De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 6 november pagina 3

6 november 1904 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ne. Ié28 DS AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. luid een veelbewogen leven. Na een verblijf aan het hof in gunst en aanzien, werd hij na den 'dood van den keizer een Boeddhistische m«Hmk en werd ten slotte sojo (bisschop) ?mi aijn klooster. Narikira (825?880), die bjj a-He vrouwen geliefd was en zelfs de gnasteling van een keizerin, schrijft toch, of Misschien jnist daarom, gedichten vol Weltschmerz" en is de Japansche Byron: WürJen hietfieden nif, Die Kirschen Bliiteu tragjn, » Brauclite das Herz aiich tiej Ihr Welken zu beklagen. Hasseu musz ich den Mond, Deun diese Monde ebeu, Zu Jahren angehüuft; Werden mein Alter geben. Mebr als dtr au von den Büschen, Am Herbstesmorgen ihn macht, Weine icb. nun um ('ie Ferne; Den Aèvmel nusz in der Nacht. Tsarayuki is de eigenlijke stichter van de nieuwere poëzie, waarvan hjj 't eerste voor beeld van volmaakte harmonie was. Hij streefde naar de groot rte opjectiyiteit, naar het opgaaa van het j>e«»ooalijlse ion hetalge?aeene. Slechts zelden zingt hij van zichzelf Mi van zijn eigen vreugd en leed,' zijn gansene liefde geldt de natuur, die hij in haar wisselfengen gadeslaat en telkens weer vindt hjj lÉeuwe woorden tot lof van zijn pruime- en kersenbloeeemg: So viel*! Sehnee ist gefallen, Dasz auf den Baimen allen Ein Blutesflor entstand, Wie ihn keia Lenz gekannt. Waren die Pflanmenblüten S» dnftlos wie der Sehnee, Zn pflücken waste sie keiner, ' "Bftmit er sich nicht betrogen seh. Kog kortere gedichtjes zjjn o. a.: Wie bist du Van, o S"H"nernacht! Da ich 'eret kaum rai Schlummer lag, I»t sckon des Kuckncks. Riif erwacht Oud mit inm der neue ag. en WoM tropfen im Lanii der Traame VBD Tan Oebüsche und Baume, Deun eiue Nacht, in ihm verbracht, Hat mir den A rmt-1 gaivz fencht gemacht. fosg n .gedicht worde uit dit bloeitijdperk der lyriek irier meegedeeld, het heet Liebe", en de dic&ter er vaa is onbekend. Ke 'Liebe Btnrmt dorch mein Heiz Wie duren Waldir nrèdernarts, Verborgtn ren. Laobdickicht, Ein Bergstrom 'briebi. Selbat auf dtm kablcn Felsenjoch Wurzelt die Fichte ein ; Die L:eke w:rd met weu'ger noch ZuCrieden sein. Die Aermel meines Genands Sind feucht von Tranen ganz, Doch fragt man mich deswegen, Sag k-h: vom Frühjahrsi'egeu. longlaaLte das Kraut Vergessen mit Namen, Wacbse ans etnem Samen, Doch nun erkannt' ich mil Schmerzen : Es wa'chst in liebelosen Herzen. Noch eiiler als Letteru zu schreiben In einen Strom, der niedersthaumt, Ist es, von einer zu traumen, Die nicht von einem trauint. Op de bloeiperiode volgde een tijd van verval. Het hofleven wordt weelderig en bandeloos, door kuiperyen wordt zelfs een man als de geleerde Michigane, voorvechter van het nationalisme (845?903) verbannen, enkele families worden machtig en strijden met elkander om den voorrang; een roof ridderschap ontstaat en dientengevolge telkens nieuwe volksopstanden. De kloosters worden de toevluchtsoorden der armsten en der vogelvrij verklaarden, de bisschoppen leven met elkander in onmin en bestrijden elkaar in 't open veld. Koo verloor de poëzie ook nog haar laatste toevlucht, die de kloosters haar hadden geboden. Ook ontaardde het fijne, teedere en spee'sche van vroeger in pedantisme en gemaaktheid. Toch stekeja er in dezen tijd nog eenigen uit, en wel Kinto (967?1041) en Saigyo (1118?1190). Na, allerlei woelingen, omwentelingen en wanordelijk heden verzamelde de grootste nationale held van Japan Toyotomi Hideyoshi, die als keizer regeerde van 1585?1598, meer dan 150000 man voor een veldtocht tegen Korea, dat geheel veroverd werd. Hideyoshi was ook dichter. Tevens kwam in dezen tijd in plaats van het tanka het haikai op, een vers MORGEN, DOOR JEANNE REYNEKE VAN STTJWE. Toen hij, dien middag, liet salon binnen trad, zag hij, dat zij en haar man niet alleen waren, zooals hij had verwacht, en zooals steeds gebeurde, wanneer hij bij hen kwam dineeren, op den eenmaal voor vast bepaalden dag in de week. Hij keek naar den tweeden gast,een breeden, blonden jongen man, niet het voorkomen van een Parijsehen boulevardier. Hij kende hem, het was een neef van zijn vriend, en een enkele maal had hij hem bij dezen ontmoet. We hebben onverwacht 'n logégekregen," zei zijn vriend. Jullie kent elkaar ?" Beiden stemden toe. En toen allen, na het groeten en handdrukken wisselen, weer gezeten waren, mengde zijn vriend hem aanstonds in het loopende gesprek. Hij trachtte te luisteren en niet verstrooid te antwoorden, op de vragen, die hem werden gedaan, maar het was hem onmogelijk, een heimelijk onaangenaam gevoel te overwinnen, dat hem bevangen had, zoodra hij zijn vriend hoorde zeggen : Charles wou in 'n hotel gaan, terwijl wij hier wonen, zoo vlak bij Scheveningen... en dat, terwijl hij ons, verleden jaar, in Osteiide, zoo in alles van dienst is geweest l" Ce ne serait que poli... ik kwam immers onverwacht..." had Charles daarop geant woord. En hij begreep niet, hoe zijn vriend zoo blijkbaar er op gesteld kon zijn, dezen jongen man in de nabijheid van zijn vrouw te weten, dezen verfranschten Hollander, die, in zijn voortdurenden glimlach, een herin nering scheen te bewaren, aan amusementen, waarover bij niet spreken kon en in wiens blik nog de na-glans lichtte van vreemde, woelige feesten, te zien in de onmiddellijke tegen woordigheid zijner vrouw, zijner jonge, kinder lijke, onschuldige vrouw . .. van 17 lettergreepen in drie regels (het tanka bevatte er 31 in vijf); de bekendste haikaidichter is Matsuo Basho (1644?1694), die zich toelegde op wat men in Roemer Visschers tijd Sinnepoppen noemde. Eenige haikais van Basho luiden: Die Zikade zirpt, Und niclits vci'riit, Dasüsie noch heute stirbt. Der er;te Sehnee am Flusz, Er Kugt nur ebeu den Glailiolus. Auf einen wdken Aït Flog eine Herbsteskrahe, Zur Abendrast. Terecht zegt Hauser: In dieser Knappheit war es allerdings eine Kunst, berhaupt etwas iu sagen". Van. Ibara Saikakti wordt bericht dat hij op n dag 23000 van die haikais kon klaarspelen l Van 1549?1639, terwijl in Middeneuropa de hervorming alle geesten in beweging bracht, heeft men in Japan het intermezzo van 't door Jezuïeten ingevoerde Christendom, dat in een reusachtig bloedbad eindigde (waren er toen geen gepantserde vuisten?) en gevolgd werd door een Neo-Confucianisme, dat in de plaats kwam van 't Boeddhisme. Terzelfder tijd had men in Europa de rationa listisch-intellectualistische strooming, en ik vrees dat Hauser laatstgenoemde wel wat te kort doet, waar hij schrijft: um in der Vernünftigkeit" Christian Wolu's seine weiteste Ausbreitung und groszte Plattheit zu erreichen". Immers het optreden van Leibniz, Thomasius, Wolf en anderen was te dien tijde een heilzame reactie tegen domperij en bigotterie, en heeft ten zeerste bijgedragen tot het redden van.verstand en gemoed uit waan, dwaling, domheid en dweperij. Ook in Japan werd de geest der kritiek vaardig, ?en een harer eerste vertegenwoordigers was de geleerde Kamo Mabuchi (1697?1769), wiens meestbeteekenende leerling Motoori Norinaga was (1700?1801). Intusschen bleef de geest van nuchterheid die met het haikai was binnengekomen bestaan en week eerst toen Japan zich voor de Europeesche cultuur opende en aan haar zijn krachten leerde meten. In 1879 begon de Europeesche invloed op Japan, waar het radikalisme had gezegevierd, en waar men zelfs zoo anti-nationaal mogelijk dacht aan de mogelijkheid om het Engelsen als algemeene verkeerstaal in te voeren. Het ongelooflijk assimilatievermogen van de Ja panners leerde hun tevens de Europeesche talen zóó goed beheerschen, dat zij er zelfs boeken in konden schrijven die den vreem deling ternauwernood verrieden. Men begon allerlei Europeesche ?chryvers in Japan te vertalen, en de .namen van Victor H ugo, Shakespeare, Byron, Lytton Bulw.er, Goethe, werden er bekende klanken. Yatabe ver taalde de bekende Elegy" van Gray, bene vens gedichten van Tennygon Charles d' Orleans en Longfellow, Toyama vertaalde tooneelen uit Shakespeare. Bovendien ver scheen in 1882 het Shintaishi-sho of het boek met gedichten in nieuwen stijl, waarbij men natuurlijk niet bleef hangen aan de 31 syllaben van het tanka. Het verschijnen van deze gedichten baarde veel opzien, maar verwekte ook tegenspraak; immers een bekend dichter en criticus Ikeburo Kiyokaze beweerde dat hij een uta (lied) uit het Manyoshu verre ver koos boven de gedichten in nieuwen stijl. Zoo luwde de geestdrift, ook onder de uit gevers van 't Shintaishi-sho zelf (ïoyama, Yatabe en Inouye Tetsujiro). Maar terzelfder tijd werd ook door anderen vertaald en oor spronkelijk gewerkt; zoo schreef Tsubo-uchi Yuzo verschillende romans en drama's en vertaalde of liever bewerkte Othello", Hamlet" en Juliiïs Caesar'' voor het Japansche tooneel. Zoo dramatiseerde Fukuchi Genchiro Les Misérables", vertaalde Mori Eintaro Emilia Galotti" en maakte Osada Le Monde oül' on s'ennuie" tot grondslag van een Japansch blijspel. Het Soshi Shibat (Het jonge tooneel) van Kawakami, die met zijn vrouw Sada Yakko ook in onze hoofd steden voorstellingen gaf, werkte sterk mede tot de verbreiding van moderne opvattingen en denkbeelden. De bekendste novellist en lyricus van dezen tijd is Yamada Taketaro, wiens gedichten duidelijk van Europeeschen invloed doen blijken. Meinc Angcn die ilicli allein nur schaucn, jVf'-ine Triinen, die unbewu«zt mir (auen, Wurum siehtt Du MC nicht ? ?ttHlllmltlllllllllmlIlHltlllMlllllllmlHIIIMIMmilllllltllllllllllllltl Hij redeneerde met zichzelf, en hield zich voor, dat hij waarschijnlijk overdreef; het was immers een onmogelijkheid, Alice altijd te onttrekken, aan den omgang met meiiPcbon, die niet voor haar waren geschikt.. . En wat voor kwaad kon het haar doen, haar, wier koel-reine ziel ondoordringbaar was voor eiken slechten invloed .. . liet was ook niet, dat hij daarvoor vreesde, maar alles, wat haar zou kunnen kwetsen, of ook maar even hinderen, trof hem als een pijn, in zijn, voor baar, overgevoelige ziel. Hij zou wel al het smartelijke en slechte van haar willen weren, zoodat haar leven werd n rustig geluk, hij verlangde haar vrij te zien, van alles, wat haar, ook maar voorbijgaand, onaangenaam was . . . Want hij had haar lief, hij wist het, dat hij haar liefhad... maar óók, dat zijn liefde een stille, begeertelooze, teedere toegenegenheid was, die niets voor zi<;h;:elven wilde, of durfde eischen, wier eenige wensch was haar tevredenheid, Mar geluk. Het was al zoolang, dat hij haar liefhad. Hij kon zich niet herinneren, ooit in haar bijzijn, dat zoete, warme gevoel niet te hebben, gekend, die innigheid, die hem algeheel doordrong, wanneer bij haar zag, in haar zachte bevalligheid, of haar stem mocht hooren en haar welluidenden lach. Hij liad haar leeren kennen na haar huwelijk, maar nooit had hij het betreurd, het kunnen be treuren, dat zij voor hem onbereikbaar was, want hij zag haar gelukkig zijn. met haar man, in efn gelijkmatige, rustige weltevredenheid. Sorns begreep hij het niet, hoe het mogelijk kon zijn, dat zijn liefde zoo geheel en al vrij van zelfzucht en hartstocht was, hoe het hem voldoende kon zijn, met haar te spreken, op den toon van een opervlakkigen vriend. Maar zijn gevoel voor haar was zoo teer,was van het fijnste en menschelijk mooiste, dat hij in zich wist te bestaan ; en zij, door haar liefelijke, rein-zachte persoon lijkheid, stond voor hem, zoo onaanrandbaar en hoog, dat nooit een daad hem mogelijk zou zijn, een woord hom van de lippen ze u willen, dat haar misschien een smart, of ook maar een vluchtige onaangenaamheid was. Zijn liefde was hein genoeg, omdat zij het Dleses Lacheln, das dir nur mag erblnhrn, Diese Wangen, die nur für dich er^liihen, Warum siehat Du sie nicht? O Grausame Du, Du sahest keins Und wülmst mein Herz doch so kalt wie Doins l O satiot Du nur in mein Herz hint'in, Dann sëhest l)u aueh: es ist nur Dein' De nieuwe dichter, voor wien Yarnada moest wijken, was Ozaki Koyo, die meer bekend is onder zyn schuilnaam Momiji Yamahito. Hij verzamelde een bent bewonderaars om zich heen, en gold als de leider. Intusschen legde zich deze Ozaki op een kunstemakerig, efl'ektbejagend, gezocht soort van stijl toe, zoodat ook daar weer de terugslag op volgde. In 1897 verscheen een verzameling proza en poëzie, getiteld: Hana Momiji (?B'oemeu en Herfstbladereu",) door drie dichters samen gesteld, waarin weder naar natuur en eenvoud wordt gestreefd, liet rationalisme, 'dat in de hoogere kringen tot'atheïsme was geworden, wordt weder op zijde gedrongen door het Neo-Boiddhisrne, dat zijn voornaamsten ver tegenwoordiger vindt in Koda Eohau, een fijnzinnig novellist, die ook in het leven zijn eigen weg gaat, ver van-elke kliek, maar toch, een van die dichters, van welke uien groote verwachtingen koestert, Schrijvers slotwoorden luiden: So wird Japan, nachdem es eine Zeit scjiien dagz es ganz in der westlichau Kultur autgehen werde, wohl den weg zu sich selbst zurückfinden mussen, ehe es wahrhafi frëi wird. Dann erst wird es sich auch zeigen, welche Kraftenoch in seinen Volke schlummern und ob es auch jetzt nicht nur die Kultur eines anderen annehmen, sondern vou ihrem Grunde aus zu einer höheren nach seiner eigenen Wesensart gelaugen kann". Behalve over de poë/>ie handelt Hauser ook over den roman en het drama, die ik hier slechts even ter loops aanroerde, waar dat noodig scheen. Het artistiek uitgevoerde, mot twee gekleurde en twaalf zwart en-wit illus traties versierde boekje, geeft een duidelijk en onderhoudend geschreven overzicht van de Japansche letteren. Den Haag, 11 Oct. 1904. EDWAKD B. KOSTER. wielen VIII en II De prozageschriften van de löe en de eerste helft van de 16e eeuw zijn meest van gods dienstige, wetenschappelike of didaktiese aard. Het pro/.a werd niet als kunstvorm beschouwd of toegepast. Daarom zijn de volksboeken uit die tijd voor ons van groot belang ; zij vormden de uitspanningslektuur voor het algemeen, vooral voor hen die te weinig letterkundig ontwik keld waren om smaak te hebben in de werken van poelen en rederijkers ; wij kunnen ze dus niet missen als we ons een voorstelling wil len vormen van de trap van ontwikkeling waarop destijds het lezend publiek" stond. Daa,rom alleen al is de reeks Nederlandsche volksboeken opnieuw uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederl. Letterkunde", waarop hier al eens de aandacht werd geves tigd bij het verschijnen van de eerste num mers, een uitgaaf die de steun verdient van allen die onze letterkunde bestuderen of er hart vror hebben. Als No. 8 en 9 V«n de reeks zijn nu ver schenen : Een schoon-e historie van Tuiias ende Floreta, seer ghenuechlyk om lesen. Hoe Turias die schoone Floreta ontschaeckte ende hoe hij namaels coninck van Persen ghecroont werdt" en Een suvorlyc exempel hoe dat Jesus een heydensche maghet een Soudaensdochter wech leyde wt haren lande." No. 8 is uitgegeven door dr. C. Lecoutere en dr. W. L. do Vrecse, No. 9 door dr. G. J. Boekenoogen. Beide nummers bevatten even als de vorige een herdruk van de tekst met verklaring van enkele woorden aan de voet van de bladzijden, en als bijlagen : een biblio grafie van het volksboek, een .opgaaf van de litteratuur er over en aanteekeningen betref fende de herdruk, terwijl in No. 9 nog een afzonderlik hoofdstuk over de verschillende lezingen van het lied van de Soudaens dochter" opgenomen is. In beide nummers zijn ook weer de af kor tingen opgelost, de letters u en v overeen komstig liet tegenwoordig gebruik verwisseld, blij bare drukfouten verbeterd en ingevoegde woorden tussen teksthaken geplaatst ; in No. 9 zijn de oorspronkelike leestekens behouden. Van de historie van Turias is de oorstille, bet pure, het zacht-ontroerende, het vermoeiende en verreinende in zijn leven deed komen, omdat zij hem een weldadige be wogenheid gaf in zijn vlak en banaal-laag bestaan. I-Jij had haar lief... maar meer dan een willend verlangen, was zijn gevoel voor haar een beschermende goedheid, een wensch. een eisch aan het lot, om haar be vrijd te doen blijven van onrust en pijn. Hij verwonderde zich soms, dat zijn vriend dienzelfden aandrang, als hij niet voelde, om haar ver van de wereld te houden, en ver van de menschen. Maar hij wist, dat diens liefde anders, want werkelijker was, dan de zijne, die te ijl, te ontastbaar voor reëele uitingen scheen, en hij berustte, omdat hij no« nooit aan haar een .zweem van gekrenktheid bespeurde. Maar nu . . . hoe was het mogelijk, dat haar fijngevocüge /.iel de ruwheid der aanrakingen, als die van dezen grof-bewerktuigden, onbe dacht/amen man kon verdragon .. . Zonder eenigen schroom vertelde Charles, terwijl het diner zijn voortgang had, maar voort, en hij zag, dat ?zijn vriend zich vermaakte... Jij bent toch ook wel 's in de Moulin Rouge geweest, 's pas, Jacques ? ... En hij citeerde : Moulin Eouge, Moulin Rouge, Pouiquoi inouds tu, Moulin Rouge, l'our l'amour . . . ou pour la mort? . . . Pour l'amour ..." zei hii, on daarna la mort... maïs qu'est ce que <;a liche ? Altijd nog beter than never to have loved at all . . ." Uit beleefdheid wendde Charles zich ook wel tot hém ; hij sprak over den Jardin de Paris, en vroeg hem: Connaisse/;?... maar hij antwoordde : Neen, hoewel hij er was geweest, en luisterde, zonder te willen,.naar het verhaal der grandes quadrilles, en der galop final, waarbij Charles telkens: ma pure parole, j'blague pas... herhaalde, en hij hoorde hem namen noemen, namen van de butte", Blanche de Castille ... la inóme Fromage . . . Rayon d'Or ... of la Goulue . . . zoodat hij, met een vage schaamte, een weeë, nerveusc geprikkeldheid keek naar hdur . . . Maar zij zat met neer-geslagen oogen en een lichten sprong niet bekend; verondersteld is dat het boek uit het Frans vertaald zou zijn, maar de uitgevers van deze herdruk verklaren, geen bewijs gevonden te hebben, dat het verliaal ook in Frankrijk bekend is geweest. Voor deze herdruk hebben de uitgevers het enig bekende eksemplaar gebruikt, dat in 1554 te Antwerpen door de weduwe van Jacob van Lies\eldt gedrukt werd. Het verhaal herinnert telkens aan andere bekende romans; Voor de meeste motieven zouden waarschijnlijk voorbeelden, vooral in de Arthurromans, te vinden zijn. Oorspronkelik of niet, in elk geval lijkt Turias een produkt van de nabloei der rid derromans; de held blijkt in de loop van 't verhaal wel een held in 't gevecht, maar vooral in 't begin vloeien zijn trr.nen te licht, en onderwerpt hij zie'T te geniakkelik aan zijn ondergescliikten, waar die de door hem geschaakte prinses Floreta in zee willen werpen om een storm te bezweren. Hadden al e ridders zo gehandeld waar het leven van hunne dame" op 't spel stond, het woord ridderlik zou een andere betekenis hebben. Ook de matheid in de beschrijving van de gevechten, waar we telkens dezelfde van elders bekende termen vinden, wijst op een ontstaan in een tijd toen de ridderpoëzie niet meer in volle bloei was. Het exempel" of de legende van de Sou daensdochter zal bij menigeen, die het voor recht had professor Paul FréJéricq over het volkslied te horen, aangename herinneringen opwekken. Diepe indruk maakte het naïef vrome lied indertijd (i880) op een talrijk publiek, voor 't meerendeel aan zulke litte ratuur niet gewoon, toen prof. T. het met vlaams getinte klanken en, in de beste betekenis van 't woord, zangerig voordroeg, na een korte inleiding over middeleeuwse mystieke poëzie, Vergelijken we het lied, zoals het met ver melding van verschillende afwijkende lezin'gen in de bijlagen meegedeeld wordt met de prozabewerking, dan blijkt dat deze er ver bij achterstaat. De bewerker heeft tot schade van 't geheel hier en daar de tekst bekort, en daarentegen aan hei slot een uit breiding gegeven, die minder goed past bij het voorgaande: de bekende voorstelling van de liefde tot Christus in de vorm van een aardse liefde lijkt geparodieerd waar de jonkvrou v ook in den staat der heiligen echten" wenst te zijn en de abt, die haar onderricht heeft in 't geloof, haar voorstelt hem als haar man te beschouwen. Wel staat er: ende si was hier mede te vreden ende sy meynde dat sy den echten staet aldus volbracht hndde", maar dat belet niet, dat wij hier het naïeve van de mystiek tot onnozelheid zien worden. Bij het kiezen van woorden, die in uit gaven als deze Volksboeken verklaard moe ten worden, geeft uien licht voor de een te veel, voor de ander te weinig. In de beide hier besproken nummers hebben de uitge vers blijkbaar alleen 't nodigste willen geven. In No. VIII was rn. i. een verklaring wenselik geweest bij: moedeloos (53). al waert sake (54), waert sake (59), ontsach (64), met goeder herten (74), wellusticheit (7ö), vervolchden (77), middelen (77); en in Xo. IX bij noch ('i), gebot (5) en ontbeit (6). J. L. C. A. MEIJER. Me few. Een, boerenoorlog in Friesland, door S. BAKTSTK.A. Leeuwarden, Meijer en Schaafsma. .Wie de romans van Van Lennep leest en bewondert, of uit zyn jonge jaren zich nog met genoegen De Koos van Dekema" her innert, wie OltmaiH vereert of heeft vereerd, wie iets gevoelt voor de Friesche geschiede nis, zal ongetwijfeld dit boek willen lezen. Wigle Wever! Een tweede Groote Pier? Een man als de Schaapherder of de Bossche ossenkoopman? Een nationale held? Een Wilhelm Teil misschien? De naam werkt susgestief. O! zeker zal hij zwerven door 't land, door 't Friesche land, om op't meest onverwachte, maar altijd juiste oogenblik, als een redder in den nood te komen aanjagen, aanstappen, aansluipen als een andere schaap herder. Wellicht is hij een aanvoerder, een spion misschien, in ieder geval een buiten gewone persoonlijkheid. Neen, hij is niets van dit alles. Hij is gewoon, heel gewoon. Verdrukt als zijn lotliMlllllllllllllllllllllllllllïlflIllllllllllMllllljlllllllM* beleefdhoidsglimlach om de lippen ; het kon zijn, dat zij geen acht sloeg op de verhalen. Na het diner, in de rookkamer, vertelde Charles van meer bepaalde feiten, Jacques vroeg hem steeds naar meer. En hij kon zich voorstellen,als de omstandigheden hem Charles niet in haar nabijheid hadden doen aantreffen, met genoegen naar hem te hebben geluisterd. Hij was zoo opgeruimd en onderhoudend en zoo natuurlijk in zijn manieren, hij was zoo knap van voorkomen en deed zich zoo aan genaam voor, dat het bijna niet anders kon, of hij had een charme voor vrouwen. Maar hij wist, dat Charles Alice onsympathiek moest zijn, hij wist het, omdat hij haar kende, toch, in een behoefte, om overtuigd te wor den en gerustgesteld, vroeg hij, terwijl hij 's avonds naast haar naar bet rijtuig ging: Je hebt Charles verleden jaar ook in Ostende ontmoet, hoe vind je hem?" Zij zag hem aan, met haar oprechte, open hartige oogen, waarin hij nooit, dan met blijdschap, om hun volkomen klaarheid, kon zien. Jacques mag hem graag," zei ze. 't Is ook z'n eigen neef... maar ik... ik weet niet waarom ... ik heb iets tegen hem . . ." Dankbaar bepeinsde hij, dat het juist zoo was, als hij het had gedacht. En zelfs zóó onervaren in het loven was zij, dat zij de oorzaak van haar antipathie niet begreep . . . En een verteedering greep hem aan voor haar, die zoo jong, zoo rein en gelukkig-on\vetend was, en hij keek naar haar, met stillen, eerbiedigen blik . . . naar het mooie zachte gezicht, met de glanzende, lichtblauwe oogen, en den zuiveren mond, naar de jeugdige, slanke gestalte, die zich steeds zoo bedaard en bevallig bewoog... en hij voelde zich doorgloeid van een heerlijke vreugde, omdat hij haar zien en in haar nabijheid niocht zijn. Aan de landzijde van het Kurhaus stond het rijtuig stil; Charles hielp Alice er uit; hij volgde, met zijn vriend, die beiden naar de vestibule. Het was er druk, door den aanvang van het concert; zij moesten wachten bij bet tourniquet, en nadat Jacques de kaarten had getoond en was doorgeloopen, genooten, van alles beroofd als de anrttren; zijn kinderen vermoord, gevlucht, verkracht, zijn have verwoest, zijn leven geknakt... als van zoovele anderen. Hij zint op wraak als al die anderen. Hij is het type van de ver drukte kleine luyden" van die dagen, die donkere' dagen van overheersching en ver drukking, van knechtschap en armoede, van roof en moord, van haat en verraad. Maar hij kan niet zijn de hoofdpersoon van een roman. Hij speelt in dit naar hem genoemde boek geen rol. De auteur had evengoed een anderen naam kunnen kiezen; SyrteiDa, de edelman, Jelle Bern, de smid, Peter Herbadegum... Maar ook deze perso nen treden niet op den voorgrond; de auteur voert hen ten tooneele, laat ze onmiddelijk weer los, vermeldt nog even dat ze zijn ver moord, gesneuveld, gevlucht en vindt 't dan voldoende zoo. In dit boek is geen intrige, die 't verhaal spannend maakt, 't Is een aaneen schakeling van verschillende episodes, een waarschijnlijk historie-getrouw verslag van wat gedurende een bepaald tijdvak voorviel. Maar een roman is dit boek niet. 'c Is er mee gegaan als met de meeste historische romans: de auteur moet kiezen tusschen roman en historie. Wat 't eene deel te veel krijgt, moet van 't andere deel af. Slechts enkelen hebben, door groot talent, door een gelukkige greep te doen, beide deelen kunnen samenvoegen tot een harmonisch geheel, tot een kunstwerk. Den auteur Bartstra is dit niet gelukt. Of heeft hij. in aangenamen ver haaltrant, ons historie willen geven, en niet meer? Dan voorzeker, is hij wel geslaagd, al is de vorm, om door monoloaren en dia logen historische uitdrukkingen en toestanden ter kennis van den lezer te brengen, altijd wat stijf. Flij heeft ons in kennis willen brengen met de toestanden in Fries'and tijdens de Saksische -overheersching en 't boek is ge worden een droeve schildering van jammer en ellende, 't Volk uitgezogen en vertrapt door adel en geestelijkheid en deze weer in permanenten stryd met elkaar en den Sakser. 't Onrecht zegevierend over het recht. Ver raad aan alle kanten. Brandstichting overal. Stinzen verwoest, dorpen geplunderd, solda ten als belastinggaarders ... Maar dat te dulden op den duur, is niet der Friezen aard. En de auteur verhaalt ons, hoe de adel zich vereenigt, en hoe het volk zich vereenigt. \V'e wonen vergaderingen bij, we leeren ze kennen de Aylva's, de "Walta's, de Galerna's, de Syrtema's, in hun adeltro's, hun wraakzucht, en Buwa Feytazoon en Dylcke Schroder en Douwe Elgcrsroon. Eén is hun leus, weg met den Sakser! AVij willen vrij wezen. Vrije Friezen, zonder schatting of excys! En zij allen, op hun knieën, zweren den eed: Wij lyouwet ende swarret to Gode ende to da llilgen eilander hou endetrouto wessen, alsoe lange alser dawa fait, wetter walt, gers groyet, beam bloyet. Nu is de auteur in zijn kracht. Hij wil ons dat alles laten zien. Welnu, wij zien H. Helder en duidelijk staat ons nu alles voor oogen. En wanneer, na veel geharrewar, besloten wrordt op te trekken naar Franekt-r, dan gaan we mee, mee den Sakser te lijf, mee den Sakser bestormen in zijn veste. Een Fries is moedig en dapper en als 't genoeg is niet 't getreiter en het onrecht, dan den harden kop er tegen. Dan niet gerust voor 't onrecht gewroken is en de indringer verjaagd. Maar de Frieèis ook koppig en eigenzinnig. Aanvoerders, waarachtig niet. Niemand heeft iets te komuiandeeren over een vrije Fries. Belegeringskunst, gekheid. Dat was misschien noodig voor die overlandsche kerels, niet voor hen. Zoo als zij 't deden, was t goed, best, onverbeterlijk. En wie soms nog iets had pp te merken, -kon zijn opmerkingen aan de visschen nieedeelen. Hij ging 't water in, dood eenvoudig. Toen hier nog bijkwam, wat zoo hier en daar uit de welvoor/.iene kloos terkelders werd voor den dag gehaald, wijn, bier, kuipen vol vleesch, rookworst en ham van de deijsen", toen werd 't een echte janboel. Maar ten slotte, toen men wat was uitge raasd, toen de kelders lee^ raakten, (en dit is zolfs bij kloosterkelders mogelijk) kon 't kalm overleg weer eens een woordje mee spreken. Er kwam waarlijk zoo iets vaneen organisatie tot stand. Zelfs werden er aan voerders gekozen. Ja, er kwam een busse" in batterij tegenover Syaerdema^tins. Een keerde hij zich naar Alice om, zoodat zij vóór kou gaan. Maar zij lelte niet op hem; zij luisterde met neergeslagen oogen en glimlachend, naar Charles, die zijn hoofd tot haar neer hield gebogen, en die haar iets scheen te vragen, heftig, dringend, met nerveuse gejaagdheid. Hij schrikte, zonder te weten waarom, maar terwijl zijn hart fel begon te kloppen, lette hij scherper op Charles en Alice, die zich oogeriblikkelijk veilig schenen te achten in het drukke gew-oel. En toen zag hij het, dat zij de oogen opsloeg naar Charles, en dat zij, niet altijd denzelfden klaar-reinen blik, opkeek in den zijne, die brandend en hartstochtelijk was, en dat zij toestemmend knikte, en dui delijk verstond hij, dat zij zeide, met haar kalm-zachte stem : Morgen. Werktuigelijk liep hij door. Zijn hoofd was gebogen, zijn oogem hield hij neergeslagen. als iemand, die, schuw, zijn te groot e, ver nietigende smart verbergt. Zijn slapen klopten, het gonsde in zijn hersenen, een moment was het hem onmogelijk te denken. Maar toen begon hij weer te begrijpen, en, met een schrijnende, gloeiende pijn, drong het tot hem door, het begrip, dat hij zich in haar be drogen had, dat zij nooit was geweest, degene voor. wie hij haar hield, dat alles schijn Was aan haar, haar kinderlijkheid, de onschuld van haar blik, haar schroom voor het leven . . . dat zijn voorstelling voor haar een bittere vergissing was, en dat zijn liefde . . . zijn liefde voor haar, een smaad was, aan zichzelven begaan . .. Zij was niet goed, niet onwetend, niet rein ... Zij veinsde dat alles uit een gerailineerden, peryersen lust, om door devoten eerbied te worden omringd. En zóó had hij in haar geloofd, dat hij nu, om haar bedrog, om haar bedaarden leugen van strak J, om haar huichelende houding, die haar bijna tot natuur was geworden, zichzelren ver achtte, omdat hij dit alles niet had doorzien. Hij had haar liefgehad . ,. haiir had hij lief gehad... en een rilling van af keer ging door hem heen ...

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl