De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 6 november pagina 2

6 november 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1428 Nog iets nit den Boeren-oorlog door H. A. CORNEIJSSEN. I. Zoawel tijdena ala kort aa den oorlog is er om zoo te zeggen een ware Boerenlitteratuur" ontstaan; brochures, boeken en boekjes, zagen 't licht, zonder dat er een einde aan scheen te komen, en geen dagblad achtte zijn lezers voldaan, wanneer deze niet, behalve de onder Buitenlandsch Overzicht verwerkt» oarlogs-faechiedenis, nog een «cheta'V .verhaal" of levensbeschrijving van een Transvaalschen of Vrijstaatschen held te verwerken hadden gekregen. Het scheen wel of er buiten de Boerea, hun eeriog ea hun land geeu onderwerp meer be -ctuqj vingswaard was. Mét de groote sympathie van ons volk was een nieuw soort schrijvers opgestaan, die in enthousiaste artikelen en beschrijvingen deze sympathie tot klinkende munt wisten te exploiteeren. Als altijd regelde het aanbod zich ook hier naar de vraag en aangezien deae een tijd laag hy zonde r groot was, nam Ook de productie, dienovereenkomstige afme tingen aan; waaraan, evenwel dit nadeel ver hoeden was, dat, wijl nu eenmaal in een minimum tijd een maximum geproduceerd Bioest worden de oorlog en de groote sympathie zouden immers niet eeuwig duren de kwaliteit van het geleverde bijna aityd inferieur was. De edele schrijvers toch vsat bovengenoemde brochures, boeken, artik«len, schetsen etc., stelden zich niet zoozeer de vraag of wat zij neer-penden wel volkomen waar was, of het belangwekkend genoeg was of leesbaar, maar veeleer allén of de uitgever of redactie van oordeel was ook-dezen wissel ?Dg op de Nederlandsehe belangstelling in bun Zuid-Afrikaansehe stam-verwanten te bunnen trekken. En aangezien deze bijzonder groot was werden deze wissels, geruimen tijd ga het sluiten van den vrede nog, geregeld gehonoreerd. Maar toen kwam het eind van den oorlog. En met den vrede zag men hier nog vele Hollanders terugkeeren, die óf hadden ge vangen gezeten of tot het einde toe hadden ?teégevochten. In het geheel waren er toen xeker een paar duizend die uit eigen onder vinding" konden medeepreken over onze broederen tusschen Vaal en Krokodil-rivier. Nu deed zich een eigenaardig verschijnsel voor. De brochures, boeken, artikelen en schetsenschrijvers blaakten allen van een hel laaiend enthousiasme voor het volk der trekkers" en hunne nakomelingen. Geen deugd was er, die door dezen niet tot in de per fectie werd bezeten: vroomheid van de meest volmaakte soort, matigheid, dapper heid, dankbaarheid, vaderlandsliefde . . . ., ?waarmee zij van hun Boeren een schildering gaven, waarbij zelfs de Boer van Lion Cachet «en monster waf«. En zoo kreeg het Nederlandsche volk, goedgeloovig ala het blijft omtrent wat verre is, van den Boer" een voorstelling als een soort halfgod (e ven wel niet wet de deugden der mythologie, maar met die ?«BB den modernen tijd getooid!), waar alle Eurppeesche naties ter schole konden gaan; tot zelfs de kinderen vertoonden alle mogeijjke volmaaktheden in een grootte, die omge keerd evenredig was aan hun aantal jaren. Maar de teruggekeerde Hollanders wisten het anders te vertellen. Ook zij, die na de inname van Pretoria door de Engelschen uitgezet" en naar ons land gere-expediëerd waren, hadden reeds vroeger do schouders opgehaald over deze Boeren-verheerlijking, maar zij hadden het niet dan in eigen klei nen kring durven doen. Want de Boerengympathie was groot. En men kende hun, die den moed hadden gemist mee op com mando te gaan, het recht niet toe in deze. een oordeel te vellen. En zoo bleef, uiterlijk althans, het geloof in onzen stamverwant als een niet alleen physiek maar eok moreel uit stekend persoon behouden. Maar ook de later terug gekomen Hol landers, zij, die of tot het eind de com mando's waren gevolgd of met de Boeren op Ceylon, St. Helena of Bermuda's hadden gezeten, en aan wier woord men dus wel gewicht moest hechten, gingen geenszins accoord met de ophemelende brochures etc.schrijvers. Velen spraken zelfs met bitterheid over de Boeren. En op het hooge voetstuk, waarop geheel Nederland gewend was de bewoners der beide Republieken te zien ge plaatst, wilde geen hunner hen laten. Dat er geen openlijke veldtocht door een van hen is ondernomen, om den Boer in de oogen van ons volk tot zijn ware proporties terug te brengen en hem neer te halen van zijn al te hoog voetstuk, is zeker niet te wijten aan gebrek van overtuiging ? ieder, die een dezer oud-Transvalers ontmoet en hun oordeel over de Boeren gehoord heeft, zal dit grif erkennen maar meer aan den schroom, dien ieder gevoelt om in het openbaar het ideaal van anderen aan te vallen ; en ook aan de sympathie, die ook zij nog steeds aan het verwonnen volk als zoodanig toedroegen en aan de vrees, dat door vermindering van sympathie, allicht de hulpvaardigheid van het Nederlandsche volk minder zou worden en de arme vrouwen en kinderen der Boeren er dan de slachtoffers van zouden zijn. Maar het is wel teekenend, dat geen dier strijders, of der overige gerepatrieerde oud-Transvalers, ooit iets geschreven heeft, dat in Boerenverheerlijking ook maar in de verste verte haalt bij de lofzangen op al wat Boer heette en des Boers was, van in eu kort na den oorlog I Wij zullen ons in deze geen partij stellen en ook niet ingaan op dit conflict bij de be oordeeling van eenzelfde volk. Alleen zou ik de opmerking willen maken, dat niet ieder, die in rat svaal geweest is over de Boeren kan spreken. Velen waren reeds jaren in Transvaal voor wie een Boer meer vreemd was dan de Chinees in zijn shop of de koelie in zijn locatie.. Een Pretoriaan of Johannesburger, hij mocht vijf of tien jaar daar gewoond hebben, had gewoonlijk nooit anders een Boer gezien, dan wanneer deze met zijn wagen vracht hout, mielies of groen voer" naar de markt kwam; een enkele had misschien eens onder een zoopie" in een bar, een praatje met hem, gemaakt. Meer kwamen zij niet met den Boer" in aanraking en gewoonlijk luidde dan het oordeel ongunstig, omdat de Boer natuurlijk niet zoo gesoigneerd was in zijn toilet als een spoorwegklerkje van 12: LO pd.st. en daarbij, ook al door zijn gesloten karakter, inaar min neiging toonde zich te fraternigeeren met die kaaskoppen" waarvan hij de arrogantie in zijn land, waarvoor hij en zijn vader gevochten hadden, maar niet kon be grijpen. En waar deze Hollanders later raedetrokken op commando hebben zij maar zelden willen bedenken, dat de Boeren in hun land waren en dat zy, Hollanders, althans moeite moesten doen om zich in te-denkên in der Boeren leefen denkwijze. En dan nog: wie geschokt wordt in zijn al te groote sympathie slaat licht tot het andere uiterste over: al te groote antipathie. Geen feller bestrijder van zijn vorig geloof dan de bekeerling en wanneer iemand, dien wij boven alles gesteld hebben, blijkt niet dat te zijn, wat wij dachten, vinden wij weldra niets goeds meer in hem. En zoo is het met het oordeel van vele Hollanders over de Boeren ook gegaan. Nogmaals: wij zullen ons in deze geea partij stellen. De schets, die ik thans wil neerschrijven, wil het alleen duidelijk maken, hoe het gekomen is, dat sommige Hollanders, die toch wel met liefde medegevochten had den, eindelijk den strijd opgaven en aan hun sympathie voor het Boeren-volk een zwaren slag zagen toegebracht. Maar zij is geenszins bedoeld als depreciatie van het geheele Boe ren-volk. Daarvoor heeft schrijver dezes met te veel genoegen verscheidene jaren onder de Boeren verkeerd en heeft hij ook van zijn bijna twee-jarige commando-leven te gotde en ook te dankbare herinneringen. De oorlog was het laatste stadium inge treden. Nadat te Paardeberg door een wel dapper, maar in zijn gelo jfs-waan bekrompen Boeren-generaal een strijdniacht van duizen den in handen der Engelschen was overge gaan, was het lot der beide Republieken be slist. De moreele schok aan hetzelf-vertrouwen der Boeren toegebracht was zoo groot, dat de weerslag der nederlaag zich bij de veratv-rwijderde commando's deed gevoelen en een ontmoediging veroorzaakte, die men een week te voren nog onmogelijk had gedacht. Bloemfontein, * Johaunesburg, Pretoria, het was als in een droom, het ontruimen en overgeven van die plaatsen aan den met blik semsnelheid voort-rukkenden vijand. Ook de Ooster-lijn hoe dapper de Boeren, of liever enkele keur-benden der Boeren, zich ook weerden bjj Dalmanutha, BronShorstspruit en in nog zoovele andere gevechten, ook deze was weldra in handen der Engelschen. De guerilla-krijg ging het geregeld oorlog-voeren vervangen. Eén district was nog vrij van den Engelschman ; en het scheen of hij bang was ook daar zijn legers heen te zenden. L>at was Zoutpansberg, ons district, het Noordelijkste van Transvaal. Maanden en maanden reeds waaide de Engelsche driekleur van de Pretoriaansche Regeerings-gebouwen en reden de Engelsche gepantserde treinen van Vereeniging naar Pretoria en van Pretoria naar de Portugeesche grens en nog lag het Engelsche kamp bij Nijlstroom als uiterste wachtpost in het Noorden. En wüZoutpansbergers, die in een commando van 800 man tegenover dat kamp lagen, wij verheugden ons er al in, dat ons district vrij zou blijven. Want wij hadden het, toen wij met een paardencommando door de andere districten, Krugersdorp, Heidelberg, Ermelo hadden gezworven, maar al te goed gezien, wat er van een land kwam wanneer een Engelsen leger er door trok. Wij herinnerden ons de verlaten hoeven, vernield en uiteengehroken, het oogst-veld vertrapt en wat van het vee niet meegevoerd kon worden overhoop gestoken. Wij waren bang ook de Zoutpansbergsche vrouwen en kin deren weggevoerd te weten naar een van die kampen, die we wel niet gezien hadden, maar waar zooveel van verteld werd, dat we ze bijna lieyer dood wenschten dan ddarheen gevoerd. Wij Hollanders, die nog bij het Zoutpansbergcommando waren gebleven, altijd nog hopend op een uitkomst, al zagen wij niet, waar deze vandaan moest komen, wij waren vol moed; een commando van 800 man, en dat nog wel Zoutpansbergers, echte Takharen" onvervalscht voortrekkers-ras, zou toch zeker op zóó mooi terrain een Engelsch leger al heel wat te doen kunnen geven: bij Colenso was er toch ook maar een handvol Boeren in het gevecht geweest. En n u ging het om vrouw en kinderen, huis, have en vee! En het verwonderde cns maar weinig, dat het Engelsche kamp bleef, waar het was en de officieren.liever hun manschappen lie ten blakeren op de schaarsch begroeide zand vlakte dan hun het voorwaarts" toe te roe pen. We gevoelden ons rustig; zoo nu en dan gingen wij zelfs eens naar Pietersburg om daar wat te bekomen van het vervelende kamp-leven of op onze plaats" onze garde robe wat aan te vullen. Wij wachtten zonder groote bezorgdheid de dingen af, die komen zouden. Maar onze teleurstelling zou groot zijn. Over het algemeen is natuurlijk ieder, die van het Boerenvolk, hetwelk zich zelfbewust m hun volkslied een volk vol heldenmoed" "Doemde, nog de ideale Hollandsche voorstel ling had, in den loop van den oorlog ettelijke malen teleurgesteld. Niet alleen op het ge bied van heldenmoed maar op ander terrein. Maar dat een commando van 800 man, ver dedigers van eigen huis en haard, zoo maar dadelijk, bijkans zonder een schot te lossen, bij de eerste maxim rateling en het vallen der eerste Engelsche bommen een goed heen komen zou zoeken dat was het laatste, wat ik gedacht had. En toch gebeurde het zoo. . (Hlot volgt}. Het leten ia de MM. Terwijl ik dit schrijf (in de tweede helft van October) is het badseizoen geëindigd; zelfs de heerlijke najaarsdagen zijn achter den rug, en de winter met zijn vermakelijkheden staat voor de deur. Het zomerseizoen was dit jaar door het heerlijke weer buitengewoon aantrekkelijk, zoodat duizenden en duizenden naar het strand trokken, om zich aan de frissche zeelucht te verkwikken en te genieten van de vele vermaken, welke daar werden aangeboden. Zooals ik reeds heb vermeld, had de waarnemende burgemeester het dubbelspel op de pier verboden en was het bestuur daarvan zelfs door den kantonrechter ver oordeeld ; rnaa^ aangezien het, om zoo te zeggen, spot met God en gebod, dat wil hier zeggen zich aan geen verordening over over heid .stoort, ging het spel tot het einde van het badseizoen ongestoord zijn gang. Slechts zelden betrad ik de kurzaal, want de daar heerschende drukte bevalt mij niet. Bij zulk een gelegenheid kon ik mij persoon lijk overtuigen, dat de klachten over de lomp heid der zaalwachters (hier familiaar uitsmij ters genoemd) niet ongegrond zijn. Onschuldig en onbekend niet de gewoonten heb ik mij zeker, rnaar dan onwillekeurig, aan een ver grijp tegen de autoritaire bevelen van het bestuur schuldig gemaakt, althans op de allergrofste manier werd ik door zulk een uitsmijter aangesproken en met verwijdering uit de zaal bedreigd, indien ik niet onmiddel lijk de bevelen van hem, uitsmijter, opvolgde. Zoo tyranniseert het bestuur het publiek door middel zijner handlangers, doch het publiek laat zich dit welgevallen en is dus geen beter behandeling waard. Het gebeurde bij een der laatste uitvoeringen van het orkest, toen nagenoeg alle badgasten vertrok ken waren ; toch was de zaal stampvol, waar uit kan worden afgeleid, dat de uitvoeringen niet plaats hebben voor de badgasten, doch voornamelijk voor de inwoners der residentie. Merkwaardig blijft het verduwingsvermogen van dezen; niet tevreden met de talrijke uitvoeringen in den winter, verdringen zij zich des zomers in de kurzaal en zijn niet te verzadigen. Arme verslaggevers! Vroeger hadden zij ten minste rust van Juni tot Sep tember en konden dan hun avonden wijden aan wandelingen met vrouw en kinderen bij ondergaande zon of in den maneschijn; tlians moeten zij ook dit genot missen, om in de kurzaal te gun opteekenen, welke s ukken werden opgevoerd en hoeveel toejuiching den uitvoerenden artisten ten deel viel. Pas is het kurorkest verdwenen of de wint.rvermakelijkhed-'n nemen een aanvang, dan loopen zij opnieuw in het gareel. Hoezeer het badsaizoen dit jaar door heer lijk weer werd begunstigd en de vervoermildelen (niettegenstaande de verbetering der electrische tram, waarover weldra meer) onvoldoend bleken om de menschenmassa te vervoeren, toch wordt geklaagd, dat de grootere etablissementen aan het strand slechte zaken hebben gemaakt. Het gros der bezoekers kwam uit den Haag en nabu rige plaatsen ; de werkelijke badgasten waren naar verhouding niet zoo talrijk en juist van dezen moet men het hebben. Reeds worden maatregelen bedacht om hierin ver betering te brengen; het is er te stijf en deftig, zeggen der zake kundige raadslieden; meer losheid en minder vormelijkheid zullen de aantrekkelijkheid verhoogen ; meer gele genheid tot dobbelspel met hooger inzet dan de belachelijke kleinigheid, die thans wordt 'gewaagd; en vooral rijker versierde altaren voor Bacchus en Venus vulgivaga! Dan eerst zal men zien, tot welk een peil het badleven wordt opgevoerd, en zullen groote en kleine ondernemer er wel bij varen! Thans teruggekeerd tot het leven in de stad gaat men weer meer aandacht wijden aan hare belangen. Een belangrijke kwestie houdt aller aandacht gade: waar n hoe zal het vredespaleis verrijzen 't Reeds hebben groote en kleine dagbladen de zaak uitvoerig besproken en kan ik daaromtrent geen nieuws meedeelen. Zeker is het intusschen dat van de verschillende, door het gemeentebestuur aangeboden terreinen, geen gebruik wordt gemaakt en het antwoord beleefdelijk van de hand is gewezen. De ontsiering van het bosch is voorkomen, zoodat nu ook de kans, dat er een nieuwe schouwburg zal worden geplaatst, voor goed verkeken is. Om het vredespaleis midden in de duinen te plaatsen en daarna te omringen door een park, stuit af op het bezwaar, dat men minstens een halve eeuw zou moeten wachten, eer op dien grond boomen en planten van eenig aanzien tot behoorlijke ontwikkeling zouden geraken. Slechts n plaats is geschikt, maar het ge meentebestuur heeft zich de pas afgesneden om daarover te beschikken: het park Zorgvliet. Te midden van dit welgelegen en heerlijk ontwikkeld park zou het paleis een waar sieraad der residentie kunnen worden en aan alle eischen voldoen. Ware indertijd het gemeentebestuur tot den aankoop overgegaan en niet krenterig teruggedeinsd voor den hoogen prijs, zoo zou het thans aan de com missie voor den bouw het schitterendst mogelijke aanbod kunnen doen en alle be vredigen, niet het minst den edelen schenker der feestgave. Nu moest het gemeentebestuur zich bepa len tot het aanbieden van ongeschikte ter reinen, gelegen in dorre vlakten of op hooge duinen ; slechts wanneer men geruimen tijd de handelingen varf het gemeentebestuur heeft gevolgd, kan men zich een voorstelling vor men langs welk een weg het tot zulk een bekrompen opvatting zijner taak is afgedaald. Bij het nalezen der hierover gewisselde stukken en daarop gevolgde discus>ie kon ik niet nalaten terug te gaan tot een boek, dut ik jaren geleden las en dat toen een diepen in druk op mij maakte. Het is de Gcwldcduuis ran de Abderieten van Wieland, in de verta ling van dr. van Deventer. Zoo kon ik niet nalaten het werk uit mijn boekenkast te voorschijn te halen en nogmaals op te slaan. Eenmaal begonnen kon ik niet uitscheiden en las het boekje geheel door, maar nu in geheel anderen geest dan te voren. Want nu herkende ik in het volkje van Abdera en vooral in zijn bestuur zoovele trekken van overeenkomst met die mijner tegenwoor dige omgeving, dat ik te meer de heldere geest van den schrijver bewonderde, die o.a. in het laatste hoofdstuk getiteld: Sleutel op de geschiedenis van de Abderieten, ver klaart, dat, hoewel de stad Abdera sinds eeuwen van den aardbodem is verdwenen en haar bewoners slechts in de herinnering voort leven, tocli de geest dezer bevolking noch volstrekt niet is uitgestorven; zij is op vele plaatsen terug te vinden en open baart zich in de handelingen van de bewo ners en van hun bestuur. Zoo kan ik niet nalaten de lezing of her lezing van genoemd werkje aan te bevelen; niet alleen zal men "behagen scheppen iu het vernuft van den schrijver, die de aandacht van den le/er voor!durend gespannen houdt, maar vooral in de trekken van overeenkomst, die ik reeds aanwees. Men zal ze herkennen in het verhaal van Euripides en zijn schouw burg, in de levensbeschouwing van Democritus, maar vooral in de vermakelijke ge schiedenis van het proces over de schaduw van den ezel. In de daarbij gehouden plei dooien der advocaten, niet minder in de oordeelvellingen van de verschillende bestu ren eu hunne hoofden zal men als in een spiegel weerkaatst vinden de wijze waarop hier verschillende meer of minder gewichtige zaken worden behandeld. Wellicht ook elders in ons lieve vaderland, doch daarover kan ik niet oordeelen. Iiitusscht-n, nadat de plaats van vestiging voor het vredespalei j is gekozen verrijst een nieuwe moeilijkheid. Wie zal het plan voor den bouw opstellen, wie moet het maken? Het is te hopen dat het gemeentebestuur er buiten wordt gelaten, anlers komt daarvan stellig niets terecht. Nog moet aan den bouw van het gymnasium, waarover ik reeds han delde, begonnen worden en kan geen over eenstemming omtrent de plannen worden verkregen. Onder deze omstandigheden heelt men ze gesteld in handen van een der beide rijksbouwmeesters oin advies. Wanneer men nu weet, zooals mij uit goede bron bekend is, dat men d«ze bouwmeesters bij de vesti ging van openbare gebouwen tracht te ont komen, omdat anders de bouw kostbaar e u ondoelmatig wordt, kan men nagaan welk gevolg die tusschenkornst hier zal hebben.. En wordt het paleis opgetrokken in den stijl van de nieuwe Beurs te Amsterdam, dan is slechts te hopen, dat de edelmoedige schen ker van de bouwsom nooit of te nimmer moge overkomen, ooi te aanschouwen wat men daarvoor heeft tot stand gebracht. Tevens blijkt uit het meegedeelde, waar de schoen wringt. Het gemeentebestuur heeft geen ambtenaren en adviseurs die op d» hoogte zijn hunner taak. Aangesteld in eea tijd, toen dergelijke voorname belangen nog niet aan de orde waren, kunnen zij niet vol doen aan de eischen,. die thans moeten gesteld worden. Men vindt hier verscheidene fomilies wier finantiën niet overeenkomen met de maatschappelijke positie. Dan wordt voorde zonen gezocht naar een baantje liefst bij het rijksbestuur; lukt dit niet dan bij de gemeente. En bij de aanstelling wordt minder gelet op de geschiktheid dan op den naam en do positie der familie. Een tijd lang moge dit goed gaan en de aldus aangestelde jonge lieden door opletteudhei l en goed gedrag zich op redelijke wijze van de hun opgelegde taak kwijten, de tekortkoming komt aan het licht, zoodra zaken van hooger orde zich voordoen. Dan blijkt hoe zij door gemis van grondige voorbereiding aan de gestelde eischen niet kunnen voldoen, waardoor deze zaken op de lange baan worden geschoven en niet tot een behoorlijk einde worden gebracht. Zoo stelt men zich tevreden wanneer da zaken den gewonen dagel\jkschen loop volgen, doch voor een arbeid, die buitengewone gaven of grooter inspanning vereischt. schie ten de krachten te kort. Daarom staat het bestuur machteloos, zoo dikwijls een zaak van hooge beteekenis aan de orde komt. Naar veler meeuing is een g oot deel van de geschetste tekortkomingen aan deze oorzaak te wijten en kan hierin slechts verbetering worden gebracht door de aanstelling van enkele goed bezoldigde, maar dan ook goed onderlegde en hoog ontwikkelde ambtenaren, die aan het hoofd worden gesteld der afdeelingen en ze met een nieuwen, frisscheren geest bezielen. Blijkbaar deinst het bestuur terug voor het volgen van dien weg de stille kracht, die hier werkt, doemt tot mach teloosheid l Sapienti eat. SENIOK. MA in de Hoofdstad, Het is niet gemakkelijk over Mahler's tweede symphonie een oordeel te vellen. In Mahler leven schijnbaar verschillende per soonlijkheden. Als 's componisten werken, een afspiegeling opleveren van zijn karakter, dan zal hij het eene oogenblik naief zijn als een kind, het andere echter dwingerig als een despoot en ten slotte zal hij naast al zijn kinder lijke invallen en grillige luimen toch een ernst aan den dag leggen, die ons doet vragen hoe het mogelijk is dat iemand door al dergelijke uiteenloopende stemmingen zoo beheerscht kan worden. Mahler's tweede symphon e geeft ons zoo'n kaleidoskoopachtig beeld van stemmingen. In het eerste Allegro een verheven ernst als bij een treurmarsch ; bij het Andante een idyllische naïveteit, alsof de geest van Schubert hem is komen bezielen ; in het Scherzo een prikkelende beweging en somwijlen een lichtheid in de instrumentatie, welke aan Berlioz herinneren ; in al deze doelen echter schelle orchestetl'ecten met piccolo, die men beslist leelijk moet noemen ; dan vóór het slotkoor een helsch lawaai met brutale effecten., zonder dat deze goed te verklaren zijn; eindelijk het slotkoor zelf, met een mooi doorgevoerde climax en een tendens van bepaald idealistisch streven. Nu weet ik wel, dat tegenstellingen in een groot werk niet alleen getolereerd, maar zelfs geëischt luo^en worden, ten einde de klip van monotonie te vermijden; doch deze tegenstellingen moeten niet den schijn hebben alsof zij van verschillende heterogene per sonen afkomstig zijn. Zij moeten wel degelijk op die eenheid gebaseerd zijn, die in elk kunstwerk als een deugd beschouwd wordt. Prachtige details vindt men in liet eerste Allegro ; mooie motieven, nobel van toon en met breed uitgesponnen melodiek. Tegen het slot meent men eeii Msrcia funebre te hooren ?als de violoncellen een basso continuo spelen. Zelfs niet het eenigszins conventioneele J'iighetla kan men nog vrede hebben ; maar waarom moeten die schrille en schreeuwerige hooge tonen van de kleine iluit den verheven indruk verstoren ? De componist wil geen programma bij zijn muziek. Goed, maar als absolute muziek zijn deze effecten niet te A erdedigeu. Ten opzichte van het Scherzo kan men dezelfde opmerking maken. \Vaarlijk mooie dingen naast absurditeiten. liet Audante is gelukkig daarvan vrij. Meestal vindt uien daar een uiting van zuivere lyriek. De ver zen, genaamd Urlicht" uit des Knaben Wunderhoru" zijn door Mahler aan een alt zangeres toebedeeld. De muziek is mooi in stemming gehouden en bewijst dat de com ponist zijn naam niet verloochent. Wat dan echter komt; kan mij met den besten wil niet tot een goed oordeel stem men. Vermoedelijk heeft de componist hier willen schilderen de verschrikkingen van de hel met haar satanische machten, of wel het jongste gericht of iets dergelijks. De aanvangsnoten van liet Dien /nic-motief hoort men er ten minste voortdurend in teru*. Dat nu de componist hier iets zou schrijven dat voor een zeer gevoelig trommelvlies geniet baar kan zijn, mag men niet van hem eischen, dat hij echter degelijk en interessant muzi kaal werk zou leveren waarbij de sterke in strumentatie niet op brutaal effect berekend is doch voortkomt uit den logischen ontwikke lingsgang der motieven, mocht men wel verwachten. En daarin is de componist bepaald tekort geschoten. Die instrumenten achter de schermen zijn slechts van uiterlijk effect. Wat zij te spelen hebben staat hoege naamd niet in verband met het geheel. ' Het slotkoor is vanzeer achooneuitweiking. Aanvankelijk zingt het koor zeer zacht. Daarna komt een groot crescendo. Sopraan- en alt solist voegen zich bij het koor en ia groot eathousiastme eindigt het stuk op de woorden: Aufersteh'u, ja> ^ufersteh'n Wirst du mein. Herz in einem Nu! Was du geschiagen, Zu Gott wird es dich tragen. De schitterende wijze waarop deze- woorden getoonzet zijn, maakt dat het publiek onder grooten indruk komt en ten slotte den com ponist luide huldigt als een buitengewoon man. Nu, dat is Mahler ontegenzeggelijk. Doch hem ontbreekt de- hoofdeigenschap van bijna al onze groote componisten, Bach, Handel, Beet hoven, Wagner, Brahms e. a. waren mannen uit n stuk. Hun karakter ligt in hunne werken, en nooit verloochent zich hun invidualittit, hoe,- uiteenloopend ook de stem mingen zijn, die zy in hunne werken uit drukken. Of Mahler nog zoekende is? De toekomst zal dit uitmaken. Hij is echter geen man uit n stuk. Daarvoor is zijn matuur te grillig en te raadselachtig. Mahler is echter een groot dirigent. Hq beheerscht met gemak de massa en liij weet zijn troepen te iuspireerea tot groote dinge-n. Het orchest was voortreffelijk. Het speelde met een prachtige klankontwikkeling en ver tolkte de grootste moeilijkheden met rust. Ook het koor vervulde zijn taak met juist heid en entrain. De sopraan-solo werd door mevr. Oldenboom zeer schoon gezongen. Jamnxe-r dat zij meestal tegelij k met het koor te zuigen had; men zou dan wel een grootere stem gewenscht hebbeu, die gemakkelijker boven het koor uit had geklonken. Mejuffrouw Martha Stapelfel it, de alt-so liste, beschikt over een prachtig, zeer donker getimbreerd orgaan, dat in de borst- en middentonen vol en rijk klink. In de hoogte is de stem echter niet voldoende ontwikkeld, zoodat van af Des tweemaal gestreept da stem onvast en onrein klinkt. Gelukt het mej. Stapelfeldt, hair stern in de hoogte te cultiveeren, dan is er van haar een voortref felijk oratoriumzangeres te verwachten. De solisten-concerten volgen elkander thans onafgebroken op. Onmogelijk kan, ik hier al deze concerten afzonderlijk bespreken. Eau uitzondering wil ik maken met de soiree van het Hayot-quartet uit Parijs, Trou wens de seance, door dit gezelschap gegeven, valt niet in de termen van een, solisten concert. Reeds den vorigen winter hebben de heeren Hayotc. e. getoond hoezeer hun ensemble te loven valt. In dat opzicht kunnen zij ver geleken worden met de beste quartet kanstenaars die hier optreden. Toch kan de toon in het forte nog grooter klankschoonheid verdragen. Daarin hebben deze heeren nog niet het hoogste bereikt; wel in de zachte en mezzo-foite schakeeringen. Ditmaal traden zij op met Schumann'sE-dur^quartet op. 41, Beethovens A-dur-quartet op. 18, no. 5 en Griegs c-mol-quartet op. 27. In het Andante had ik de fermaten, na de verschillende vanatiën iets langer uit gehouden gewentcht. Ook miste ik die eigen aardige agogische nuance, die bij het einde eener phrase het tjrnpo een ietsje doet ver tragen, en tengevolge waarvan het publiek zoo komt onder den indruk van rust. Elke phrase expireerde nu wel wat stroef, wat schielijk. Overigens hebben deze fransche kunste naars bewezen dat zij degelijk doorgedrongen zijn in de geheimen der duitsche en Scandina vische kunst. Beethoven's Andante was een waar meesterstuk van vertolking. De Griegsche nauze, met haar thans reeds zoozeer be kende melodische wendingen en harmonische eigenaardigheden, ha l een zwaren stand na de beide duitsche meesters. Toch gelukte het den kunstenaars tot het einde toe de aandacht geboeid te houden. Het publiek was zeer onder den indruk van het schoone, dat er te genieten viel en dankte met een hartelijk applaus. ANT. Av Japanse^ Didrttnnst. U. (Slot.) Het Manyoshu is nog in Chineesche ideogrammen geschreven, die Chineesch gelezen den Japansehen tekst phonetisch weergeven, en het duurde nog lang voordat het nationale schrift van even groote beteekenis werd als het Chineesche. Keizer Daigo (8!>8?'J30) droeg aan de vier voornaamste dichters van zijn hof op een bloemlezing als het Manyoshu samen te stellen, die zich daaraan zou kunnen aansluiten. Zoo ontstond het Kokinshu of verzameling van oude en nieuwe Japansche gedichten, dat in 905 werd voltooid. Inmid dels hadden zes dichters deu naam van Kokkasen of Dichtortoovenaars ontvangen, zooals vroeger Hitomaro en Akahito de Ryosei of Twee wijzen genoemd waren. Hoofd redacteur van het Kokinshu was Tsurayuki (882?Il4ö) die met de volgende woorden opkomt voor de speciaal? Japansche dichtsoort en dichtkunst tegenover de Chineesche : De poëzie van Yamato (Japan) wortelt in 't menschelijkhart zelf; daaruit zijn alle woorden ontsproten. De menschen van deze wereld, op wie zooveel aandringt, ze hebben in haar uitgesproken wat hen bewoog toen ze 't zagen of hoorden. Luistert slechts naar 't gezang van den nachtegaal die onder bloesems zingt of naar het roepen van de vorschea die in 't water wonen en ge zult het moeten erkennen: elk wezen heeft zijn eigen lied. Hemel en aarde te bewegen zonder uiterlijke inacht, de geesten die ons onzichtbaar om zweven, tot tranen te roeren, de betrekkingen tusschen man en vrouw te veredelen, den. ruwen geest der strijders te verzachten: dat is de macht der poëzie. En altijd is er poëzie geweest, sedert hemel en aarde zich hebben gescheiden." Het Kokinshu beteekent voor Japan het begin van een nieuwe verfijnde lyriek, waarvan het Manyoshu slechts het voorspel was. En hiermede begint vooral het Japansche minnelied. De nieuwe verzameling bevat in twintig boeken 1100 stukken, meest alle tanka's, in verschillende rubrieken, als, lente, zomer, herfst, winter, liefde, scheiding enz. gerangschikt, de meeste uit de negende eeuw, enkele ouder. Henjo, Narikira on Tsurayuki zijn de voornaamste dichters. Henjo (815?890)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl