was student," stond inge
schreven aan dezelfde hoogeschool, waar ik
zelf mijn studiën was begonnen en wier naam
mij tot op dit huidigen oogenblik nog als
mu/.iek i u de ooren klinkt.
Mug ik zoo vrij zijn en u vragen, wat u
hier in Berlijn ..."
Natuurlijk, daarom ben ik juist bij u
gegeschiedenisjes der hovelingen van het
gezag vaak noemen ze hun servilisme
loyauteit dan werd Nederland van
het jaar 1849 tot het jaar 1890 geregeerd
door den beste der besten. Na zijn dood
en nog lang daarna bazuinden alle pers
organen, op weinige na, zijne deugden,
zijne verdiensten uit, en zwegen over
zijne feilen. De eonventioneele leugens
der cultuur-menschheid" deden in die
dagen opgeld.
Bij de inhuldigingsrede in de Nieuwe
Kerk zei schuchter dominee v.
Koetsveld, de hofprediker:
Ook den koningen kleven rnensche
lijke zwakheden aan" ....
Maar Cromwell zei het beter, tot den
jongen kunstenaar Leslie:
Schilder mij met mijne wratten!"
Zóó mag ook het beeld van den koning
stadhouder veilig voorgesteld worden,
omdat de geschiedenis erkend heeft dat
de verdiensten verre de feilen, de deug
den verre de zwakheden overtreffen; om
dat de historische getrouwheid er bij
wint en de openbare eerlijkheid gehul
digd, het volk niet verleugend" wordt.
Doch wanneer eenmaal door een onaan
doenlijk geschiedschrijver de rekening
van den lateren koning Willem III zal
worden opgemaakt, met baten en lasten,
en het blijkt hoeveel vuile vingers er
op dit geretoucheerde beeld staan; wan
neer zijne geschiedenis, ook zijne intieme
geschiedenis geschreven zal worden naar
gelijke beginselen als Michelet die van
Lodewijk XIV schreef, Macaulay van
George II, madame de lléinusat van
Napoleon, Leopold von Ranke van de
pausen, dan zal er laag worden
neergezien op het waarheidsgevoel van een
geslacht, dat zich door chauvinisten als
de huidige Oranje-vergoders in de luren
liet leggen.
Maar 't volk wil z'n afgodje hebben....
Van de ijveraars voor een standbeeld
van den watersnoodaheld, wien het monu
ment te Leeuwen niet genoeg is, is zeker
geen bijdrage te verwachten voor dat
van den man, dien onze voorouders
Guillelmus Magnus meenden te mogeu
noemen. En zoo hij al in de wereld
geschiedenis zijn monummtum aereperen
mus heeft, het blijft een beschamende
daadzaak dat hem tot dusver een standbeeld
van brons of marmer onthouden is, waar
dat van den obskuren Adriaan van Bergen
op zijn arduinen voetstuk het opschrift
draagt: Van liet dankbare nageslacht.
En ofschoon velen (met mij) liever
een standbeeld voor Jan de Witt dan
voor Willem 111 zouden zien verrijzen,
wanneer de natie eenmaal hare schuld
aan den handhaver van Europa's even
wicht, den behouder van 's lands onaf
hankelijkheid gekweten zal hebben, dan
zal men zich waarschijnlijk gaan verwon
deren dat hem niet reeds veel eerder
zijn monument werd opgericht. Blijft ons
volk echter in gebreke zijne groote man
nen te eeren, men zou de Noderlandsche
Maagd wel dezelfde woorden in don
mond willen leggen, welke in den ochtend
van den 7 Maart 1702 de stervende
Willem 111 i n het oor fluisterde van
zijn vriend Albemarle:
Je lire vers ma fin!
8. KALFF.
1) O. a. in den .Verf. Spectator van 4 Juni.
2) Bijdr. v. Yad. Gesch. en Oudheidk.
Nieuwe reeks d. III. p. 2S8 vg.
:',) Java Bode 30 Juli 1ste Bijv.
4) Pag. DO sub Xo. 2720.
komen." Een paar minuten pauze en vervol
gens richtte hij de min of meer rhetorische
vraag tot me: U kent natuurlijk de
Modsalmbat?''
De Modsababat?" Ik dacht na, Was dat
misschien die nieuwe Spaansche danseres ?
] eu of andere ster van een damsskapel, of. . .
Het spijt me, maar ik herinner me niet
den naam van die dame gehoord te hebben.
Is ze hier in Berlijn ?"
Dame ?" Meneer Uberlee keek me aan, of
ik onverwacht den een of andereu streek had
uitgehaald, doch hernam spoedig : Ik bedoel
inot de Modsahabat, de lyrische gedichten
van vóór-inohaniedaanschen oorsprong, die de
Arabieren niet gouden letters op byssus
(een lijne katoenen stof bij de ouden) schreven
en aan de wanden der Kaba. ophingen."
Ik dacht bij me zelf, dat de Arabieren me
een grooten dienst zouden gedaan hebben, als
ze in plaats van de Modsahabat, den candidaat
Peter Uberlee hadden opgehangen, doch ik
was te beleefd om dit zeggen en antwoordde
dus enkel : Ja, ja, in de Kaba."
Nu heb ik plan, een doctorale verhandeling
te gaan schrijven over die Modsababat, en
te bewijzen, dat ze, niet echt zijn, doch ontleend
aan een veel lateren tijd."
Ik kon den heimelijken wensch niet van
me afzetten, dat meneer Uberlee in plaats
van een tijdgenoot van me te zijn, óók van
een veel lateren tijd afkomstig mocht wezen ;
als welopgevoed mensch echter vergenoegde
ik me, met eens zeer vriendelijk en toestem
mend te knikken, hetgeen beteekenen moest,
dat ik reeds lang op de kritische scherpzin
nigheid van een Uberlee gewacht had, om
die legende van de zoogenaamde echte Mod
sahabat eens op krachtdadige wijze uit de
wereld te zien helpen.
Ik wenschte dan tevens te bewijzen, dat
op het tijdstip, waarop van de Modsahabat
sprake is, de Arabieren de kunst van op
byssus te schrijven nog in het geheel niet
verstonden."
Een hypothese, die ik nog des te scherp
zinniger vond, omdat ik tot op dat moment
nog niet het minste besef er van had, wat
byssus eigenlijk wel zijn zou. Ik kende het
woord Issus, omdat Alexander de Groote daar
overwonnen had: ik kende Nessus, omdat
Vlaamsche Oogst. Proza en Poëzie van
hedendaagsche Zuid-Nederl. schrij vers,
bijeengebracht door AD. HEKCKENKATH.
S. L. van Looy. Amst. 1904.
Het was een voortreffelijk besluit van den
heer Van Looy, dezen Zuid-Nederlandschen
tegenhanger van de Noord-Nederlandsche
verzameling Pierde in Proza het lezend en be
langstellend publiek aan te bieden. Zooala de
Picnic, waarvan nu juist een derde druk in
twee deelen verscheen, een overzicht geeft
van de, in bedoelingen gelukkig nog al eens
uiteenloopende proza-kunst van het Noorden,
zoo ontvangen wij hier, ond«r den
aangenamen titel van Vlaamsche Oogst, de met zorg
zame hand saatngegaarde vruchten der Zui
delijke litteratuur, in proza en in verzen.
Vriendelijk verzoekt ous de heer Vermeylen,
itmiiiraiiiiiMiuiMliliimiiilllliiujiiuuiii
TRADEMARK
MARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is
verkrggbaar bfj alle Wgnhandelaars en
bfl de vertegenwoordigers
KOOPMANS «fc BRUINIER,
Wjjnhandelaars te Amsterdam.
Prijzen ra af ? 2,50 per Flesi
Kinderen te spenen valt in den
zomer moeielijker, dan in eenig ander jaar
getijde, daar ze door het gebruik van uoemelk
zeer dikwijls aan stoornissen in inaag en
ingewanden lijden. Men geve ze liever eerst
de koemelk, vermengd met eone dunne soep
van KUFEKE's Kinderiiieel, dat
de koemelk gemakkelijker doet verteren en
hare voedingswaarde beduidend verhoogt.
Op die wijze verkrijgt men eene geregelde
spijsvertering, den besten waarborg tegen
de zoogenaamde zomerziekten.
ECHT VICTOR1AWATER.
Oberlahnstein.
Fournttteur* &e la Cour.
CHOCOLA.T-VEEN
ARTISTIQUE"
LE PLUS DELICIEÜX
CHOCOLAT POUR CBOQUER.
IJsinet n Smeek (Holland?).
HILVERSUM.
De GrlDS voor 't huren van
Villa's en Heerenhuizen voor
Winter en Zomer, wordt gratis
en franco toegezonden door de
Makelaarsfirma
H, G, Hoogenkamp&Co.,
4 Stationstraat 4, Hilversum.
mmmiiHiiiiiiitHim:iimiiiiiHmimiuniiiiiiitimittiimtiiiii»iiiiiHHiif
deze Ilerkules op zoo lage wijze had ver
giftigd ; maar byssus ... dat was me totaal
onbekend.
Ik wenschte aan te toonen, dat vóór
Mohamed dergelijke verzon van Arabische
dicliters meestal op kameelbeenderen
geschieveii werden en dat op alle mogelijke kameei
beenderen, aan dien tijd ontleeEd, zich geen
spoor van de Modsahabat bevindt. Of denkt
u dat . . . ?"
Ik bekende beschaamd, dat mijn kennis
van beschreven kameeibeenderen zeer gering
was, doch dat ik onvoorwaardelijk aannemen
wou, dat meneer Uberlee in zijn volste recht
wa?.
Kn ziet u." ging hij voort, behoedzaam
zijn spr-. etenuens bekrabbeude, zulke kameei
beenderen nu zoek ik."
Bij mij?"
Neen, natuurlijk niet. U bent een Duitscher.
Maar men heeft me verteld, .dat hier op de
Koninklijke bibliotheek zoo'n been bewaard
wordt en nu was ik voornemens hier te
blijven, totdat ik dat beenenschrift heb weten
te ontcijferen. Morgen reeds wou ik een
bezoek brengen aan de bibliotheek en nu
dacht ik, dat u misschien,... allicht... waar
schijnlijk en Middelstok ook, dat M stellig wel...."
ik verwenschta in stilte mijn vriend Mid
delstok met zijn occarina-blazende en kameei
beenderen zoekende beschermelingen en
wendde me toen weder tot Uberlee met de
bekentenis, dat ik, zoo lang ik in Berlijn
gewoond had, nog nooit iets van dat merk
waardige kameelenbeen had gehoord.
Het spijt hem natuurlijk verbazend en ons
gesprek wordt er niet levendiger op, integen
deel we blijven in diep nadenken verzonken
en misschien zouden we nog zitten peinzen,
als de afgezaagde vraag: En hoe vindt u
Berlijn?" me niet onwillekeurig over de lippen
was gevlooid. Veel bijzonders krijg ik op mijn
vraag niet ten antwoord. Hij vindt Berlijn
een stad, die verbazend veel tijd rooft, omdat
men zoo licht, iets wat hem van de tien
keeren al negen maal is overkomen, in een
verkeerden electrischen tram stapt. Bovendien
leek Berlijn hem niet de geschikste stad toe
om op rustige wijze een onderzoek naar eea
kameelbeen in te stellen.
(Wordt vtrvolgd).