Historisch Archief 1877-1940
r*
J. H. A. E. DE VRIES.
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD T OOR NEDERLAND
No. 1428
De meeste menschen beginnen, als zij op
leeftjjd komen, min of meer af te takelen. Niet
alzoo de heer J. H. A. E. de Vries, die den 28 en
October 1.1. zijn zevèntigsten verjaardag
vierend, er nog juist zoo uitzag, als wij bem
veertig jaar geleden gekend hebben.
En toch, in die zeventig jaar heeft hij
ijverig gewerkt, gelijk de tallooze leerlingen,
die hjj onderwijs heeft gegeven, kunnen ge
tuigen. Z\j zullen zich nog met genoegen
de dagen herinneren, toen De Vries hen in
de geheimen der teekenkunst inwijdde.
.Van hare oprichting af is De Vries als
leeraar in het teekenen verbonden geweest
aan de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen
cursus op de Keizersgracht over de
Westermarkt. Het heugt mij nog goed, hoe ik daarin
1871 voor de eerste maal de zaal binnen
tredend, waar het rechtlijnig teekenen onder
wezen werd, met De Vries kennis maakte.
Hg boezenide ons jongens ontzag in, maar
tevens vertrouwen door de besliste en toch
niet onaangename wijze van zijn optreden.
Met hem viel niet te spotten en voor de
zeer misplaatste grappen, waarvan de goede
Valentijn Bin'g, die het handteekenen onder
wees, vaak het slachtoffer was, zou bij De
Vries geen gelegenheid zijn.
Het viel De Vries gemakkelijk, de orde
te handhaven, omdat zijn onderwijs den leer
lingen belang inboezemde. Hij hield rekening
met de eigenaardigheden van ieder, en daar
door wist hij bij de leerlingen belangstelling
voor hun werk te wekken. Wie toonde,
wat voor de schoone kunst te voelen, mocht
al gauw een architectonisch fragment
teekenen, doch hij, wiens geest meer wis
kundig was aangelegd, behoefde zulken arbeid
niet te verrichten. Dus kreeg elk wat wils.
De Vries was en is een beminnaar der
schoone bouwkunst. Hij behoorde tot de
leden van het Genootschap Architectura et
Amicitia, toen dit in 1855 te Amsterdam werd
opgericht. In de werken, door de Maat
schappij tot Bevordering der Bouwkunst
uitgegeven, is menige fraaie teekening van
zijn hand gereproducceerd. In het bijzonder
voelt De Vries zich aangetrokken door de
frissche, forsche kunst van den stadsbouw
meester Hendrik de Keyser, naar wiens ont
werpen o. a. de Zuider- Wester- en Noorder
kerken te Amsterdam in het begin der 17e
eeuw gebouwd werden.
Toen De Vries dan ook een eigen
teekenschool oprichtte, die eerst in Felix Meritis,
later in het gebouw der Maatschappij tot
Nut van 't Algemeen gevestigd was, noemde
hij haar naar zijn lievelings-bouwmeester. Op
deze school werden vele leerlingen gevormd;
thans is zij in andere handen overgegaan,
doch het onderwijs wordt nog steeds in den
geest van den stichter gegeven.
De tot dusver genoemde werkzaamheid
kwam vooral den meer gegoeden leerlingen ten
bate. Doch ook voor den ambachtsstand heeft
De Vries met ijver gearbeid. Acht en dertig
jaar was hij als teekenleeraar verbonden
aan de Burger Dag- en Avondschool in de
Westerstraat, terwijl hij ook in de eerste
jaren van haar bestaan aan de
Ambachtschool les heeft gegeven.
Wat zyn lessen aan deze inrichtingen zooveel
waarde gaf, was, dat zij steeds verband hielden
met de practijk. Want, hoezeer ook de
schoonheid waardeerend, is toch De Vries
een practicus in zijn hart. Velerlei techniek
heeft h\j beoefend en in het bijzonder het
meubelmaken trok hem aan.
Ook als schrijver is De Vries opgetreden;
van zijn hand toch "arscheen in 1871 een
Nederlandsche Ocwerking van Möllingers
Grondbeginselen van den Eondbogenstijl".
Wie zooveel gedaan heeft, zou zeker op
rust aanspraak kunnen maken. De Vries
evenwel denkt nog niet aan rusten en al is
hij niet meer aan zooveel inrichtingen van
onderwijs werkzaam als voorheen, de Hoo
gere Burgerschool telt hem nog onder haar
meest gewaardeerde leeraren.
Velen, die als architect of ingenieur zich
later naam gemaakt hebben, genoten van De
Vries hun eerste onderricht in het teekenen,
tal van anderen, die sinds verdienstelijke
ambachtsbeoefenaars werden, leerden van
hem de beginselen van hun vak.
Die allen en ook zij, die na tot zijn leer
lingen behoord te hebben, zich een werk
kring kozen, waarbij van geen teekenen meer
komen kon, zullen De Vries toewenschen,
dat hij nog menig jaar met de frischheid
van geest, die hem tot dusverre kenmerkte,
zich aan het onderwijs mag blijven wijden.
A. W. WEISSMAK1.
PriHe-Rome. (ScMltónnst).
Dit jaar was er animo tot deelneming aan
den kamp daar waren er vier om elkander
den eerepalm te betwisten in het edele
worstelperk der kunst! Als een rots zoo vast
(als een mummie zoo verstijfd) is de hand
having der aloude traditiën bij de regeling
van dezen jaarlijkschen strijd. Het beleid
der vierschaar is onwankelbaar, zij blijft in
veilig bezit van het ware Evangelie der hooge
kunst, nagebleven uit het geslacht van
Immerzeel die treurde over verdwijning der luister
V»n de oude school, klagende, dat er
maar geen nieuwe sterren wilden geboren
worden om de uitgestorven banken der geniën
weer te verlevendigen, die constateerde dat
de ware kunst, gewoon met hare gouden
vleugelen over de velden der dichtkunst vry
en ongedwongen heen te zweven, nu vervangen
was door een plompe gedaante die geen vleu
gelen had om zich boven het stoffelijke te
verheffen en rond te fladderen in het
hemelsche gebied der verdichting. Maar werke
lijk, zulke ontboezemingen zijn in dien tijd
best te plaatsen; Immerzeel keek in ieder
geval voor zich uit en had niet de glorieuze
getuigenissen van zoo heel andere kunstop
vatting om zich heen.
't Blijft zoo?het was altijd zoo: de
historiëele compositie, zij heeft bet monopolie tot
leverantie van den eereprijs aan kunstenaars
in den dop, zy isde onfeilbare krachtproef voor
de veelbelovendheid van een talent, zij is de
eenig soliede borgstelling, dat de somme gelds
die de Staat offeren wil, zal worden uitge
wisseld later in een kunstverschijning tot
meerdere roem der Natie. Dat er onder de
grootsten van tegenwoordig geslacht geen
was, die den Prix-de-Kome verwierf, dat er
zelfs voorbeelden zijn dat de gelauwerde later
door den verslagen mededinger verre over
vleugeld werd, wat zou het? Men blijft
speuren naar de gouden vleugelen over de
velden der verdichtting"; onverstoorbaar wor
den telken male folianten uit bijbel en
geschiedboeken opgeslagen en onderwerpen
opgediept als verlokkende kluifjes om te be
knabbelen voor opgehitste holle verbeeldin
gen. Het wachtwoord blijft: wilt ge bewijs
geven van een aangeboren en vruchtbelovend
schilderstalent, doe het in een voortbrengsel
van dramatische kunst, 't Zijn dan ook
onnoozele resultaten altijd, al blazen de deelnemers
zich tijdelijk op met het gewicht van schep
pend kunstenaar"; zoodra de aardigheid is
afgeloopen, gaan zij weer aan ander, door hun
werkelijk ernstiger gemeend, werk. De over
weging van eenzijdigheid laat zich ook geen
oogenblik gelden, want de beschikking over
die staatsgelden is tevens onrechtvaardig. Moet
een geboren portretschilder byv. altijd van
het gelukkige kansje verstoken blijven? Er
wordt gelet, zal men zeggen, op de tastbare
kwaliteiten van het werk om zich zelf, er
worden opgespoord hoedanigheden van kleur,
teekening etc., een portretschilder moet ook
goed figuur kunnen schilderen, 't Is waar,
hij kan licht een paar poppen tegenover
elkaar stellen in een behoorlijke ordonnantie,
en die eenmaal gevonden, heeft bij zijn
modellen maar te ontbieden en te schilderen.
Maar waarom dan niet eenvoudig opgegeven
het schilderen van een naakt en een gekleed
figuur, van een portret, van een stilleven.
Als supplement bij deze opgaaf, een histori
sche of andere compositie in schets, voor
mijn part ook een geteekende expressiekop
van haat, toorn of somberheid (maar liever
dan toch een geteekende kop met een zelf
waargenomen karakter, eenige actie's van
dieren). We hadden ons dan wellicht niet
zoo te ergeren over zwakheden van teeke
ning, want die vielen hier na te wijzen als
bij zeer middelmatige teekeningen naar het
model op een academieklas. En, hebben de
deelnemers werkelijk talent, minder belem
merd in de ontwikkeling ervan, zouden zij
het eerder doen blijken.
Die aan den wedstrijd deelnemen, voegen
zich tot het ondergaan van een tijdelijk gees
telijke verminking. De beeldhouwers zijn er
beter aan toe, zij blijven meer in de sfeer
van hun werkkring.
't Bekroonde stuk geeft geen aanleiding tot
bespreking; 't is ook niet recht duidelijk op
welke gronden het de onderscheiding waard
werd gekeurd Aan een van de vier moest
echter de medaille en het xeld worden kwijt
geraakt. Neen, 't is geen benijdenswaardig
voorrecht in die jury zitting te hebben. Om
het stoffelijke voordeel is de prijswinner met
zijn succes te feliciteeren.
W. STEENHOEF.
Veiling Fred. Muller & Co.
Zooeven ontvingen we catalogus eener
veiling van moderne schilderijen en aquarellen,
te houden in de Brakke Grond 8 Nov. a.s.
De mededeeling dat de bekende collectie
Rud. J. Kijzer daar onder den hamer komt,
zal al voldoende wezen, om de aandacht van
belangstellenden er op te vestigen. De
reproductie's wijzen o.a. als werken van
Israels, Maris, Mauve, een paar prachtige
teekeningen van Bosboom aan. Zeer opmer
kelijk zijn ook verschillende werken van Isaac
Israels waarin hij met zijn beste krachten
uitkomt. Kijkdagen 5, 6 en 7 November.
W. S.
Herman Heyenbroek ID St-Lncas.
Deze tweede tentoonstelling doet. sterker
nog dan die van Legras de voordeelen uit
komen van deze gelegenheid voor de leden
van St.-Lucas. om openbaarheid aan hun
werk te geven. Zonder de benauwende con
currentie van mede-exposanten of het prece
dent van al of niet verkoopbaarheid, dat
zwaar weegt bij het tentoonstellen in den
kunsthandel, kunnen de jongere schilders
zonder voorbehoud de gezamenlijke resultaten
van hun studie laten zien.
Waar de exposant zooals Heyenbroek hier,
een vrijen blik in zijn werk toestaat, moet
de kunstliefhebber meer belangstellend zijn
dan er op uit om onverdeeld genot te sma
ken;, dient de beoordeelaar de dwalingen en
zwakheden alleen in verband tot de goede
zijden van het werk te beschouwen en, als
deze aanwezig zijn, mede te helpen dat ze
niet aan de aandacht van het publiek ont
snappen.
Vooral hier zou dit licht kunnen. Ik stel
me voor hoe een goedgezind, maar wat kort
aangebonden bezoeker, na kennisname van
de schilderijen op de eerste verdieping, rechts
omkeert maakt en de rest er aan geeft, als
hij hier weer vindt dat gewone gemodder
met olieverf, wat kleurgevoel, wat handigheid
en verder een laveeren tusschen Maris,
Mauve enz. schijnkunst, waarvan de hon
derdvoudige herhaling op elke periodieke
tentoonstelling je verveelt en treitert. We
hebben hier te doen met het gewone ver
schijnsel dat bijna elk teekenaar het zich
verplicht acht ook schilderijen te produceeren
om voor vol kunstenaar te worden aangezien.
Dit valt dadelijk in 't oog als men doorgaat
naar de bovenzalen, waar. de schetsen en
teekeningen hangen. Daar eerst maken we
kennis met het werkelijk talent van Heyen
broek, dat hoofdzakelijk in zijn laatste werk
uit de Borinage aan het licht komt.
Al zijn ander werk, zoowel uit ons land
als dat van een reis naar Bosniëmeegebracht,
wordt hierbij onbelangrijk.
Men weet hoe in de Borinage de ellende
van het volk dat zwoegt in dat zwarte land
van kolen en ijzer Vincent v. Gogh tot tee
kenen bracht. Sedert is het werken in mijnen
en grpote fabrieken een geliefd onderwerp
voor schilders en teekenaars geworden, waarbij
sommigen alleen getroffen werden door het
teekenende in houding en gebaren der arbei
ders, waar anderen blijk gaven mee te voelen
het trieste, lichtlooze leven dier moderne
slaven.
Nu zijn er onder Heyenbrock's schilderijen
en teekeningen uit do Borinage zoowel louter
picturale gevallen, als scènes die buiten het
schoone om, zijn gemoed troffen.
De eerste, inzonderheid die waaraan hy
langer werkte, staan niet ver boven zijn andere
schilderijen. Te dikwijls is voor kracht een
goedkoop effect in de plaats gesteld, worden
trucs te vaak herhaald. Het half rood, half
lichtblauw kleuren der werkers die door het
gloeiend metaal fantastisch verlicht worden,
doet op den duur denken aan een variatie
van de curieuse kleedüdpr Amsterdamsche
weezen.
Maar de waarde dezer expositie wordt ge
heel gered door de .schetsen en teekeningen
van n enkelen arbeider of arbeidster, waar
van er buiten hetgeen, aan den wand hangt,
nos verscheidene in de portefeuilles te vin
den zijn.
Heijenbrock geeft die enkele figuren zonder
of met weinige entourage; hij teekent ze
met vlotte, lenige lijnen, soms een enkele
contour, de kleur daarin gezet, ondergeschikt
aan de teekening.
Zoo geeft hij niet alleen typen, maar dringt
door in het individueele en weet scherp en
juist het kenmerkende van een beweging te
vatten en suggestief weer te geven.
Het snijdende en expressieve lijnenleven
doet soms denken aan het machtige kunnen
der moderne Fransche teekenaars en stellig
is hij niet vreemd aan hun invloed geble
ven. Toch hebben deze groote voorbeelden
de oorspronkelijkheid aan dit werk niet ont
nomen ; daarvoo.r gaat er te veel warmte, te
veel overtuiging van uit en waar zoovelen
blijven rondzeuren in 't zelfde kringetje, doet
het goed er een te ontmoeten, die ruimer
en verder ziet.
Het overtollige op deze tentoonstelling
heeft in zooverre zijn waarde, dat het doet
zien hoe een werker, die kracht en durf in
zich voelt, door volhardend zoeken ten laatste
zyn ware arbeidsveld toch vindt.
Een volgende tentoonstelling van Heyen
brock's werk, die zijn aanvangspunt neemt,
waar deze eindigt, kan interessante dingen
te zien geven.
J. W. N.
UIT DE NATUU
LXXXII. Herlstdraden.
Wij H-O'ers zien eiken morgen'de herfst
draden zich spannen over ons pad, zich strek
ken van tak tot tak, zich vlokken op heide
en mos, en wilden daar graag wat meer van
weten. Wilt ge in een van de eerstvolgende
nummers van de Groene daarover eens iets
schrijven ?" Lunteren,
BWaarom niet ? Herstellende zieken moeten
zooveel mogelijk hun zin hebben, en 't onder
werp is actueel, alleen misschien wat te veel
bekend. Herstellend is de schrijver ongetwij
feld, dat proeft men uit de enkele woorden
hierboven. Dit heb ik al zoo vaak opgemerkt!
zoodra iemand, die nooit veel oog of hart
heeft gehad voor planten- en^dierenleven, na
een ernstige ziekte weer buiten komt, dan
bekijkt hij het leven rondom met heel andere
oogen. En wie buiten aan 't opkrabbelen zijn,
na de kritieke dagen van letterlijk erop of
eronder, worden althans tijdelijk echte natuur
vrinden ; ze zouden wel op eens alles willen
weten van 't volle, warme raadselachtige
leven om hen heen, waarvan ze pas de kille
schaduw langs zich voelden glijden.
Wat nu die herfstdraden betreft, dat is
gemakkelijk uit te leggen, daar zitten zoo
heel veel raadsels niet meer achter.
Het verschijnsel doet zich alleen dan in
sterke mate voor, als een mooie herfst op
een mooien zomer is gevolgd, zooals in dit jaar.
Nog sterker dan nu heb ik het gezien, in
'91, op een herfstwandeling ten zuiden van
Amersfoort. De geheele heide van Oud-Leus
den tot Zeist, uren ver was letterlijk
oversponnen, van alle dennestruiken woeien
duizenden zilverwitte haren uit en golfden
in den zwakken morgenwind; 't was of uit
elke naald een draad gegroeid was, die zich
zacht golvend verhief naar den zonnigen
blauwen hemel.
Schitterend wordt het schouwspel wanneer
de nachtvorst rijm op de. draden heeft gelegd,
dat nu de zon lijst langzaam gaat smelten;
dan zijn al die traditioneele vergelijkingen
met parelen en diamanten veel te slap en
te dun otn uit te drukken, wat ons inenschen
treft in 't zonderling verschijnsel.
En als dan een paar uur later overal in
de lucht witte vlokjes zweven, die zacht
meedrijven omhoog met den morgenwind en
neerdalen ginds op de toppen van de donkere
dennen staat ook de onverschilligste verbaaad
te kijken en vraagt, wat dat alles toch beduidt.
Vroeger meende men dat al die draden
en vlokjes uitdampingen van de planten
waren, een soort van taaie draderige dauw ;
dat lijkt ons nu belachelijk; want om derechte
toedracht der zaak te leeren kennen, was er
niets anders noodig geweest, dan eenige vlok
jes in de hand te nemen en te onderzoeken.
In n van de drie gevallen zit er een
spinnetje in of op die drijvende vlokken. Al
die draden zijn werkelijk spindraden niets
meer of minder; 't lijkt ongelooflijk door de
verbazende massa, en toch is het zoo.
Waar komen dan al die spinnen zoo plot
seling vandaan ? Wel, waar al wat leeft van
daan komt, uit het ei. Er leven in den
zomer een massa spinnen tusschen de blade^
ren van allerlei struiken, van hei en van
dennen, zoowel als van loofhout en lagere
planten tot in de bloemen toe, die men niet
zoo licht vindt, als men er niet naar zoekt. Zij
weven geen vangnet zooals onze huis- en
tuinspinnen, maar loeren op prooi, verborgen
tusschen de bladeren en in de bloemen. Ze
behooren tot de familie der krabspinnen,
zoo genoemd om hun plat lichaam, hun lange
voorpooten en om de manier, waarop ze zich ook
naar links en rechts en achteruit voortbe
wegen op de wijze van krabben.
Eén geslacht nu van die krabspinnen vooral
is het, dat het verschijnsel der herfstdraden te
voorschijn roept. Alom is 't bekend, daarvan
getuigen de vele .volksnamen in alle landen
waaronder zeer zonderlinge zooals
Alteweibersommer en Fliegender Sommer, ook Manénfaden
in 't Duitsch; Fils.de Vierge in 't Fransen;
Goseamer (oorspronkelijk: gooseaummer of
ganzezomer) in 't Engelsch.
Die krabspinnen en daarbij Thomisus
viaticus heeft ieder die buiten woont ook
wel eens in volwassen staat opgemerkt. Zij
zijn bekend om den grooten moed, waarmee ze
hun eiernest verdedigen. Als ge hun het ronde
witte spinsel-balletje, zoo groot als een erwt,
wilt ontnemen, wanneer ze het met de kaken
hebben vastgegrepen, zult ge hun eerder
den kop van het lij f rukken, dan ze dwingen
om los te laten. Lukt het u hun bij verras
sing het goed bewaakte eiernest te ontfutselen
dan vallen ze goms als verlamd in elkaar
en schijnen te sterven van smart; maar niet zoo
dra schuift ge hun 't balletje weer toe of er
komt weer leven in 't schepsel en zij gaan
er haastig met haar eieren van door, nog
wat loom in de pooten en wankelend, maar
toch blijkbaar gelukkig, haar toekomstig
kroost weer tegen de borst te kunnen
klemmen.
Krabspinnetjes, die herfstdraden gaan maken.
Zoo'n pakje bevat meestal meer dan hon
derd eitjes; en deze diertjes nu blijven, zoo
lang ze klein zijn, dicht bijeen; de ontwik
keling hangt af van het weer ; is dat gunstig
dan groeien ze vrjj gelijkelijk op en begin
nen zich te verspreiden over een klein netje
dat ze samen spinnen. Bij nat koel weer'
zitten ze als een bolletje opeen gedrongen;
net een zaadkorrel. Raakt ge het spinsel aan,
dan verspreidt zich de massa naar alle zijden.
't Is dan of er een ster uit de kor.rel schiet
die langzamerhand zijn stralen weer intrekt
en weer een grauwe doode korrel wordt.
Nu zijn spinnen roofdieren, die van levende
en beweeglijke prooi moeten bestaan, en zulke
dieren kunnen niet met vele tegelijk opeen
kleine oppervlakte blijven. Dus ze moeten
uiteen, ook nog om een andere reden waar
schijnlijk. De winter nadert en als win
terkwartier hebben ze liefst droge,
hoog-gelegen plekken als boomen, muren, palen,
schuttingen e. d.
Daartoe begint de trek; die kan alleen
plaats grijpen op een mooien dag, met weer
dat bestendig beloofd te blijven, maar dan
gaat ook alles wat Thomisus viaticus heet
op reis. Vleugels zooals vogels, vlinders of
sprinkhanen bezitten, dragen ze niet. Ze redden
zich op andere wij ze. Wie er moeite toe doet,
kan wel eens getuige zijn van de manier, waarop
krabspinnetjes de luchtreis aanvaarden. Eerst
loopen ze een dag| of wat rond, als om zich
te oefenen in 't spinnen. Overal waar ze
gaan laten ze een draad achter, waarlangs ze
herhaaldelijk weer terug loopen; zoo bespannen
ze heele struiken, heggen en de uitgebloeide
bedden van den tuin. Is nu de mooie dag
gekomen, en zij schijnen te weten dat het
mooi weer zal blij ven, dan maakt elk van
de millioenen krabspinnetjes een bundel
draadjes vast aan een heistruikje,
een blad, een paaltje, een stengel
of wat ook, dat maar een eindje
boven de vlakte uitsteekt. En nu
zet het de pootjes schrap, drukt
nog eens de spintepels op de
vastgehechte draden, richt het lijf
omhoog [en drijft den draad, die
nu aan n eind vastzit, verder
uit het achterlijf; zoo wordt er
een lus gevormd, waarvan de
einden zijn: spin en blad. Die
fijne draadlus wordt door den
zachten wind strak gehouden en
eenigszins omhoog gelicht; steeds
gaat 't spinnetje voort met den
draad uit te drijven; de wind
krijgt nog meer vat en nu gaat
't snel, tot eenige meters toe
soms. 't Geheel geeft den indruk,
dat de spin den draad uitschiet;
wat niet waar is, zooals men
merkt bij nauwlettend ,toezien:
de wind werkt als spanmiddel
van den zich verlengenden draad.
Als de draad wijd genoeg
uitwaait naar den zin van 't spin
netje, bijt het dier het vaste uit
einde los ; omklemt den draad bij
beide einden en daar gaat het,
op zijn draad drijvend als op een
vlot, de lucht in; soms ver, soms
maar enkele passen, al naar de
vliegmachine vrij vrij blijft of
strandt op tak of twijg of aan
een grashalm of heistruikje
vasthaakt. In 't laatste geval, dat zeer
vaak voorkomt,begint de manoeuvre op nieuw.
Verbazend ver, tot uren ver in zee zijn
zwevende spinnen opgemerkt en hoog in de
lucht boven kerktorens en bergen eveneens.
Hoe nu als de reis lang genoeg geduurd heeft,
en een gunstig terrein zich onder den lucht
reiziger bevindt ? Dan palmt hij eenvoudig
den draad in, wikkelt hem op tot een vlokje
en laat zich op deze parachute langzaam
dalen.
Dat er op vele vlotjes geen enkele spin
en op andere draden soms twee of meer
worden gevonden, kan_ verklaard worden
door 't feit, dat er dikwijls botsingen en
verstrengelingen voorvallen in de lucht, die
J. J. BIESING,
M untttmnttel.
's-GRAVENHAGE,
MolenstraatJiSJji4 en 67.
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263 283,
l>y de
PRIJS ?7.
Kantoor-Meubelen
J. MEIJERISK MEIJER.
Telefoon S0B8.
ROKIN120, AMSTERDAM
KACHELS-HAARDENAARDGARNITUREN
z==ENLAMPEN.===
AmSTERPAfH
AARDEWERK
EM TEGELS
TH
EN TEGEL f
FABRIEK t
HOLLAND
l NAAML-VENN-CEV-TE J
L. UTRECHT ^A
MEUBELEN
T A P U T E N-n
METAALWAREN
AARDEWERK
T LANDRÉ-AMSTERDAM
REGULIERSGRACHT-48