Historisch Archief 1877-1940
Ne. Ié28
DS AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
luid een veelbewogen leven. Na een verblijf
aan het hof in gunst en aanzien, werd hij
na den 'dood van den keizer een Boeddhistische
m«Hmk en werd ten slotte sojo (bisschop)
?mi aijn klooster. Narikira (825?880), die
bjj a-He vrouwen geliefd was en zelfs de
gnasteling van een keizerin, schrijft toch, of
Misschien jnist daarom, gedichten vol
Weltschmerz" en is de Japansche Byron:
WürJen hietfieden nif,
Die Kirschen Bliiteu tragjn,
» Brauclite das Herz aiich tiej
Ihr Welken zu beklagen.
Hasseu musz ich den Mond,
Deun diese Monde ebeu,
Zu Jahren angehüuft;
Werden mein Alter geben.
Mebr als dtr au von den Büschen,
Am Herbstesmorgen ihn macht,
Weine icb. nun um ('ie Ferne;
Den Aèvmel nusz in der Nacht.
Tsarayuki is de eigenlijke stichter van de
nieuwere poëzie, waarvan hjj 't eerste voor
beeld van volmaakte harmonie was. Hij
streefde naar de groot rte opjectiyiteit, naar
het opgaaa van het j>e«»ooalijlse ion
hetalge?aeene. Slechts zelden zingt hij van zichzelf
Mi van zijn eigen vreugd en leed,' zijn gansene
liefde geldt de natuur, die hij in haar
wisselfengen gadeslaat en telkens weer vindt hjj
lÉeuwe woorden tot lof van zijn pruime- en
kersenbloeeemg:
So viel*! Sehnee ist gefallen,
Dasz auf den Baimen allen
Ein Blutesflor entstand,
Wie ihn keia Lenz gekannt.
Waren die Pflanmenblüten
S» dnftlos wie der Sehnee,
Zn pflücken waste sie keiner,
' "Bftmit er sich nicht betrogen seh.
Kog kortere gedichtjes zjjn o. a.:
Wie bist du Van, o S"H"nernacht!
Da ich 'eret kaum rai Schlummer lag,
I»t sckon des Kuckncks. Riif erwacht
Oud mit inm der neue ag.
en
WoM tropfen im Lanii der Traame
VBD Tan Oebüsche und Baume,
Deun eiue Nacht, in ihm verbracht,
Hat mir den A rmt-1 gaivz fencht gemacht.
fosg n .gedicht worde uit dit bloeitijdperk
der lyriek irier meegedeeld, het heet Liebe",
en de dic&ter er vaa is onbekend.
Ke 'Liebe Btnrmt dorch mein Heiz
Wie duren Waldir nrèdernarts,
Verborgtn ren. Laobdickicht,
Ein Bergstrom 'briebi.
Selbat auf dtm kablcn Felsenjoch
Wurzelt die Fichte ein ;
Die L:eke w:rd met weu'ger noch
ZuCrieden sein.
Die Aermel meines Genands
Sind feucht von Tranen ganz,
Doch fragt man mich deswegen,
Sag k-h: vom Frühjahrsi'egeu.
longlaaLte das Kraut Vergessen mit Namen,
Wacbse ans etnem Samen,
Doch nun erkannt' ich mil Schmerzen :
Es wa'chst in liebelosen Herzen.
Noch eiiler als Letteru zu schreiben
In einen Strom, der niedersthaumt,
Ist es, von einer zu traumen,
Die nicht von einem trauint.
Op de bloeiperiode volgde een tijd van
verval. Het hofleven wordt weelderig en
bandeloos, door kuiperyen wordt zelfs een
man als de geleerde Michigane, voorvechter
van het nationalisme (845?903) verbannen,
enkele families worden machtig en strijden
met elkander om den voorrang; een roof
ridderschap ontstaat en dientengevolge telkens
nieuwe volksopstanden. De kloosters worden
de toevluchtsoorden der armsten en der
vogelvrij verklaarden, de bisschoppen leven
met elkander in onmin en bestrijden elkaar
in 't open veld. Koo verloor de poëzie ook
nog haar laatste toevlucht, die de kloosters
haar hadden geboden. Ook ontaardde het
fijne, teedere en spee'sche van vroeger in
pedantisme en gemaaktheid. Toch stekeja er
in dezen tijd nog eenigen uit, en wel Kinto
(967?1041) en Saigyo (1118?1190). Na, allerlei
woelingen, omwentelingen en wanordelijk
heden verzamelde de grootste nationale
held van Japan Toyotomi Hideyoshi, die als
keizer regeerde van 1585?1598, meer dan
150000 man voor een veldtocht tegen Korea,
dat geheel veroverd werd. Hideyoshi was
ook dichter. Tevens kwam in dezen tijd in
plaats van het tanka het haikai op, een vers
MORGEN,
DOOR
JEANNE REYNEKE VAN STTJWE.
Toen hij, dien middag, liet salon binnen
trad, zag hij, dat zij en haar man niet alleen
waren, zooals hij had verwacht, en zooals
steeds gebeurde, wanneer hij bij hen kwam
dineeren, op den eenmaal voor vast bepaalden
dag in de week.
Hij keek naar den tweeden gast,een breeden,
blonden jongen man, niet het voorkomen van
een Parijsehen boulevardier. Hij kende hem,
het was een neef van zijn vriend, en een
enkele maal had hij hem bij dezen ontmoet.
We hebben onverwacht 'n logégekregen,"
zei zijn vriend. Jullie kent elkaar ?"
Beiden stemden toe. En toen allen, na
het groeten en handdrukken wisselen, weer
gezeten waren, mengde zijn vriend hem
aanstonds in het loopende gesprek.
Hij trachtte te luisteren en niet verstrooid
te antwoorden, op de vragen, die hem werden
gedaan, maar het was hem onmogelijk, een
heimelijk onaangenaam gevoel te overwinnen,
dat hem bevangen had, zoodra hij zijn vriend
hoorde zeggen :
Charles wou in 'n hotel gaan, terwijl wij
hier wonen, zoo vlak bij Scheveningen...
en dat, terwijl hij ons, verleden jaar, in
Osteiide, zoo in alles van dienst is geweest l"
Ce ne serait que poli... ik kwam immers
onverwacht..." had Charles daarop geant
woord. En hij begreep niet, hoe zijn vriend zoo
blijkbaar er op gesteld kon zijn, dezen jongen
man in de nabijheid van zijn vrouw te
weten, dezen verfranschten Hollander, die,
in zijn voortdurenden glimlach, een herin
nering scheen te bewaren, aan amusementen,
waarover bij niet spreken kon en in wiens blik
nog de na-glans lichtte van vreemde, woelige
feesten, te zien in de onmiddellijke tegen
woordigheid zijner vrouw, zijner jonge, kinder
lijke, onschuldige vrouw . ..
van 17 lettergreepen in drie regels (het tanka
bevatte er 31 in vijf); de bekendste
haikaidichter is Matsuo Basho (1644?1694), die
zich toelegde op wat men in Roemer Visschers
tijd Sinnepoppen noemde. Eenige haikais
van Basho luiden:
Die Zikade zirpt,
Und niclits vci'riit,
Dasüsie noch heute stirbt.
Der er;te Sehnee am Flusz,
Er Kugt nur ebeu den
Glailiolus.
Auf einen wdken Aït
Flog eine Herbsteskrahe,
Zur Abendrast.
Terecht zegt Hauser: In dieser Knappheit
war es allerdings eine Kunst, berhaupt etwas
iu sagen". Van. Ibara Saikakti wordt bericht
dat hij op n dag 23000 van die haikais kon
klaarspelen l
Van 1549?1639, terwijl in Middeneuropa
de hervorming alle geesten in beweging
bracht, heeft men in Japan het intermezzo
van 't door Jezuïeten ingevoerde Christendom,
dat in een reusachtig bloedbad eindigde
(waren er toen geen gepantserde vuisten?) en
gevolgd werd door een Neo-Confucianisme,
dat in de plaats kwam van 't Boeddhisme.
Terzelfder tijd had men in Europa de rationa
listisch-intellectualistische strooming, en ik
vrees dat Hauser laatstgenoemde wel wat
te kort doet, waar hij schrijft: um in der
Vernünftigkeit" Christian Wolu's seine
weiteste Ausbreitung und groszte Plattheit
zu erreichen". Immers het optreden van
Leibniz, Thomasius, Wolf en anderen was te
dien tijde een heilzame reactie tegen domperij
en bigotterie, en heeft ten zeerste bijgedragen
tot het redden van.verstand en gemoed uit
waan, dwaling, domheid en dweperij. Ook
in Japan werd de geest der kritiek vaardig,
?en een harer eerste vertegenwoordigers was
de geleerde Kamo Mabuchi (1697?1769),
wiens meestbeteekenende leerling Motoori
Norinaga was (1700?1801). Intusschen bleef
de geest van nuchterheid die met het haikai
was binnengekomen bestaan en week eerst
toen Japan zich voor de Europeesche cultuur
opende en aan haar zijn krachten leerde meten.
In 1879 begon de Europeesche invloed op
Japan, waar het radikalisme had gezegevierd,
en waar men zelfs zoo anti-nationaal mogelijk
dacht aan de mogelijkheid om het Engelsen
als algemeene verkeerstaal in te voeren. Het
ongelooflijk assimilatievermogen van de Ja
panners leerde hun tevens de Europeesche
talen zóó goed beheerschen, dat zij er zelfs
boeken in konden schrijven die den vreem
deling ternauwernood verrieden. Men begon
allerlei Europeesche ?chryvers in Japan te
vertalen, en de .namen van Victor H ugo,
Shakespeare, Byron, Lytton Bulw.er, Goethe,
werden er bekende klanken. Yatabe ver
taalde de bekende Elegy" van Gray, bene
vens gedichten van Tennygon Charles
d' Orleans en Longfellow, Toyama vertaalde
tooneelen uit Shakespeare. Bovendien ver
scheen in 1882 het Shintaishi-sho of het boek
met gedichten in nieuwen stijl, waarbij men
natuurlijk niet bleef hangen aan de 31 syllaben
van het tanka. Het verschijnen van deze
gedichten baarde veel opzien, maar verwekte
ook tegenspraak; immers een bekend dichter
en criticus Ikeburo Kiyokaze beweerde dat
hij een uta (lied) uit het Manyoshu verre ver
koos boven de gedichten in nieuwen stijl.
Zoo luwde de geestdrift, ook onder de uit
gevers van 't Shintaishi-sho zelf (ïoyama,
Yatabe en Inouye Tetsujiro). Maar terzelfder
tijd werd ook door anderen vertaald en oor
spronkelijk gewerkt; zoo schreef Tsubo-uchi
Yuzo verschillende romans en drama's en
vertaalde of liever bewerkte Othello",
Hamlet" en Juliiïs Caesar'' voor het
Japansche tooneel. Zoo dramatiseerde Fukuchi
Genchiro Les Misérables", vertaalde Mori
Eintaro Emilia Galotti" en maakte Osada
Le Monde oül' on s'ennuie" tot grondslag
van een Japansch blijspel. Het Soshi Shibat
(Het jonge tooneel) van Kawakami, die met
zijn vrouw Sada Yakko ook in onze hoofd
steden voorstellingen gaf, werkte sterk mede
tot de verbreiding van moderne opvattingen
en denkbeelden. De bekendste novellist en
lyricus van dezen tijd is Yamada Taketaro,
wiens gedichten duidelijk van Europeeschen
invloed doen blijken.
Meinc Angcn die ilicli allein nur schaucn,
jVf'-ine Triinen, die unbewu«zt mir (auen,
Wurum siehtt Du MC nicht ?
?ttHlllmltlllllllllmlIlHltlllMlllllllmlHIIIMIMmilllllltllllllllllllltl
Hij redeneerde met zichzelf, en hield zich
voor, dat hij waarschijnlijk overdreef; het
was immers een onmogelijkheid, Alice altijd
te onttrekken, aan den omgang met meiiPcbon,
die niet voor haar waren geschikt.. . En wat
voor kwaad kon het haar doen, haar, wier
koel-reine ziel ondoordringbaar was voor eiken
slechten invloed .. . liet was ook niet, dat hij
daarvoor vreesde, maar alles, wat haar
zou kunnen kwetsen, of ook maar even
hinderen, trof hem als een pijn, in zijn, voor
baar, overgevoelige ziel. Hij zou wel al het
smartelijke en slechte van haar willen weren,
zoodat haar leven werd n rustig geluk, hij
verlangde haar vrij te zien, van alles, wat
haar, ook maar voorbijgaand, onaangenaam
was . . . Want hij had haar lief, hij wist
het, dat hij haar liefhad... maar óók, dat
zijn liefde een stille, begeertelooze, teedere
toegenegenheid was, die niets voor zi<;h;:elven
wilde, of durfde eischen, wier eenige wensch
was haar tevredenheid, Mar geluk.
Het was al zoolang, dat hij haar liefhad.
Hij kon zich niet herinneren, ooit in haar
bijzijn, dat zoete, warme gevoel niet te hebben,
gekend, die innigheid, die hem algeheel
doordrong, wanneer bij haar zag, in haar
zachte bevalligheid, of haar stem mocht
hooren en haar welluidenden lach. Hij liad
haar leeren kennen na haar huwelijk, maar
nooit had hij het betreurd, het kunnen be
treuren, dat zij voor hem onbereikbaar was,
want hij zag haar gelukkig zijn. met haar
man, in efn gelijkmatige, rustige
weltevredenheid. Sorns begreep hij het niet, hoe
het mogelijk kon zijn, dat zijn liefde zoo
geheel en al vrij van zelfzucht en hartstocht
was, hoe het hem voldoende kon zijn, met haar
te spreken, op den toon van een
opervlakkigen vriend. Maar zijn gevoel voor haar
was zoo teer,was van het fijnste en menschelijk
mooiste, dat hij in zich wist te bestaan ; en
zij, door haar liefelijke, rein-zachte persoon
lijkheid, stond voor hem, zoo onaanrandbaar
en hoog, dat nooit een daad hem mogelijk
zou zijn, een woord hom van de lippen ze u
willen, dat haar misschien een smart, of ook
maar een vluchtige onaangenaamheid was.
Zijn liefde was hein genoeg, omdat zij het
Dleses Lacheln, das dir nur mag erblnhrn,
Diese Wangen, die nur für dich er^liihen,
Warum siehat Du sie nicht?
O Grausame Du, Du sahest keins
Und wülmst mein Herz doch so kalt wie Doins l
O satiot Du nur in mein Herz hint'in,
Dann sëhest l)u aueh: es ist nur Dein'
De nieuwe dichter, voor wien Yarnada moest
wijken, was Ozaki Koyo, die meer bekend is
onder zyn schuilnaam Momiji Yamahito. Hij
verzamelde een bent bewonderaars om zich
heen, en gold als de leider. Intusschen legde
zich deze Ozaki op een kunstemakerig,
efl'ektbejagend, gezocht soort van stijl toe, zoodat
ook daar weer de terugslag op volgde. In
1897 verscheen een verzameling proza en
poëzie, getiteld: Hana Momiji (?B'oemeu en
Herfstbladereu",) door drie dichters samen
gesteld, waarin weder naar natuur en eenvoud
wordt gestreefd, liet rationalisme, 'dat in de
hoogere kringen tot'atheïsme was geworden,
wordt weder op zijde gedrongen door het
Neo-Boiddhisrne, dat zijn voornaamsten ver
tegenwoordiger vindt in Koda Eohau, een
fijnzinnig novellist, die ook in het leven zijn
eigen weg gaat, ver van-elke kliek, maar
toch, een van die dichters, van welke uien
groote verwachtingen koestert,
Schrijvers slotwoorden luiden: So wird
Japan, nachdem es eine Zeit scjiien dagz es
ganz in der westlichau Kultur autgehen werde,
wohl den weg zu sich selbst zurückfinden
mussen, ehe es wahrhafi frëi wird. Dann erst
wird es sich auch zeigen, welche Kraftenoch
in seinen Volke schlummern und ob es auch
jetzt nicht nur die Kultur eines anderen
annehmen, sondern vou ihrem Grunde aus
zu einer höheren nach seiner eigenen
Wesensart gelaugen kann".
Behalve over de poë/>ie handelt Hauser ook
over den roman en het drama, die ik hier
slechts even ter loops aanroerde, waar dat
noodig scheen. Het artistiek uitgevoerde, mot
twee gekleurde en twaalf zwart en-wit illus
traties versierde boekje, geeft een duidelijk
en onderhoudend geschreven overzicht van
de Japansche letteren.
Den Haag, 11 Oct. 1904.
EDWAKD B. KOSTER.
wielen VIII en II
De prozageschriften van de löe en de eerste
helft van de 16e eeuw zijn meest van gods
dienstige, wetenschappelike of didaktiese
aard. Het pro/.a werd niet als kunstvorm
beschouwd of toegepast.
Daarom zijn de volksboeken uit die tijd
voor ons van groot belang ; zij vormden de
uitspanningslektuur voor het algemeen, vooral
voor hen die te weinig letterkundig ontwik
keld waren om smaak te hebben in de werken
van poelen en rederijkers ; wij kunnen ze dus
niet missen als we ons een voorstelling wil
len vormen van de trap van ontwikkeling
waarop destijds het lezend publiek" stond.
Daa,rom alleen al is de reeks Nederlandsche
volksboeken opnieuw uitgegeven vanwege de
Maatschappij der Nederl. Letterkunde",
waarop hier al eens de aandacht werd geves
tigd bij het verschijnen van de eerste num
mers, een uitgaaf die de steun verdient van
allen die onze letterkunde bestuderen of er
hart vror hebben.
Als No. 8 en 9 V«n de reeks zijn nu ver
schenen : Een schoon-e historie van Tuiias
ende Floreta, seer ghenuechlyk om lesen.
Hoe Turias die schoone Floreta ontschaeckte
ende hoe hij namaels coninck van Persen
ghecroont werdt" en Een suvorlyc exempel
hoe dat Jesus een heydensche maghet een
Soudaensdochter wech leyde wt haren lande."
No. 8 is uitgegeven door dr. C. Lecoutere
en dr. W. L. do Vrecse, No. 9 door dr. G. J.
Boekenoogen. Beide nummers bevatten even
als de vorige een herdruk van de tekst met
verklaring van enkele woorden aan de voet
van de bladzijden, en als bijlagen : een biblio
grafie van het volksboek, een .opgaaf van de
litteratuur er over en aanteekeningen betref
fende de herdruk, terwijl in No. 9 nog een
afzonderlik hoofdstuk over de verschillende
lezingen van het lied van de Soudaens
dochter" opgenomen is.
In beide nummers zijn ook weer de af kor
tingen opgelost, de letters u en v overeen
komstig liet tegenwoordig gebruik verwisseld,
blij bare drukfouten verbeterd en ingevoegde
woorden tussen teksthaken geplaatst ; in No. 9
zijn de oorspronkelike leestekens behouden.
Van de historie van Turias is de
oorstille, bet pure, het zacht-ontroerende, het
vermoeiende en verreinende in zijn leven deed
komen, omdat zij hem een weldadige be
wogenheid gaf in zijn vlak en banaal-laag
bestaan. I-Jij had haar lief... maar meer
dan een willend verlangen, was zijn gevoel
voor haar een beschermende goedheid, een
wensch. een eisch aan het lot, om haar be
vrijd te doen blijven van onrust en pijn.
Hij verwonderde zich soms, dat zijn vriend
dienzelfden aandrang, als hij niet voelde, om
haar ver van de wereld te houden, en ver
van de menschen. Maar hij wist, dat diens
liefde anders, want werkelijker was, dan de
zijne, die te ijl, te ontastbaar voor reëele
uitingen scheen, en hij berustte, omdat
hij no« nooit aan haar een .zweem van
gekrenktheid bespeurde.
Maar nu . . . hoe was het mogelijk, dat haar
fijngevocüge /.iel de ruwheid der aanrakingen,
als die van dezen grof-bewerktuigden, onbe
dacht/amen man kon verdragon .. . Zonder
eenigen schroom vertelde Charles, terwijl het
diner zijn voortgang had, maar voort, en hij
zag, dat ?zijn vriend zich vermaakte...
Jij bent toch ook wel 's in de Moulin
Rouge geweest, 's pas, Jacques ? ... En hij
citeerde :
Moulin Eouge, Moulin Rouge,
Pouiquoi inouds tu, Moulin Rouge,
l'our l'amour . . . ou pour la mort? . . .
Pour l'amour ..." zei hii, on daarna la
mort... maïs qu'est ce que <;a liche ? Altijd
nog beter than never to have loved at all . . ."
Uit beleefdheid wendde Charles zich ook
wel tot hém ; hij sprak over den Jardin de
Paris, en vroeg hem: Connaisse/;?... maar hij
antwoordde : Neen, hoewel hij er was geweest,
en luisterde, zonder te willen,.naar het verhaal
der grandes quadrilles, en der galop final,
waarbij Charles telkens: ma pure parole,
j'blague pas... herhaalde, en hij hoorde hem
namen noemen, namen van de butte",
Blanche de Castille ... la inóme Fromage . . .
Rayon d'Or ... of la Goulue . . . zoodat hij,
met een vage schaamte, een weeë, nerveusc
geprikkeldheid keek naar hdur . . . Maar zij
zat met neer-geslagen oogen en een lichten
sprong niet bekend; verondersteld is dat het
boek uit het Frans vertaald zou zijn, maar
de uitgevers van deze herdruk verklaren,
geen bewijs gevonden te hebben, dat het
verliaal ook in Frankrijk bekend is geweest.
Voor deze herdruk hebben de uitgevers
het enig bekende eksemplaar gebruikt, dat
in 1554 te Antwerpen door de weduwe van
Jacob van Lies\eldt gedrukt werd.
Het verhaal herinnert telkens aan andere
bekende romans; Voor de meeste motieven
zouden waarschijnlijk voorbeelden, vooral in
de Arthurromans, te vinden zijn.
Oorspronkelik of niet, in elk geval lijkt
Turias een produkt van de nabloei der rid
derromans; de held blijkt in de loop van 't
verhaal wel een held in 't gevecht, maar
vooral in 't begin vloeien zijn trr.nen te
licht, en onderwerpt hij zie'T te geniakkelik
aan zijn ondergescliikten, waar die de door
hem geschaakte prinses Floreta in zee willen
werpen om een storm te bezweren. Hadden
al e ridders zo gehandeld waar het leven van
hunne dame" op 't spel stond, het woord
ridderlik zou een andere betekenis hebben.
Ook de matheid in de beschrijving van
de gevechten, waar we telkens dezelfde van
elders bekende termen vinden, wijst op een
ontstaan in een tijd toen de ridderpoëzie
niet meer in volle bloei was.
Het exempel" of de legende van de Sou
daensdochter zal bij menigeen, die het voor
recht had professor Paul FréJéricq over het
volkslied te horen, aangename herinneringen
opwekken. Diepe indruk maakte het naïef
vrome lied indertijd (i880) op een talrijk
publiek, voor 't meerendeel aan zulke litte
ratuur niet gewoon, toen prof. T. het met
vlaams getinte klanken en, in de beste
betekenis van 't woord, zangerig voordroeg,
na een korte inleiding over middeleeuwse
mystieke poëzie,
Vergelijken we het lied, zoals het met ver
melding van verschillende afwijkende
lezin'gen in de bijlagen meegedeeld wordt met
de prozabewerking, dan blijkt dat deze er
ver bij achterstaat. De bewerker heeft tot
schade van 't geheel hier en daar de tekst
bekort, en daarentegen aan hei slot een uit
breiding gegeven, die minder goed past bij
het voorgaande: de bekende voorstelling
van de liefde tot Christus in de vorm van
een aardse liefde lijkt geparodieerd waar de
jonkvrou v ook in den staat der heiligen
echten" wenst te zijn en de abt, die haar
onderricht heeft in 't geloof, haar voorstelt
hem als haar man te beschouwen. Wel
staat er: ende si was hier mede te vreden
ende sy meynde dat sy den echten staet
aldus volbracht hndde", maar dat belet niet,
dat wij hier het naïeve van de mystiek tot
onnozelheid zien worden.
Bij het kiezen van woorden, die in uit
gaven als deze Volksboeken verklaard moe
ten worden, geeft uien licht voor de een te
veel, voor de ander te weinig. In de beide
hier besproken nummers hebben de uitge
vers blijkbaar alleen 't nodigste willen geven.
In No. VIII was rn. i. een verklaring
wenselik geweest bij: moedeloos (53). al waert
sake (54), waert sake (59), ontsach (64), met
goeder herten (74), wellusticheit (7ö),
vervolchden (77), middelen (77); en in Xo. IX
bij noch ('i), gebot (5) en ontbeit (6).
J. L. C. A. MEIJER.
Me few.
Een, boerenoorlog in Friesland, door S.
BAKTSTK.A. Leeuwarden, Meijer en
Schaafsma.
.Wie de romans van Van Lennep leest en
bewondert, of uit zyn jonge jaren zich nog
met genoegen De Koos van Dekema" her
innert, wie OltmaiH vereert of heeft vereerd,
wie iets gevoelt voor de Friesche geschiede
nis, zal ongetwijfeld dit boek willen lezen.
Wigle Wever! Een tweede Groote Pier?
Een man als de Schaapherder of de Bossche
ossenkoopman? Een nationale held? Een
Wilhelm Teil misschien? De naam werkt
susgestief. O! zeker zal hij zwerven door
't land, door 't Friesche land, om op't meest
onverwachte, maar altijd juiste oogenblik, als
een redder in den nood te komen aanjagen,
aanstappen, aansluipen als een andere schaap
herder. Wellicht is hij een aanvoerder, een
spion misschien, in ieder geval een buiten
gewone persoonlijkheid.
Neen, hij is niets van dit alles. Hij is
gewoon, heel gewoon. Verdrukt als zijn
lotliMlllllllllllllllllllllllllllïlflIllllllllllMllllljlllllllM*
beleefdhoidsglimlach om de lippen ; het kon
zijn, dat zij geen acht sloeg op de verhalen.
Na het diner, in de rookkamer, vertelde
Charles van meer bepaalde feiten, Jacques
vroeg hem steeds naar meer. En hij kon zich
voorstellen,als de omstandigheden hem Charles
niet in haar nabijheid hadden doen aantreffen,
met genoegen naar hem te hebben geluisterd.
Hij was zoo opgeruimd en onderhoudend en
zoo natuurlijk in zijn manieren, hij was zoo
knap van voorkomen en deed zich zoo aan
genaam voor, dat het bijna niet anders kon,
of hij had een charme voor vrouwen. Maar
hij wist, dat Charles Alice onsympathiek
moest zijn, hij wist het, omdat hij haar kende,
toch, in een behoefte, om overtuigd te wor
den en gerustgesteld, vroeg hij, terwijl hij
's avonds naast haar naar bet rijtuig ging:
Je hebt Charles verleden jaar ook in
Ostende ontmoet, hoe vind je hem?"
Zij zag hem aan, met haar oprechte, open
hartige oogen, waarin hij nooit, dan met
blijdschap, om hun volkomen klaarheid,
kon zien.
Jacques mag hem graag," zei ze. 't Is
ook z'n eigen neef... maar ik... ik weet
niet waarom ... ik heb iets tegen hem . . ."
Dankbaar bepeinsde hij, dat het juist zoo
was, als hij het had gedacht. En zelfs zóó
onervaren in het loven was zij, dat zij de
oorzaak van haar antipathie niet begreep . . .
En een verteedering greep hem aan voor haar,
die zoo jong, zoo rein en gelukkig-on\vetend
was, en hij keek naar haar, met stillen,
eerbiedigen blik . . . naar het mooie zachte
gezicht, met de glanzende, lichtblauwe oogen,
en den zuiveren mond, naar de jeugdige,
slanke gestalte, die zich steeds zoo bedaard
en bevallig bewoog... en hij voelde zich
doorgloeid van een heerlijke vreugde, omdat
hij haar zien en in haar nabijheid niocht
zijn.
Aan de landzijde van het Kurhaus stond
het rijtuig stil; Charles hielp Alice er uit;
hij volgde, met zijn vriend, die beiden naar
de vestibule. Het was er druk, door den
aanvang van het concert; zij moesten wachten
bij bet tourniquet, en nadat Jacques de
kaarten had getoond en was doorgeloopen,
genooten, van alles beroofd als de anrttren;
zijn kinderen vermoord, gevlucht, verkracht,
zijn have verwoest, zijn leven geknakt... als
van zoovele anderen. Hij zint op wraak als
al die anderen. Hij is het type van de ver
drukte kleine luyden" van die dagen, die
donkere' dagen van overheersching en ver
drukking, van knechtschap en armoede, van
roof en moord, van haat en verraad.
Maar hij kan niet zijn de hoofdpersoon
van een roman. Hij speelt in dit naar hem
genoemde boek geen rol. De auteur had
evengoed een anderen naam kunnen kiezen;
SyrteiDa, de edelman, Jelle Bern, de smid,
Peter Herbadegum... Maar ook deze perso
nen treden niet op den voorgrond; de auteur
voert hen ten tooneele, laat ze onmiddelijk
weer los, vermeldt nog even dat ze zijn ver
moord, gesneuveld, gevlucht en vindt 't dan
voldoende zoo. In dit boek is geen intrige,
die 't verhaal spannend maakt, 't Is een aaneen
schakeling van verschillende episodes, een
waarschijnlijk historie-getrouw verslag van
wat gedurende een bepaald tijdvak voorviel.
Maar een roman is dit boek niet. 'c Is er
mee gegaan als met de meeste historische
romans: de auteur moet kiezen tusschen
roman en historie. Wat 't eene deel te veel
krijgt, moet van 't andere deel af. Slechts
enkelen hebben, door groot talent, door een
gelukkige greep te doen, beide deelen kunnen
samenvoegen tot een harmonisch geheel, tot
een kunstwerk. Den auteur Bartstra is dit
niet gelukt. Of heeft hij. in aangenamen ver
haaltrant, ons historie willen geven, en niet
meer? Dan voorzeker, is hij wel geslaagd,
al is de vorm, om door monoloaren en dia
logen historische uitdrukkingen en toestanden
ter kennis van den lezer te brengen, altijd
wat stijf.
Flij heeft ons in kennis willen brengen
met de toestanden in Fries'and tijdens de
Saksische -overheersching en 't boek is ge
worden een droeve schildering van jammer
en ellende, 't Volk uitgezogen en vertrapt
door adel en geestelijkheid en deze weer in
permanenten stryd met elkaar en den Sakser.
't Onrecht zegevierend over het recht. Ver
raad aan alle kanten. Brandstichting overal.
Stinzen verwoest, dorpen geplunderd, solda
ten als belastinggaarders ...
Maar dat te dulden op den duur, is niet
der Friezen aard.
En de auteur verhaalt ons, hoe de adel
zich vereenigt, en hoe het volk zich
vereenigt. \V'e wonen vergaderingen bij, we leeren
ze kennen de Aylva's, de "Walta's, de
Galerna's, de Syrtema's, in hun adeltro's, hun
wraakzucht, en Buwa Feytazoon en Dylcke
Schroder en Douwe Elgcrsroon. Eén is hun
leus, weg met den Sakser! AVij willen vrij
wezen. Vrije Friezen, zonder schatting of
excys! En zij allen, op hun knieën, zweren
den eed: Wij lyouwet ende swarret to Gode
ende to da llilgen eilander hou endetrouto
wessen, alsoe lange alser dawa fait, wetter
walt, gers groyet, beam bloyet.
Nu is de auteur in zijn kracht. Hij wil ons
dat alles laten zien. Welnu, wij zien H. Helder
en duidelijk staat ons nu alles voor oogen.
En wanneer, na veel geharrewar, besloten
wrordt op te trekken naar Franekt-r, dan gaan
we mee, mee den Sakser te lijf, mee den Sakser
bestormen in zijn veste.
Een Fries is moedig en dapper en als 't
genoeg is niet 't getreiter en het onrecht,
dan den harden kop er tegen. Dan niet gerust
voor 't onrecht gewroken is en de indringer
verjaagd.
Maar de Frieèis ook koppig en eigenzinnig.
Aanvoerders, waarachtig niet. Niemand heeft
iets te komuiandeeren over een vrije Fries.
Belegeringskunst, gekheid. Dat was misschien
noodig voor die overlandsche kerels, niet
voor hen. Zoo als zij 't deden, was t goed,
best, onverbeterlijk. En wie soms nog iets
had pp te merken, -kon zijn opmerkingen aan
de visschen nieedeelen. Hij ging 't water in,
dood eenvoudig. Toen hier nog bijkwam, wat
zoo hier en daar uit de welvoor/.iene kloos
terkelders werd voor den dag gehaald, wijn,
bier, kuipen vol vleesch, rookworst en ham
van de deijsen", toen werd 't een echte
janboel.
Maar ten slotte, toen men wat was uitge
raasd, toen de kelders lee^ raakten, (en dit
is zolfs bij kloosterkelders mogelijk) kon 't
kalm overleg weer eens een woordje mee
spreken. Er kwam waarlijk zoo iets vaneen
organisatie tot stand. Zelfs werden er aan
voerders gekozen. Ja, er kwam een busse"
in batterij tegenover Syaerdema^tins. Een
keerde hij zich naar Alice om, zoodat zij vóór
kou gaan.
Maar zij lelte niet op hem; zij luisterde
met neergeslagen oogen en glimlachend, naar
Charles, die zijn hoofd tot haar neer hield
gebogen, en die haar iets scheen te vragen,
heftig, dringend, met nerveuse gejaagdheid.
Hij schrikte, zonder te weten waarom, maar
terwijl zijn hart fel begon te kloppen, lette
hij scherper op Charles en Alice, die zich
oogeriblikkelijk veilig schenen te achten in
het drukke gew-oel. En toen zag hij het, dat
zij de oogen opsloeg naar Charles, en dat zij,
niet altijd denzelfden klaar-reinen blik, opkeek
in den zijne, die brandend en hartstochtelijk
was, en dat zij toestemmend knikte, en dui
delijk verstond hij, dat zij zeide, met haar
kalm-zachte stem : Morgen.
Werktuigelijk liep hij door. Zijn hoofd was
gebogen, zijn oogem hield hij neergeslagen.
als iemand, die, schuw, zijn te groot e, ver
nietigende smart verbergt. Zijn slapen klopten,
het gonsde in zijn hersenen, een moment
was het hem onmogelijk te denken. Maar
toen begon hij weer te begrijpen, en, met een
schrijnende, gloeiende pijn, drong het tot hem
door, het begrip, dat hij zich in haar be
drogen had, dat zij nooit was geweest, degene
voor. wie hij haar hield, dat alles schijn Was
aan haar, haar kinderlijkheid, de onschuld
van haar blik, haar schroom voor het leven . . .
dat zijn voorstelling voor haar een bittere
vergissing was, en dat zijn liefde . . . zijn liefde
voor haar, een smaad was, aan zichzelven
begaan . ..
Zij was niet goed, niet onwetend, niet
rein ... Zij veinsde dat alles uit een
gerailineerden, peryersen lust, om door devoten
eerbied te worden omringd. En zóó had
hij in haar geloofd, dat hij nu, om haar
bedrog, om haar bedaarden leugen van strak J,
om haar huichelende houding, die haar bijna
tot natuur was geworden, zichzelren ver
achtte, omdat hij dit alles niet had doorzien.
Hij had haar liefgehad . ,. haiir had hij lief
gehad... en een rilling van af keer ging door
hem heen ...