De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 16 oktober pagina 4

16 oktober 1904 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L Aft D. No. 1425 kunnen stellen. De waarde van kritiek schuilt meer in de aantoetsing, de overwegingen, die er uit voortvloeien, dan in het oordeel zelf. 't Moet voor een auteur, dunkt mij, een genot, jeen voorrecht zy'n, door een zoo al-om vattend, haar-fijne uitpluizer, te worden berechtigd. Heusch, wfe~'als schrijver zijn werk ter harte gaat en staat boven eigen kleine ijdelheid,/ wordt na dergelijke kritiek niet minder et op. Olt dit boek van Quérido kan ieder, be oefenaar of lezer, wel iets leeren. Al onder schrijft men niet alles, het begrip over litera tuur zal zich bij 't lezen van deze studiën toch zeker verruimen. G. VAN HULZEN. Gezelle-AYoml", Voordracht door prof. Hugo Verriest over Guido Gezelle. 15 liederen" met pianobegeleiding. Muziek van Cath. van Rennes. Het is een heel ding te durven beweren, dat men Gezelle mooi vindt, dat is gevaarlijk spel. Want het zou kunnen, als men u eens doorvroeg en na wilde gaan, waarom ge nu Gezelle zoo mooi vindt, dat er rare dingen gebeurden. Toch niet omdat hij in Nederland in de mode schijnt te zijn ? Maar waarom dan, waarom dan ? Om den inhoud, dien dikwerf vreeBelüken inhoud, die plotseling huiverend doet beseffen wat het eischt, een leven, dat waarachtig durft zijn. Dan gaat de andere stamelen. Wat, wat... Ontzettend, vreeselijk? ik vindt juist die verzen zoo lief, die zachte vlaamsche woordjes, dat eigenaardige charme en dan die kleine, zoo eenvoudige gedichtjes. En ge glimlacht, ja zeker, juist, dat eigen aardige charme, misschien als dat er niet was, hè... Nu is dat niet zoo erg, de andre gaat naar huis, rustig en zeker in zijn Gezelle bewon dering, zonder het nauwste vermoeden een belachelijk figuur te hebben geslagen. Maar de zaak wordt anders als men 't niet laat bij het voor zichzelf lezen en oordeelen, maar aan het publiek gaat mededeelen hoe men Gezelle begrepen heeft en dit wil weergeven, uiterst gevaar, in muzitk. Het lijkt zoo eenvoudig, is het niet, die aardige, kleine gedichtjes van Gezelle op muziek te zetten. Vroolijk en wel, gunst, als je ze leest, je zingt ze van zelf. Maar de blijdschap van Gezelle had zijn oorsprong in zijne ziel, overvloeiende van dank en ootmoedige bewondering tot God. Elke nieuwe dag was voor hem bron tot nieuwe vreugden, omdat zijn God zoo rijk en zoo schoon was. En nu hebben wij zoo een paar uitingen van vroolijkheid, die juffrouw v. Rennes dan ook weergegeven heeft. Wel aardig en wel vroolijk, maar zeer grof naast de eedle, pure blijdschap van Gezelle. Er is een wondre klaarheid in die schijnbaar zoo eenvoudige liedjes, klaar en echt als het oog van een kind,. Maar nu zullen wij met onze doffe oogen toch niet willen kijken als het kind. Je kijkt maar! Goed, maar eerst hét klare oog van het kind hebben. En zoo gebeurde het op den Gezelle-avond dat Catharina van Rennes yroolijke wijsjes gaf op enkle, kleine gedichtjes van Gezelle. En de vroolijke wijsjes mislukten volkomen. Daar is dat kleine lied: Mij spreekt de blomme een tale, Mij is het kruid beleefd, Mij groet het altemale Dat God geschapen heeft! Wat geeft die hooge, eedle distinctie aan dat kleine lied, dat ge zwijgend en vol eerbied den wondren man gadeslaat, die schrijdt hoog door de velden, koning hij bij de gratie Gods. Luistert, wat dat vers gemaakt heeft, wat 't plotseling tot zulk eene hoogte heft. Zoo was de ziel gestemd van den man, die dat kleine lied zeide: O, ik sta mij zoo geren te midden in 't veld, en schouwe in de diepten des hemels! Dan voele ik mijn herte dat groeit en ik beef O neen, dan en ben ik geen slijk meer ... 'k Ben geest, ik ben koning, 'k beheersche 't heelal, 'k Ben edel, 'k ben machtig, 'k gebiede... Gij heemlen, gij blauwe,daar boven mij, diep, Ge ontsnapt mij niet, wel moogt ge diep zijn! Dat is de toon, de tred van het lied, en was dat niet wat zwaar, dat weer te geven? Is er niet wat veel op den klank en den schijnbaren eenvoud afgegaan? De geestelijke din gen liggen zeer diep en de toon, die hun echtheid zegt, kan niet nagemaakt of bedacht worden, die wordt alleen verkregen door zeer aandachtig, innerlijk leven. De toon is er, volkomen, of ze is er niet. En dan dit liei: Gij badt op eenen berg alleen, en... Jesu, ik en vind er geen, Waar 'k hoog genoeg kan klimmen om u alleen te vinden. Juffrouw van Rennes, hebt ge niet even ge aarzeld toen ge Verriest die woorden hoordet zeggen met dien stillen, dofi'en klank, waar men de ziel in voelde buigen. O, leert mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet! Misschien wist ge niet, dat zulke dingen werkelijk bestonden, dat deze woorden ernst waren, ernst geboren uit strijd en zielelijden, van een man, die waarachtig stond tegen over zijn zieleleven en de bittere ervaring van de zelfkennis in al zijn diepts had. Dit hebt ge u voorgestaan, weer te geven, deze zieleklacht. Ach nee, ik geloof niet, dat u wist, wat u deedt. Er is zoo weinig waar achtigheid in het leven om ons heen, en woorden zijn woorden gebleven. En daarom kon dat allervreeselijkste ook gebeuren, dat ge u gewaagd hebt aan liet lied: Hemelvaart. Brand los, mijn hert, van al dat uw gevlèrkte vlucht ontbindt; brandt los van kot en ketes, nu de weenende ooge ontblind, brand los, mijn hert, 't is nu, 't is nu, dat de Hemelvaart begint l Vijf en twintig jaar, vertelde Hugo Verriest, vijf en twintig jaar dichtte Gezelle niet, omdat zijn ziel niet zong. Vijf en twintig jaar deed God den dichter, die zong tot lof van Hem, zwijgen. Hebt ge u wel eens eenigszins trachten in te dunken, wat dat beteekent? En 't was die man, die vijf en twintig jaar heeft gestreden en geworsteld met zijn God, 't was die man, die het lied Hemelvaart dichtte. 't Is nu, 't is nu, dat de Hemelvaart begint! Dat heeft een mensch, levend op deze wereld, levende in smaad en verachting en haat, van vele zijden kunnen zeggen en leven: 't is nu, 't is nul En wat gaaft gij, ? Wat uiterlijk lawaai! Moest dat extaze ver-beelden? Op mij maakte het den indruk of van een draaiorgel al die geschilderde dametjes en heertjes, die er met hun trommeltjes en triangels op staan, plot seling schetterend, allen tegelijk hun tingeltangel lieten hooien. En dat klonk wel wat heel vreemd bij dit hooge lied. Nee, die avond was niet goed. 't Gaat hier om te ernstige dingen, om er zoo maar eens een avond" van te maken, waar 't pu bliek 't goed heeft." Over Hugo Verriest spreek ik hier liever niet. Maar hij had de toon". De klank van zijn stem was vol van de grootheid van Gezelle, die levend was in zijne ziel, die hy geestelijk be-naderde. Hij mag niet zoo groot zijn als zijn meester, hij staat in zijn lijn. Maar wat gaan wij nu doen? G aan we ons nu op Gezelle werpen als op een buit, een nieuwe vangst? Is hij niet groot en zeer wonderlijk, dat we maar zoo dadelijk, vrijmoediglijk, in een andre tale, in muziek de diepten van zijn ziel, kunnen weergeven. Is dat niet de poorten die toegang geven tot de schoonheid, dicht sluiten ? Ach, het is zoo zeldzaam, dat een mensch door waarachtig, innerlijk leven die hoogten van geestelijke ervaringen kent, als Gezelle. Daar moeten we zeer voorzichtlijk mede zijn, anders kon die gansche schat wel eens onbegrepen aan ons voorbij gaan en we alleen wat genot ont vangen door uiterlijke schoonheid. En Hugo Verriest vond de muziek schoon ? zegt ge. Ach, begrijpt ge dat niet? Hugo Verriest is een eenvoudig man, zijn ziel vol vereering en liefde voor Gezelle. En zie, nu wordt Gezelle, Gezelle, die altijd veracht is, nu wordt hij geëerd en gekend in Holland. Men zal zijne liederen zingen. De liederen van Gezelle worden gedongen. Zoo schoon vindt men hem in Holland. En Hugo Verriest is zoo blijde, dat zijn meester gekend wordt. Al 't andre, al wat er om heen is, onderscheidt hij niet. Ach, begrijpt ge dat niet? Tit. KRUYT?HOGER;:EIL. Een tefc bij L°o Tolstoï. *} i. Van Moskou brengt een trein, die tegelijk goederen en personen vervoert, naar de gou vernementsstad Tula, vanwaar men het ge makkelijkst Jasnaja Poljana, het landgoed van den schrijver bereikt. Hij wordt er slechts door weinigen bezocht. Zijne familie waakt over zijne rust en laat niet iedereen bij hem toe. Gedurende de geheele week, was ik de eenige vreemdeling, die tot hem kwam en het was alleen eene zeer bijzondere aanbe veling, die mij toegang verschafte. Diep in pelzen en plaids gehuld, glijden wij, om acht uur 's morgens, over de glinste rende sneeuwvlakte. Na ruim twee mijlen afgelegd te hebben, rijdt onze slede tusschen de twee steenen zuilen, het park aan Jasnaja Poljana binnen. Beneden aan den bevroren vijver, zien wij eene jeugdige gestalte, met den lichten tred van een officier, zich tusschen een troep blaffende en springende honden voortbewegen. Maar, als mijn oog mij niet bedriegt, golft er een grijze baard over de borst van den slanken man. Nu blijft hij staan, houdt de hand boven de oogen en kijkt naar onze slede. Hij is het. Nauwelijks zijn wij in het huis aangekomen en door de bedienden ontlast van pels en overschoenen, of daar gaat de deur open en in de kiel van den moujik en pels, in hooge laarzen en hooge pelsmuts, staat hij voor ons zooals wij tiem kennen van duizenden portretten, Leo Tolstoï, en reikt ons de hand. Terwijl hij, de bedienden afwerend, de vilten overschoenen reikend tot aan de knie, uitdoet, heb ik den tijd hem gade te slaan. Eerst blijft mijn blik rusten op het hoofd, waarvan het grijze, zacht golvend haar tot in den nek afhangt. Dikke, ruige grijze wenk brauwen overschaduwen de diepliggende, blauwe oogen, het hoekig, eigenzinnig voor hoofd scherp afteekenend. De lange knevel bedekt den bewegelijkcn mond volkomen, een golvende grijswitte baard, hangt van de wangen tot op de breede schouders. De krachtige borstkas rust op smalle heupen. Een slanke voet gaat schuil in hooge Kussische laarzen en beweegt zich veerkrachtig. Gang en houding zijn bijna nog jeugdig. De ironie van het lot heeft gewild, dat de ergste vijand van het militairisme in geheel zijn voorkomen, den voormaligen officier verraadt; de man als moujik gekleed, is, in elke beweging tl r andseigneur. Wij staan nog in de tegelijk als garderobe dienende vestibule. De graaf steekt beide handen in den gordel en vraagt mij, in onbe rispelijk Duitsch, hoe ik mijn dag wensch in te deelen. Ik voel hoe onderwijl de zachte blik zijner oogen over mij heen glijdt. Die blik ia vol milden gloed. Hij doorboort niet, maar straalt warmte uit, men voelt echter duidelijk, dat voor dit kalm, goedaardig oog niets verborgen blijft. Ik antwoord dat ik, tegen middernacht, naar Moskou terugkeer en hem tot geen prijs, in zijnen arbeid zou willen storen. Hij verzoekt mij daarop mijne slede terug te zenden, daar hij ons, in den nacht, in de zijne naar het station zal laten brengen. De Gravin was op het oogenblik in Moskou, maar de jongste dochter zou spoedig terugkeeren uit de dorpschool, waar zij onderricht geeft. Hij zou ons (ook mijn vrouw nam aan dezen tocht deel) aan haar gezelschap over laten tot den lunch; hij zou zijne gewone tijdsindeeling volgen, zijne brieven schrijven, een artikel, dat hij beloofd had, afmaken, in den namiddag een weinig rusten en van het diner, dat is van des avonds zes uur af, geheel tot mijne beschikking zijn. Toen bracht hij ons naar de eerste ver dieping, waar in eene langwerpige kamer, eene tafel stond, die den ganschen dag gedekt bleef. Er werden thee en eieren gebracht. Voor de graaf zich terugtrok, bleef hij nog even bij ons zitten, vroeg met wellevende hoffelijkheid, naar onze bijzondere aangelegen heden, hoeveel kinderen wij hadden en wie in onze afwezigheid voor hen zorgde, hoe het den vriend uit Moskou ging die cns bij ht-in inleidde, dit alles met eene zachte, *) Uit het spoedig verschijnend boek Vor der Kaiastrophe, een blik in het Czarenrijk, door dr. Hugo Ganz te Weenen. welluidende stem, die ons geheel op ons gemak zette. Toen. stond hij op, begaf zich met eene lichte buiging naar zijne kamer. Daarna verscheen débediende, voerde ons weder naar beneden, waar ons twee in elkander loopende kamers waren aangewezen. Wij hadden tijd den eersten indruk te verwerken. De ons aangewezen kamers waren ge deelten zijner uitgebreide bibliotheek. Op een tagère vond ik den zorgvuldig bijge houden catalogus der veertien kasten, elk boek op een afzonderlijk blad. Een blik door een der glazen deuren deed mij Engelsche, Fransche, Duitsche en Russische boeken zien ; ook een Deensche spraakkunst viel rnij in 't oog. Daar stonden naast elkaar: een werk over Leonardo da Vinci, Björnson's Boven de macht", Marcel Prevost's Vierges fortes", Jules Verne's Tienduizend mijlen onder de aarde", Zola's Fécondite", Spinoza, Reiian, eene reisbeschrijving van Vambéry, een Vlinderboek, Buffon, de meest verschil lende lectuur en blijkbaar veel gelezen. Slechts eene zeer nauwkeurige dagverdeeling kan den graaf in staat stellen zooveel arbeid af te doen. Later, met mij sprekende, heeft hy het bekende woord gebruikt: Het genie is het geduld". Hij bezit dit geduld, 't Is bekend op welke wijze hy arbeidt, dat hij zyn concept met de schrijfmachine laat over brengen, dan corrigeert, weder laat over brengen, weer corrigeert enz., tot het werk hem voldoet. Op den dag mijner komst echter maakte de vijfenzeventigjarige 's mor gens vroeg eene wandeling van anderhalf uur, schreef verscheidene brieven, vervolgens, in 't Engelsch, een artikel over den oorlog, reed 's middags bij eene koude van zes graden, twee volle uren, arbeidde weder en bleef van 's avonds zes uur tot mi Idernacht, bijna onafgebroken met mij in gesprek, waarbij hij bijkans altijd Duitsch en slechts zelden Fransch sprak eu aan 't eind van het zeer levendig onderhoud, was hij nog even jeugdig veerkrachtig als aan 't begin, ja eigenlijk eerst op het late, nachtelijk uur, begonnen zijne oogen te stralen met dien tooverachtigen gjans dien men nooit weer vergeten kan, als men hem eenmaal heeft zien schitteren. 't Is geen bloot toeval, dat de twee helden, in wie hij zichzelf het onmiskenbaarst geteekend heeft: Peter uit Oorlog "en Vrede", en Lewin uit Anna Karenina", groote, sterke menschen zijn, die buitengewoon veel kracht uitstralen. (Slot volgt). M. K. Studiën en kritieken. Weldra zal verschijnen het eerste deel van een bundel studiën eu kritieken, getiteld: Vergelijkingen, Indrukken en Meeningen, ver deeld in de rubrieken belletrie, Engelsche schrijvers, oude talen, kunst en wetenschap, beelden en kunst en onderwijs, door Edward B. Koster; tevens kunnen van diens hand verwacht worden de Shakespeare-vertalingen: Macbeth, Julius Caesar en Othello. NIEUWE UITGAVEN. Uitgaven van A. A. NOSKE, Middelburg, Orkestwerken: Ju'jus Röntgen, Op. 40. Oud-Nederlan-'che Dansen. 2 Piano's: Julius Rontgen, Op. 33. Scherzo. Piano 2-handig: P. G. van Anrooy, Piet Hein", Hollandsche Rhapsodie voor groot orkest. Bewerkt voor Piano 2 handig door den componist. Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap foor Munt- en Penningkunde te Amsterdam. 12e Jaargang 4e afl. ArnsteSfdam, Johannes Muller. Xatuurkundige Kamer, proeven tot ontspan ning en leering, naar het Duitsch van dr. B. DONATII, bewerkt door C. SLEESWIJK, met 49 afb. in den tekst. Amsterdam J. A. Sleeswij k. THEO MALADE. De hulpprediker, roman uit het Duitsch, vertaald door J. FABHICUS Jzn. Amsterdam, J. A. Sleeswijk. Heidekind, een levensfragment, door FELIX OKTT. Amersfoort. Drukkerij Vrede. Orer hoofdpijn, vrij bewerkt naar Ueber den Kopfschmer/, van dr. P. J. MÖBIUS, door dr. CH. BLES. Amsterdam, F. van Rossen. Geschiedkundige Verhalen, leesboek voor de lagere school ten gebruike bij het onderwijs in de Vaderlandse hèGeschiedenis, door E. MOI.T, eerste stukje, derde druk. Geïllustreerd. Medeblik, H. K. Idema. De Landbouw-Paragraaf, in het Werkprogram van den Vrijzinnig-Democratischen Bond met toelichting. Haarlem, II. D. Tjeenk Willink & Zn. Inhoud van Tijdschriften. Eigen Haard, Xo. 42: Ik worstel en kom boven", door Ferma de Meyier.IIL Colignon en Van Gend en Loos, met portret en afb. Voorloopers der stooinbooten, door R. Schoemaker..?Mevrouw Henriëtte van der Steen?Gersom, door Era, met portret en afb. De eerste spoorweg in Suriname, door H. van Breen, met af b.?Verscheiden heid Feulleton. ?MlllflIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllMIIIMMItllllllllllllllllfl UIT DE NATUUR LXXIX. Van trekkende kevertjes, schuimdiertjes en een zwaan. Eerst dan maar het beloofde antwoord aan de of den belangstellende op zijn of haar vraag over den torretjes-regen, hieronder afgedrukt,, 't Zal wel een hij zijn, want, zooals ik reeds aanstipte, een bewijs-exemplaar draaide, levend op een speld rond, toen ik 't gezonden doosje opende. W. H. Heden (Vrijdag) middag lag de Dam bezaaid met duizenden van bijgaande insec ten. Toen ik er op aan kwam lagen zij of op den grond of de menschen schudden ze van hun goed af, waaruit ik opmaakte (ik zelf zag ze niet neerdalen) dat zij uit de lucht kwamen vallen, al begrijp ik niet hoe zij met die twee kleine schildjes vliegen konden. Dit van den grond opgeraapt exemplaar, weigerde, ondanks alle nasporingen, op te vliegen. Alleen toen ik er een speld door stak, ontplooiden zich de schildjes. Zoudt gij in de Groene het diertje willen determineeren en verklaren, hoe zij in zoo'n groote massa midden in de stad kwamen ? U bij voorbaat dankend. Een belangstellende. Het diertje is een kortschild-kever met den mooien naam Philonthus atratus. Een goede kennis heeft 't even voor ons geschetst; nu weten wij beter, waarover wij 't hebben. Hoe nu die diertjes in zulke reusachtige massa's midden in Amsterdam verzeild ge raakt zyn? Wel, zy waren op den trek, net als vogels doen ; dat zij vleugels hebben, heeft u zelf al opgemerkt by 't spietsen. » Maar zy vliegen niet met die twee kleine schildjes; u heeft misgekeken toen u meende te zien dat die schildjes zich ontplooiden. Wat ze bij de executie uitspreidden, warende werkelijke vleugels, die, hoe groot ze ook zijn, in rust heel netjes onder de twee korte dekschildjes zijn saamgeplooid, en goed be schermd tegen beschadiging. ,f[ Een der trekkende kortschildkevers. Dat samenplooien van gicote vliezige vleu gels ouder de dekschilden, heeft u zelf wel eens waargenomen bij een meikever; veel beter is het te zien bij een zoogenaamde oor worm, die ook zulke korte dekschilden heeft als hij volwassen is. En vliegt er, wat in den nazomer vaak gebeurt, weer eens zoo'n kortschildkevertje op uw mouw, let dan onmiddel lijk goed op zijn bewegingen, dan zult u zien hoe aardig het diertje van een paar uitsteeksels aan zijn onbedekt achterlijf gebruik maakt. Het krult zijn slappe lijfje rugwaarts omhoog en schuift nu niet den laatsten ring heel handig" de vliezige saamgeplooide vleugels ouder de korte dekschildjes. Hoe de kevers er toekomen in zoo groot en getale verre reizen te gaan ondernemen ? Ja, daar valt alleen naar te gissen. Voor dat zonderlinge trekken van dieren, ook van vogels, is nog altijd geen afdoende verklaring gegeven. Bij sprinkhanen is 't meestal gebrek aan voedsel. Maar bij vlinders, witjes b.v. die waarschijnlijk wel over de Noordzee trekken en bij millioenen te gelijk, kan dit niet met grond ondersteld worden; ook is het trekken zeer ongeregeld, jaren lang hoort men er niets van, en dan, zonder naspeurbare reden, komt het verschijnsel ons verrassen. Zoo ook met libellen of waterjnffers, daarvan trok er een paar jaar geleden een leger van milliarden over en door Amsterdam. ' Door sommige dierkundigen wordt onder steld, dat het een psychisch verschijnsel is. Door een of andere oorzaak misschien een zeer toevallige, misschien wel uit zelfbehoud, geraakt ergens een troepje kevers of libellen aan 't vliegen in een bepaalde richting, andere in de buurt doen, wat men bij in 't wild levende dieren even goed ziet als bij de spreekwoordelijke schapenhistorie; ze imiteeren de vlucht, volgen blindelings, en is nu eenmaal een groote massa op de wiek, dan sluiten alle soortgenooten zich aan, die in de streek leven waar de zwerm passeert. Dat de kortschildkevers in kwestie juist midden in Amsterdam neervielen, kan een natuurlijke oorzaak gehad hebben, misschien een plotselinge verandering van windrichting, een regenbuitje of wellicht uitputting van de vliegkracht. Ik ontving ook een busje vol van deze diertjes, van iemand, die meende dat 't mieren waren. Zi hadden plotseling de wit marmeren binnenplaats zwart gekleurd en de provisiekelder was tot zijn schrik in een krioelend miereunest veranderd; den vol genden dag waren op enkele na alle ver dwenen. 't Is een ware insecten-regen geweest; in de vorige week o jk bij mij aan huis. In een glazen buisje ontving ik met het inliggend briefje een paar diertjes, waarvan eveneens het vergroote contcrf'eitsel hiernevens gaat. W. H. Hierbij zend ik u in een glazen buisje een tweetal insecten, die groote sprongen maken, ? het is dus van belang, ze er niet te laten uitkomen. Kunt u mij ook mede deelen of ze schadelijk zijn voor planten? Zij komen bij ons in groote menigte voor in den tuin, doch ik heb niet kunnen nagaan of ze kwaad doen. Wellicht ziet u kans om hierop te antwoorden in een of ander nummer van het Groentje. H. K. De gelukkige bezitter van den tuin met zoo veel van deze diertjes kan er in den volgenden zomer plezier van hebbeu. De springertjes zijn geen parasieten van menschen, maar wel heel lastige en schadelijke beesten voor een stadsbloementuin. Het zijn namelijk volwassen of beter gezegd volkomen" schuimcicaden alias spuugluzen", zooals wij jongens in Overijsel ze noemden. l Een schuim-cicade. De larven van deze springers hebben de voor ons lastige en leelijke gewoonte, sap uit de jonge scheuten van alle mogelijke planten te zuigen, en dit weer uit hun lichaam te voorschijn te brengen in den vorm van schuim, dat veel op speeksel lijkt. Ze hullen zich er geheel in en wie 't niet weet, denkt dat er iemand op de roos gespuwd heeft. De boeren die wel merkten, dat er te veel van dat goedje de planten ontsierde, om aan kwaadwilligheid van menschen te kunnen denken, vonden een oorzaak; ze gaven den koekoek (een voorzientigheidsnaam voor den duivel) de schuld en het vieze goedje heette: koekoekspog.' Nu weten de boeren, die tegenwoordig op school allen natuurkennis leeren, wel beter. U zult ook wel gelooven willen, dat het schadelijke dieren zijn, nu u weet waar al dat druipend schuim van daan komt. Als u van den zomer de eerste gerimpelde of ver frommelde bladeren aan uw planten opmerkt en met een speld of lucifer het schuimbolletje, er tusschen verscholen, plat strijkt, vindt u de groene larve, die daar weer in verborgen zat. Die lijkt veel op den vol komen springer, maar is groen en zeer week van huid. Hij heeft dus beschutting noodig. Toch weten sommige soorten van sluipwespen ze wel te vinden, maar in onze tuintjes komen deze, zijn vijanden, dus onze vrienden, niet vaak, schijnt het. Trouwens buiten kan 't ook verschrikkelijk toegaan met schnimcicades. Ik herinner me, dat ik eens met kennissen, dames en kinderen, plaats nam in een prieel van klimrozen van een uitspan ning ; maar we liepen hard weg toen we merkten, dat het er spuug" regende. Vreeeelijk waren de bladeren verknoeid en in lange droppels hing 't schuim van de cicaden te bengelen boven ons hoofd. Heel waarschijnlijk heeft op 't oogenblik de cicaden al eieren gelegd in uw tuin; het wijfje snijdt heel waarschijnlijk een groefje in de schors van de heesters en misschien ook wel van de schuttingen; in 't voorjaar als de bladeren botten, vindt u dan de larven; maar eerst het verschrompelde blad, dat zijn sappen moest afslaan, wijst u de verblijfplaats van de larve. Dagelijks afzoeken en vernietigen is het eenig middel, maar alleen probaat voor kleine heesters en bloemen; een boom is moeilijker te reinigen. En nu nog, voor 't allerlaatste, als pendant voor de bewuste kalkoen, welke zijn zieke jong doodde, een zwaan die zijn vrouwtje uit haar lijden helpt. G. H. Niet om het onderwerp te rekken, maar omdat het u en uw lezers allicht interes seert, evenals het mij gedaan heeft, is het, dat ik u het volgende meedeel, in verband met uw artikel in de Groene van 24 Sept. Voor eenige jaren hadden we in de Vest, die onze stad gedeeltelijk omgeeft, een zwanenpaar. Op een goeden (of voor de de zwanen liever kwaden) dag, is het wijfje dood. Volgens den eigenaar, een geloof waardig persoon, die tegenover de plek woont, waar de dieren hun domicilie hadden (een afgeschoten deel der Vest), was het wijf je door een otter gebeten en daarop door haar man zoolang onder water gehouden, tot ze voor goed dood was, zonder zelfs haar zwanenlied te hebben kunnen zingen. Waarschijnlijk was de otterbeet van dien aard bevonden, dat geen genezing mogelijk scheen. Is u iets bekend van een instinct bij de zwanen, dat hen dringt in sommige gevallen hun echtgenooten te dooden ? 't Zou een onnatuurlijke natuurdrift zijn, niet zeer geschikt tot in standhouding van de soort. Middelburg. L. A. E. v. D. L. Het geval komt, dunkt mij, wonderwel overeen met het ^ermelde van nu drie weken geleden, en is op dezelfde wijze te verklaren. E. HEIMANS. 40 cent» per r eg tl. IHItllllllMIIIIMIIIIIftlllMllllllllltlllHII TRADEMARK MARTELT COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wjjnhandelaars en bij de vertegenwoordigers KOOPMANS & Itltl I\Ii:it, Wjjnhandelaars te Amsterdam. Prijzen van af ?2,50 per toii. De ingewandsziekten die 's zomers bij zuigelingen voorko men, treft men meestal aan bij kinderen wier maag en ingewanden, hetzij door onvoldoende, hetzij door te overvloedige melkvoeding verslapt zijn. Kinderen, die met K l! F Kit K's Kindermeel en melk worden grootgebracht, zullen minder laat van ingewandsziekten hebben, dan die, welke uitsluitend koemelk of eenig ander voedings middel krijgen, omdat Kufeku's Kindermeel, wegens zijne gemakkelijke verteerbaarheid, het spijsverteringskanaal ontziet, en de gisting verhindert; ook vinden de ingewandsbacterieën er een onvruchtbaren voedings bodem door. ECHT VICTORIAWATER. Oberlahnstein. Fournisseurs de la Cour. ChocolatVEEN CHOCOLAT LE PLUS D LICIEUX POÜR CROQUER, ^Usines a Sneek (Ilollandt).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl