De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 6 november pagina 5

6 november 1904 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1428 DK AMSTERDAMMER W-E EK B L A D VO O R NEDERLAND. DE FIJNSTE BOUILLON bereidt men slechts met kokend water, zonder verdere toevoegingen, MAQGF8 ConsommëCapsules. Een Capsule bevat 2 Tubes. Een tube voor een groote kop a X Liter kost 6 cis. Maggi'S Bouillon Capsules houden in het allerbeste Vleeschextrakt, waaraan een aftreksel van de fijnste soepgroenten en het noodige keukenzout is toegevoegd. Te wrkrjgen bjj kruideniers en eofflestiWeshaadelaars. Waar niet verkrijgbaar wende men zich tot het Generaal-A pentuur voor Nederland en Kolomèn PAUL HORIf, Amsterdam. plllHIMIIIIimilllllllllllllMltflIlllllltllMll^ltlllllllHlllimilllllllllllllllllllllllllllllllllimilllllllllin^ IIMIIItlMIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIMIIIIÏllllllllllMMlHIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIII 9_ VOOB ,t, «a Mej. LOUISE DE NEVE.J . (Louise B. B.) iMiiriniiiiiiiiiimmimin minimi niiiiiini niiiniiiiii i ELLEN KEY. De ethiek van liefde en huwelijk. Geautoriseerde uitgave. Amsterdam, .Em. Qnerido, 1904. De Zweedsche schrijfster Ellen Key is een interessante figuur, een kloeke en ernstige strijdster voofr de rechten van het kind en van de vrouw. Door haar boek De eeuw van het kind" beeft zij zich in allerlei oorden van de wereld, ook in ons vaderland, vele wanne vrienden verworven, onder welke ik mij gaarne reken. Wel had ik tegen dit boek mijn ernstige bedenkingen. Met nainekwam 't mij voor, dat zij zich schuldig maakt aan de gewone vereenzelviging van het kerkelijk en het oorspronkelijk christendom en het laatste daardoor schromelijk miskent. Jezus als de groote vriend der kinderen komt alzoo in haar boek volstrekt niet tot zijn recht. Ik deelde haar dit mijn bezwaar in een uitvoerig en waardeerend schrijven mede, maar zij maakte er zich met een Jantje van Leiden af, zonder in de ernstige quaestie dieper in te gaan, Dit verhinderde mij natuurlijk niet haar laatste boek te lezen, met groote belangstel ling en met warme, schoon lang niet onver deelde sympathie. Hoogst isympathiek is de itodn vfitf'hSifigen ernst en optimistisch ver trouwen waarin het geschreven is, blijkbaar reeds uit deze korte inleiding: Dit boek worde gewijd door de herinnering aan de dooden die mij in liefde het leven schonken; worde gewijd door het hoopvolle vertrouwen op de jeugd, die met nieuwe vroomheid des levens schoonste gaven heiligen wil." Haar boek is, gelijk haar persoonlijkheid, radicaal en vermetel tot de uiterste grens. Doch ook waar men met haar radicalisme niet meegaat, voelt men nochtans, dat zy niet is een dweepzieke doordrijfster, maar een ernstige reformatorische natuur. Zoo ga ik b.v. niet met haar mee in haar onvoorwaar delijk pleidooi voor de vrijheid der liefde". Mükomt het nog altijd voor, dat een man en vrouw, die elkaar uit waarachtige liefde de hand reiken, met het oog op de maat schappelijke orde geen bezwaar kunnen heb ben tegen de opteekening van hun huwelijk in de registers van den burgerlijken stand, al vorderen de bewoordingen van het huwelijkscontract, met name de antediluviaancche belofte van gehoorzaamheid van de vrouw aan den man, dringend wijziging. Er zijn weliswaar bezwaren tegen het wettig huwelijk denkbaar en hier en daar aanwezig van overspannen Tolstoïaansch standpunt. Doch als twee menschen zich op 't nauwst saam vereenen met de nevengedachte : laat de band- die ons verbindt niet al te vast zijn; wie weet hoe spoedig wij weer uiteen willen gaan! dan is die liefdesverbintenis zeker niet van zuiver allooi. Toch is 't aan den anderen kant, met het 003 op zoo vele lichtvaardig gesloten huwelijken, een dringende eisch van waarheid en zedelijkheid, dat de echtschei ding minder bemoeilijkt worde dan thans het geval is en dat er een einde kome aan den afschuwelijken uitweg, dat een der echtgenooten overspel voorwendt ten einde een ondragelijken, maar anders onverbreekbaren band te kunnen losmaken. Hoe onzedelijkheid en prostitutie in den echt thans veel overvloe diger en ergerlijker zijn dan in de vrije liefde", dat heeft Ellen Key met snijdende waarheid aangetoond. Het korte bestek eener boekaankondiging laat mij niet toe in te gaan op al de bijzon derheden van dit rijke en suggestieve boek. I en paar voorbeelden slechts. Haar hooge opvatting van vrouwenliefde blijkt b. v. uit woorden als deze : De vrouwenliefde van den tegenwoordigen tijd onderscheidt zich van die van vroeger tijd onder anderen hierdoor, dat zij die liefde tot in 't oneindige voller en volmaakter eischt en tevens een daaraan be antwoordende volheid en volmaaktheid in het gevoel van den man." Niet tot lichtvaardige echtscheiding spoort zij aan. Of niet een vrouw meer voor de herschepping der zeden beteekenen zou als zij bij den man dien zij bemint bleef om hem door geheel haar wezen duidelijk te maken, wat de vrouw door den man lijdt en waardoor zij gelukkig gemaakt kan worden. Steeds meer teeder kuische, fijn voelende en inildverstandige vrouwen, dat zal voor de mannen, die door het dualisme geplaagd worden, wel het middel zijn om tot de werkelijke liefde te komen. Reeds zulk een moeder of zuster of vriendin verleent een man zielekracht. Maar zeker van de zegepraal kan slechts de beminde blijvende echtgenoot zijn." Hoe krachtig bepleit zij, tegenover de staatsopvoeding door het socialisme beoogd, de waarde en het recht van' het gezin. Als men beweert dat de kinderen in huis te weinig voor het leven gehard worden, dan antwoordt zij : Heeft men nooit gezien hoe zy opleven wanneer hun een hoekje aan den huiselijken haard wordt ingeruimd, waar zij zich thuis kunnen voelen; heeft men nooit bemerkt hoe zij, wat intelligentie betreft, hoog boven hun tijd kunnen staan, maar wat gevoel betreft op het standpunt van den wilde? Het gezinsleven geeft nooit te veel warmte, integendeel is het zelden warm genoeg door die eenige liefde die het geheele leven door duurt, de liefde van het elkaar verstaan. Nooit nog werd een mensch te veel bemind, wel te weinig, te slecht. De geheele tijdgeest werkt reeds de gevoelens van vader en moe der van vroeger tijd, gevoelens, verwant aan de blinde teederheid van de ouders bij bij dieren, tegen. De teederheid die is blijven bestaan, moet inniger gemaakt, niet ver zwakt worden. In het kort: niet het gezin moet opgeheven,, maar het gezinsrecht ver vormd worden. Niet de opvoeding door de ouders moet vermeden, maar de opvoeding der ouders zelf ter hand worden genomen; men moet het tehuis niet afschaffen, maar integendeel er voor zorgen, dat het gemis niet meer voorkomt. Ten slotte deze ideale schildering van een innig samenleven: Voor twee die zoo alles deelen, wordt de werkdag fon kelend vol van kleine genietingen als een bloeiend korenveld van korenbloemen; de feestdag wit van groote genietingen als een tuin omstreeks Pinksteren vol ooftbloesems. Twee, die aldus leven, kunnen zóó spelen, dat achter het spel steeds de stille teederheid staat; zoo glimlachen, dat onder den lach altijd een licht bewogen ernst ligt. Wanneer de dood hen niet stoort, bouwen zij hun samenleven zóó op, als de gothische kathe dralen gebouwd werden; steunpilaar naast steunpilaar, boog over boog, ornament in ornament, tot ten slotte het goud van de hoogste spits den laatsten straal der onder gaande zon opvangt." Een vrouw, die haar fijn en warm gevoel zoo dichterlijk weet uit te drukken, moge ons nu en dan door haar ketterijen en para doxen doen opschrikken, die schrik kan niet anders dan heilzaam zijn, omdat hij tot dieper nadenken prikkelt. Als niets Ellen Key verhindert haar belofte te vervullen, dan zal zij in 't voorjaar op treden in de vereeniging Erasmus" alhier. Menigeen, die haar uit haar geschriften lief kreeg, zal zich reeds verheugen in 't voor uitzicht van haar persoonlijk te zien en te hooren. P. H. HUGENHOLTZ Jr. Aan leïonw Rrnyt-Hoprzeil. Mevrouw. uw stuk over den i Gezelle-avond in het voorlaatste nummer van dit blad laat mij geen rust. Wat ik daarbij dacht, moet mij van 't hart. Ik heb sympathie voor de groote liefde en piëteit voor Gezelle, die er uit spreken, maar sta tegelijk verbaasd, dat u, vervuld met zijn geest de dingen hebt kunnen schrijven, die u daar neerzette. Wie van Gezelle niet anders voelt dan de charme van het eenvoudige en liefelijke in zijn gedichten en van zijn zoet-vloeiend Vlaamsch en dat uitspreekt, vindt u, dat een belachelijk figuur" slaat ? Waarom 1 Omdat hij waar durft zijn en niet met geleend gevoel pronkt ? ? Weet u dan niet, dat het juist de grootheid van een genie uitmaakt, dat hij tot alle menschenzielen spreekt, tot de eene op déze, tot de andere op gêne wijze ? Dat hij vlam men doet ontbranden, waar sluimerend vuur aanwezig was en bloemen ontluiken, waar slechts onrijpe knoppen verborgen waren onder 't groen ? Dat hij hier toetsen aan roert, die ouden strijd en pijn opnieuw smartelijk bewust doen worden en ginds vrede brengt, en dat weer elders door zijn klanken nieuwe levensmoed ontwaakt, die zich uit in blij gejuich ? Maar niet alleen 't werk van een genie, iedere mooie geestesuiting is een middelpunt van kracht, een stem, die luid wekgeroep doet weerklinken, dat zich in wijde kringen voortplant en overal snaren doet meetrillen. Wie in den engsten kring staat, zal 't meest in beroering gebracht worden, wie zich verder af bevindt, voelt maar een lichte aandoening. Maar wie van de eersten zou er aan denken die laatsten daarom belachelijk te noemen? Hoogstens kunnen zij medelijden hebben met die vèrafstaanden omdat die heftige aandoening, die kracht of dat genot hen niet bereikt. Neen, omdat hij niet ten volle omvat, is niemand belachelijk. IJ zoudt toch ook u zelf niet zoo willen noemen ? En u toont nog wel een volslagen gemis aan begrijpen van een mooie geestesuiting, als u in de muziek van Cath. van Rennes niets hoort dan wat vroolijke wijsjes" en wat uiterlijk lawaai, dat extase verbeelden inoet!" De velen, die er wél van genoten hebben, zal dat zeker erg voor u spijten, doch niemand verwijt het u: u kunt het niet helpen, dat u zoo verai staat. Maar om uw eigen woorden te gebruiken: iets anders wordt de zaak, als men 't niet laat bij het voor zichzelf oordeelen, maar als men aan 't publiek gaat meedeelen, hoe men begrepen heeft." En nu ben ik verbaasd, dat Gezelle's zachtmoedige, fijne geest u heeft kunnen ingeven zoo grof op iemand los te slaan, zoo aanmatigend twijfel te opperen aan de diepte van iemands zieleleven, omdat zijn voelen zich anders uit, dan het uwe zou gedaan hebben. En daarom kan ik niet zwijgen. Niet dat Catharina van Rennes inijn ver dediging noodig heeft, noch om haar per soonlijkheid, noch om haar muziek. Beide spreken genoeg voor zichzelf en hebben zich genoeg vrienden verworven oin tegen een slootje te kunnen. Ik wil alleen mijn indruk van den Gezelle-avond tegenover de uwe stellen. Het treft mij vreemd, bedenkende dat u nieta er voor voelt, dat ik om de muziek van Catharina van Rennes te karakteriseeren, precies hetzelfde beeld zou willen gebruiken als u doet over Gezelle sprekende: Er is een wonderbare klaarheid in die schijnbaar zoo eenvoudige liedjes, klaar en echt als het oog van een kind". En ze geven beide ook dat zelfde vreugdevolle gevoel van hoop en geloof als een kinderoog. Maar toch ook anders, want daarin worden de dingen van buiten opgenomen en meegevoerd naar de diepten der ziel, maar wat deze teruggeeft zijn nog onbewuste kinderaandoeningen: het leven zal pas uitmaken of die spiegels der ziel zoo klaar zullen blijver) en het dichter woord en de muziek geven de opgenomen indrukken reeds doprdacht en doorvoeld terug. Daarom zün de gewaarwordingen van hoop en geloof ook niet zoo gemakkelijk te ontleden, vooral de muziek spreekt zooveel vager taal. Maar toch dezelfde sterkende, opheffende indrukken als het zien in de oogen van een kind geeft, schenkt -mij altijd een avond, waarin Catharina van Rennes door haar mooi koortje, haar muziek laat vertolken. Het verwondert mij dan ook niet, als 't publiek daar op u den indruk maakt, dat het 't goed heeft". Het heeft het ook werkelijk goed, in allen klinkt iets teers, iets hoogs, iets liefelijks of iets reins mee. Zoo ging het mij op den Gezelle-avond ook weer. In tegenstelling inet u trof mij juist sterk .de analogie in wezen tusschen dichter en componiste. Die beiden moesten elkaar vinden. Kan men zich giooter eenheid denken dan in h^t ,.Wiegedeuntje" of in Zacht is uw hand, o Windeke"? Dat had niets van een gedichtje op muziek gezet, dat was de dichter zelf, die zong. Ook in Als de ziele luistert", had daar niet echt de ziel der componiste den dichter beluisterd ? Gaf zij hem niet in de fijnste nuances van zijn voelen? Hoe juist was de aardige en eigen aardige rythmus weergegeven in ne keer, dat ik achter de baan kwam gegaan". Hoe goed was Gezelle's toon getroffen. Voerde zij ons niet eigenlijk overal den dichter na in zijn vroolijkheid en diepte, zijn schalkschheid en zijn kracht? En de liederen, waarvan u de muziek zoo bizonder wraakt, Gij badt op eenen berg alleen" en Hemelvaart", mij gaven ze veel, doch van deze geldt wel zeker, wat ik in 't begin schreef: door de hoogste kunstuitingen wordt iedere ziel op verschil lende wijze getroffen. Hoe dieper de aandoe ning is, hoe individueeler en hoe eenzijdiger het individu, hoe 'Blinder het anderer aan doening recht doet weervaren. Nu zal het u wel niet veel zeggen, hoe ik dat alles voelde, misschien mér, dat ook voor andere vrienden van den dichter, voor zijn persoonlijke vrienden, die hem zelf gekend hebben, Hugo Verriest en anderen, die muziek een vreugde is. Want, mevrouw, aan het slot van uw schrij ven wilt u ons wel uitleggen, waarom Hugo Verriest zoo blij was met die muziek, omdat u dat zoo goed begrijpt". Maar ik denk, dat hij zelf zou zeggen : De Hemel geve mijn vrienden het licht van het weten, als zij over mij schrijven, want hun begrijpen is maar een schemering l Hugo Verriest heeft eerst heel sceptisch gestaan tegenover die liederen, hij meende, dat wie zich wagen durfde aan Gezelle's gedichten wel wat heel vermetel was, er was geen blijdschap in hem, dat men zijn meester zoo eeren wou in Holland, want hij was heel mistrouwig daarover." Maar half gewillig en heel ongeloovig is hij gekomen, toen die liederen hem voor 't eerst voorgezongen zouden worden en aan 't slot zat hij daar met gevouwen handen, de ziel vol dank en vreugde, beurtelings geroerd en blij en onder zijn woorden waren deze: Ja dat is't f Ach, dat Gezelle dat had mogen liooren!" Dat zijn de feiten. Maar afgezien daarvan, enkel afgaande op wat wij dien avond van hem hoorden, wil ik u dit vragen: Was niet de grondtoon van heel het spreken van Hugo Verriest over zrn meester en vriend geloof in hem? Was het niet juist dit, dat ons allen met eerbied vervulde voor die beide mannen, voor hem, die dat geloof kon opwekken en voor hem, die het voelde en zóó wist uit te drukken? O, wat een groot en enthousiast, wat een geduldig en vertrouwen i geloof was daar aan 't woord! En denkt u nu heusch, dat dut geloof niet zou kunnen wachten op de erkenning, die het zoo duidelijk voor zich zag, dat dat geloof zóó blij zou geweest zijn met een oppervlak kig succes voor den vereerden meester dat het uit blijheid niet kon onderscheiden, hoe dat succes eigenlijk uit niets bestond danuit wat napraterij, in de mode gekomen door vroolijke wijsjes"? Meent u, dat die man er bij had kunnen zitten op het podium met dien stillen, vredigen glimlach om de lippen, als hij eigenlijk had moeten voelen, dat zijn vriend smaad aangedaan, zijn werk naar beneden getrokken werd ? Meent u, dat hij met kennelijke ingenomenheid den tekst van ieder lied voorgelezen en even toegelicht zou hebhen, als hij dien daarmee overgele verd had aan de ontwijding van draaiorgelniuziek? Roept u eens even al de piëteit die u zelf voor Gezelle voelt, in uw hart op en bedenk dan eens wat u met uwe veronder stellingen over Verriest dien man eigenlijk aandoet! Dan geloof ik toch niet, dat u nog zoo vlot zult kunnen zeggen: Ach, begrijpt u dat niet?" MAEG. GALLÉ. j 'Hilversum,] 22 October. 1904. * * Ik zal niet punt voor punt op uw stuk ingaan; ik geloof dat er tusschen ons beider appreciatie een diepgaand verschil bestaat, dat zich dan ook in elk punt opnieuw uit. Om daarom kort te zijn, wil ik nog eenmaal den grond herhalen, waarom ik de muziek van C. van Kennes niet ontroerend vond. Ik zal hiermede uwe opinie niet wijzigen, maar u zult mij misschien beter begrijpen, wat u, naar 't mij toeschijnt, uit mijn eerste stukje niet deed. Alleen dit: ik zou nooit iemand belachelijk noemen, die alleen kon genieten van het eenvoudige en liefelijke" in Gezelle's gedich ten. Tenminste... indien .die persoon dan waar" is, zooals u hem toeschrijft te zijn. Maar dit is gansch iets anders, dan het oppervlakkig enthousiasme, waarmee met Gezelle gedweept wordt, waar dikwijls zooveel ijdelheid en meedoenerij achter zit. Daar kwam ik tegen op. En ik heb niet gezegd en dit ook nooit willen doen, dat C. van Rennes zich belachelijk" maakte. Ik heb hier, als inleiding, het groote, z.g. ontwik kelde en lezende publiek op het oog gehad. Ik heb gezegd dat mij de muziek grof aan deed naast de woorden van Gezelle, dat ik wel vroolijkheid, maar geen klaarheid ge voeld heb. Vergeet u tochxniet, dat ik naèst Gezelle de vroolijkheid grof noemde, al is die misschien op zich zelf niet grof. Maar we komen hier met het allerzuiverste, het allerhoogste in contact, 't Gaat hier niet om een opkomende aandoening, een stemming, die voorbij gaat, 't gaat hier om uitingen van eene ziel, die, al uit hij zich op verschil lende wijzen, toch n vasten grond heeft. Gezelle dicht ter eer van God. En wie hem nadert, moet weten, wien hij nadert, waarin hij hem nadert. Wie in muziek Gezelle's verzen wil weergeven, treedt in dat heiligdom, het wezen van de ziel van den dichter, alleen daar kan hij den dichter het zuiverst beluis teren. En wie nu staat in dat heilige der heiligen en kent den grond, waaruit is voortgekomen een Ijed als het zware Heer mijn hert is boos en schuldig" of Gij badt op eenen berg alleen", wie dat zieleleed, al is het dan niet in die diepte, die de grcote ziel van Gezelle gekend heeft, maar toch in wezen kent, en alleen die acht ik bekwaam de gedichten volkomen in toon weer te geven, hoe kan die, zijn ziel bevend en ontroerd, deze klachten brengen voor een publiek, te samen met de andre, kleine gedichtjes. Hoe kan hij een gebed als Heer mijn hert is boos en schuldig" laten volgen op Janneke, noün manneke." Nog niet gesproken, van dit vreemde, psychologisch proces, C. v. Rennes kent toch het publiek? Heeft ze dan ook niet zelf de gêne gevoeld, die volgde op dit ge bed? Het was zoo raar. Men had zoo kos telijk genoten van dat leuke Janneke, mijn manneke" en doen plotseling die klacht. Wat was dat nu? Het publiek, dat anders heel wat verduwen kan, wist even niet hoe zich te houden en het leefde weer op en voelde zich weer gerust worden bij het zacht is uw hand, o windeke...." En bij het Gij badt op eenen berg alleen" was het over de eerste schrik heen. Nu zegt gij in tegenstelling met u trof mij juist sterk de analogie in wezen tusschen dichter en componiste". Zooals ik hierboven opmerkte, is dit voor mij onverklaarbaar. Ik kan die twee feiten niet vereenigen, n zijn in wezen met den dichter, dat is dus staan in denzelfden grond als hij, zingen ter eer van God, omdat de ziel vervuld is van God en dan daarnaast de voor mij zoo vreemde samenbrenging der onderwerpen. Wat'zoo diep onze ziel raakt, daar hebben we schroom voor en brengen het niet zóó voor het pu bliek. En daarom zeide ik ook, dat het hier om te ernstige dingen gaat, om er een avond van te maken, waar het publiek het goed" heeft, 't Goed hebben" van het publiek is meestal een kwaad ding. En nu komt u met het getuigenis van Verriest aan!. Ja, -ik heb ook wel gezien hoe rustig hij daar zat en hoe blijde hij luisterde naar de liederen. En met bewondering en verbazing heb ik hem aanschouwd, dien grooten, eenvoudigen man, die door zijn 'toon en door zijn persoon scherp deed" ge voelen, hoe zuiver de ziel moet zijn, om den .meester te begrijpen. Maar omdat hij zoo groot en zoo eenvoudig en zoo vol liefde is, staat hij volkomen buiten het publiek, be stond het niet voor hem, zooals het voor ons bestaat. En daarom blijf ik zeggen al 't andre,, al wat er om heen is, onderscheidt hy niet." Nu nog dit eene, ik heb mij afgevraagd, indien ik de muziek, gecomponeerd bij Jan neke, mijn manneke". Ne keer dat ik achter de baan kwam gegaan", Slaapt, slaapt, kindje slaapt", enz. had kunnen hooren in een zui verder omgeving en bovenal zonder de ge wijde liederen erbij, of ik dan misschien niet de vroolijkheid klaarder van klank had ge vonden, dan ik dien avond zelf gevoeld heb. En mocht dit zoo zijn, wel des te beter. Tr. KEUYT?HOGEBZEIL. IIIIIHIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH Ondernemende vrouwen: Mej. F. A. Dudok van Heel en mej.'P. A. ran Gheel Gildeneesler. Franiclie dichteressen. ? Toilletten ran mevr. Brown Potter. Marthe Brandès. Een verblijdend teeken is het, om telkens weer, in alle kringen en op velerlei gebied, vrouwen te ontdekken, die moedig en onder nemend genoeg zijn, geheel vrijwillig zich een zware taak op-te-leggen, ten einde anderer belangen onder haar persoonlijk toezicht en liefdevolle bescherming te nemen. In het kleine, maar om zijn vele liefde stichtingen bekende Zetten, is een keurbende van kloeke, schrandere, ijverige en gods dienstige vrouwen, onverpoosd en blijmoedig aan het werk. Leeftijd, zwakke gezondheid, of dood, zijn af-en-toe oorzaak, dat de hoofd leiding van een of ander gesticht te Zetten, of inrichting voor onderwijs aldaar, overgaat van de eene vrouw op de andere. Mej. Swellengrebel, directrice van het Magdalenaen Kinderhuis, moest om gezondheidsredenen haar werkkring waarin zij zooveel goeds tot stand bracht, verlaten. Haar plaatsvervangster, mej. A. F. Dudok van Heel, is de vorige maand op plechtige wijze geïnstalleerd als directrice van het Magdalena-huis. Sedert het verscheiden van mej. J. J. Weyland, in Januari van dit jaar, was de plaats als directrice der Normaalschool onbezet. Ds. H. Pierson, predikant te Zetten en directeur van al de Heidring-gestichten aldaar, schreef aangaande deze vacature: Sedert den dood van mej. Weyland zagen wij uit naar een nieuwe directrice der Normaalschool. Maand aan maand verliep en er was niet het minste uitzicht op behoorlijke ver vulling dier openstaande betrekking." De aarzeling om een plaats in-te-nemen, die lange, lange jaren op zoo treffeljjke wijze bezet was, zal niemand verwonderen, van hen, die het voorrecht hadden, de, overle dene te kennen, hen die mochten zien, met hoeveel stiptheid, ijver en blijmoedigheid, mej. Weyland haar dagtaak vervulde. Roerend was haar aangeboren bescheidenheid. Vóórbeeldig de wijze waarop zij-zelf het liefst zich plaatste op den achtergrond, al haar krachten en gaven, al haar geduld en toe wijding schenkend aan leerlingen, onderwij zeressen en personeel der Normaalschool. Vél sprak zij niet. Zij was een vrouw van de daad. Haar arbeid getuigde van haar helderen geest, haar liefdevol hart. In Januari 1905, juist n jaar na het over lijden van mej. Weyland zal als haar plaats vervangster in functie treden: mejuffrouw P. A. van Gheel Gildemeester, uit den Haag. Naast vrouwelijke kracht-figuren, die moe dig de hand aan den ploeg slaan, andere wezentjes. Teer, dwepend, droomend, pein zend, bespiegelend, dichtend. Vrouwen, die in gekuischte, zangerige taal haar gewaarwor dingen en fantasiën onder woorden brengen. Tot de Fransche dichteressen, die tegen woordig in aanmerking komen, door lijvige bundels waarin zij op artistieke wijze uitzeggen al haar lief-en-leed, noemen wij r Barones van Zuylen van Nyevelt, of eigenlijk, want haar echtgenoot, hoewel van Hollandsche afkomst, is als Franschman genaturaliseerd en noemt zich dus de Zuylen de Nyevelt". De talentvolle barones is eene geboren Rothschild. Haar eersten dichtbundel heeft zij de wereld ingezonden, onder den titel: Copeaux". Marthe Dupuy, de weemoedige dichteres, die dit jaar met haar dichtbundel den Sully Prudhomme-prijs verwierf, wordt vél gelezen. Aandoenlijk schoon en teer is het Wiegenlied van de heilige Maria voor het kindeke Jezus. Het is getiteld : Dormez mon grand Roi". Mevrouw Perdriel-Veissière, auteur van Le sourire de Joconde" heeft een nieuwen bundel Brefonsche gedichten gegeven. Ook de hertogin de Rohan, verrast het publiek nu en dan met haar sierlijke verzen. Er zijn in onzen tijd hél wat adellijke Hollandsche, Fransche, Engelsche, Duitsche,Oostenrijksche en J|pansche vrouwen, die een bij uitstek vlotte en beschaafde pen voeren. In elk der drie bedrijven van Forget-menot", opgevoerd in het Savoytheater te Londen, was mevrouw Brown Potter een schilderij en modeplaatje tevens. Onberispelijk van snit, onnavolgbaar van stijl en goeden smaak, waren de drie toiletten, die het slanke figuur en de sprekende gelaatstrekken der Engelsche tooneelspeelster tot recht deden komen. Brown-Potter is eene Amerikaansche van geboorte, maar wordt door de Londenaars geheel beschouwd als een der hunnen, een voorrecht waar de volbloed Engelschen alles behalve grif mee zijn; misschien is voor de fiere, zelfbewuste Amerikaansche Cammy Clifford, die ook stor menderhand het hart der kritische Londenaars veroverde, met-ter-tijd dezelfde onderschei ding weggelegd. In het eerste bedrijf van bovengenoemd stuk, verschijnt mevrouw Brown-Potter in een wit met lichtblauw kleed, style Incroyable. De zér wijde bovenrok van wit-met-blauw satijn, met horizontale streepen drapeert zich over een onderkleed van wit mousseline-desoi, met kant en incrustaties versierd. Aan sluitend corsage met wit satijnen revers, en front van soupele, witte, geplooide kant. Hoog en puntig ceintuur. Bij dit toilet droeg de actrice een doddig hoedje van zwarte kant, waarvan de slippen achterwaarts een weinig afhingen op het kapsel. Stola van zwart vossenbont met witte vlokken. De purper-kleurige satijnen robe uit het tweede bedrijf, werd ook zeer bewonderd. Een-en-al geschitter in warm-roode tint, slechts even aan hals en bovenarm onder broken door de witte kanten chemisette en kanten bovenmouw en bestaande uit drie boven elkaar geplaatste strooken. Het pikante der schei-getinte robe werd verhoogd, door de toque van bruin sabelbont en de zeer lange, smalle boa van hetzelfde bont, door mevrouw Brown-Potter tweemaal om hals en schouders geslingerd. Lest, best ! In het derde bedrijf was me vrouw Brown-Potter in schitterend avond toilet, stijl Maria Stuart. Robe van zachtrose moirésatijn, wijde, gepofte bovenrok met tablier, openend over onderkleed van hetzelfde materiaal. Kantgarneering in prach tige motieven, tablier en berthe van kant. Korte dofmouwen. Zwarte kanten mitaines geestig aftoonend tegen de zachte tinten van zijde en kant. Om den hals een paarlen-collier. De Parij zenaars zien verlangend de komedie voorstelling tegemoet, die over enkele dagen in het gerechtshof te Parijs zal worden ver toond. De beroemde en gevierde ex-sociétaire van het Thédtre Francais, Marthe Brandès, moet voor de rechtbank verschijnen. De directie van het Maison de Molière doet haar een proces aan, wegens het verlaten van het Théatre Francais, om te gaan spelen in de Renaissance. Sociétaires verbinden zich voor 't leven, kunnen hun contract niet verbreken. Doen zij dit wél, dan moeten zij een ongehoorde som als schadevergoeding aan de door hen verlaten sociétaires betalen. Men verwacht veel van de wijze waarop Marthe Brandès zichzelf zal verdedigen. Het publiek is overtuigd, dat alle leden van de rechtbank, onder de bekoring zullen geraken van de welsprekendheid en gratie dezer vrou welijke deserteur. ? CAPEICE.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl