De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 9 oktober pagina 2

9 oktober 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLADTOOR NEDERLAND. No. 1424 allereerst eenige oogenblikken stilstaan bij ons CoBcertgebouw-orchest. Donderdag 29 September dirigeerde de heer Mengelberf weder. Het programma was gaamgesteld uit Schubert's C dur symphonie, de z.g. Haffner-serenade van Mozart en Beethoven's Egmont-ouverture. Het programmaboek is versierd met een omslag, geteekend door Theo Neuhuys. Voorts vir.dt men in het eerste nummer dezer winter-programma's een lijst van de namen der leden waaruit het orchest is saamgesteld. Vele nieuwe namen ontmoet men er en dat geeft mj| als van zelf aanleiding om met een enkel woord even te gedenken hen die thans geen deel meer uitmaken van het orchest. In de eerste plaats dan den heer Spoor, die negen iaar met groot talent de eerste violen heeft aangevoerd en als tweede Directeur menigmaal de leiding van het orchest op zich heeft genomen. De heer Spoor is thans in de hofstad. Moge hij daar een werkkring vinden welke zijn artistieken inspiratiën vol komen bevredigt! Dan zijn collega Louis Zimmermann, die een eervol beroep naar Londen heeft aangenomen. Beide heeren zijn vervangen door onzen bekenden Chr. Timmner en Arm. Forest. De heer Mossel heeft plaats gemaakt voor den heer Gerard Hekking. Daar de heer Mossel hier ter stede werkzaam blijft, behoef ik van hem geen afscheid te nemen. Hem zullen wij nog meermalen in ons muziekleven ontmoeten. Mevrouw Hut Bihenrnyter is (hans vervangen aan de harp door mevrouw P. Fischer Haebenuann. De heeren A. Jlest Jr. en H. W. Hofmeester zijn, evenals de heer Spoor, naar den Haag ver trokken en vervangen door de heeren G. Scheere (fluit) en H. Ie Barbier ((rompet). Mogen beide nieuwe leden in even hoo'ge mate zich bij ons orchest-ensemble a inpassen mis hunne talentvolle vooigangers. Dan zijn nog enkele andere hoeren vervangen, die ik echter niet met name behoef te vermelden, daar zij geen solopartijen te vervullen hadden. De functie van tweeden dirigent is thans toevertrouwd aan den heer J. Martin S. Heuckeroth, vroeger werkzaam als dirigent van hot Arnhemsche orchest. Verleden jaar mocht ik met groote waar deering gewagen van zijn directie-talent bij gelegenheid van het Arnbemsche muziek feest; het bestuur heeft dus goed gedaan aan hem de vacature-Spoor op te dragen. De heer Heuckeroth heeft zich hier reeds de sympathieën van het publiek weten te verwerven. Ik hoorde onder zijn leiding een zeer mooie, temperamentvolle uitvoering "van Brahm's tweede symphonie; van een romantische ouverture van Thuille, welke mij niet geheel op te hoogte schijnt te staan van de andere mij bekende werken van dien Münchener componist; van een suite van Massenet, tamelijk leege, gedeeltelijk zelfs banale muziek en van het pittige, met het grootste raffinement geïnstrumenteerde orcheststuk Espafia van Chabrier, hier in lang niet uitgevoerd. In al deze werken toonde zich de heer Heuckeroth een dirigent van grooten ernst, een man die weet wat hij wil en zijn wil ook kan overbrengen op zijn uitvoerende kunstenaars. De heer Heucke roth werd zeer warm toegejuicht. De uitvoering van chubert's symphonie 1.1. Donderdag, onder leiding van den heer Mengelberg was zeer schoon, zoodat ditmaal de lengte van het werk was een hiinmlisehe Lange." Ditzelfde epitheton zou men kunnen toe passen op de Serenade van Mozart, welke den bijnaam draagt van Haff'ner-Serenade, naar aanleiding van liet feit dat zij gecomponeerd is voor het huwelijk van Elisabeth Hafi'ner, een met de familie Mozart bevriende dame. Deze serenade bezit alle melodische eigen schappen die uien bij Mozart's andere werken evenzeer aantreft; echter het komt mij voor dit de zin voor den vorm en aanleg van een groot werk hier bij den componist nog niet zoo ontwikkeld is Mozart was twintig jaar ' toen hij het werk schreef als in zijne latere werken; want juftet bij den rijperen Mozart. bewonderen wij zoozeer het maathouden en het nergens te veel geven. Niet alleen het feit dat men acht deelen telt in deze serenade geeft mij aanleiding tot deze opmerking, maar ook dat enkele deelen zeer uitgesponnen zijn. Het is echter mogelijk dat zulks niet zoozeer opvalt, wanneer men een paar deelen laat wegHoe Peter Uberlee uit Durbach, candidaat io de filologie, in Berlyn een kameelbeen zocht. Naar het Duitsch, door W. B. II. Zoo waren we weder bij ons uitgangspunt, het kameelenbeen, aangeland. En daar ik vreesde, na mij eerst met die Modsahabatgeschiedenis zoo schandalig geblameerd te hebben, bij een. verder gesprek ook mijn onkunde omtrent dat byssus-schriit te zullen moeten erkennen, bracht ik Uberlee met een zoet lijntje van beenderen en byssussehrift af eu trachtte hem zoo duidelijk moge lijk den naasten weg te zeggen van af DJ ij n huis tot aan de koninklijke bibliotheek. Eindelijk scheen hij mij, na herhaaldelijk vragen over trams en straten, begrepen te hebben, toen mij eensklaps inviel, dat ik nog een vrijbiljet voor het metropol-theater voor dien avond gekregen had en waarvan ik, met het oog op de dolle negermuziek in mijn hoofd, hoogst waarschijnlijk toch wel geen gebruik maken zou. Ik vroeg hem dus, hoewel eenigszins bedeesd, of hij ook zin had . .. ? gestemd was ...?... het was in ieder geval een mooi gebouw, waard oni bekeken te worden ... men kon toch den heelen dag niet werken .. . Meneer Uberlee was zoo vriendelijk, liet biljet aan te nemen, daarbij echter opmer kende, dat hij wel niet veel lust had in uitgaan, zoolang hij zich van zijn weten schappelijke plichten nog niet naar behooreii gekweten had alweder die beenderen en dat hij ook een groot vijand was van al dergelijke voorstellingen, waarbij vrouwelijke wezens van het allerlaagste" allooi schaam teloos de bekoorlijkheden dos vleesches, die den kiem tot zinnelijke geneugten maar al te sterk tot ontwikkeling brachten, ten toonspreidden, doch dat hij. louter en alleen orn niet onbeleefd te schijnen en bovendien om te léren, zich aan de verleiding te onttrek ken, de voorstelling zou gaan bijwonen. vallen, hetgeen m. i. zeer goed zou kunnen geschieden. De heer Chr. Timmner, die thans wederom de plaats inneemt, door hem vroeger reeds een paar maal bekleed, speelde de viool-solo in de serenade. Het publiek juichte den kun stenaar warm toe. De heer Timmner speelde dan ook met zeer mooien toon, doch naar mijn meening ietwat week in opvatting. Bij enkele snelle gedeelten van het Rondo kon nog grootere rhythrnische overeenstemming bereikt zijn tusschen solist en orchest. Met een prachtvolle wedergave van Beethoven's Egmont-ouverture sloot de avond af. Ik kan in 'dit nummer niet meer refereeren over de uitvoering van liichard Strauss' sinfonia domest'ca, welke Donderdag G Oct. plaats vond. Maar toch wil ik er op wij ':en dat het een werk is, waarin de verbluffende geniale eigenschappen van den jongen meester weder volop tot uiting komen. De uitvoering hier is de derde welke in Europa er van plaats vindt. Voor het eerst kwam zij in de nieuwe wereld ten gehoore, daarna te Frank furt in de maand Juni en toen te Essen?Ruhr, den 2den dezer. Deze laatste u-it voering woonde ik bij. Onder een onbeschrijfelijken jubel van het publiek werd het w< rk, dat door zijn eenvoud zich onderscheidt van enkele andere werken des meesters en ze in klankschoonheid misschien allen overtreft ontvangen. En zoo is dan het Concertseizoen geopend. Dat het een druk jaar zal worden laat zich wel voorzien. De Algemeene Mu'.ieklmndel heeft een sierlijk boek doen verschijnen waarin zich portretten en levensbeschrij vingen bevinden van kunstenaars die onder zijn directie dezen winter /uilen o;>tr"den. Men vindt er de namen Haroll Bauer, Emile Bosquet, Pablo Casals, Emile Chaumont, Elisabeth Delhez, Arno Pabt-r, Fredy Groneman, Arthur Hartniann, Tilly Koenen, Charlotte Lormont, Messchaert en Röntgen, de quartetten Hayot uit Parij? en Roséuit Weenen, Ernest Schelling, Jan Sol, A. B. H. Verhey, Lucien Wurmser en Gerard Zalsinan. Dat belooft dus heel wat! Nadat men langen tijd in het onzekere geweest was over het al of niet bestaan van een opera in dit seizoen, trad een nieuw opgerichte vereeniging De Noord Nederlandsche Opera'' 11. Dinsdag in de geheel verbouwde tooneelzaal van het Paleis voor Volksvlijt voor hete erst op, niet Gounod's Faust. Ik woonde een gedeelte der uitvoering bij en geef gaarne mijn indrukken \veor van het geen ik hoorde. In de eerste plaats zij dan genoemd mevrou* Engelen?Sewing, die in de vrouwelijke hoofdrol haar met eerebekende vertolking op de gewone hoogte wist te houden. Vervolgens rnej. AVibbels, die zich in ,,De Bruid der Zee" reeds zoo gunstig heeft doen kennen en ook thans als Siebel veler sympathiëii wi^t te winnen. Of' ditzelfde gezegd fean worden van don heer Deville, den ver tolker van Faust? Men moest nu toch einde lijk eens breken met de gewoonte om zangers te engageeren die onze taal niet zuiver kun nen uitspreken. In geen enkel ander land ter wereld zou een zanger gei olereerd worden die de landstaal zoo mishandelt als de heer Deville de onze doet. Buitendien zijn diens stern middelen v Istrekt niet buitengewoon en zijn eigenschappen als tooneelspeler ge lijk nul. De heer Van Duinen vervulde voor het eerst de partij vaoMephisto. Ondanks vele goede eigenschappen die de heer Vau Duinen had aan te wijzen, zooals hv. een duidelijke uitspraak, geloof ik toch dat de echte baspartijen van het Duitsche reper toire hem beter liggen, niet alleen omdat zijn lied van het gouden kalf wat te hoog voor hem is, maar ook omdat het karakter der Mephisto-partij zich minder voor zijn per soonlijkheid eigent. De kleine partijtjes werden vervuld door mevrouw Langeruk v. Ommeren en de heeren tleylhekker, en v. de Ploeg. De heeren zijn wel in 't be/.it van stemmen waar wat van te maken is, doch alle drie bleven ver beneden de eischen eener deugdelijke vertolking. De koren waren voldoende, vooral het mannenkoor had goede momenten aan te wijzen; het vrouwenkoor daarentegen was wel wat dun van toon. Het orchest klonk zeer beschaafd, alleen waren de strijkinstrumenten wat zwak bezet. 'MMïimiiliiitiiiiuillllllMlllniutiiiiimiliiiiiiillllllllimJlliilliiiiliiiiiuui Toen ik hem uitliet, bedankte hij mij nog eens voor de vriendelijke ontvangst en be loofde mij, me goed op de hoogte te zullen houden van alles, wat de Modsahabat betrof. De visite vau candidaat Uberlee had mijn toestand verergerd. Den geheelen dag bleef ik aan hem denken en toen ik 's avonds vroeg naar bed gegaan en na veel woelen eu draaien eindelijk ingeslapen was, droomde ik vau niets anders. Ik werd voorgesteld aan iemand, diösprekend op Cberlee leek, maar die nog oneindig veel meer sproeten en een nóg kleineren neus had. Hij kwam naast mijn bed staan en haalde onverwacht een groote zaag voor den dag. Toen ver/och t hij me een oogenblikje doodstil te blijven liggen, daar hij een paar stukken uit mijn dijbeen moest zagen, om daarop voor de koninklijke bibliotheek een gedeelte van de Modsahabat te schrijven. Twee dagen later kreeg ik bezoek van mijn neef Eduard, een echten bier-, wijn-, en cham pagneliefhebber. Hij woo;ido in oen klein stadje aan den Rijn en legde zich ijverig toe op den cultuur vau nieuwe vruchtsootten. Onlangs had hij een boekje geschreven ge titeld : Leitfaden zeer Kntï'ernung der S| in nen von jongen Prirsichpflanzeii", dat volgens hem een der beste werken zoo niet het" beste werk was, wat ooit op dit gebied was uitgegeven geworden. Ju hoeverre deze be wering waarheid bevatte, kon ik niet zeggen, want ik had geen verstand van dit onderwerp. Maar l, ij zei het en dus zou ik 't maar voor waarheid aannemen. Zoodra echter was neef Eduard niet in Berlijn, of hij vergat spinnen, perziken, vrucht soorten en al wat daarop betrekking had, oru met volle teugen te genieten van wilt Berlijn voor vruulijks te genieten geeft en ik moet het tot zijn schande bekennen, vooral van datgene wat er's avonds laat en's nachts voor geld en vriendelijkheid verkrijgbaar is. Gewoonlijk kwam hij, na liet gebruik van ettelijke potjes bier, in de Arkadia-zaleu terecht. Zonder mij was hij op dergelijke ouderzoekiugstochlen", zooalshijdie avonden en nachten bescheidelijk noemde, reeds lang te gronde gegaan, beweerde hij dikwijls en hij hield me dan ook met reuzenkracht bij den arm tegen, als ik eens een enkele maal De heer J. Dartillact dirigeerde het geheel met kalmte eu zekerheid. Of hij- nu over genoeg temperament beschikt om het geheel leven en geest in te blazen, zal nader moeten blijken. Ditmaal was daarvan nog niet veel te bsspeuren; maar dit kan ook zijn omdat op liet tooneel nog niet die zekerheid heersclite, zonder welke een ervaren dirigent zelfs niet veel kan uitrichten. Voor een definitief oordeel 'over de samen stelling van het personeel zal een volgende uitvoering moeten worden afgewacht. ANT. IUIMHIMMIIMIHUtlMHUilMIMIIimiMlimmillimiUllimillllMMI LittratnnMriM. Over Literatuur, door Is. QUÉBIDO, Uit gave van de Erven F. Bohn, Haarlem. I. Over literatuur? Dew titel is wel zoowat in orde en vrijwel passend, al bestaat het dikke, kompres-gedrukte boek maar uit drie oor deelvellingen, n.l. over Rubbers, Couperus en Coeneu. Maar deze drie opstellen zijn zoo breedzwevig, zoo wijdloopeiid en ook vaak zoo diep grijpend, er is in de bespreking der onderwerpen zooveel breedere studie, die meer 't wezen der literatuur betreft dan 'n bepaald auteur, dat het woord kritiek in den gewonen zin te beknopt blijkt, en de meer algemeene benaming Over literatuur" zich beter laat gulden. De schrijver zag een bez vaar en ging dat omzeilen. Toch niet geheel. Al deelde hij zijn boek ook in met algemeene titels Over Kunstkritiek", Over realisme en psychologie in romankunst", de opstellen zelf bleven brokstukken kritiek over enkele auteurs. In zijn eerste regel begint Quérido al: Hoe graag ik ouk onmiddellijk over 't werk van Rubbers zou willen schrijven, ik kan 't niet l Hé, zegt de lezer. Over Robbers... Ik dacht over kunstkritiek ! 't Is zoo erg niet, want men bemerkt wel waarover 't gaat, maar 't brengt-je toch even in de war, en't bewijst, dat de schrijver, toen hij aan deze essays begon, meer aan een bepaald auteur dan aan 't algemeen begrip der kunstkritiek dacht. 't Geen Quérido hier schrijft onder aparte hoofden stelt, is niet anders dan de inleiding tot de Robbeis-kriliek. Toen hij zich to; dit opstel zette, meen ie h.jj een gansche serie over moderne literaire werken te laten volgen. Maar n<i dit niet zoo dadelijk gebeurt, de toe zeggingen althans niet in denzelfden band ver schijnen, diende hij zich de moeite te hebben getroost, de hoofdstukken, die een zelfstan dige plaats kregen, ook als op zich zelf staande na te werken. Overigens is deze aanmerking van betrekkelijk-geringe, van zeer luttele waarde. Hoofdzaak blijft het wezen van zijn werk. Hoe kritiek dient geschreven te worden, ja, daarover zullen de meeningeii wel uiteeuloopen. Quérido zelf noemt- deze studiën kritischlyrisclie essays. Kn hou hij zich het lyri sche gedeelte voorstelt blijkt 't best hieruit : Groote kritiek, zegt hij, moet allereerst meditatieve elementen bezitten, die de ziel van den schrijver inleiden; z'n stemmingen waaiin-ie schrijft, aangeven. Ze moe/ten vuur 'm uitgaan in de kronkelende gracie van '11 lyrische arube-ke. n!.-'. '11 zang, 'u nielodieuso aautoetsing of zachte neuriïng van stemmings-ouverture; ze moeten in de broze vormen van zachte mijmeringen de lezers tot het plan van voelen meeslepen, waarop hij zich op het oogenblik van z'n oordeel beweegt, ut' bewoog, Dat is nauwe, psy chologische omsluiting van buiten om, aan de ziel uf den geest, die zich met hem in kontakt stelt, toch met volkomen vrij lating van eigen onderscheidingsvermogen. En uu hangt 't af vau z'n natuur eu eigen stemming of-ie door die meditatieve of lyri sche elementen binnen stoot 'n Don Juan met de vurigste, hartstochtelijke, demoni sche beweeglijkheid, uit wiens gang een schroeiende gracie van zinnen verrukking en lijflust gloeit; wiens handblankheid, huidschoun, kleurpracht van kostuum, verspil lende, grillig-gudlijke mooiheid van stoffen en veeren, en brutaal brandende, schitterend losziunige leefhitte, ziiiuenrijpheid, betoovering en helrchheid van voelen brengt, als tegenstelling met, uf vuorlooper van 't gevcrmoeidheid of geen tijd voorwendde, en aanstalten maakte tot vertrekken zonder hem. Ook dezen keer waren we na het genot van verscheidene glazen bier ten slotte in de Cupido-zaal aangeland. Eduard had een bui tengewoon dikke blondine met een verbazer.de grafstem tot het drinken vau een flesch sect uitgenoodig'd. De sect schuimde wel niet, maar ze smaakte naar de kurk en was met tien pop meer dan royaal betaald. De blondine peuterde af en toe in haar tanden, omdat ze volgens haar zeggen, kalfsvleesch gegeten en nu last had van achtergebleven vleeschvezeltjes. Zij scheen niet de minste belangstel. ng te koesteren in de, interessante mededeelingen, die neef Eduard haar deed omtrent de wonderbaarlijke vruchtbaarheid der bladluizen en koketteerde verbazend met een aan het tafeltje naast ons zittend, onberispelijk uitzienden garde-luitenant. Deze scheen uog een beetje erger dronken te wezen dan mijn neef en probeerde alle voorbijgaande dames kieine stukjes ijs in den outblooten hals te mikken. l Ik begon me al heel spoedig te vervelen, want ik was aan mijn eigen tafeltje blijkbaar te veel en aan een ander scheen men mij niet iioodig te hebben. Aau een tafeltje rechts van ons zaten twee heereu, kellners , die zich in aanmerking genomen de zaal waar we ons bevonden bijzonder fatsoenlijk gedroe gen en daardoor juist de aandacht trokken. Ik hoorde juist hoe de een tegen den ander zei: Nou, die geneert zich ook niet, Gustaaf, allemachtig, hoe is 't mogelijk!" Onwillekeurig volgde ik de richting van beider blikken en . . . neen, maar, dat kun niet, dat moest een vergissing zijn. En toch was het geen vergissing maar echte, ware, werkelijkheid. Liet jonge meiisch daar schuin over mij op die pelncheu sofa, met den arm om een akelig beemlerige schoone geslagen en op wiens door den wijn verhit gezicht de donkere zomersproeten als ontelbare kleine vliegjes zaten, was Peter Uberlee, de candi daat in de philologio, die uit Durlach naar ; Berlijn gekomen was, om een kameelbeen te zoeken. Nu, hij had beenderen gevonden, al waren 't dan ouk niet bepaald kameel been deren. Een kwartiertje later terugkeerend van een geheimzinnige plaats, waar hij lang vervoel dat er leefde in de ziel der beoor deelaars ... de ware oordeelzegger zal vlak achter of naast dezehelsche flikkering, sym bool van onreinste driften, een plaats open houden voor de plechtige, sombere mon nikspij, met z'n e rnst-plooivallen van boete doening eu zelf bedwang; zal ruimte laten voor de bronzige monnikengestalte van den waren askeet, gestalte van diepste mijmering en ingetogenheid. Zóó moet kritiek de ziel van den beoordeelaar allereerst naar voren brengen, opdat men ook daarin kan voelen wie hij is die spreekt. De z.g. enkele waan wijze fuutesopvangerij, de iets hooger gaande, 't weefsel van ontleding verder uitspreidende analyse van verstand alleen, is en blijft toch dood schoolmcestersvverk, waarvan al is de analyse uog zoo schijnknap geen letter wadr kan zijn. Maar komt bij die analyse de ziel, al is 't inuar even, dan vloeit er al leven in 't werk, is 'r houvast, vooral voor den beoor deelde en de lezers, die willen weten wat 't mooie, waarom 't mooie, of wat 'tleelijke en waarom 't leelijke er is." Vat ik het goed dan wil Quérido, dat de persoonlijkheid van den kritikus meespreekt en niet de persoonlijkheid alleen, maar zelfs zijn stemmiiig.zijn aanvoeling van 't oogenblik waarin hij schrijft, zoodat de lezer precies weet waaraan hij zich heeft te houden. Dit is zeker hoogst eerlijk, mits men 't eerlijk betrachte en niet zijn lyrische kwaliteiten gebruikt of liever misbruikt, om vooraf stemming te maken. In dut op/.icl.t, en ik geloof zelfs in alle opzichten, verkies ik de strenge objektiviteit, de beoordeelaar, die zich door niets laat afleiden, door niets laat leiden daii door 't begrip zijn meening te /.eggen. Want op rekening van die goede lyriek kan zooveel worden geschoven, wat goed bezien er niet door kan. Evenwel, de lyrische kritiek kan doel tref fen, vooral bij lezers, die voor scherpzinnige ontleding niet vatbaar zijn. Komt uu de vraag hoe die lyriek door de kritikus wordt uit geoefend. Doel van lyriek is niet overtuigen maar meeslepen, in de opgewekte ont roering niet verstandelijk, maar als 't ware iemand door eigen gevoel tot het juiste inzicht brengen. Lyriek wekt aandoenin gen op. Zoo kan een goed brok lyrisch proza de senzatio geven op een woest golvende zee te dobberen, te worden meegevoerd in een legerschaar van wild-trappelende ruiters, door prooizoekende dieren achtervolgd, of wel te blakeren in den teisterenden gloed van fel-uitsiaande vlammen. Maar lync.k kan ook de aandoening geven van te zijn gezeten bij een helder vlietende stroom, bij een bron, waar elk klein steentje is te bespeuren, of te kijken naar de prachtige opstralingen van een regel matig werkende fontein, waarvan je, als 't ware, druppel voor druppel ziet neervallen, te staren naar een teero lucht met drij vende wolkeu, gemakkelijk te volgen, te luopen onder zachtstreelen.le zonneglanzen, over groene weiden, over goed-bestrate wegen zouder tollen of hekken, te varen over rinipellooze plas, waar de riemen 't water schep pen zonder breking van gul ven, of' te wandelen in een ruime allee zonder vuil of stof, zouder smoorhitte en waar 't geblaerte je dekt voor al te scherpe zon. Dit is, dunkt mij, wel denaard van lyriek, dat de woordengang je omstreelt met haar klank, je als 't ware betoovert, je willoos meevoert op de zachte deiningen, zoodat je je gt-reedelijk laat gaan, zonder overwegen, zonder denken, zonder een oogenblik vau tegenstribbelen, geheel machteloos tegen de bekoring, die uitgaat van 't zoet aanslaande, geruischlouztó woord, of'in t andere geval, je niet minder willoos voortzwiept, voorjaagt, je geen adem laat, al wil-je je nog zoo graag verzetten, du lyricus een vurige duivel, die je bij de kladden neemt al bij 't eerste woord eu je niet loslaat voor je den laatsteii zin hebt gelezen. En hoe staat het niet de opstellen van Quérido? Welk een indruk geven ze mij? Word ik gestreeld, zacht omwonden door de vloeiende rhythmen, de klare pracht, der woorden, of sleept hij mij mee met zijn gol vende zinnen, slaat hij mij lam, verdrijft hij elk begrip van verweer ? Voorop stel ik niet te houden van 't n, noch van 't ander. Ik wil niet worden begoocheld en niet worden overdonderd. Ik word gaarne overtuigd, wil klaar zieii en Miiiimtiiiiiiiiiiiiiinmtiiimili iiitiiiiimiiiiiiiiiiiittiiiiMit toef'd eu waarschijnlijk over de Modsahabat nagedacht ha<), kreeg hij mij in het oog. Hij herkende me onmiddellijk en met een gezicht stralende vau herkenningsvréugde" doch met iets ouzekers in gang en manieren, kwam hij naar mij toe. Ik zou zeker wel verwonderd zijn men scheen zich volgens hem, altijd te moeten verwonderen dat ik hem hier zag. Maar hij had in den Thalia-schouwburg een aller liefst meisje hij wees me liet geraamte, dat overigens een allerbeeldigst gezichtje met prachtig vonkelende oogen en fraai goudblond haar had leeren kennen en zij had hem deze gelegenheid aangeraden en was zelfs zoo vriendelijk geweest hem den weg hierheen te wijzen en mee naar binnen te gaan. Ik vroeg hem naar het bewuste kameel been, maar hij had het nog niet gevonden. Oin de waarheid te zeggen, had hij de heele koninklijke bibliotheek uog niet kunnen vin den. Ondanks mijn zeer duidelijke uitlegging was hij zeker dus na in een verkeerden tram te zijn gestapt in een geheel ander stads gedeelte terecht gekomen. Juist zou hij be ginnen met me te vertellen, wat hij daar uitgevoerd had iets, dat me hoegenaamd niets scheien kon toeii zijn vriendinnetje regelrecht en schalks-lacheud op hem toetrad. Zeg 's, kleine Durlacher, je vergeet me toch hoop ik niet ?" Hij lachte zalig. Durlacher" had ze tegen hem gezegd, kleine Durlacher". Men kon het hem aanzien, dat hij trotsch was op die vertrouwelijkheid, voor zouverre liij in zijn dronkenschap nog in staat was, trotsch te wezen. I k-el toevallig bleken nu Eduard's dikke blondine en Uberlee's beenderige bru nette vriendinnen te wezen. Zij omhelsden en kusten elkaar en toen de heeren aau elkander waren voorgesteld omhelsden en kusten deze elkaar ook en zoo bleef het vier tal in de allervroolijkste stemming bijeen. Ik maakte van het ..verbroe'leringsfeeft" gebruik, om mij te verwijderen, na eerst mijn recht matig deel voor den sekt, die niet mousseerde en duidelijk naar de kurk smaakte, aan neefje-lief ter hand te hebben gesteld. Den volgenden dag sprak ik Eduard slechts vluchtig en nog wel per telefoon. Hij schelde mij up, om mij te vertellen, dat Peter Ubergeen rad voor oogen hebben. Sorns vangt me Quérido door de opstuwing, de rijkheid, de raakheid van zijn woord, en ga dan onvoor waardelijk mee inet zijn lyrisch betoog. Zijn zinnen hakkelen niet, maar elk woord is als een tand van een rad, dat draait, al stoot het tegelijk. Er zit gang, g. o.ed in zijn voordracht en zijn analyze is van een sjherpte, van een scherpzinnigheid die 't lezen altijd loont. Maar even vaak, en naar verhouding zelfs nog meer, stribbel ik tegen, word ik kribbig, voel lust het boek er bij neer te leggen. Quérido geeft te veel. De !o nmerrijke allee, waarvan ik droomde, wordt een veld met kreupelhout, waar de zon mij tot stikkens-toe schroeit, of een bosch met houderde dwalewegen, zoodat ik telkens van voren-af moet beginnen om te zien of ik mij niet vergis. Ik meen aldoor te zijn op verkeerden weg. Als hij mij meevoert op de razende vlerken van den storm, speur ik geen sterk schip onder m\j dat mij draagt en geen stevige hand om 't roer te houden. Ik krijg gevoel in een branding te vergaan. 'c Is natuurlijk een persoonlijke gewaarwor ding, .en zelf een zeer persoonlijke, wijl ik behoor tot dearenen, die zich niet willig over geven, voor alles verlangen een klaar betoog. Maar toch, eenig bewijs voor deze bewering is ook wel te vinden. Nemen we maar eens het stukje proza van Quérido waarmee hij zijn werk aankondigt. Hij wil ons laten zien hoe lyrischo kritiek moet zijn, geeft als voorbeeld het binnenkomen van Don Juan, zegt: het is 't zelfde of ge binnenstoot een Don Juan vol flonker en vlam of een asketischen 40 e » n 1 1 per r e g ? 1. Kinder. rrsesl. Bovenal een nig middel tegen Darmcatarrh, Diarrhee, Braakloop, enz. Zeker en pijnloos werkt het sedert 30 jaren erkende flflT* Echte Uadlauer'sche Eksteroogenmiddel. ^Q BOpfennigp. flac. Slechts echt mot de firma: KRONEN APOTHEKE, Berlijn. Depot in de meesteApoth. enDrogisten. ECHT ^ICTÖRIAWATER. > Oberlahristein. Fournitteurs de Ist CourCHOCOLA.T-VEEN LE PLUS DELICIEÜX CHOCOLAT POUR CROQÜER. l'tiner a Saefk (Hollantle), Normaal-Onderkleeding ;- Eenige ^fabrikanten W.BengerSÖhne Stultgart Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 | K. F. DEUSCHLE-BENGER. lee, de candidaat in de phylologie, een aller fideelste kerel was. Zij hadden afgesproken, gezamenlijk bij Kaiser te komen ontbijten. Of' ik ook kwam ? Neen ? Jammer. Nu maar, ze bleven ook niet lang. De Durlacher moest namelijk op onder/oek uit in de koninklijke bibliotheek. Hij zocht iets ... Wat ? Ja, dat zou ik nooit kunnen raden; stel je voor, een kameelbeen! En of ik wel eens van de Modsahabat gehoord had ... ? Ik schelde af. Twee dagen verliepen, zonder dat ik iets van neef Eduard hoorde, 't Speet me niete, want ik voor mij was volstrekt geen liefhebter van al die nachtelijke tochten en op die enorme hoeveelheden bier was ik a] evenmin gestold. Doch wat gebeurt ? Den derden ochtend na ons haastig telefoongesprek, juist nadat ik mij vuur mijn schrijftafel had gezet um eenige gewichtige zaken in orde te bren gen en de meid streng bevolen bad, niemand bij aiij toe te laten, stond onverwacht Eduard in mijn studeervertrek. Ik moest me maar volstrekt niet aan hum storen, en stil mijn gang gaan, hij had den tijd en zou het zich wel gemakkelijk maken. En om te bewijzen, dat hij meende, wat hij zei, ging hij kalm op de kanapee liggen, trok daarna het rooktafeltje naar zich toe en zocht een fijne sigaar uit, onderhand een halven toon te laag den Hadetzky-inarsch fluitend. Nu heb ik dat over me, dat ik onmogelijk werken kan, als er iemand in mijn kamer is, die doet of hij daarin de baas, en ik slechts de gast was; die in mijn sigaren zit te grabbelen en de Kadetzky-marsch een halven toon te laag fluit. Ik legde dus met een diepen zucht mijn pen neder eu besloot te beproeven neef Eduard op diplomatieke wijze tot heengaan te bewegen. O, ben je klaar?" vroeg hij. Daar ik nog lang niet klaar was, zei ik op gemaakt luchtigen touu. Ja, hcelemaal. En wat heb je vuor niuuA'S?" Dat zal ik je vertellen. Maar geef me eerst ''s een andere sijaar, wat 'n raar merk is dat daar op dat bakje. Vroeger rookte je veel fijnere sigaren. Merci. Ik wou je vragen, of je... Of neen, Uiat ik je eerst alles even ophelderen... A propos, heb jij de buikdans wel eris gezien, zie je de echte buikdans ?" (Slot volgt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl