Historisch Archief 1877-1940
*MgB3!iTV*
fc- N * *
?"?^(tef *"^. *
'1%?* -"
J», 1430
DE AMSTERDAMMER
A°. 1904
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar . mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.121/»
Bit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag ^0 November.
Ad ventenden van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel ? 0.40
Annonces uit Dnitachland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen ea door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig.
I K H O V D:
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: De herdruk
van de Hoogeronderwyswet. Contrabande, I,
door mr M. J. van der Flier..?De
oorlogabegiooting voor 1905. - Een avond met ds. P. S,
van Beerden en generaal P. H Kritzinger, door
dr. J. B Schepers SOCIALE AANGELEGENHE
DEN: Fe fabrieksarbeid der gehuwde vrouw, door
mr B. S. Veldman. KUNST EN LETTEREN:
Mnzipk in de hoofdstad, door Ant. Averkamp
FEUILLETON: Het aanzoek, II, (slot) naar het
Dnitsch, van K ar l Busse. Henry Borel, De stille
?tad, beoordeeld door G. van Hulzen. Vincente
Biasco Ibanez, Waar oranjeboomen bloeien, beoor
deeld door J. Herderscheê. Nog eens het lied
van de getallen, door N. van Hichtntn. VOOB
DAMES: Lonise Michel. (met portret), door M.
Scnarten-Ai.tink. Vrouwenkiesrecht, door mr H.
Verkenteren. (Ingez.).?Allerlei, door Caprice.
Menbelen en metaalwerk, I, (met af b.), door B.
^:. P. Jr. Mr. J. E. van Someren Brand, f,
(met portret), door A. W. Weissman. Tentoon
stelling van Kunst aan het Volk", in het Stedelijk
Museum, door W. Steenhoff. Portret van J. P.
Korthals Altes, f- UIT DE NATOÜB: door E.
Heimans. FINANCIEELE EN OECONOMISOHE
KBONIEK, door D. Stigter. Een adres van den
Bond, door B. H. Behandeling van
kantoorboeken, door J. H. Freitag. DAMBDBBIEK.
INGEZONDEN. - SCHAAKSPEL, PEN- EN
POTLOODKBASSIN. ADVEBTENTIEN.
De herdruk van de
Eoogeronderwjjswet.
Zonder Memorie van toelichting heeft
de Regeering de Hoogeronderwijswet,
ongewijzigd, opnieuw bij de Tweede
Kamer ingediend.
Het gerucht, als zou de Vrije Univer
siteit de voorgestelde honderd-duizend
galden subsidie niet begeeren, is alzoo
'gebleken onjuist te zyn. Of er voor een
oogenblik eenige grond toe heeft be
staan valt niet te zeggen.
Wat nu?
Eenvoudig stemming over het wets
ontwerp of nogmaals discussie?
Op deze vraag "schijnt men van libe
rale zijde te willen antwoorden: een
voudig stemming; elke discussie is
overbodig.
Inderdaad, oppervlakkig beschouwd,
moét zulk een antwoord volkomen rede
lijk schijnen. Men heeft van weerszijde
immers alles gezegd, wat er maar vóór
en tegen te bedenken viel.
Toch is dit slechts schijnbaar zoo.
Voor de liberalen is deze simpele ge
schiedenis allesbehalve zoo eenvoudig.
Een onaangename gebeurtenis in de
hoogste mate.
Het kan voor hen niet anders zijn,
dan de herinnering aan een treurig
echec. Nietwaar, zij hebben zich ten
krachtigste verzettend tegen dit ontwerp,
zonder de geringste poging aan te wenden,
om het door amendeering ook voor
liberalen aannemelijk te maken, in
Kuyper's kaart gespeeld, en hem tot
kamerontbinding gedreven; terwijl zij dit
laatste, als de ergste ramp, die hun kon
overkomen, beschouwden, en haar dus
met alle mogelijke eerlijke middelen
hadden moeten trachten af te wenden.
De tweede onveranderde indiening is
Kuyper's victorie hem door zija be
strijders bezorgd.
Men weet hoe het gegaan is. Wat
Kuyper vroeg voor zijn Universiteitje
ging de grenzen van het behoorlijke te
buiten. Maar al mocht men hem dat niet
toestaan, men moest toch erkennen, dat
er een onbillijkheid bestond, ten opzichte
vaa het bijzonder hooger-onderwijs, waar
aan een eind' diende te worden gemaakt.
Dat de leerlingen van een bijzondere
universiteit op geen andere wijs een
eind-diploma met den effectus civilis
konden verwerven, dan door een examen
af te leggen bij de hoogleeraren der
openbare universiteit, kon wel door
niemand, bekend met het antokonisme
tusschea Openbare en Bijzondere Univer
siteit, worden geloochend. Nu er eenmaal
Openbaar en Bijzonder Hooger onderwijs
bestaat, uitgaande van tegenover
gestelde wereldbeschouwing spreekt
bet van zelf, dat, waar de bijzondere
hooger-onderwijs-inrichting nog slechts
in naam een Universiteit" is, de onbillijk
heid alleen is op te heffen, door
extrauniversitaire examens.
Deze quaestie was zoo weinig ingewik
keld, dat ieder haar begreep, en zoo
kwam dan ook Borgesius, de leider van
de liberale Unie, met het voorstel, om
in dien geest het Wetsontwerp te
verbateren. Een plicht, zou men zeggen,
voor elk, die vruchtbaren wetgevenden
arbeid verlangt. Maar, wij hebben het
reeds meermalen verhaald, in die voor
bereidende vergadering van partijleiders,
verzetten zich daartegen zoo fel mogelijk
de professoren ~ onder wier invloed
als eerste belanghebbenden, het geheele
hooger-onderwijs-debat is gevoerd. En
het gevolg was, dat men, om toch maar
n te zijn in de oogen der natie,
in de Tweede Kamer heelemaal geen
poging tot wijziging heeft gedaan,
en in de Eerste Kamer, een der leden,
die, blijkens 't vporloopig verslag, een
andere richting uit wilde, het zwijgen
heeft opgelegd; en over die geheele linie
zoowel in 't parlement als in de pers,
bijna zonder uitzondering zich gehou
den heeft als bestond de
billijkheidsquantie niet. Dit looze, of ,wil men,
onnoozele opzet, zoo in 't oog vallend,
bedekt en, naar men hoopte, verduisterd,
door mijlenlange discussies, nis bevond
men zich in een vierige debatingclub
is wel het malste, wat wij in ons jour
nalistiek leven nebben mogen waar
nemen ; en toch ditzelfde opzet zal
nu andermaal vertoond moeten worden
bij de behandeling van het nogmaals
ingediende ontwerp.
Zeker, de liberalen kunnen nu hun
houding van vroeger niet wijzigen, want
dit zou maar al te duidelijk een belijden
van schuld zijn. En welke politieke
partij is daartoe in staat? Daar mag
ook nu niet getracht worden het wets
ontwerp aannemelijk te maken, zij dit ook
wetgeversplicht/ Men moet, al is de truc
eok nog zoo hopeloos, met het oog op
de aanstaande verkiezingen, ten opzichte
van het billijkheidsbeginsel even
OostIndisch doof zijn, bij afspraak, als te
voren. In het Handelsblad lezen wij nu
reeds: de heer v. Hotren zal zich ook
hier niet onbetuigd laten en er voor
zorgen, dat op deze tweede editie de
stempel wordt gezet die er op past."
De vrijzinnigen schijnen het nu al
weder van niemand anders dan van
v. Houten te moeten hebben; men zou
zoo meenen, dat er onder de liberalen
in de Eerste Kamer dan toch nog wel
een fijner merk is te vinden! Waartoe,
zoo mag men vragen, stellen zij zich in
den laatsten tijd voortdurend aan, en
dat nog wel bij het naderen van de
verkiezingen! als hadden zij zooveel ge
meen -net d^n hond, die tot zijn
uitbraaksel terugkeert? Hoe dit zij, indien
v. Houten of een ander liberaal op deze
tweede editie den stempel zet, die er op past,
zal hij de fouten van het ontwerp, die men,
om zoo te zeggen droomen kan, nog eens
de hemel mag weten ten wiens be
hoeve ! herhalen, maar indien hij eer
lijk wil zijn, zal zulk een
i'ersfe-Kamerman zijn spijt moeten uitspreken, dat
hem en zijnen genooten het recht van
amendement is ontzegd, nu de Tweede
Kamer zich noch om de billijkheid, noch
om de richtige volvoering van haar taak als
wetgevende vergadering bekommeren
de, in gebreke is gebleven het ontwerp
te verbeteren. Edoch de heer Van Houten
of een ander zal dit niet doen. Greenszins
het belang der liberale partij, maar dat
van de Universiteits-cóterie zal hem den
mond snoeren,, daar deze laatste de eenig
mogelijke oplossing tot wegneming van
onrecht, het Staats-examen, als een be
perking harer voorrechten beschouwt,
tevens als een indirecte controle op haar
hooger-onderwijs-arbeid; en de liberale
partij is steeds een partij vol respect voor
clubjes-belangen.
Voor de kiezers echter kunnen de
Tweede- en Eerstekamer-leden het verder
zetten van een stempel op dit ontwerp
gerustelijk nalaten. Heel de
hoogeronderwijs-campagne, met de
kamerontbinding in zijn gevolg, heeft hun niets
geen voordeel opgeleverd, en zal hun
ook bij de stembus niet de geringste
winst bezorgen. Zooveel misbaar kan
de linkerzijde over hoogeronderwijswet
en Eerstekamer-ontbinding onmogelijk
maken, dat de middenstof" er door wordt
verontrust of aangedaan. Wat men met
dit thema onderneemt, het is puur ver
spilling van tijd en kracht. Waarlijk,
had men geen andere pijlen op zijn boog
tegen Kuyper's kabinet, men zou zich
de voorbereiding tot de reis, en de reis
zelf, naar de stembus, kunnen besparen.
Wat meer zegt nog, niet alleen dat men
zich van een schieten met deze pijlen
geen voordeel beloven mag, het nadeel
er van ligt voor de hand. Wat moet
een minder ontwikkeld burger en zoo
zijn de meeste der kiezers denken,
als hij de liberale partij maar altijd door
zulk een drukte ziet maken over een
zaak, voor hem kiezer, niet van 't ge
ringste belang. Het strijdprogram wordt
op deze manier zoo onwelluidend en on
aantrekkelijk mogelijk. Deze geheele voor
de liberalen beschamende geschiedenis
niet-begrepen en "wei-begrepen dooft
de geestdrift.
Maar men kan niet weten. Misschien
doet zich een ongedachte uitkomst voor
hen, die zich zoodanig hebben
vastgepraat, voor. Wie zal het zeggen of de om
zijn as draaiende Lohman, in zijn ellip
tische baan om de zonne Kuyper, niet
juist weer op het punt is aangeland
waar hij zijn motie ontmoet ?
Het Notariaat.
En daar heeft men nu zoo lang op
moeten wachten: een wetje, waaraan
heidenen en christenen zóó veel jaren
hebben gewerkt; een wetje tot be
stendiging van het ouderwetsche, ver
ouderde notariaat; een wetje, zooals men
het triviaal uitdrukt, een wetje van
niet»"!
Het zal voor de natie nogal er op aan
komen, of de notarissen in spe, gym
nasium of H. B. S. moeten hebben
afgeloopen, of een examen, dat gelijke
ontwikkeling waarborgt, hebben afgelegd;
dat de duur der s-age op 3 jaar is ge
steld ; er Kamers van Toezicht zullen
zijn; dat de notarisvervanging beter wordt
geregeld, en dat vrije beschikking over 't
protocol vervalt.
Natuurlijk, daar is niets tegen het
een of het ander maar heeft dit nu
iets van een ernstige poging, om het
notariaat te brengen in overeenstemming
met de eischen van onzen tijd ? De groote
grief is immers, dat het notariaat, het
welk een instelling behoorde te zijn, om
op de minst-kostbare wijs het publiek,
arm n rijk, de zekerheid te verschaffen
van de wettelijkheid van bepaalde gel
delijke handelingen, «pdert onheugelijke
tijden geworden is, /^et middel tot het
voeren van een weelderig bestaan voor
zoo velen van hen die dit ambt bekleeden;
terwijl de natie, die gedwongen is van
de notariaatsdiensten gebruik te maken,
hierbij geen andere bescherming geniet,
dan die van een tarief waarmee naar
het schijnt elke berekening mogelijk is.
De heer reub ? om een voorbeeld te
noemen gaf het volgende staaltje:
Voor het opnemen van een hypotheek
van ? 100.000 wordt te Groningen ? 55 ge
rekend, te Amsterdam en te Utrecht ? 310,
te 'sGravenhage ?506, en te Leiden ?610;
en voor een hypotheek van 5 ton te Gronin
gen ? 55, te Amsterdam en Utrecht ? 1740,
in Den Haa^ ? 2573, te Leiden ? 3010, en
te Rotterdam ? 3020. Voor dezelfde
koopakte moet dezelfde persoon bij den eenen
notaris ? 1700, bij den anderen ? 3000 be
talen."
Helsdingen voegde hier nog aan toe:
Zoo werd voor een hypotheek van
? 40.000 aan notariskosten "berekend ? 80,
voor gen van ?10.000 daarentegen ?91;
voor een van ? 4000 rekende een notaris
{70, maar toen hij vernam dat een ander
et voor ? 35 deed, deed hij het ook voor
?35. Van Dedemsvaart schrijft men, dat in
die provincie de notarissen 12 pCt. van
verkoopingen vragen; in Groningen is het
tarief slechts 4 pCt. Te Veenendaal wordt
bij verhuringen 12 pCt. gerekend. Het tarief
voor een boedelscheiding steeg in een be
paald geval van ? 500 (de oorspronkelijke
mondelinge afspraak) tot ? 2200."
Maar ieder weet wel hoe de bevolking
in de steden, en niet het minst op het
platteland, maar al te dikwijls is over
geleverd aan notarissen met een ietwat
ruim geweten; en hoe vooral de nijvere
kleine man, de weinig bezittende, de
volstrekt niet ingelichte burgerij, ge
xpl^iteerd wordt ten einde meer eer en
waardigheid" te helpen bijzetten aan het
ambt! En dan spreken wij nog niet eens
van den geldhandel, door zoo menig
notaris gedreven, tengevolge van welke
honderden en duizenden stakkers, te goed
van vertrouwen, onherstelbaar zijn ge
ruïneerd.
In deze richting heeft men te zien,
ah men een nieuwe wet op het notariaat
verlangt; en het eonig middel, dat op
radicale hervorming uitzicht geeft, is
het notariaat nis bezoldigd staatsambt.
Hoe lang heeft men daarover niet reeds
gesproken ?
De heer Treub, al vóór twintig jaar,
dacht er niet anders over dan wij.
En nu het was haast al te onpret
tig moest zijn eerste werk als kamer
lid zijn, zeven amendementjes in te dienen
op een ontwerp tot wijziging van de
notariswet, een wetswijziging, hoe
kan het anders?! tot jarenlange bevesti
ging van het oude notariaat.
De overzichtschrijvers van de dagbla
den geven niet hoog op van de wijze,
waarop Treub gesproken heeft; hij wist
de Kamer maar weinig tot luisteren te
dwingen. Het is nogal verklaarbaar. Er
zullen wel gelegenheden komen, waarbij
hij meer het oor der vergadering heeft.
Wie mocht nog vuur of. geestdrift
verwachten van Treub, den radicaal, toen
hij atst zeven amendementjes Gort v. d.
Linden's en Loeff s, welbeschouwd reac
tionair, wetje, nog een beetje
opflikkeren zou ?
Maar behalve dit gebrek aan sym
pathie voor het voorwerp, waaraan hij
zich verplicht rekende zijn groote kracht
te wijden heeft ongetwijield nog iets
ergers hem in den weg gezeten. Het kan
niet anders of hij heeft zich de vraag
gesteld: ik, politiek agitator, wat heb
ik in die twintig jaren gedaan om
zulk een schijnbaar voorwaartschen, maar
inderdaad achterwaartschen, stap onmoge
lijk te maken,.. ? Hoe heb ik de mannen
van mijn richting te vergeefs laten
wachten op een beweging, door mij te
leiden, ten gunste van eene voor de ge
heele natie TOO belangrijke zaak? Ver
gat ik niet, als medestichter van de
vrijzinnig democratische, van de omge
doopte radicale, partij, dit punt zelfs op
het program te plaatsen; heb ik misschien
in mijn hart dat machtig notariaat toch
niet te veel gevreesd en ontzien?
Twintig jaar de meest bevoegde voor
stander van het Notariaat als bezoldigd
staatsambtenaar... en die zeven amende
mentjes, ach, daar zit een satyre in!
Dat spoedig een aangenamer dag voor
onzen vroegeren medewerker aanbreke;
een waarop hij toonen kan veel krachtiger
te staan en iets meer te mogen durven,
dan ditmaal bij deze sterking van het
Notariaat.
Contrabande.
I.
Reeds sinds overoude tijden hebben
de staten hun onderdanen verboden den
vijand oorlogsbenoodigdheden te leveren.
Zulk een verbod pleit niet voor de
menschheid. Het schijnt toch als van
zelf te* spreken, dat men den vijand niet
de wapenen verschaft om het eigen
vaderland te bestrijden. Maar de geld
zucht was en is bij menigeen
grooter dan de vaderlandsliefde en juist
in oorlogstijd valt er met zulk een handel
veel te verdienen.
Ten allen tijde zijn dan ook strenge
straffen tegen de overtreders van het
verbod vastgesteld. Bij de Romeinen
werd hij die den vreemden barbaren"
wapenen dorst te leveren, met den dood
gestraft: immers," leerde de constitutie
van keizer Marcianus, het is verderfe
lijk voor het Rijk en bijna even misdadig
als het plegen van verraad", wanneer
men den barbaren het gebruik van hun
onbekende wapens leert, ten gevolge
waarvan hun strijdbaarheid vermeerdert.
In de Middeleeuwen was het de Paus,
die een verbod aan de Christenheid uit
vaardigde om den Saracenen enketters,
wapens, ijzer en hout te leveren; de straf,
die er opstond was thans niet de dood,
maar de kerkelijke ban en de slavernij.
Van daar het woord contrabande, eigenlijk
contra baunum, tegen den kerkelijken ban.
Maar dit was een algemeen verbod, gericht
aan de geheele Christenheid. Evenmin als
ten tijde der Romeinen kende men in de
Middeleeuwen het instituut der neutra
liteit. Het was niets ongewoons. dat een
derde staat, wanneer twee andere met
elkander in oorlog waren, aan een dier
beiden krijgshulp verleende, zonder daar
door zelf in den strijd meegesleept te
worden. Nog in onzen tachtigjarigen
oorlog ondersteunden ons Engeland en
Frankrijk met hulptroepen en bleef de
vrede tusschen hen en Spanje bewaard.
Ook rechten van derde mogendheden
werden niet erkend. In oorlogstijden
trachtte men hun handel op den vijand
te verhinderen en slechts de vrees zich
daardoor een nieuwen vijand op den
hals te halen, dwong soms dien handel
met rust te laten.
Het spreekt van zelf dat dit voor de
onzijdige staten een toestand van onze
kerheid meebracht, die verlammend op
hun handel moest werken. Maar aan
gezien de oorlogvoerende staat van thans
morgen als neutrale in een zelfde geval
kon komen en dan moest dulden, dat
zijn handel een gelijk nadeel werd toe
gebracht door den eertijds onzijdige, nu
zelf oorlogvoerende mogendheid, waren
ten slotte alle handeldrijvende staten de
dupe van het stelsel. Om dit nadeel te
ontgaan, sloot men allengs verdragen,
die de we derzij dsche rechten bepaalden,
ingeval ean der contracteerende staten met
een derde in oorlog geraakte; gewoonlijk
zou dan de handel van den ander onbelem
merd blijven met uitzondering van datgene
dat voor oorlogsgebruik bestemd was. Dat
op den duur ook, waar zulke verdragen
ontbraken, het beginsel erkend werd,
dat het niet aanging den handel der
neutralen te verhinderen, bleek uit de
algemeen wordende gewoonte, dat in
zulke gevallen de oorlogvoerende partijea
zelf een verklaring uitvaardigden, waar
bij de handel in het algemeen werd
toegestaan met uitzondering van nauw
keurig omschreven waren, die den vijand
niet mochten geleverd worden. Deze
waren nu werden saamgevat in het woord
contrabande. Alzoo wordt onder contra
bande verstaan die waren, die eene on
zijdige staat niet naar een der oorlog
voerende mag vervoeren, zonder de
neutraliteit te schenden.
Welke waren nu zijn als contrabande
te beschouwen? Hierover is groot ver
schil van meening geweest en ook na
nog is men niet tot overeenstemming
gekomen. Tijdens de regeering van
Elisabeth werd een decreet uitgevaardigd
waarbij bepaald werd, dat niet alleen
oorlogsbenoodigdheden, maar ook levens
middelen onder contrabande zouden
worden begrepen: toen in 1589 zestig
met koren geladen schepen van de Hansa
op weg waren naar Spanje waarmee
Engeland in oorlog was werden ze
in beslag genomen en voor goeden prijs
verklaard. Als motief gold, dat de toe
voer van zulke waren den koning'van
Spanje in staat stelde den oorlog mat
Engeland voort te zetten.
Daarentegen beperkte in 1543 een ver
ordening van Frans I de contrabande tot
munitions de guerre".
Beide verklaringen zijn typische voor
beelden van de twee verschillende opvat
tingen. Engeland met zijn krachtige oor
logsvloot kon veilig de ruime opvatting
huldigen, waarbij nog andere dan zuiver
oorlogsbenoodigdheden tot contrabande
werden gerekend; voor de staten, die
een minder solide bescherming voor hun
handelsvloot hadden, was het van groot
voordeel aan het begrip een zoo eng
mogelijke beteekenis te geven.
Met name waren het Holland en de
Hansasteden, waarbij ook later Frankrijk,
die zich voortdurend tegen Engelands
interpretatie verzetten,
Zoo werd bij den vrede van
Westminster in 1654, die een einde maakte
aan den eersten Engelschen oorlog, be
paald, dat Holland den vijanden van
Engeland geen geld of levensmiddelen
zou mogen leveren ; echter werd, ingeval
men het gebod overtrad, bij aanhouding
schadevergoeding beloofd. Toen in 1659
Frankrijk en Spanje den vrede der P
yreneën sloten, vatte men het begrip con
trabande zoo eng mogelijk op; alleen
wapenmateriaal te vervoeren werd ver
boden. Evenzoo in de Fransche marine
ordonnantie van 1681.
Kwam men in de praktijk niet tot
overeenstemming, ook onder de schrijvers
heerschte aangaande dit punt verdeeld
heid. In zijn beroemd werk de Jure
Belli ac Pacis wijdt Hugo de Groot een
paragraaf aan deze kwestie. Volgens hem
moet men onderscheiden :
a. zaken, die alleen in een oorlog van
nut zijn;
b. zaken, die in een oorlog van geen
enkel nut zijn;
c. zaken, die zoowel in als buiten
oorlog van nut zijn, dus tot tweeledig
gebruik geschikt.
Sub a valt dan natuurlijk altijd onder
contrabande; sub b nooit. De moeilijkheid
schuilt bij sub c. In dit geval is het
nemen mits tegen schadevergoeding ge
oorloofd, indien de zelfverdediging van
den staat het noodzakelijk maakt; zond
de afzender de waren af met de weten
schap daardoor een voorgenomen plan te
verhinderen, dan mag men eenvoudig
confiskeeren.
Maar Bijnkershoek, de niet minder
beroejnde Hollandsche jurist uit de eerste
helft der 18e eeuw, verzet zich tegen die
leer. Wie", zoo vraagt hij in in zijn
verhandeling over staatszaken, Wie zal
die noodzakelijkheid beoordeelen, daar het
toch zeer gemakkelijk is haar voor te
wenden ? Soms ik zelf, die onderschept
heb? Dit schijnt zijn (de Groot's) mee
ning te zijn; maar alle wetten en elk
recht verbieden mij rechter in eigen zaak
te zijn". Op zijn beurt uiteenzettend wat
onder contrabande moet verstaan worden,
stelt hij als criteria de ratio, het redelijk
inzicht en de MSHS, het gebruik. De ratio
eischt, dat ik tegenover twee, die van
elkander vijanden maar van mij vrienden
zijn, mij gelijkelijk als vriend gedrage
en daaruit volgt, dat ik ingev. l van
oorlog niet den een boven den ander
mag bevoordeelen". En het gebruik kaa