De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 6 november pagina 8

6 november 1904 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

r* J. H. A. E. DE VRIES. DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD T OOR NEDERLAND No. 1428 De meeste menschen beginnen, als zij op leeftjjd komen, min of meer af te takelen. Niet alzoo de heer J. H. A. E. de Vries, die den 28 en October 1.1. zijn zevèntigsten verjaardag vierend, er nog juist zoo uitzag, als wij bem veertig jaar geleden gekend hebben. En toch, in die zeventig jaar heeft hij ijverig gewerkt, gelijk de tallooze leerlingen, die hjj onderwijs heeft gegeven, kunnen ge tuigen. Z\j zullen zich nog met genoegen de dagen herinneren, toen De Vries hen in de geheimen der teekenkunst inwijdde. .Van hare oprichting af is De Vries als leeraar in het teekenen verbonden geweest aan de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus op de Keizersgracht over de Westermarkt. Het heugt mij nog goed, hoe ik daarin 1871 voor de eerste maal de zaal binnen tredend, waar het rechtlijnig teekenen onder wezen werd, met De Vries kennis maakte. Hg boezenide ons jongens ontzag in, maar tevens vertrouwen door de besliste en toch niet onaangename wijze van zijn optreden. Met hem viel niet te spotten en voor de zeer misplaatste grappen, waarvan de goede Valentijn Bin'g, die het handteekenen onder wees, vaak het slachtoffer was, zou bij De Vries geen gelegenheid zijn. Het viel De Vries gemakkelijk, de orde te handhaven, omdat zijn onderwijs den leer lingen belang inboezemde. Hij hield rekening met de eigenaardigheden van ieder, en daar door wist hij bij de leerlingen belangstelling voor hun werk te wekken. Wie toonde, wat voor de schoone kunst te voelen, mocht al gauw een architectonisch fragment teekenen, doch hij, wiens geest meer wis kundig was aangelegd, behoefde zulken arbeid niet te verrichten. Dus kreeg elk wat wils. De Vries was en is een beminnaar der schoone bouwkunst. Hij behoorde tot de leden van het Genootschap Architectura et Amicitia, toen dit in 1855 te Amsterdam werd opgericht. In de werken, door de Maat schappij tot Bevordering der Bouwkunst uitgegeven, is menige fraaie teekening van zijn hand gereproducceerd. In het bijzonder voelt De Vries zich aangetrokken door de frissche, forsche kunst van den stadsbouw meester Hendrik de Keyser, naar wiens ont werpen o. a. de Zuider- Wester- en Noorder kerken te Amsterdam in het begin der 17e eeuw gebouwd werden. Toen De Vries dan ook een eigen teekenschool oprichtte, die eerst in Felix Meritis, later in het gebouw der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen gevestigd was, noemde hij haar naar zijn lievelings-bouwmeester. Op deze school werden vele leerlingen gevormd; thans is zij in andere handen overgegaan, doch het onderwijs wordt nog steeds in den geest van den stichter gegeven. De tot dusver genoemde werkzaamheid kwam vooral den meer gegoeden leerlingen ten bate. Doch ook voor den ambachtsstand heeft De Vries met ijver gearbeid. Acht en dertig jaar was hij als teekenleeraar verbonden aan de Burger Dag- en Avondschool in de Westerstraat, terwijl hij ook in de eerste jaren van haar bestaan aan de Ambachtschool les heeft gegeven. Wat zyn lessen aan deze inrichtingen zooveel waarde gaf, was, dat zij steeds verband hielden met de practijk. Want, hoezeer ook de schoonheid waardeerend, is toch De Vries een practicus in zijn hart. Velerlei techniek heeft h\j beoefend en in het bijzonder het meubelmaken trok hem aan. Ook als schrijver is De Vries opgetreden; van zijn hand toch "arscheen in 1871 een Nederlandsche Ocwerking van Möllingers Grondbeginselen van den Eondbogenstijl". Wie zooveel gedaan heeft, zou zeker op rust aanspraak kunnen maken. De Vries evenwel denkt nog niet aan rusten en al is hij niet meer aan zooveel inrichtingen van onderwijs werkzaam als voorheen, de Hoo gere Burgerschool telt hem nog onder haar meest gewaardeerde leeraren. Velen, die als architect of ingenieur zich later naam gemaakt hebben, genoten van De Vries hun eerste onderricht in het teekenen, tal van anderen, die sinds verdienstelijke ambachtsbeoefenaars werden, leerden van hem de beginselen van hun vak. Die allen en ook zij, die na tot zijn leer lingen behoord te hebben, zich een werk kring kozen, waarbij van geen teekenen meer komen kon, zullen De Vries toewenschen, dat hij nog menig jaar met de frischheid van geest, die hem tot dusverre kenmerkte, zich aan het onderwijs mag blijven wijden. A. W. WEISSMAK1. PriHe-Rome. (ScMltónnst). Dit jaar was er animo tot deelneming aan den kamp daar waren er vier om elkander den eerepalm te betwisten in het edele worstelperk der kunst! Als een rots zoo vast (als een mummie zoo verstijfd) is de hand having der aloude traditiën bij de regeling van dezen jaarlijkschen strijd. Het beleid der vierschaar is onwankelbaar, zij blijft in veilig bezit van het ware Evangelie der hooge kunst, nagebleven uit het geslacht van Immerzeel die treurde over verdwijning der luister V»n de oude school, klagende, dat er maar geen nieuwe sterren wilden geboren worden om de uitgestorven banken der geniën weer te verlevendigen, die constateerde dat de ware kunst, gewoon met hare gouden vleugelen over de velden der dichtkunst vry en ongedwongen heen te zweven, nu vervangen was door een plompe gedaante die geen vleu gelen had om zich boven het stoffelijke te verheffen en rond te fladderen in het hemelsche gebied der verdichting. Maar werke lijk, zulke ontboezemingen zijn in dien tijd best te plaatsen; Immerzeel keek in ieder geval voor zich uit en had niet de glorieuze getuigenissen van zoo heel andere kunstop vatting om zich heen. 't Blijft zoo?het was altijd zoo: de historiëele compositie, zij heeft bet monopolie tot leverantie van den eereprijs aan kunstenaars in den dop, zy isde onfeilbare krachtproef voor de veelbelovendheid van een talent, zij is de eenig soliede borgstelling, dat de somme gelds die de Staat offeren wil, zal worden uitge wisseld later in een kunstverschijning tot meerdere roem der Natie. Dat er onder de grootsten van tegenwoordig geslacht geen was, die den Prix-de-Kome verwierf, dat er zelfs voorbeelden zijn dat de gelauwerde later door den verslagen mededinger verre over vleugeld werd, wat zou het? Men blijft speuren naar de gouden vleugelen over de velden der verdichtting"; onverstoorbaar wor den telken male folianten uit bijbel en geschiedboeken opgeslagen en onderwerpen opgediept als verlokkende kluifjes om te be knabbelen voor opgehitste holle verbeeldin gen. Het wachtwoord blijft: wilt ge bewijs geven van een aangeboren en vruchtbelovend schilderstalent, doe het in een voortbrengsel van dramatische kunst, 't Zijn dan ook onnoozele resultaten altijd, al blazen de deelnemers zich tijdelijk op met het gewicht van schep pend kunstenaar"; zoodra de aardigheid is afgeloopen, gaan zij weer aan ander, door hun werkelijk ernstiger gemeend, werk. De over weging van eenzijdigheid laat zich ook geen oogenblik gelden, want de beschikking over die staatsgelden is tevens onrechtvaardig. Moet een geboren portretschilder byv. altijd van het gelukkige kansje verstoken blijven? Er wordt gelet, zal men zeggen, op de tastbare kwaliteiten van het werk om zich zelf, er worden opgespoord hoedanigheden van kleur, teekening etc., een portretschilder moet ook goed figuur kunnen schilderen, 't Is waar, hij kan licht een paar poppen tegenover elkaar stellen in een behoorlijke ordonnantie, en die eenmaal gevonden, heeft bij zijn modellen maar te ontbieden en te schilderen. Maar waarom dan niet eenvoudig opgegeven het schilderen van een naakt en een gekleed figuur, van een portret, van een stilleven. Als supplement bij deze opgaaf, een histori sche of andere compositie in schets, voor mijn part ook een geteekende expressiekop van haat, toorn of somberheid (maar liever dan toch een geteekende kop met een zelf waargenomen karakter, eenige actie's van dieren). We hadden ons dan wellicht niet zoo te ergeren over zwakheden van teeke ning, want die vielen hier na te wijzen als bij zeer middelmatige teekeningen naar het model op een academieklas. En, hebben de deelnemers werkelijk talent, minder belem merd in de ontwikkeling ervan, zouden zij het eerder doen blijken. Die aan den wedstrijd deelnemen, voegen zich tot het ondergaan van een tijdelijk gees telijke verminking. De beeldhouwers zijn er beter aan toe, zij blijven meer in de sfeer van hun werkkring. 't Bekroonde stuk geeft geen aanleiding tot bespreking; 't is ook niet recht duidelijk op welke gronden het de onderscheiding waard werd gekeurd Aan een van de vier moest echter de medaille en het xeld worden kwijt geraakt. Neen, 't is geen benijdenswaardig voorrecht in die jury zitting te hebben. Om het stoffelijke voordeel is de prijswinner met zijn succes te feliciteeren. W. STEENHOEF. Veiling Fred. Muller & Co. Zooeven ontvingen we catalogus eener veiling van moderne schilderijen en aquarellen, te houden in de Brakke Grond 8 Nov. a.s. De mededeeling dat de bekende collectie Rud. J. Kijzer daar onder den hamer komt, zal al voldoende wezen, om de aandacht van belangstellenden er op te vestigen. De reproductie's wijzen o.a. als werken van Israels, Maris, Mauve, een paar prachtige teekeningen van Bosboom aan. Zeer opmer kelijk zijn ook verschillende werken van Isaac Israels waarin hij met zijn beste krachten uitkomt. Kijkdagen 5, 6 en 7 November. W. S. Herman Heyenbroek ID St-Lncas. Deze tweede tentoonstelling doet. sterker nog dan die van Legras de voordeelen uit komen van deze gelegenheid voor de leden van St.-Lucas. om openbaarheid aan hun werk te geven. Zonder de benauwende con currentie van mede-exposanten of het prece dent van al of niet verkoopbaarheid, dat zwaar weegt bij het tentoonstellen in den kunsthandel, kunnen de jongere schilders zonder voorbehoud de gezamenlijke resultaten van hun studie laten zien. Waar de exposant zooals Heyenbroek hier, een vrijen blik in zijn werk toestaat, moet de kunstliefhebber meer belangstellend zijn dan er op uit om onverdeeld genot te sma ken;, dient de beoordeelaar de dwalingen en zwakheden alleen in verband tot de goede zijden van het werk te beschouwen en, als deze aanwezig zijn, mede te helpen dat ze niet aan de aandacht van het publiek ont snappen. Vooral hier zou dit licht kunnen. Ik stel me voor hoe een goedgezind, maar wat kort aangebonden bezoeker, na kennisname van de schilderijen op de eerste verdieping, rechts omkeert maakt en de rest er aan geeft, als hij hier weer vindt dat gewone gemodder met olieverf, wat kleurgevoel, wat handigheid en verder een laveeren tusschen Maris, Mauve enz. schijnkunst, waarvan de hon derdvoudige herhaling op elke periodieke tentoonstelling je verveelt en treitert. We hebben hier te doen met het gewone ver schijnsel dat bijna elk teekenaar het zich verplicht acht ook schilderijen te produceeren om voor vol kunstenaar te worden aangezien. Dit valt dadelijk in 't oog als men doorgaat naar de bovenzalen, waar. de schetsen en teekeningen hangen. Daar eerst maken we kennis met het werkelijk talent van Heyen broek, dat hoofdzakelijk in zijn laatste werk uit de Borinage aan het licht komt. Al zijn ander werk, zoowel uit ons land als dat van een reis naar Bosniëmeegebracht, wordt hierbij onbelangrijk. Men weet hoe in de Borinage de ellende van het volk dat zwoegt in dat zwarte land van kolen en ijzer Vincent v. Gogh tot tee kenen bracht. Sedert is het werken in mijnen en grpote fabrieken een geliefd onderwerp voor schilders en teekenaars geworden, waarbij sommigen alleen getroffen werden door het teekenende in houding en gebaren der arbei ders, waar anderen blijk gaven mee te voelen het trieste, lichtlooze leven dier moderne slaven. Nu zijn er onder Heyenbrock's schilderijen en teekeningen uit do Borinage zoowel louter picturale gevallen, als scènes die buiten het schoone om, zijn gemoed troffen. De eerste, inzonderheid die waaraan hy langer werkte, staan niet ver boven zijn andere schilderijen. Te dikwijls is voor kracht een goedkoop effect in de plaats gesteld, worden trucs te vaak herhaald. Het half rood, half lichtblauw kleuren der werkers die door het gloeiend metaal fantastisch verlicht worden, doet op den duur denken aan een variatie van de curieuse kleedüdpr Amsterdamsche weezen. Maar de waarde dezer expositie wordt ge heel gered door de .schetsen en teekeningen van n enkelen arbeider of arbeidster, waar van er buiten hetgeen, aan den wand hangt, nos verscheidene in de portefeuilles te vin den zijn. Heijenbrock geeft die enkele figuren zonder of met weinige entourage; hij teekent ze met vlotte, lenige lijnen, soms een enkele contour, de kleur daarin gezet, ondergeschikt aan de teekening. Zoo geeft hij niet alleen typen, maar dringt door in het individueele en weet scherp en juist het kenmerkende van een beweging te vatten en suggestief weer te geven. Het snijdende en expressieve lijnenleven doet soms denken aan het machtige kunnen der moderne Fransche teekenaars en stellig is hij niet vreemd aan hun invloed geble ven. Toch hebben deze groote voorbeelden de oorspronkelijkheid aan dit werk niet ont nomen ; daarvoo.r gaat er te veel warmte, te veel overtuiging van uit en waar zoovelen blijven rondzeuren in 't zelfde kringetje, doet het goed er een te ontmoeten, die ruimer en verder ziet. Het overtollige op deze tentoonstelling heeft in zooverre zijn waarde, dat het doet zien hoe een werker, die kracht en durf in zich voelt, door volhardend zoeken ten laatste zyn ware arbeidsveld toch vindt. Een volgende tentoonstelling van Heyen brock's werk, die zijn aanvangspunt neemt, waar deze eindigt, kan interessante dingen te zien geven. J. W. N. UIT DE NATUU LXXXII. Herlstdraden. Wij H-O'ers zien eiken morgen'de herfst draden zich spannen over ons pad, zich strek ken van tak tot tak, zich vlokken op heide en mos, en wilden daar graag wat meer van weten. Wilt ge in een van de eerstvolgende nummers van de Groene daarover eens iets schrijven ?" Lunteren, BWaarom niet ? Herstellende zieken moeten zooveel mogelijk hun zin hebben, en 't onder werp is actueel, alleen misschien wat te veel bekend. Herstellend is de schrijver ongetwij feld, dat proeft men uit de enkele woorden hierboven. Dit heb ik al zoo vaak opgemerkt! zoodra iemand, die nooit veel oog of hart heeft gehad voor planten- en^dierenleven, na een ernstige ziekte weer buiten komt, dan bekijkt hij het leven rondom met heel andere oogen. En wie buiten aan 't opkrabbelen zijn, na de kritieke dagen van letterlijk erop of eronder, worden althans tijdelijk echte natuur vrinden ; ze zouden wel op eens alles willen weten van 't volle, warme raadselachtige leven om hen heen, waarvan ze pas de kille schaduw langs zich voelden glijden. Wat nu die herfstdraden betreft, dat is gemakkelijk uit te leggen, daar zitten zoo heel veel raadsels niet meer achter. Het verschijnsel doet zich alleen dan in sterke mate voor, als een mooie herfst op een mooien zomer is gevolgd, zooals in dit jaar. Nog sterker dan nu heb ik het gezien, in '91, op een herfstwandeling ten zuiden van Amersfoort. De geheele heide van Oud-Leus den tot Zeist, uren ver was letterlijk oversponnen, van alle dennestruiken woeien duizenden zilverwitte haren uit en golfden in den zwakken morgenwind; 't was of uit elke naald een draad gegroeid was, die zich zacht golvend verhief naar den zonnigen blauwen hemel. Schitterend wordt het schouwspel wanneer de nachtvorst rijm op de. draden heeft gelegd, dat nu de zon lijst langzaam gaat smelten; dan zijn al die traditioneele vergelijkingen met parelen en diamanten veel te slap en te dun otn uit te drukken, wat ons inenschen treft in 't zonderling verschijnsel. En als dan een paar uur later overal in de lucht witte vlokjes zweven, die zacht meedrijven omhoog met den morgenwind en neerdalen ginds op de toppen van de donkere dennen staat ook de onverschilligste verbaaad te kijken en vraagt, wat dat alles toch beduidt. Vroeger meende men dat al die draden en vlokjes uitdampingen van de planten waren, een soort van taaie draderige dauw ; dat lijkt ons nu belachelijk; want om derechte toedracht der zaak te leeren kennen, was er niets anders noodig geweest, dan eenige vlok jes in de hand te nemen en te onderzoeken. In n van de drie gevallen zit er een spinnetje in of op die drijvende vlokken. Al die draden zijn werkelijk spindraden niets meer of minder; 't lijkt ongelooflijk door de verbazende massa, en toch is het zoo. Waar komen dan al die spinnen zoo plot seling vandaan ? Wel, waar al wat leeft van daan komt, uit het ei. Er leven in den zomer een massa spinnen tusschen de blade^ ren van allerlei struiken, van hei en van dennen, zoowel als van loofhout en lagere planten tot in de bloemen toe, die men niet zoo licht vindt, als men er niet naar zoekt. Zij weven geen vangnet zooals onze huis- en tuinspinnen, maar loeren op prooi, verborgen tusschen de bladeren en in de bloemen. Ze behooren tot de familie der krabspinnen, zoo genoemd om hun plat lichaam, hun lange voorpooten en om de manier, waarop ze zich ook naar links en rechts en achteruit voortbe wegen op de wijze van krabben. Eén geslacht nu van die krabspinnen vooral is het, dat het verschijnsel der herfstdraden te voorschijn roept. Alom is 't bekend, daarvan getuigen de vele .volksnamen in alle landen waaronder zeer zonderlinge zooals Alteweibersommer en Fliegender Sommer, ook Manénfaden in 't Duitsch; Fils.de Vierge in 't Fransen; Goseamer (oorspronkelijk: gooseaummer of ganzezomer) in 't Engelsch. Die krabspinnen en daarbij Thomisus viaticus heeft ieder die buiten woont ook wel eens in volwassen staat opgemerkt. Zij zijn bekend om den grooten moed, waarmee ze hun eiernest verdedigen. Als ge hun het ronde witte spinsel-balletje, zoo groot als een erwt, wilt ontnemen, wanneer ze het met de kaken hebben vastgegrepen, zult ge hun eerder den kop van het lij f rukken, dan ze dwingen om los te laten. Lukt het u hun bij verras sing het goed bewaakte eiernest te ontfutselen dan vallen ze goms als verlamd in elkaar en schijnen te sterven van smart; maar niet zoo dra schuift ge hun 't balletje weer toe of er komt weer leven in 't schepsel en zij gaan er haastig met haar eieren van door, nog wat loom in de pooten en wankelend, maar toch blijkbaar gelukkig, haar toekomstig kroost weer tegen de borst te kunnen klemmen. Krabspinnetjes, die herfstdraden gaan maken. Zoo'n pakje bevat meestal meer dan hon derd eitjes; en deze diertjes nu blijven, zoo lang ze klein zijn, dicht bijeen; de ontwik keling hangt af van het weer ; is dat gunstig dan groeien ze vrjj gelijkelijk op en begin nen zich te verspreiden over een klein netje dat ze samen spinnen. Bij nat koel weer' zitten ze als een bolletje opeen gedrongen; net een zaadkorrel. Raakt ge het spinsel aan, dan verspreidt zich de massa naar alle zijden. 't Is dan of er een ster uit de kor.rel schiet die langzamerhand zijn stralen weer intrekt en weer een grauwe doode korrel wordt. Nu zijn spinnen roofdieren, die van levende en beweeglijke prooi moeten bestaan, en zulke dieren kunnen niet met vele tegelijk opeen kleine oppervlakte blijven. Dus ze moeten uiteen, ook nog om een andere reden waar schijnlijk. De winter nadert en als win terkwartier hebben ze liefst droge, hoog-gelegen plekken als boomen, muren, palen, schuttingen e. d. Daartoe begint de trek; die kan alleen plaats grijpen op een mooien dag, met weer dat bestendig beloofd te blijven, maar dan gaat ook alles wat Thomisus viaticus heet op reis. Vleugels zooals vogels, vlinders of sprinkhanen bezitten, dragen ze niet. Ze redden zich op andere wij ze. Wie er moeite toe doet, kan wel eens getuige zijn van de manier, waarop krabspinnetjes de luchtreis aanvaarden. Eerst loopen ze een dag| of wat rond, als om zich te oefenen in 't spinnen. Overal waar ze gaan laten ze een draad achter, waarlangs ze herhaaldelijk weer terug loopen; zoo bespannen ze heele struiken, heggen en de uitgebloeide bedden van den tuin. Is nu de mooie dag gekomen, en zij schijnen te weten dat het mooi weer zal blij ven, dan maakt elk van de millioenen krabspinnetjes een bundel draadjes vast aan een heistruikje, een blad, een paaltje, een stengel of wat ook, dat maar een eindje boven de vlakte uitsteekt. En nu zet het de pootjes schrap, drukt nog eens de spintepels op de vastgehechte draden, richt het lijf omhoog [en drijft den draad, die nu aan n eind vastzit, verder uit het achterlijf; zoo wordt er een lus gevormd, waarvan de einden zijn: spin en blad. Die fijne draadlus wordt door den zachten wind strak gehouden en eenigszins omhoog gelicht; steeds gaat 't spinnetje voort met den draad uit te drijven; de wind krijgt nog meer vat en nu gaat 't snel, tot eenige meters toe soms. 't Geheel geeft den indruk, dat de spin den draad uitschiet; wat niet waar is, zooals men merkt bij nauwlettend ,toezien: de wind werkt als spanmiddel van den zich verlengenden draad. Als de draad wijd genoeg uitwaait naar den zin van 't spin netje, bijt het dier het vaste uit einde los ; omklemt den draad bij beide einden en daar gaat het, op zijn draad drijvend als op een vlot, de lucht in; soms ver, soms maar enkele passen, al naar de vliegmachine vrij vrij blijft of strandt op tak of twijg of aan een grashalm of heistruikje vasthaakt. In 't laatste geval, dat zeer vaak voorkomt,begint de manoeuvre op nieuw. Verbazend ver, tot uren ver in zee zijn zwevende spinnen opgemerkt en hoog in de lucht boven kerktorens en bergen eveneens. Hoe nu als de reis lang genoeg geduurd heeft, en een gunstig terrein zich onder den lucht reiziger bevindt ? Dan palmt hij eenvoudig den draad in, wikkelt hem op tot een vlokje en laat zich op deze parachute langzaam dalen. Dat er op vele vlotjes geen enkele spin en op andere draden soms twee of meer worden gevonden, kan_ verklaard worden door 't feit, dat er dikwijls botsingen en verstrengelingen voorvallen in de lucht, die J. J. BIESING, M untttmnttel. 's-GRAVENHAGE, MolenstraatJiSJji4 en 67. Moderne Schilderijen, Aquarellen en Gravures. MEUBEL-BAZAR, Singel 263 283, l>y de PRIJS ?7. Kantoor-Meubelen J. MEIJERISK MEIJER. Telefoon S0B8. ROKIN120, AMSTERDAM KACHELS-HAARDENAARDGARNITUREN z==ENLAMPEN.=== AmSTERPAfH AARDEWERK EM TEGELS TH EN TEGEL f FABRIEK t HOLLAND l NAAML-VENN-CEV-TE J L. UTRECHT ^A MEUBELEN T A P U T E N-n METAALWAREN AARDEWERK T LANDRÉ-AMSTERDAM REGULIERSGRACHT-48

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl