Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLADTOOR NEDERLAND.
No. 1424
allereerst eenige oogenblikken stilstaan bij
ons CoBcertgebouw-orchest.
Donderdag 29 September dirigeerde de heer
Mengelberf weder. Het programma was
gaamgesteld uit Schubert's C dur symphonie,
de z.g. Haffner-serenade van Mozart en
Beethoven's Egmont-ouverture.
Het programmaboek is versierd met een
omslag, geteekend door Theo Neuhuys.
Voorts vir.dt men in het eerste nummer dezer
winter-programma's een lijst van de namen der
leden waaruit het orchest is saamgesteld. Vele
nieuwe namen ontmoet men er en dat geeft
mj| als van zelf aanleiding om met een
enkel woord even te gedenken hen die thans
geen deel meer uitmaken van het orchest.
In de eerste plaats dan den heer Spoor, die
negen iaar met groot talent de eerste violen
heeft aangevoerd en als tweede Directeur
menigmaal de leiding van het orchest op zich
heeft genomen. De heer Spoor is thans in
de hofstad. Moge hij daar een werkkring
vinden welke zijn artistieken inspiratiën vol
komen bevredigt! Dan zijn collega Louis
Zimmermann, die een eervol beroep naar
Londen heeft aangenomen. Beide heeren zijn
vervangen door onzen bekenden Chr. Timmner
en Arm. Forest. De heer Mossel heeft plaats
gemaakt voor den heer Gerard Hekking.
Daar de heer Mossel hier ter stede werkzaam
blijft, behoef ik van hem geen afscheid te
nemen. Hem zullen wij nog meermalen in
ons muziekleven ontmoeten. Mevrouw Hut
Bihenrnyter is (hans vervangen aan de harp
door mevrouw P. Fischer Haebenuann. De
heeren A. Jlest Jr. en H. W. Hofmeester zijn,
evenals de heer Spoor, naar den Haag ver
trokken en vervangen door de heeren G.
Scheere (fluit) en H. Ie Barbier ((rompet).
Mogen beide nieuwe leden in even hoo'ge
mate zich bij ons orchest-ensemble a inpassen
mis hunne talentvolle vooigangers. Dan zijn
nog enkele andere hoeren vervangen, die ik
echter niet met name behoef te vermelden,
daar zij geen solopartijen te vervullen hadden.
De functie van tweeden dirigent is thans
toevertrouwd aan den heer J. Martin S.
Heuckeroth, vroeger werkzaam als dirigent
van hot Arnhemsche orchest.
Verleden jaar mocht ik met groote waar
deering gewagen van zijn directie-talent bij
gelegenheid van het Arnbemsche muziek
feest; het bestuur heeft dus goed gedaan
aan hem de vacature-Spoor op te dragen.
De heer Heuckeroth heeft zich hier reeds
de sympathieën van het publiek weten te
verwerven. Ik hoorde onder zijn leiding
een zeer mooie, temperamentvolle uitvoering
"van Brahm's tweede symphonie; van een
romantische ouverture van Thuille, welke mij
niet geheel op te hoogte schijnt te staan van
de andere mij bekende werken van dien
Münchener componist; van een suite van
Massenet, tamelijk leege, gedeeltelijk zelfs
banale muziek en van het pittige, met het
grootste raffinement geïnstrumenteerde
orcheststuk Espafia van Chabrier, hier in
lang niet uitgevoerd. In al deze werken
toonde zich de heer Heuckeroth een dirigent
van grooten ernst, een man die weet wat hij
wil en zijn wil ook kan overbrengen op zijn
uitvoerende kunstenaars. De heer Heucke
roth werd zeer warm toegejuicht.
De uitvoering van chubert's symphonie
1.1. Donderdag, onder leiding van den heer
Mengelberg was zeer schoon, zoodat ditmaal
de lengte van het werk was een hiinmlisehe
Lange."
Ditzelfde epitheton zou men kunnen toe
passen op de Serenade van Mozart, welke den
bijnaam draagt van Haff'ner-Serenade, naar
aanleiding van liet feit dat zij gecomponeerd
is voor het huwelijk van Elisabeth Hafi'ner,
een met de familie Mozart bevriende dame.
Deze serenade bezit alle melodische eigen
schappen die uien bij Mozart's andere werken
evenzeer aantreft; echter het komt mij voor
dit de zin voor den vorm en aanleg van een
groot werk hier bij den componist nog niet
zoo ontwikkeld is Mozart was twintig jaar
' toen hij het werk schreef als in zijne latere
werken; want juftet bij den rijperen Mozart.
bewonderen wij zoozeer het maathouden en
het nergens te veel geven. Niet alleen het
feit dat men acht deelen telt in deze serenade
geeft mij aanleiding tot deze opmerking, maar
ook dat enkele deelen zeer uitgesponnen zijn.
Het is echter mogelijk dat zulks niet zoozeer
opvalt, wanneer men een paar deelen laat
wegHoe Peter Uberlee uit Durbach,
candidaat io de filologie, in Berlyn
een kameelbeen zocht.
Naar het Duitsch, door W. B.
II.
Zoo waren we weder bij ons uitgangspunt,
het kameelenbeen, aangeland. En daar ik
vreesde, na mij eerst met die
Modsahabatgeschiedenis zoo schandalig geblameerd te
hebben, bij een. verder gesprek ook mijn
onkunde omtrent dat byssus-schriit te zullen
moeten erkennen, bracht ik Uberlee met
een zoet lijntje van beenderen en
byssussehrift af eu trachtte hem zoo duidelijk moge
lijk den naasten weg te zeggen van af DJ ij n
huis tot aan de koninklijke bibliotheek.
Eindelijk scheen hij mij, na herhaaldelijk
vragen over trams en straten, begrepen te
hebben, toen mij eensklaps inviel, dat ik
nog een vrijbiljet voor het metropol-theater
voor dien avond gekregen had en waarvan
ik, met het oog op de dolle negermuziek in
mijn hoofd, hoogst waarschijnlijk toch wel
geen gebruik maken zou. Ik vroeg hem dus,
hoewel eenigszins bedeesd, of hij ook zin
had . .. ? gestemd was ...?... het was in ieder
geval een mooi gebouw, waard oni bekeken
te worden ... men kon toch den heelen dag
niet werken .. .
Meneer Uberlee was zoo vriendelijk, liet
biljet aan te nemen, daarbij echter opmer
kende, dat hij wel niet veel lust had in
uitgaan, zoolang hij zich van zijn weten
schappelijke plichten nog niet naar behooreii
gekweten had alweder die beenderen en
dat hij ook een groot vijand was van al
dergelijke voorstellingen, waarbij vrouwelijke
wezens van het allerlaagste" allooi schaam
teloos de bekoorlijkheden dos vleesches, die
den kiem tot zinnelijke geneugten maar al
te sterk tot ontwikkeling brachten, ten
toonspreidden, doch dat hij. louter en alleen orn
niet onbeleefd te schijnen en bovendien om
te léren, zich aan de verleiding te onttrek
ken, de voorstelling zou gaan bijwonen.
vallen, hetgeen m. i. zeer goed zou kunnen
geschieden.
De heer Chr. Timmner, die thans wederom
de plaats inneemt, door hem vroeger reeds
een paar maal bekleed, speelde de viool-solo
in de serenade. Het publiek juichte den kun
stenaar warm toe. De heer Timmner speelde
dan ook met zeer mooien toon, doch naar
mijn meening ietwat week in opvatting. Bij
enkele snelle gedeelten van het Rondo kon
nog grootere rhythrnische overeenstemming
bereikt zijn tusschen solist en orchest.
Met een prachtvolle wedergave van
Beethoven's Egmont-ouverture sloot de avond af.
Ik kan in 'dit nummer niet meer refereeren
over de uitvoering van liichard Strauss'
sinfonia domest'ca, welke Donderdag G Oct.
plaats vond. Maar toch wil ik er op wij ':en dat
het een werk is, waarin de verbluffende geniale
eigenschappen van den jongen meester weder
volop tot uiting komen. De uitvoering hier
is de derde welke in Europa er van plaats
vindt. Voor het eerst kwam zij in de nieuwe
wereld ten gehoore, daarna te Frank furt in
de maand Juni en toen te Essen?Ruhr, den
2den dezer. Deze laatste u-it voering woonde
ik bij. Onder een onbeschrijfelijken jubel van
het publiek werd het w< rk, dat door zijn
eenvoud zich onderscheidt van enkele andere
werken des meesters en ze in
klankschoonheid misschien allen overtreft ontvangen.
En zoo is dan het Concertseizoen geopend.
Dat het een druk jaar zal worden laat zich
wel voorzien. De Algemeene Mu'.ieklmndel
heeft een sierlijk boek doen verschijnen
waarin zich portretten en levensbeschrij
vingen bevinden van kunstenaars die onder
zijn directie dezen winter /uilen o;>tr"den.
Men vindt er de namen Haroll Bauer, Emile
Bosquet, Pablo Casals, Emile Chaumont,
Elisabeth Delhez, Arno Pabt-r, Fredy
Groneman, Arthur Hartniann, Tilly Koenen,
Charlotte Lormont, Messchaert en Röntgen,
de quartetten Hayot uit Parij? en Roséuit
Weenen, Ernest Schelling, Jan Sol, A. B. H.
Verhey, Lucien Wurmser en Gerard Zalsinan.
Dat belooft dus heel wat!
Nadat men langen tijd in het onzekere
geweest was over het al of niet bestaan van
een opera in dit seizoen, trad een nieuw
opgerichte vereeniging De Noord
Nederlandsche Opera'' 11. Dinsdag in de geheel
verbouwde tooneelzaal van het Paleis voor
Volksvlijt voor hete erst op, niet Gounod's
Faust.
Ik woonde een gedeelte der uitvoering bij
en geef gaarne mijn indrukken \veor van het
geen ik hoorde. In de eerste plaats zij dan
genoemd mevrou* Engelen?Sewing, die in
de vrouwelijke hoofdrol haar met eerebekende
vertolking op de gewone hoogte wist te houden.
Vervolgens rnej. AVibbels, die zich in ,,De
Bruid der Zee" reeds zoo gunstig heeft doen
kennen en ook thans als Siebel veler
sympathiëii wi^t te winnen. Of' ditzelfde gezegd
fean worden van don heer Deville, den ver
tolker van Faust? Men moest nu toch einde
lijk eens breken met de gewoonte om zangers
te engageeren die onze taal niet zuiver kun
nen uitspreken. In geen enkel ander land
ter wereld zou een zanger gei olereerd worden
die de landstaal zoo mishandelt als de heer
Deville de onze doet. Buitendien zijn diens
stern middelen v Istrekt niet buitengewoon
en zijn eigenschappen als tooneelspeler ge
lijk nul. De heer Van Duinen vervulde
voor het eerst de partij vaoMephisto. Ondanks
vele goede eigenschappen die de heer Vau
Duinen had aan te wijzen, zooals hv. een
duidelijke uitspraak, geloof ik toch dat de
echte baspartijen van het Duitsche reper
toire hem beter liggen, niet alleen omdat
zijn lied van het gouden kalf wat te hoog
voor hem is, maar ook omdat het karakter der
Mephisto-partij zich minder voor zijn per
soonlijkheid eigent. De kleine partijtjes
werden vervuld door mevrouw Langeruk
v. Ommeren en de heeren tleylhekker, en
v. de Ploeg. De heeren zijn wel in 't be/.it
van stemmen waar wat van te maken is,
doch alle drie bleven ver beneden de eischen
eener deugdelijke vertolking.
De koren waren voldoende, vooral het
mannenkoor had goede momenten aan te
wijzen; het vrouwenkoor daarentegen was wel
wat dun van toon.
Het orchest klonk zeer beschaafd, alleen
waren de strijkinstrumenten wat zwak bezet.
'MMïimiiliiitiiiiuillllllMlllniutiiiiimiliiiiiiillllllllimJlliilliiiiliiiiiuui
Toen ik hem uitliet, bedankte hij mij nog
eens voor de vriendelijke ontvangst en be
loofde mij, me goed op de hoogte te zullen
houden van alles, wat de Modsahabat betrof.
De visite vau candidaat Uberlee had mijn
toestand verergerd. Den geheelen dag bleef
ik aan hem denken en toen ik 's avonds vroeg
naar bed gegaan en na veel woelen eu draaien
eindelijk ingeslapen was, droomde ik vau
niets anders. Ik werd voorgesteld aan iemand,
diösprekend op Cberlee leek, maar die nog
oneindig veel meer sproeten en een nóg
kleineren neus had. Hij kwam naast mijn
bed staan en haalde onverwacht een groote
zaag voor den dag. Toen ver/och t hij me
een oogenblikje doodstil te blijven liggen,
daar hij een paar stukken uit mijn dijbeen
moest zagen, om daarop voor de koninklijke
bibliotheek een gedeelte van de Modsahabat
te schrijven.
Twee dagen later kreeg ik bezoek van mijn
neef Eduard, een echten bier-, wijn-, en cham
pagneliefhebber. Hij woo;ido in oen klein
stadje aan den Rijn en legde zich ijverig toe
op den cultuur vau nieuwe vruchtsootten.
Onlangs had hij een boekje geschreven ge
titeld : Leitfaden zeer Kntï'ernung der S| in
nen von jongen Prirsichpflanzeii", dat volgens
hem een der beste werken zoo niet het"
beste werk was, wat ooit op dit gebied was
uitgegeven geworden. Ju hoeverre deze be
wering waarheid bevatte, kon ik niet zeggen,
want ik had geen verstand van dit onderwerp.
Maar l, ij zei het en dus zou ik 't maar voor
waarheid aannemen.
Zoodra echter was neef Eduard niet in
Berlijn, of hij vergat spinnen, perziken, vrucht
soorten en al wat daarop betrekking had,
oru met volle teugen te genieten van wilt
Berlijn voor vruulijks te genieten geeft en
ik moet het tot zijn schande bekennen, vooral
van datgene wat er's avonds laat en's nachts
voor geld en vriendelijkheid verkrijgbaar is.
Gewoonlijk kwam hij, na liet gebruik van
ettelijke potjes bier, in de Arkadia-zaleu
terecht. Zonder mij was hij op dergelijke
ouderzoekiugstochlen", zooalshijdie avonden
en nachten bescheidelijk noemde, reeds lang
te gronde gegaan, beweerde hij dikwijls en
hij hield me dan ook met reuzenkracht bij
den arm tegen, als ik eens een enkele maal
De heer J. Dartillact dirigeerde het geheel
met kalmte eu zekerheid. Of hij- nu over
genoeg temperament beschikt om het geheel
leven en geest in te blazen, zal nader moeten
blijken. Ditmaal was daarvan nog niet veel
te bsspeuren; maar dit kan ook zijn omdat op
liet tooneel nog niet die zekerheid heersclite,
zonder welke een ervaren dirigent zelfs niet
veel kan uitrichten.
Voor een definitief oordeel 'over de samen
stelling van het personeel zal een volgende
uitvoering moeten worden afgewacht.
ANT.
IUIMHIMMIIMIHUtlMHUilMIMIIimiMlimmillimiUllimillllMMI
LittratnnMriM.
Over Literatuur, door Is. QUÉBIDO, Uit
gave van de Erven F. Bohn, Haarlem.
I.
Over literatuur? Dew titel is wel zoowat
in orde en vrijwel passend, al bestaat het dikke,
kompres-gedrukte boek maar uit drie oor
deelvellingen, n.l. over Rubbers, Couperus en
Coeneu. Maar deze drie opstellen zijn zoo
breedzwevig, zoo wijdloopeiid en ook vaak
zoo diep grijpend, er is in de bespreking der
onderwerpen zooveel breedere studie, die
meer 't wezen der literatuur betreft dan 'n
bepaald auteur, dat het woord kritiek in den
gewonen zin te beknopt blijkt, en de meer
algemeene benaming Over literatuur" zich
beter laat gulden.
De schrijver zag een bez vaar en ging dat
omzeilen. Toch niet geheel. Al deelde hij
zijn boek ook in met algemeene titels Over
Kunstkritiek", Over realisme en psychologie
in romankunst", de opstellen zelf bleven
brokstukken kritiek over enkele auteurs.
In zijn eerste regel begint Quérido al: Hoe
graag ik ouk onmiddellijk over 't werk van
Rubbers zou willen schrijven, ik kan 't niet l
Hé, zegt de lezer. Over Robbers... Ik dacht
over kunstkritiek ! 't Is zoo erg niet, want
men bemerkt wel waarover 't gaat, maar
't brengt-je toch even in de war, en't bewijst,
dat de schrijver, toen hij aan deze essays
begon, meer aan een bepaald auteur dan
aan 't algemeen begrip der kunstkritiek dacht.
't Geen Quérido hier schrijft onder aparte
hoofden stelt, is niet anders dan de inleiding
tot de Robbeis-kriliek. Toen hij zich to;
dit opstel zette, meen ie h.jj een gansche serie
over moderne literaire werken te laten volgen.
Maar n<i dit niet zoo dadelijk gebeurt, de toe
zeggingen althans niet in denzelfden band ver
schijnen, diende hij zich de moeite te hebben
getroost, de hoofdstukken, die een zelfstan
dige plaats kregen, ook als op zich zelf
staande na te werken. Overigens is deze
aanmerking van betrekkelijk-geringe, van
zeer luttele waarde. Hoofdzaak blijft het
wezen van zijn werk.
Hoe kritiek dient geschreven te worden,
ja, daarover zullen de meeningeii wel
uiteeuloopen.
Quérido zelf noemt- deze studiën
kritischlyrisclie essays. Kn hou hij zich het lyri
sche gedeelte voorstelt blijkt 't best hieruit :
Groote kritiek, zegt hij, moet allereerst
meditatieve elementen bezitten, die de ziel
van den schrijver inleiden; z'n stemmingen
waaiin-ie schrijft, aangeven. Ze moe/ten vuur
'm uitgaan in de kronkelende gracie van '11
lyrische arube-ke. n!.-'. '11 zang, 'u nielodieuso
aautoetsing of zachte neuriïng van
stemmings-ouverture; ze moeten in de broze
vormen van zachte mijmeringen de lezers
tot het plan van voelen meeslepen, waarop
hij zich op het oogenblik van z'n oordeel
beweegt, ut' bewoog, Dat is nauwe, psy
chologische omsluiting van buiten om, aan
de ziel uf den geest, die zich met hem in
kontakt stelt, toch met volkomen vrij
lating van eigen onderscheidingsvermogen.
En uu hangt 't af vau z'n natuur eu eigen
stemming of-ie door die meditatieve of lyri
sche elementen binnen stoot 'n Don Juan
met de vurigste, hartstochtelijke, demoni
sche beweeglijkheid, uit wiens gang een
schroeiende gracie van zinnen verrukking en
lijflust gloeit; wiens handblankheid,
huidschoun, kleurpracht van kostuum, verspil
lende, grillig-gudlijke mooiheid van stoffen
en veeren, en brutaal brandende, schitterend
losziunige leefhitte, ziiiuenrijpheid,
betoovering en helrchheid van voelen brengt, als
tegenstelling met, uf vuorlooper van 't
gevcrmoeidheid of geen tijd voorwendde, en
aanstalten maakte tot vertrekken zonder hem.
Ook dezen keer waren we na het genot van
verscheidene glazen bier ten slotte in de
Cupido-zaal aangeland. Eduard had een bui
tengewoon dikke blondine met een verbazer.de
grafstem tot het drinken vau een flesch sect
uitgenoodig'd. De sect schuimde wel niet, maar
ze smaakte naar de kurk en was met tien
pop meer dan royaal betaald. De blondine
peuterde af en toe in haar tanden, omdat ze
volgens haar zeggen, kalfsvleesch gegeten en
nu last had van achtergebleven
vleeschvezeltjes. Zij scheen niet de minste
belangstel. ng te koesteren in de, interessante
mededeelingen, die neef Eduard haar deed omtrent
de wonderbaarlijke vruchtbaarheid der
bladluizen en koketteerde verbazend met een aan
het tafeltje naast ons zittend, onberispelijk
uitzienden garde-luitenant. Deze scheen uog
een beetje erger dronken te wezen dan mijn
neef en probeerde alle voorbijgaande dames
kieine stukjes ijs in den outblooten hals te
mikken.
l Ik begon me al heel spoedig te vervelen,
want ik was aan mijn eigen tafeltje blijkbaar
te veel en aan een ander scheen men mij niet
iioodig te hebben. Aau een tafeltje rechts van
ons zaten twee heereu, kellners , die zich
in aanmerking genomen de zaal waar we
ons bevonden bijzonder fatsoenlijk gedroe
gen en daardoor juist de aandacht trokken.
Ik hoorde juist hoe de een tegen den ander
zei: Nou, die geneert zich ook niet, Gustaaf,
allemachtig, hoe is 't mogelijk!"
Onwillekeurig volgde ik de richting van
beider blikken en . . . neen, maar, dat kun
niet, dat moest een vergissing zijn. En toch
was het geen vergissing maar echte, ware,
werkelijkheid. Liet jonge meiisch daar schuin
over mij op die pelncheu sofa, met den arm
om een akelig beemlerige schoone geslagen
en op wiens door den wijn verhit gezicht de
donkere zomersproeten als ontelbare kleine
vliegjes zaten, was Peter Uberlee, de candi
daat in de philologio, die uit Durlach naar
; Berlijn gekomen was, om een kameelbeen te
zoeken. Nu, hij had beenderen gevonden, al
waren 't dan ouk niet bepaald kameel been
deren. Een kwartiertje later terugkeerend van
een geheimzinnige plaats, waar hij lang
vervoel dat er leefde in de ziel der beoor
deelaars ... de ware oordeelzegger zal vlak
achter of naast dezehelsche flikkering, sym
bool van onreinste driften, een plaats open
houden voor de plechtige, sombere mon
nikspij, met z'n e rnst-plooivallen van boete
doening eu zelf bedwang; zal ruimte laten
voor de bronzige monnikengestalte van den
waren askeet, gestalte van diepste mijmering
en ingetogenheid. Zóó moet kritiek de ziel
van den beoordeelaar allereerst naar voren
brengen, opdat men ook daarin kan voelen
wie hij is die spreekt. De z.g. enkele waan
wijze fuutesopvangerij, de iets hooger gaande,
't weefsel van ontleding verder uitspreidende
analyse van verstand alleen, is en blijft toch
dood schoolmcestersvverk, waarvan al is de
analyse uog zoo schijnknap geen letter wadr
kan zijn. Maar komt bij die analyse de ziel,
al is 't inuar even, dan vloeit er al leven in
't werk, is 'r houvast, vooral voor den beoor
deelde en de lezers, die willen weten wat
't mooie, waarom 't mooie, of wat 'tleelijke
en waarom 't leelijke er is."
Vat ik het goed dan wil Quérido, dat de
persoonlijkheid van den kritikus meespreekt
en niet de persoonlijkheid alleen, maar zelfs
zijn stemmiiig.zijn aanvoeling van 't oogenblik
waarin hij schrijft, zoodat de lezer precies weet
waaraan hij zich heeft te houden. Dit is zeker
hoogst eerlijk, mits men 't eerlijk betrachte
en niet zijn lyrische kwaliteiten gebruikt of
liever misbruikt, om vooraf stemming te
maken. In dut op/.icl.t, en ik geloof zelfs in
alle opzichten, verkies ik de strenge
objektiviteit, de beoordeelaar, die zich door
niets laat afleiden, door niets laat leiden daii
door 't begrip zijn meening te /.eggen. Want
op rekening van die goede lyriek kan zooveel
worden geschoven, wat goed bezien er niet
door kan.
Evenwel, de lyrische kritiek kan doel tref
fen, vooral bij lezers, die voor scherpzinnige
ontleding niet vatbaar zijn. Komt uu de vraag
hoe die lyriek door de kritikus wordt uit
geoefend. Doel van lyriek is niet overtuigen
maar meeslepen, in de opgewekte ont
roering niet verstandelijk, maar als 't ware
iemand door eigen gevoel tot het juiste
inzicht brengen. Lyriek wekt aandoenin
gen op. Zoo kan een goed brok lyrisch proza
de senzatio geven op een woest golvende zee
te dobberen, te worden meegevoerd in een
legerschaar van wild-trappelende ruiters, door
prooizoekende dieren achtervolgd, of wel te
blakeren in den teisterenden gloed van
fel-uitsiaande vlammen. Maar lync.k kan ook de
aandoening geven van te zijn gezeten bij een
helder vlietende stroom, bij een bron, waar
elk klein steentje is te bespeuren, of te kijken
naar de prachtige opstralingen van een regel
matig werkende fontein, waarvan je, als 't
ware, druppel voor druppel ziet neervallen,
te staren naar een teero lucht met drij
vende wolkeu, gemakkelijk te volgen, te
luopen onder zachtstreelen.le zonneglanzen,
over groene weiden, over goed-bestrate wegen
zouder tollen of hekken, te varen over
rinipellooze plas, waar de riemen 't water schep
pen zonder breking van gul ven, of' te
wandelen in een ruime allee zonder vuil of
stof, zouder smoorhitte en waar 't geblaerte
je dekt voor al te scherpe zon.
Dit is, dunkt mij, wel denaard van lyriek,
dat de woordengang je omstreelt met haar
klank, je als 't ware betoovert, je willoos
meevoert op de zachte deiningen, zoodat je
je gt-reedelijk laat gaan, zonder overwegen,
zonder denken, zonder een oogenblik vau
tegenstribbelen, geheel machteloos tegen de
bekoring, die uitgaat van 't zoet aanslaande,
geruischlouztó woord, of'in t andere geval, je
niet minder willoos voortzwiept, voorjaagt, je
geen adem laat, al wil-je je nog zoo graag
verzetten, du lyricus een vurige duivel, die
je bij de kladden neemt al bij 't eerste
woord eu je niet loslaat voor je den laatsteii
zin hebt gelezen.
En hoe staat het niet de opstellen van
Quérido? Welk een indruk geven ze mij?
Word ik gestreeld, zacht omwonden door
de vloeiende rhythmen, de klare pracht, der
woorden, of sleept hij mij mee met zijn gol
vende zinnen, slaat hij mij lam, verdrijft hij
elk begrip van verweer ?
Voorop stel ik niet te houden van 't n,
noch van 't ander. Ik wil niet worden
begoocheld en niet worden overdonderd. Ik
word gaarne overtuigd, wil klaar zieii en
Miiiimtiiiiiiiiiiiiiinmtiiimili
iiitiiiiimiiiiiiiiiiiittiiiiMit
toef'd eu waarschijnlijk over de Modsahabat
nagedacht ha<), kreeg hij mij in het oog. Hij
herkende me onmiddellijk en met een gezicht
stralende vau herkenningsvréugde" doch
met iets ouzekers in gang en manieren, kwam
hij naar mij toe.
Ik zou zeker wel verwonderd zijn men
scheen zich volgens hem, altijd te moeten
verwonderen dat ik hem hier zag. Maar
hij had in den Thalia-schouwburg een aller
liefst meisje hij wees me liet geraamte,
dat overigens een allerbeeldigst gezichtje met
prachtig vonkelende oogen en fraai goudblond
haar had leeren kennen en zij had hem
deze gelegenheid aangeraden en was zelfs
zoo vriendelijk geweest hem den weg hierheen
te wijzen en mee naar binnen te gaan.
Ik vroeg hem naar het bewuste kameel
been, maar hij had het nog niet gevonden.
Oin de waarheid te zeggen, had hij de heele
koninklijke bibliotheek uog niet kunnen vin
den. Ondanks mijn zeer duidelijke uitlegging
was hij zeker dus na in een verkeerden tram
te zijn gestapt in een geheel ander stads
gedeelte terecht gekomen. Juist zou hij be
ginnen met me te vertellen, wat hij daar
uitgevoerd had iets, dat me hoegenaamd
niets scheien kon toeii zijn vriendinnetje
regelrecht en schalks-lacheud op hem toetrad.
Zeg 's, kleine Durlacher, je vergeet me
toch hoop ik niet ?"
Hij lachte zalig. Durlacher" had ze tegen
hem gezegd, kleine Durlacher". Men kon
het hem aanzien, dat hij trotsch was op die
vertrouwelijkheid, voor zouverre liij in zijn
dronkenschap nog in staat was, trotsch te
wezen. I k-el toevallig bleken nu Eduard's
dikke blondine en Uberlee's beenderige bru
nette vriendinnen te wezen. Zij omhelsden
en kusten elkaar en toen de heeren aau
elkander waren voorgesteld omhelsden en
kusten deze elkaar ook en zoo bleef het vier
tal in de allervroolijkste stemming bijeen. Ik
maakte van het ..verbroe'leringsfeeft" gebruik,
om mij te verwijderen, na eerst mijn recht
matig deel voor den sekt, die niet mousseerde
en duidelijk naar de kurk smaakte, aan
neefje-lief ter hand te hebben gesteld.
Den volgenden dag sprak ik Eduard slechts
vluchtig en nog wel per telefoon. Hij schelde
mij up, om mij te vertellen, dat Peter
Ubergeen rad voor oogen hebben. Sorns vangt me
Quérido door de opstuwing, de rijkheid, de
raakheid van zijn woord, en ga dan onvoor
waardelijk mee inet zijn lyrisch betoog. Zijn
zinnen hakkelen niet, maar elk woord is als
een tand van een rad, dat draait, al stoot het
tegelijk. Er zit gang, g. o.ed in zijn voordracht
en zijn analyze is van een sjherpte, van een
scherpzinnigheid die 't lezen altijd loont.
Maar even vaak, en naar verhouding zelfs
nog meer, stribbel ik tegen, word ik kribbig,
voel lust het boek er bij neer te leggen.
Quérido geeft te veel. De !o nmerrijke allee,
waarvan ik droomde, wordt een veld met
kreupelhout, waar de zon mij tot stikkens-toe
schroeit, of een bosch met houderde
dwalewegen, zoodat ik telkens van voren-af moet
beginnen om te zien of ik mij niet vergis.
Ik meen aldoor te zijn op verkeerden weg.
Als hij mij meevoert op de razende vlerken
van den storm, speur ik geen sterk schip onder
m\j dat mij draagt en geen stevige hand om
't roer te houden. Ik krijg gevoel in een
branding te vergaan.
'c Is natuurlijk een persoonlijke gewaarwor
ding, .en zelf een zeer persoonlijke, wijl ik
behoor tot dearenen, die zich niet willig over
geven, voor alles verlangen een klaar betoog.
Maar toch, eenig bewijs voor deze bewering
is ook wel te vinden. Nemen we maar eens
het stukje proza van Quérido waarmee hij zijn
werk aankondigt. Hij wil ons laten zien hoe
lyrischo kritiek moet zijn, geeft als voorbeeld
het binnenkomen van Don Juan, zegt:
het is 't zelfde of ge binnenstoot een Don
Juan vol flonker en vlam of een asketischen
40 e » n 1 1 per r e g ? 1.
Kinder.
rrsesl. Bovenal een
nig middel tegen
Darmcatarrh, Diarrhee,
Braakloop, enz.
Zeker en pijnloos werkt het sedert 30 jaren
erkende flflT* Echte Uadlauer'sche
Eksteroogenmiddel. ^Q BOpfennigp. flac. Slechts
echt mot de firma: KRONEN APOTHEKE,
Berlijn. Depot in de meesteApoth. enDrogisten.
ECHT ^ICTÖRIAWATER.
> Oberlahristein.
Fournitteurs de Ist
CourCHOCOLA.T-VEEN
LE PLUS DELICIEÜX
CHOCOLAT POUR CROQÜER.
l'tiner a Saefk (Hollantle),
Normaal-Onderkleeding
;- Eenige
^fabrikanten
W.BengerSÖhne
Stultgart
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 |
K. F. DEUSCHLE-BENGER.
lee, de candidaat in de phylologie, een aller
fideelste kerel was. Zij hadden afgesproken,
gezamenlijk bij Kaiser te komen ontbijten.
Of' ik ook kwam ? Neen ? Jammer. Nu maar,
ze bleven ook niet lang. De Durlacher moest
namelijk op onder/oek uit in de koninklijke
bibliotheek. Hij zocht iets ... Wat ? Ja, dat
zou ik nooit kunnen raden; stel je voor, een
kameelbeen! En of ik wel eens van de
Modsahabat gehoord had ... ? Ik schelde af.
Twee dagen verliepen, zonder dat ik iets
van neef Eduard hoorde, 't Speet me niete,
want ik voor mij was volstrekt geen
liefhebter van al die nachtelijke tochten en op die
enorme hoeveelheden bier was ik a] evenmin
gestold. Doch wat gebeurt ? Den derden
ochtend na ons haastig telefoongesprek, juist
nadat ik mij vuur mijn schrijftafel had gezet
um eenige gewichtige zaken in orde te bren
gen en de meid streng bevolen bad, niemand
bij aiij toe te laten, stond onverwacht Eduard
in mijn studeervertrek. Ik moest me maar
volstrekt niet aan hum storen, en stil mijn
gang gaan, hij had den tijd en zou het zich
wel gemakkelijk maken. En om te bewijzen,
dat hij meende, wat hij zei, ging hij kalm op
de kanapee liggen, trok daarna het
rooktafeltje naar zich toe en zocht een fijne sigaar
uit, onderhand een halven toon te laag den
Hadetzky-inarsch fluitend. Nu heb ik dat over
me, dat ik onmogelijk werken kan, als er
iemand in mijn kamer is, die doet of hij
daarin de baas, en ik slechts de gast was;
die in mijn sigaren zit te grabbelen en de
Kadetzky-marsch een halven toon te laag fluit.
Ik legde dus met een diepen zucht mijn pen
neder eu besloot te beproeven neef Eduard
op diplomatieke wijze tot heengaan te bewegen.
O, ben je klaar?" vroeg hij.
Daar ik nog lang niet klaar was, zei ik op
gemaakt luchtigen touu. Ja, hcelemaal. En
wat heb je vuor niuuA'S?"
Dat zal ik je vertellen. Maar geef me eerst
''s een andere sijaar, wat 'n raar merk is dat
daar op dat bakje. Vroeger rookte je veel
fijnere sigaren. Merci. Ik wou je vragen,
of je... Of neen, Uiat ik je eerst alles even
ophelderen... A propos, heb jij de buikdans
wel eris gezien, zie je de echte buikdans ?"
(Slot volgt).