Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1428
Nog iets nit den Boeren-oorlog
door H. A. CORNEIJSSEN.
I.
Zoawel tijdena ala kort aa den oorlog is
er om zoo te zeggen een ware
Boerenlitteratuur" ontstaan; brochures, boeken en
boekjes, zagen 't licht, zonder dat er een
einde aan scheen te komen, en geen dagblad
achtte zijn lezers voldaan, wanneer deze niet,
behalve de onder Buitenlandsch Overzicht
verwerkt» oarlogs-faechiedenis, nog een
«cheta'V .verhaal" of levensbeschrijving van
een Transvaalschen of Vrijstaatschen held te
verwerken hadden gekregen. Het scheen wel
of er buiten de Boerea, hun eeriog ea hun
land geeu onderwerp meer be -ctuqj vingswaard
was. Mét de groote sympathie van ons volk
was een nieuw soort schrijvers opgestaan, die
in enthousiaste artikelen en beschrijvingen
deze sympathie tot klinkende munt wisten
te exploiteeren. Als altijd regelde het aanbod
zich ook hier naar de vraag en aangezien
deae een tijd laag hy zonde r groot was, nam
Ook de productie, dienovereenkomstige afme
tingen aan; waaraan, evenwel dit nadeel ver
hoeden was, dat, wijl nu eenmaal in een
minimum tijd een maximum geproduceerd
Bioest worden de oorlog en de groote
sympathie zouden immers niet eeuwig duren
de kwaliteit van het geleverde bijna
aityd inferieur was. De edele schrijvers toch
vsat bovengenoemde brochures, boeken,
artik«len, schetsen etc., stelden zich niet zoozeer
de vraag of wat zij neer-penden wel volkomen
waar was, of het belangwekkend genoeg was
of leesbaar, maar veeleer allén of de uitgever
of redactie van oordeel was ook-dezen wissel
?Dg op de Nederlandsehe belangstelling in
bun Zuid-Afrikaansehe stam-verwanten te
bunnen trekken. En aangezien deze bijzonder
groot was werden deze wissels, geruimen tijd
ga het sluiten van den vrede nog, geregeld
gehonoreerd.
Maar toen kwam het eind van den oorlog.
En met den vrede zag men hier nog vele
Hollanders terugkeeren, die óf hadden ge
vangen gezeten of tot het einde toe hadden
?teégevochten. In het geheel waren er toen
xeker een paar duizend die uit eigen onder
vinding" konden medeepreken over onze
broederen tusschen Vaal en Krokodil-rivier.
Nu deed zich een eigenaardig verschijnsel
voor. De brochures, boeken, artikelen en
schetsenschrijvers blaakten allen van een
hel laaiend enthousiasme voor het volk der
trekkers" en hunne nakomelingen. Geen
deugd was er, die door dezen niet tot in de per
fectie werd bezeten: vroomheid van de
meest volmaakte soort, matigheid, dapper
heid, dankbaarheid, vaderlandsliefde . . . .,
?waarmee zij van hun Boeren een schildering
gaven, waarbij zelfs de Boer van Lion Cachet
«en monster waf«. En zoo kreeg het
Nederlandsche volk, goedgeloovig ala het blijft
omtrent wat verre is, van den Boer" een
voorstelling als een soort halfgod (e ven wel niet
wet de deugden der mythologie, maar met die
?«BB den modernen tijd getooid!), waar alle
Eurppeesche naties ter schole konden gaan;
tot zelfs de kinderen vertoonden alle
mogeijjke volmaaktheden in een grootte, die omge
keerd evenredig was aan hun aantal jaren.
Maar de teruggekeerde Hollanders wisten
het anders te vertellen. Ook zij, die na de
inname van Pretoria door de Engelschen
uitgezet" en naar ons land gere-expediëerd
waren, hadden reeds vroeger do schouders
opgehaald over deze Boeren-verheerlijking,
maar zij hadden het niet dan in eigen klei
nen kring durven doen. Want de
Boerengympathie was groot. En men kende hun,
die den moed hadden gemist mee op com
mando te gaan, het recht niet toe in deze.
een oordeel te vellen. En zoo bleef, uiterlijk
althans, het geloof in onzen stamverwant als
een niet alleen physiek maar eok moreel uit
stekend persoon behouden.
Maar ook de later terug gekomen Hol
landers, zij, die of tot het eind de com
mando's waren gevolgd of met de Boeren
op Ceylon, St. Helena of Bermuda's hadden
gezeten, en aan wier woord men dus wel
gewicht moest hechten, gingen geenszins
accoord met de ophemelende brochures
etc.schrijvers. Velen spraken zelfs met bitterheid
over de Boeren. En op het hooge voetstuk,
waarop geheel Nederland gewend was de
bewoners der beide Republieken te zien ge
plaatst, wilde geen hunner hen laten. Dat
er geen openlijke veldtocht door een van
hen is ondernomen, om den Boer in de oogen
van ons volk tot zijn ware proporties terug
te brengen en hem neer te halen van zijn
al te hoog voetstuk, is zeker niet te wijten
aan gebrek van overtuiging ? ieder, die een
dezer oud-Transvalers ontmoet en hun oordeel
over de Boeren gehoord heeft, zal dit grif
erkennen maar meer aan den schroom, dien
ieder gevoelt om in het openbaar het ideaal
van anderen aan te vallen ; en ook aan de
sympathie, die ook zij nog steeds aan het
verwonnen volk als zoodanig toedroegen en
aan de vrees, dat door vermindering van
sympathie, allicht de hulpvaardigheid van
het Nederlandsche volk minder zou worden
en de arme vrouwen en kinderen der Boeren
er dan de slachtoffers van zouden zijn. Maar
het is wel teekenend, dat geen dier strijders,
of der overige gerepatrieerde oud-Transvalers,
ooit iets geschreven heeft, dat in
Boerenverheerlijking ook maar in de verste verte
haalt bij de lofzangen op al wat Boer heette
en des Boers was, van in eu kort na den
oorlog I
Wij zullen ons in deze geen partij stellen
en ook niet ingaan op dit conflict bij de be
oordeeling van eenzelfde volk. Alleen zou ik
de opmerking willen maken, dat niet ieder,
die in rat svaal geweest is over de Boeren kan
spreken. Velen waren reeds jaren in Transvaal
voor wie een Boer meer vreemd was dan
de Chinees in zijn shop of de koelie in zijn
locatie.. Een Pretoriaan of Johannesburger,
hij mocht vijf of tien jaar daar gewoond
hebben, had gewoonlijk nooit anders een Boer
gezien, dan wanneer deze met zijn wagen
vracht hout, mielies of groen voer" naar de
markt kwam; een enkele had misschien eens
onder een zoopie" in een bar, een praatje
met hem, gemaakt. Meer kwamen zij niet met
den Boer" in aanraking en gewoonlijk luidde
dan het oordeel ongunstig, omdat de Boer
natuurlijk niet zoo gesoigneerd was in zijn
toilet als een spoorwegklerkje van 12: LO pd.st.
en daarbij, ook al door zijn gesloten karakter,
inaar min neiging toonde zich te
fraternigeeren met die kaaskoppen" waarvan hij de
arrogantie in zijn land, waarvoor hij en zijn
vader gevochten hadden, maar niet kon be
grijpen.
En waar deze Hollanders later raedetrokken
op commando hebben zij maar zelden willen
bedenken, dat de Boeren in hun land waren
en dat zy, Hollanders, althans moeite moesten
doen om zich in te-denkên in der Boeren
leefen denkwijze.
En dan nog: wie geschokt wordt in zijn
al te groote sympathie slaat licht tot het
andere uiterste over: al te groote antipathie.
Geen feller bestrijder van zijn vorig geloof
dan de bekeerling en wanneer iemand, dien
wij boven alles gesteld hebben, blijkt niet
dat te zijn, wat wij dachten, vinden wij weldra
niets goeds meer in hem. En zoo is het met
het oordeel van vele Hollanders over de
Boeren ook gegaan.
Nogmaals: wij zullen ons in deze geea
partij stellen. De schets, die ik thans wil
neerschrijven, wil het alleen duidelijk maken,
hoe het gekomen is, dat sommige Hollanders,
die toch wel met liefde medegevochten had
den, eindelijk den strijd opgaven en aan hun
sympathie voor het Boeren-volk een zwaren
slag zagen toegebracht. Maar zij is geenszins
bedoeld als depreciatie van het geheele Boe
ren-volk. Daarvoor heeft schrijver dezes met
te veel genoegen verscheidene jaren onder
de Boeren verkeerd en heeft hij ook van zijn
bijna twee-jarige commando-leven te gotde
en ook te dankbare herinneringen.
De oorlog was het laatste stadium inge
treden. Nadat te Paardeberg door een wel
dapper, maar in zijn gelo jfs-waan bekrompen
Boeren-generaal een strijdniacht van duizen
den in handen der Engelschen was overge
gaan, was het lot der beide Republieken be
slist. De moreele schok aan hetzelf-vertrouwen
der Boeren toegebracht was zoo groot, dat
de weerslag der nederlaag zich bij de
veratv-rwijderde commando's deed gevoelen en
een ontmoediging veroorzaakte, die men een
week te voren nog onmogelijk had gedacht.
Bloemfontein, * Johaunesburg, Pretoria, het
was als in een droom, het ontruimen en
overgeven van die plaatsen aan den met blik
semsnelheid voort-rukkenden vijand. Ook de
Ooster-lijn hoe dapper de Boeren, of liever
enkele keur-benden der Boeren, zich ook
weerden bjj Dalmanutha, BronShorstspruit en
in nog zoovele andere gevechten, ook deze
was weldra in handen der Engelschen. De
guerilla-krijg ging het geregeld oorlog-voeren
vervangen.
Eén district was nog vrij van den
Engelschman ; en het scheen of hij bang was ook daar
zijn legers heen te zenden. L>at was
Zoutpansberg, ons district, het Noordelijkste van
Transvaal. Maanden en maanden reeds waaide
de Engelsche driekleur van de Pretoriaansche
Regeerings-gebouwen en reden de Engelsche
gepantserde treinen van Vereeniging naar
Pretoria en van Pretoria naar de
Portugeesche grens en nog lag het Engelsche kamp
bij Nijlstroom als uiterste wachtpost in het
Noorden. En wüZoutpansbergers, die in
een commando van 800 man tegenover dat
kamp lagen, wij verheugden ons er al in,
dat ons district vrij zou blijven. Want wij
hadden het, toen wij met een
paardencommando door de andere districten, Krugersdorp,
Heidelberg, Ermelo hadden gezworven, maar
al te goed gezien, wat er van een land kwam
wanneer een Engelsen leger er door trok. Wij
herinnerden ons de verlaten hoeven, vernield
en uiteengehroken, het oogst-veld vertrapt
en wat van het vee niet meegevoerd kon
worden overhoop gestoken. Wij waren bang
ook de Zoutpansbergsche vrouwen en kin
deren weggevoerd te weten naar een van die
kampen, die we wel niet gezien hadden,
maar waar zooveel van verteld werd, dat we
ze bijna lieyer dood wenschten dan ddarheen
gevoerd.
Wij Hollanders, die nog bij het
Zoutpansbergcommando waren gebleven, altijd nog
hopend op een uitkomst, al zagen wij niet,
waar deze vandaan moest komen, wij waren
vol moed; een commando van 800 man, en
dat nog wel Zoutpansbergers, echte
Takharen" onvervalscht voortrekkers-ras, zou
toch zeker op zóó mooi terrain een Engelsch
leger al heel wat te doen kunnen geven: bij
Colenso was er toch ook maar een handvol
Boeren in het gevecht geweest. En n u ging
het om vrouw en kinderen, huis, have en
vee! En het verwonderde cns maar weinig,
dat het Engelsche kamp bleef, waar het was
en de officieren.liever hun manschappen lie
ten blakeren op de schaarsch begroeide zand
vlakte dan hun het voorwaarts" toe te roe
pen. We gevoelden ons rustig; zoo nu en
dan gingen wij zelfs eens naar Pietersburg
om daar wat te bekomen van het vervelende
kamp-leven of op onze plaats" onze garde
robe wat aan te vullen. Wij wachtten zonder
groote bezorgdheid de dingen af, die komen
zouden.
Maar onze teleurstelling zou groot zijn.
Over het algemeen is natuurlijk ieder, die
van het Boerenvolk, hetwelk zich zelfbewust
m hun volkslied een volk vol heldenmoed"
"Doemde, nog de ideale Hollandsche voorstel
ling had, in den loop van den oorlog ettelijke
malen teleurgesteld. Niet alleen op het ge
bied van heldenmoed maar op ander terrein.
Maar dat een commando van 800 man, ver
dedigers van eigen huis en haard, zoo maar
dadelijk, bijkans zonder een schot te lossen,
bij de eerste maxim rateling en het vallen der
eerste Engelsche bommen een goed heen
komen zou zoeken dat was het laatste,
wat ik gedacht had. En toch gebeurde het
zoo. . (Hlot volgt}.
Het leten ia de MM.
Terwijl ik dit schrijf (in de tweede helft
van October) is het badseizoen geëindigd;
zelfs de heerlijke najaarsdagen zijn achter den
rug, en de winter met zijn vermakelijkheden
staat voor de deur. Het zomerseizoen was dit
jaar door het heerlijke weer buitengewoon
aantrekkelijk, zoodat duizenden en duizenden
naar het strand trokken, om zich aan de
frissche zeelucht te verkwikken en te genieten
van de vele vermaken, welke daar werden
aangeboden. Zooals ik reeds heb vermeld, had
de waarnemende burgemeester het dubbelspel
op de pier verboden en was het bestuur
daarvan zelfs door den kantonrechter ver
oordeeld ; rnaa^ aangezien het, om zoo te
zeggen, spot met God en gebod, dat wil hier
zeggen zich aan geen verordening over over
heid .stoort, ging het spel tot het einde van
het badseizoen ongestoord zijn gang.
Slechts zelden betrad ik de kurzaal, want
de daar heerschende drukte bevalt mij niet.
Bij zulk een gelegenheid kon ik mij persoon
lijk overtuigen, dat de klachten over de lomp
heid der zaalwachters (hier familiaar uitsmij
ters genoemd) niet ongegrond zijn. Onschuldig
en onbekend niet de gewoonten heb ik mij
zeker, rnaar dan onwillekeurig, aan een ver
grijp tegen de autoritaire bevelen van het
bestuur schuldig gemaakt, althans op de
allergrofste manier werd ik door zulk een
uitsmijter aangesproken en met verwijdering
uit de zaal bedreigd, indien ik niet onmiddel
lijk de bevelen van hem, uitsmijter, opvolgde.
Zoo tyranniseert het bestuur het publiek
door middel zijner handlangers, doch het
publiek laat zich dit welgevallen en is dus
geen beter behandeling waard. Het gebeurde
bij een der laatste uitvoeringen van het
orkest, toen nagenoeg alle badgasten vertrok
ken waren ; toch was de zaal stampvol, waar
uit kan worden afgeleid, dat de uitvoeringen
niet plaats hebben voor de badgasten, doch
voornamelijk voor de inwoners der residentie.
Merkwaardig blijft het verduwingsvermogen
van dezen; niet tevreden met de talrijke
uitvoeringen in den winter, verdringen zij
zich des zomers in de kurzaal en zijn niet te
verzadigen. Arme verslaggevers! Vroeger
hadden zij ten minste rust van Juni tot Sep
tember en konden dan hun avonden wijden
aan wandelingen met vrouw en kinderen bij
ondergaande zon of in den maneschijn; tlians
moeten zij ook dit genot missen, om in de
kurzaal te gun opteekenen, welke s ukken
werden opgevoerd en hoeveel toejuiching den
uitvoerenden artisten ten deel viel. Pas is
het kurorkest verdwenen of de
wint.rvermakelijkhed-'n nemen een aanvang, dan
loopen zij opnieuw in het gareel.
Hoezeer het badsaizoen dit jaar door heer
lijk weer werd begunstigd en de
vervoermildelen (niettegenstaande de verbetering
der electrische tram, waarover weldra meer)
onvoldoend bleken om de menschenmassa
te vervoeren, toch wordt geklaagd, dat de
grootere etablissementen aan het strand
slechte zaken hebben gemaakt. Het gros
der bezoekers kwam uit den Haag en nabu
rige plaatsen ; de werkelijke badgasten waren
naar verhouding niet zoo talrijk en juist
van dezen moet men het hebben. Reeds
worden maatregelen bedacht om hierin ver
betering te brengen; het is er te stijf en
deftig, zeggen der zake kundige raadslieden;
meer losheid en minder vormelijkheid zullen
de aantrekkelijkheid verhoogen ; meer gele
genheid tot dobbelspel met hooger inzet dan
de belachelijke kleinigheid, die thans wordt
'gewaagd; en vooral rijker versierde altaren
voor Bacchus en Venus vulgivaga! Dan
eerst zal men zien, tot welk een peil het
badleven wordt opgevoerd, en zullen groote
en kleine ondernemer er wel bij varen!
Thans teruggekeerd tot het leven in de
stad gaat men weer meer aandacht wijden
aan hare belangen. Een belangrijke kwestie
houdt aller aandacht gade: waar n hoe zal
het vredespaleis verrijzen 't Reeds hebben
groote en kleine dagbladen de zaak uitvoerig
besproken en kan ik daaromtrent geen nieuws
meedeelen. Zeker is het intusschen dat van
de verschillende, door het gemeentebestuur
aangeboden terreinen, geen gebruik wordt
gemaakt en het antwoord beleefdelijk van
de hand is gewezen. De ontsiering van het
bosch is voorkomen, zoodat nu ook de kans,
dat er een nieuwe schouwburg zal worden
geplaatst, voor goed verkeken is. Om het
vredespaleis midden in de duinen te plaatsen
en daarna te omringen door een park, stuit
af op het bezwaar, dat men minstens een
halve eeuw zou moeten wachten, eer op dien
grond boomen en planten van eenig aanzien
tot behoorlijke ontwikkeling zouden geraken.
Slechts n plaats is geschikt, maar het ge
meentebestuur heeft zich de pas afgesneden
om daarover te beschikken: het park Zorgvliet.
Te midden van dit welgelegen en heerlijk
ontwikkeld park zou het paleis een waar
sieraad der residentie kunnen worden en aan
alle eischen voldoen. Ware indertijd het
gemeentebestuur tot den aankoop overgegaan
en niet krenterig teruggedeinsd voor den
hoogen prijs, zoo zou het thans aan de com
missie voor den bouw het schitterendst
mogelijke aanbod kunnen doen en alle be
vredigen, niet het minst den edelen schenker
der feestgave.
Nu moest het gemeentebestuur zich bepa
len tot het aanbieden van ongeschikte ter
reinen, gelegen in dorre vlakten of op hooge
duinen ; slechts wanneer men geruimen tijd de
handelingen varf het gemeentebestuur heeft
gevolgd, kan men zich een voorstelling vor
men langs welk een weg het tot zulk een
bekrompen opvatting zijner taak is afgedaald.
Bij het nalezen der hierover gewisselde
stukken en daarop gevolgde discus>ie kon ik
niet nalaten terug te gaan tot een boek, dut
ik jaren geleden las en dat toen een diepen in
druk op mij maakte. Het is de Gcwldcduuis
ran de Abderieten van Wieland, in de verta
ling van dr. van Deventer. Zoo kon ik niet
nalaten het werk uit mijn boekenkast te
voorschijn te halen en nogmaals op te slaan.
Eenmaal begonnen kon ik niet uitscheiden
en las het boekje geheel door, maar nu in
geheel anderen geest dan te voren. Want
nu herkende ik in het volkje van Abdera
en vooral in zijn bestuur zoovele trekken
van overeenkomst met die mijner tegenwoor
dige omgeving, dat ik te meer de heldere
geest van den schrijver bewonderde, die o.a.
in het laatste hoofdstuk getiteld: Sleutel
op de geschiedenis van de Abderieten, ver
klaart, dat, hoewel de stad Abdera sinds eeuwen
van den aardbodem is verdwenen en haar
bewoners slechts in de herinnering voort
leven, tocli de geest dezer bevolking
noch volstrekt niet is uitgestorven; zij is
op vele plaatsen terug te vinden en open
baart zich in de handelingen van de bewo
ners en van hun bestuur.
Zoo kan ik niet nalaten de lezing of her
lezing van genoemd werkje aan te bevelen;
niet alleen zal men "behagen scheppen iu het
vernuft van den schrijver, die de aandacht
van den le/er voor!durend gespannen houdt,
maar vooral in de trekken van overeenkomst,
die ik reeds aanwees. Men zal ze herkennen
in het verhaal van Euripides en zijn schouw
burg, in de levensbeschouwing van
Democritus, maar vooral in de vermakelijke ge
schiedenis van het proces over de schaduw
van den ezel. In de daarbij gehouden plei
dooien der advocaten, niet minder in de
oordeelvellingen van de verschillende bestu
ren eu hunne hoofden zal men als in een
spiegel weerkaatst vinden de wijze waarop
hier verschillende meer of minder gewichtige
zaken worden behandeld. Wellicht ook elders
in ons lieve vaderland, doch daarover kan
ik niet oordeelen.
Iiitusscht-n, nadat de plaats van vestiging
voor het vredespalei j is gekozen verrijst een
nieuwe moeilijkheid. Wie zal het plan voor
den bouw opstellen, wie moet het maken?
Het is te hopen dat het gemeentebestuur er
buiten wordt gelaten, anlers komt daarvan
stellig niets terecht. Nog moet aan den bouw
van het gymnasium, waarover ik reeds han
delde, begonnen worden en kan geen over
eenstemming omtrent de plannen worden
verkregen. Onder deze omstandigheden heelt
men ze gesteld in handen van een der beide
rijksbouwmeesters oin advies. Wanneer men
nu weet, zooals mij uit goede bron bekend
is, dat men d«ze bouwmeesters bij de vesti
ging van openbare gebouwen tracht te ont
komen, omdat anders de bouw kostbaar
e u ondoelmatig wordt, kan men nagaan welk
gevolg die tusschenkornst hier zal hebben..
En wordt het paleis opgetrokken in den stijl
van de nieuwe Beurs te Amsterdam, dan is
slechts te hopen, dat de edelmoedige schen
ker van de bouwsom nooit of te nimmer
moge overkomen, ooi te aanschouwen wat
men daarvoor heeft tot stand gebracht.
Tevens blijkt uit het meegedeelde, waar de
schoen wringt. Het gemeentebestuur heeft
geen ambtenaren en adviseurs die op d»
hoogte zijn hunner taak. Aangesteld in eea
tijd, toen dergelijke voorname belangen nog
niet aan de orde waren, kunnen zij niet vol
doen aan de eischen,. die thans moeten gesteld
worden. Men vindt hier verscheidene fomilies
wier finantiën niet overeenkomen met de
maatschappelijke positie. Dan wordt voorde
zonen gezocht naar een baantje liefst bij het
rijksbestuur; lukt dit niet dan bij de gemeente.
En bij de aanstelling wordt minder gelet op
de geschiktheid dan op den naam en do
positie der familie. Een tijd lang moge dit
goed gaan en de aldus aangestelde jonge
lieden door opletteudhei l en goed gedrag
zich op redelijke wijze van de hun opgelegde
taak kwijten, de tekortkoming komt aan het
licht, zoodra zaken van hooger orde zich
voordoen. Dan blijkt hoe zij door gemis van
grondige voorbereiding aan de gestelde eischen
niet kunnen voldoen, waardoor deze zaken
op de lange baan worden geschoven en niet
tot een behoorlijk einde worden gebracht.
Zoo stelt men zich tevreden wanneer da
zaken den gewonen dagel\jkschen loop volgen,
doch voor een arbeid, die buitengewone
gaven of grooter inspanning vereischt. schie
ten de krachten te kort. Daarom staat het
bestuur machteloos, zoo dikwijls een zaak
van hooge beteekenis aan de orde komt.
Naar veler meeuing is een g oot deel van de
geschetste tekortkomingen aan deze oorzaak
te wijten en kan hierin slechts verbetering
worden gebracht door de aanstelling van
enkele goed bezoldigde, maar dan ook goed
onderlegde en hoog ontwikkelde ambtenaren,
die aan het hoofd worden gesteld der
afdeelingen en ze met een nieuwen, frisscheren
geest bezielen. Blijkbaar deinst het bestuur
terug voor het volgen van dien weg de
stille kracht, die hier werkt, doemt tot mach
teloosheid l Sapienti eat.
SENIOK.
MA in de Hoofdstad,
Het is niet gemakkelijk over Mahler's
tweede symphonie een oordeel te vellen. In
Mahler leven schijnbaar verschillende per
soonlijkheden. Als 's componisten werken,
een afspiegeling opleveren van zijn karakter,
dan zal hij het eene oogenblik naief zijn als
een kind, het andere echter dwingerig als een
despoot en ten slotte zal hij naast al zijn kinder
lijke invallen en grillige luimen toch een ernst
aan den dag leggen, die ons doet vragen hoe
het mogelijk is dat iemand door al dergelijke
uiteenloopende stemmingen zoo beheerscht
kan worden.
Mahler's tweede symphon e geeft ons zoo'n
kaleidoskoopachtig beeld van stemmingen.
In het eerste Allegro een verheven ernst
als bij een treurmarsch ; bij het Andante een
idyllische naïveteit, alsof de geest van
Schubert hem is komen bezielen ; in het Scherzo
een prikkelende beweging en somwijlen een
lichtheid in de instrumentatie, welke aan
Berlioz herinneren ; in al deze doelen echter
schelle orchestetl'ecten met piccolo, die men
beslist leelijk moet noemen ; dan vóór het
slotkoor een helsch lawaai met brutale
effecten., zonder dat deze goed te verklaren
zijn; eindelijk het slotkoor zelf, met een
mooi doorgevoerde climax en een tendens
van bepaald idealistisch streven.
Nu weet ik wel, dat tegenstellingen in een
groot werk niet alleen getolereerd, maar zelfs
geëischt luo^en worden, ten einde de klip
van monotonie te vermijden; doch deze
tegenstellingen moeten niet den schijn hebben
alsof zij van verschillende heterogene per
sonen afkomstig zijn. Zij moeten wel degelijk
op die eenheid gebaseerd zijn, die in elk
kunstwerk als een deugd beschouwd wordt.
Prachtige details vindt men in liet eerste
Allegro ; mooie motieven, nobel van toon en
met breed uitgesponnen melodiek. Tegen het
slot meent men eeii Msrcia funebre te hooren
?als de violoncellen een basso continuo spelen.
Zelfs niet het eenigszins conventioneele
J'iighetla kan men nog vrede hebben ; maar
waarom moeten die schrille en schreeuwerige
hooge tonen van de kleine iluit den verheven
indruk verstoren ? De componist wil geen
programma bij zijn muziek. Goed, maar als
absolute muziek zijn deze effecten niet te
A erdedigeu.
Ten opzichte van het Scherzo kan men
dezelfde opmerking maken. \Vaarlijk mooie
dingen naast absurditeiten. liet Audante is
gelukkig daarvan vrij. Meestal vindt uien
daar een uiting van zuivere lyriek. De ver
zen, genaamd Urlicht" uit des Knaben
Wunderhoru" zijn door Mahler aan een alt
zangeres toebedeeld. De muziek is mooi in
stemming gehouden en bewijst dat de com
ponist zijn naam niet verloochent.
Wat dan echter komt; kan mij met den
besten wil niet tot een goed oordeel stem
men. Vermoedelijk heeft de componist hier
willen schilderen de verschrikkingen van de
hel met haar satanische machten, of wel het
jongste gericht of iets dergelijks. De
aanvangsnoten van liet Dien /nic-motief hoort
men er ten minste voortdurend in teru*. Dat
nu de componist hier iets zou schrijven dat
voor een zeer gevoelig trommelvlies geniet
baar kan zijn, mag men niet van hem eischen,
dat hij echter degelijk en interessant muzi
kaal werk zou leveren waarbij de sterke in
strumentatie niet op brutaal effect berekend is
doch voortkomt uit den logischen ontwikke
lingsgang der motieven, mocht men wel
verwachten. En daarin is de componist
bepaald tekort geschoten. Die instrumenten
achter de schermen zijn slechts van uiterlijk
effect. Wat zij te spelen hebben staat hoege
naamd niet in verband met het geheel. '
Het slotkoor is vanzeer achooneuitweiking.
Aanvankelijk zingt het koor zeer zacht. Daarna
komt een groot crescendo. Sopraan- en alt
solist voegen zich bij het koor en ia groot
eathousiastme eindigt het stuk op de woorden:
Aufersteh'u, ja> ^ufersteh'n
Wirst du mein. Herz in einem Nu!
Was du geschiagen,
Zu Gott wird es dich tragen.
De schitterende wijze waarop deze- woorden
getoonzet zijn, maakt dat het publiek onder
grooten indruk komt en ten slotte den com
ponist luide huldigt als een buitengewoon
man.
Nu, dat is Mahler ontegenzeggelijk. Doch
hem ontbreekt de- hoofdeigenschap van bijna al
onze groote componisten, Bach, Handel, Beet
hoven, Wagner, Brahms e. a. waren mannen
uit n stuk. Hun karakter ligt in hunne
werken, en nooit verloochent zich hun
invidualittit, hoe,- uiteenloopend ook de stem
mingen zijn, die zy in hunne werken uit
drukken.
Of Mahler nog zoekende is? De toekomst
zal dit uitmaken. Hij is echter geen man uit
n stuk. Daarvoor is zijn matuur te grillig
en te raadselachtig.
Mahler is echter een groot dirigent. Hq
beheerscht met gemak de massa en liij weet
zijn troepen te iuspireerea tot groote dinge-n.
Het orchest was voortreffelijk. Het speelde
met een prachtige klankontwikkeling en ver
tolkte de grootste moeilijkheden met rust.
Ook het koor vervulde zijn taak met juist
heid en entrain.
De sopraan-solo werd door mevr.
Oldenboom zeer schoon gezongen. Jamnxe-r dat zij
meestal tegelij k met het koor te zuigen had;
men zou dan wel een grootere stem gewenscht
hebbeu, die gemakkelijker boven het koor
uit had geklonken.
Mejuffrouw Martha Stapelfel it, de alt-so
liste, beschikt over een prachtig, zeer donker
getimbreerd orgaan, dat in de borst- en
middentonen vol en rijk klink. In de hoogte
is de stem echter niet voldoende ontwikkeld,
zoodat van af Des tweemaal gestreept da
stem onvast en onrein klinkt. Gelukt het
mej. Stapelfeldt, hair stern in de hoogte te
cultiveeren, dan is er van haar een voortref
felijk oratoriumzangeres te verwachten.
De solisten-concerten volgen elkander thans
onafgebroken op. Onmogelijk kan, ik hier
al deze concerten afzonderlijk bespreken.
Eau uitzondering wil ik maken met de
soiree van het Hayot-quartet uit Parijs, Trou
wens de seance, door dit gezelschap gegeven,
valt niet in de termen van een, solisten
concert.
Reeds den vorigen winter hebben de heeren
Hayotc. e. getoond hoezeer hun ensemble te
loven valt. In dat opzicht kunnen zij ver
geleken worden met de beste quartet
kanstenaars die hier optreden. Toch kan de
toon in het forte nog grooter
klankschoonheid verdragen. Daarin hebben deze heeren
nog niet het hoogste bereikt; wel in de
zachte en mezzo-foite schakeeringen. Ditmaal
traden zij op met Schumann'sE-dur^quartet
op. 41, Beethovens A-dur-quartet op. 18, no. 5
en Griegs c-mol-quartet op. 27.
In het Andante had ik de fermaten, na
de verschillende vanatiën iets langer uit
gehouden gewentcht. Ook miste ik die eigen
aardige agogische nuance, die bij het einde
eener phrase het tjrnpo een ietsje doet ver
tragen, en tengevolge waarvan het publiek
zoo komt onder den indruk van rust. Elke
phrase expireerde nu wel wat stroef, wat
schielijk.
Overigens hebben deze fransche kunste
naars bewezen dat zij degelijk doorgedrongen
zijn in de geheimen der duitsche en Scandina
vische kunst. Beethoven's Andante was een
waar meesterstuk van vertolking. De
Griegsche nauze, met haar thans reeds zoozeer be
kende melodische wendingen en harmonische
eigenaardigheden, ha l een zwaren stand na
de beide duitsche meesters. Toch gelukte
het den kunstenaars tot het einde toe de
aandacht geboeid te houden. Het publiek
was zeer onder den indruk van het schoone,
dat er te genieten viel en dankte met een
hartelijk applaus.
ANT. Av
Japanse^ Didrttnnst.
U. (Slot.)
Het Manyoshu is nog in Chineesche
ideogrammen geschreven, die Chineesch gelezen
den Japansehen tekst phonetisch weergeven,
en het duurde nog lang voordat het nationale
schrift van even groote beteekenis werd als
het Chineesche. Keizer Daigo (8!>8?'J30)
droeg aan de vier voornaamste dichters van
zijn hof op een bloemlezing als het Manyoshu
samen te stellen, die zich daaraan zou kunnen
aansluiten. Zoo ontstond het Kokinshu of
verzameling van oude en nieuwe Japansche
gedichten, dat in 905 werd voltooid. Inmid
dels hadden zes dichters deu naam van
Kokkasen of Dichtortoovenaars ontvangen,
zooals vroeger Hitomaro en Akahito de
Ryosei of Twee wijzen genoemd waren. Hoofd
redacteur van het Kokinshu was Tsurayuki
(882?Il4ö) die met de volgende woorden
opkomt voor de speciaal? Japansche dichtsoort
en dichtkunst tegenover de Chineesche : De
poëzie van Yamato (Japan) wortelt in 't
menschelijkhart zelf; daaruit zijn alle woorden
ontsproten. De menschen van deze wereld,
op wie zooveel aandringt, ze hebben in haar
uitgesproken wat hen bewoog toen ze 't
zagen of hoorden. Luistert slechts naar 't
gezang van den nachtegaal die onder bloesems
zingt of naar het roepen van de vorschea
die in 't water wonen en ge zult het moeten
erkennen: elk wezen heeft zijn eigen lied.
Hemel en aarde te bewegen zonder uiterlijke
inacht, de geesten die ons onzichtbaar om
zweven, tot tranen te roeren, de betrekkingen
tusschen man en vrouw te veredelen, den.
ruwen geest der strijders te verzachten: dat
is de macht der poëzie. En altijd is er poëzie
geweest, sedert hemel en aarde zich hebben
gescheiden."
Het Kokinshu beteekent voor Japan het
begin van een nieuwe verfijnde lyriek,
waarvan het Manyoshu slechts het voorspel
was. En hiermede begint vooral het Japansche
minnelied. De nieuwe verzameling bevat in
twintig boeken 1100 stukken, meest alle
tanka's, in verschillende rubrieken, als, lente,
zomer, herfst, winter, liefde, scheiding enz.
gerangschikt, de meeste uit de negende eeuw,
enkele ouder. Henjo, Narikira on Tsurayuki
zijn de voornaamste dichters. Henjo (815?890)