De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 20 november pagina 2

20 november 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEK WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1430 *;, afgeleid worden uit een menigte tractaten, die door hem worden aan gehaald. Con clusie: contrabafide zijn die zaken, die, zooals ze daar zijn, voor den oorlog kun nen dienen. De zaken die tweezijdig nut hebben vallen er buiten: daaromtrent raakt men toch nooit tot overeenstem ming, meent hij. Volgens Bijnkershoek dus moet er «een direct verband bestaan tusachen de contrabande en het mogelijk gebruik in den oorlog: gelijk hij later nog eens met blijkbare instemming als de opvatting van het volkenrecht aan geeft : dat contrabande omvat al die zaken, die zooals ze naar den vijand vervoerd worden, dienen om den oorlog te voeren, hetzij ze instrumenten van den oorlog zijn, hetzij stoffen uit haar aard zei ven (per se) voor den oorlog geschikt. Met nadruk ontkent hij, dat ook de grondstof van zulke zaken onder het verbod zouden Tallen. Deed m«n dit, dan zou een reus achtige lijst vaa verboden zaken noodig zijn, omdat er bijna geen stof is, waaruit we niet gemakkelijk tenminste iets dat voor den oorlog geschikt is, kunnen fabriceeren". Maar het was geen beginsel van vol kenrecht, gelijk biet ook thans niet is en evenmin als Bijnkershoek's opvatting, ondanks zijn beweren, vóór hem in de praktijk was gehuldigd, zoomin heeft men zich na het verschijnen van zijn boek aan hem gestoord. Men ging voort 'met eenzijéfg hij het uitbreken van den oorlog regelen uit te vaardigen of wel yan t« voren tractaten af te sluiten. Mr. M. J. VAN DER FLIEE. (Slot volgt.) De oorlogsbegrooting voor 1905. "Wat algemeen verwacht werd, ziet ? men gebeuren. Zoowel tengevolge van de jongste leger- en pensioenwetten, van ? de nieuwe bewapening der veldartillerie, van den kazernebouw, als van allerlei nieuwigheden, stijgen de uitgaven voor het departement van oorlog jaar op jaar ? in sterke mate. De Minister Bergansius doet intusschen alle mogelijke moeite om ? de volksvertegenwoordiging in den waan te brengen, dat het niet zoo erg gesteld is. En dit gelukt hem dank zij den bijzonderen tact bij de behandeling van orlogszaken vrij wel. Zoo vangt hij ditmaal de memorie van toelichting aan met den volgenden uitleg te geven ten opzichte van de stijging der oorlogsuitgaven voor 1905: Voor den dienst van 1904 is ongerekend (Ie suppletoir e begmotingswet betreffende de nieuwe bewapening van de veld-artillerie 1) toegestaan een bedrag van f 2.6,814,020 : Voor 1905 wordt aange vraagd. ../... 27,026,684 ' dus meer .... ? 212,664 Uit onderstaand overzicht kan blijken, iat een veel hooger bedrag dan dit meer aangevraagde, moest worden geraamd ter zake van de verbetering der tractementen van de officieren, waarop ten vorige jare slechts voor negen maanden behoefde te worden gerekend, de meer dere uitgaven in verband met de uit breiding van het leger, de vermeerdering van het personeel bij de landweer, de pensioenen en de vergoedingen krachtens de militiewet 1901. Er moest o.a. uit dien hoofde meer worden uitgetrokken: Wegens tractementen, toe lagen enz. van de officieren van de verschillende staven en de verschillende wapens van het leger, zoomede in ver band met de legeruitbreiding, f 143,950 Wegens vermeerdering van landweer personeel . . . . 89,450 Wegens aanschaffing, voe ding en verzorging van paar den in verband met de legeruitbreiding 102,600 Wegens pensioenen . . . . 234,000 Wegens non-activiteitstraotementen 25,000 Wegens vergoedingen in gevolge de militiewet . . . 25,000 Zoodat, afgescheiden van de verdere kosten, die een gevolg zijn van do legeruit breiding en van alle andere artikelen,die, om verschillende redenen, hoogere uitgaven vorderen, voor deze onder werpen meer moest worden aangevraagd 620,000 Door de uitgaven van andere onder werpen zooveel mogelijk te beperken, is ondergetekende er niettemin in ge slaagd eene ontwerp-begrooting aan te bieden, waarvan het eindcijfer slechts ?212,664 hooger is dan de som die voor den dienst van 1904 werd toegestaan." En hoe verkrijgt de Minister nu «die besparing van uitgaven : ? In de eerste plaats door de uitvoering van de legerwetten ten koste van de goede zaak, inzonderheid wat de oefening betreft over een zeer groot aantal jaren te verdeelen. Intusschen zal 's Ministers handel wij ze niet kunnen beletten, dat Nederland binnen enkele jaren, mede tengevolge van de steeds hooger wordende eischen ten opzichte van de organisatie yan het leger, voor eene oorlogsbegrooting van dertiy millioen zal staan. In de tweede plaats door het voort durend indienen van suppletoire begrootiugen. Niettegenstaande nog drie- der'jgelijke begrootingen bij de Tweede Kamer 'in behandeling zijn, kunnen er in 1905 verwacht worden voor: lo. annuïteit voor het snelvuurgeschut ad f 600,000; 2o. inrichting van magazijnen voor de oplegging van wapenen c.a. ten behoeve van de landweer en voor hot verkrijgen van de beschikking over en het doen van voorzieningen aan schietbanen ten behoeve van de landweer; 3o. te laag geraamde bedragen voor pen sioenen n rton-activiteitstractementen. Een en ander blijkt uit de rede voering van den minister van financiën bij de aanbieding der Staatsbegrooting voor 1905 en uit de memorie van toelichting van den minister. In de derde plaats door de uitgaven voor levensmiddelen en fourage veel te laag op de begrooting uit te trekken. Deze verkeerde handeling welke ten doel heeft de volksvertegenwoordi ging eene begrooting met een laag eind cijfer in de sectiën te doen onderzoeken wordt hersteld door de indiening van eene nota van wijziging van de begroo ting bij de memorie van antwoord op het voorloopig verslag. De Tweede Kamer slaat daarop verder geen acht. In de vierde plaats door het leger en de landweer de gelegenheid tot degelijke oefening te onthouden. Omtrent de landweeroefeningen, wordt het volgende in de memorie van toelich ting aangeteekend: Ook bleef bij deze begrooting nog ach terwege de aanvrage om gelden voor de oefeningen van de landweer. Wel werd in uitzicht gesteld, dat met de eerstvol gende oefeningen in 1905 zou worden aangevangen, doch bij nadere overweging, komt uitstel alsnog wenschelijk voor." In dit verband vraagt men zich onwille keurig af: waartoe is het dan noodig in den aanvang van 1905 reeds de beschik king te hebben over 46) land weer-offi cieren, die het Rijk ?136,250 kosten. In de vijfde plaats door zelfs voor dringend noodige uitgaven geen geld op de begrooting te brengen. De memorie van toelichting geeft daarvan menig bewijs. Het punt dat onder de gegeven tijdsomstandigheden het meest in het oog springt is wel, dat ook in 1905 geen maatregelen worden genomen voor de approviandeering van de stolling van Amsterdam. Het blijkt meer en meer dat de Regee ring het rapport van de te dier zake inge stelde staatscommissie en de adviezen van de hoogste militaire autoriteiten eenvoudig negeert. In de zesde plaats door de uitgaven voor de voltooiing van het vestingstelsel niettegenstaande hierbij dringende belangen op het spel staan ? 180,000 lager te ramen, dan voor het loopend jaar.. Men behoeft waarlijk geen militair te zijn om te begrijpen, dat het hier slechts een kort uitstel geldt. De minister weet bovendien uitstekend hoe hij met de Tweede Kamer moet omgaan om belangrijke sommen gevoteerd te krijgen. Een paar voorbeelden zullen deze be wering staven. De minister wenscht het regiment genie-troepen te Utrecht eene nieuwe kazerne te bezorgen. Hij begrijpt echter zeer wel, dat als hij het geheele bedrag (?850,000) in eens vraagt, hij evenals zijn voorgangers in 1888 en 1894 weinig of geen instemming bij de Kamer zoude vinden. Daarom begint hij voor 1905, 5ls eerste termijn, slechts ?20,000 te vragen. Staat nu de Kamer dit bedragje toe, dan heeft ze zich zooals van zelf spreekt daarmede tevens gebonden aan het bedrag van ?850,000 of zooveel meer als later noodig zal blijken te zijn. Hetzelfde middel past hij toe bij den bouw der kazernes te Ede. Terwijl daar voor minstens ?920,000 noodig is, wordt voor 1905 slechts ? 3'J,000, als eerste termijn, aangevraagd. Ook bij het krijgen van nieuwe regi menten gaat de minister handig te werk. Hij begint met geld te vragen voor een half jaar of minder. Kamerleden, die niot diep op de zaak ingaan, loopen er zoo doende in. Voorzeker zijn er velen in den lande die belangstellend uitzien of de Tweede Kamer zich in de begrootingsaangclegenheden nog langer dour den ministervan Oorlog zal laten beetnemen. Uit de begrooting blijkt wijders dat de minister er eigenaardige bezuinigingen op na houdt. Nadat verleden jaar van de zijde der Eerste Kamer de vraag was gesteld of niet op de legeruitgaven be zuinigd zou kunnen worden door ophef fing van militaire hospitalen, is daaraan onlangs gevolg gegeven. De hospitalen te Delft en te Doesburg werden opge heven. Van bezuiniging is echter geen sprake. De besparing van enkele duizende guldens werd al dadelijk aange wend tot uitbreiding van het hospitaal te Leeuwarden. Dat onder dergelijke omstandigheden de kamerleden weinig lust gevoelen bezuinigingen aan de hand 'te doen, laat zich gereedelijk verklaren. Het is niet altijd even gemakkelijk uit 's ministers plannen wijs te worden. Zoo leest men op blz. 12 van het aan de kamerleden verstrekte overzicht der ontwerp-legeror^anisatie." De voorgenomen uitbreiding der inten danten is tevens een gevolg van de nood zakelijkheid om aan den hoofdintendant een officier toe te voegen", terwijl daar omtrent op blz. 10 der memorie van toe lichting op de onderwerpelijke begrooting vermeld staat: In verband met de voor genomen legeruitbreiding bestaat het voornemen aan het hoofd van de afdeeling Intendance van het departcmenf van Oorlog in de toekomst een hoofdofficier te stellen." Het vreemdste van het geval is dat sedert vier jaren een hoofdofficier van de intendance bij het departement werkzaam is, terwijl dezer dagen (volgens de dag bladen) een hoofdofficier ten bureele van den hoofdintendant is werkzaam gesteld. Het zal den Minister van Oorlog voor zeker veel moeite gekost hebben in de me morie van toelichting mede te deelen, dat de plannen omtrent de landweerorganisaties in 1905 geheel veranderd zijn, Deze afwijking van de oorspronke lijke plannen houdt verband met de dooi den minister nader aan den vóór 1906 beschikbare n land weertroep gegeven be stemming. Zij kon derhalve niet zonder overwegend bezwaar worden ontgaan. Een hoogen dunk van het werk van den genera!en staf en het departement van oorlog verkrijgt men daardoor zeker niet. Evenals ieder jaar heft ook nu weder de minister jammerklachten aan over het vermeerderen van het schrijfwerk; bij zijn departement en verder bij het geheele leger, waarvan de uitbreiding van het reeds zoo groot aantal schrijvers eeti noodwendig gevolg moet zij n. Niettegen staande de groote sommen, welke 'daar mede gemoeid gaan, doet de minister niets om verbetering in den toestand te brengen. Aan de aan de Tweede Kamer gedane toezegging om aan het departement eene afdeeling Comptabiliteit" in te stellen, waarbij de afieeling militaire admini stratie" ingesmolten zou kunnen worden, een maatregel waarvan het leger zich gouden bergen belooft schijnt zelfs niet meer gedacht te worden. Er zijn geen gelden voor dit onder werp op de bogrooting gebracht en de memorie van toelichting doet er het zwijgen toe. De oorlogsbegrooting voor 1935 maakt in menig opzicht een onaangenamen in druk en niet het minst omdat er over tuigend uit blijkt, dat bij de behandeling der legerwetten, de daaruit voorvloeiende uitgaven veel te laag zijn opgegeven, terwijl bij de behandeling der pensioen wetten de Kamerleden zich tevreden stelden met do bewering van de zijde der Regeering, dat de geldelijke gevolgen daarvan niet te voren waren op te geven. Hadden de Kamerleden ook in deze wat meer op degelijke berekeningen der kosten aangedrongen, zeker zou Ion zij die gekregen hebben en ware het land mogelijk voor millioenen uitgaven ge spaard gebleven. 1) Deze begrootings.wet bedroeg ? 8,000,500. Etn aronfl met os P, S. m Heerden en peraal P. H, Kri'zinpr. Het was inij een genoegen mijn oude be kende, generaal Kritzinaer, neer in levenden lijve voor me te zien, maar verbaasd was ik naast zijn reuzeliehaam, een nog reu-achtiger fleguur en dat nog wel van een prediekant te ontmoeten. De heren waren bepaald onder de indruk van hun zending; telkens weer kwarn, tussen het gezelzen door, de weemoedige ondergrond boven en de prediekant, die eerst een weker indruk maakte dan men van z'n forse lijf verwacht zon hebben, kwam dan plotseling weer uit de hoek met nieuwe pus ontvangen berichten. En dat waren berichten uit de meest zuivere bron door de Quakers, die veel in Xui 1-Afrika werken op godsdienstig en mantschappelik gebied, aan hun bestuur ders gezonden in Engeland. Helaas, het waren ellendige tijdingen! Laat mij de zaak uiteen zetten en ieder zal inzien dat hier hulp nodig is. De zaak is deze. Na de vrede kochten de boeren ook in de Vrijstaat, pardon Or.*K. Col., fee van de Engel-e regering togen l'-lst. 1(J?'22 in de hoop wel iets uit de grond te kunnen halen, zodat ze die schuld na twee jaar konden afdoen. Nu, na twee jaar is echter bij velen de oogst mislukt; het eerste jaar door droogte, het tweede door sprink hanen. En nu is het de vastgestelde tijd die schuld af t« lossen. Er zijn distrikten waar voor IMst. 22.000 Claims op liggen. De boer verkoopt z'n vee en krijgt er voor Pdst. 7?8. De rest van de schuld behoudt hij dus nog met de herinnering aan vee, dat hij eens had. Welnu, die Quakers zeggen dat er massaas kinderen met <ie lege maag, zonder schoenen en haast zonder kleren naar (ie school stap pen. Van hun armoedje hebben de Vrijstaters och, daar staat het al weer, ik zal het maar zo laten, want dat. zijn ze voor mij toch nog nog geld bijeen gebracht voor partiekuliere scholen. Maar dit is nu eerst gebeurd. 7Aj toch hebben zich eerst nut een persoonlike bood schap tot het bestuur van de kolonie gewend om te vragen of ze niet wat meer dan 3 uur voor het Hollands konden krijgen. Hun verzoek is niet ingewilligd door Milner. Toen hebben ze.oen groot adres met tussen de 23,000 en 24 000 handtekeningen van ouderen dan l(j jaar verzameld en dut ingediend bij de rege ring. Ook dit verzoek om meer onderwijs in de moedertaal van het grootste deel van de bevolking werd gewezen van de hand. Toen zijn ze pas zelf begonnen en hebben werkelik nog al vrij wat scholen gesticht; maar tussen stichten en houden ligt een diepe klove, die alleen met 'en gouden brug over te komen is. En tot de armsten toe, rijken waren er niet veel, hadden bijgedragen tot het eerste stichten ; maar nu verloopt de tijd en ze lopen gevaar dat hun hele goedje wordt verbeurd verklaard. En zie, te Ladybrand b. v. waar een partie kuliere Nederl. school was, wordt nu een staatschool gesticht, waar alle onderwijs gratis gegeven wordt. "Wat moet nu de boer doen ? Is het te verwachten, dat hij trots alles volhoudt? Mogelik, maar kwalik kan men het niemand nemen, als dit niet gebeurt. En toch, wint de staatschool het, dan wint dus het Engels het en met de taal verdwij nen de zeden, de godsdienst, kortom het eigenaardige van ten minste de Vrijstaat. Maar, vraagt men, er zijn toc& zulk sommen hijr in Nederland bijeengebracht voor het onderwas daarginds in Transvaal! Waar is dat geld dan gebleven ? En hieruit kan nïen zien, dat ons volk nooit wijzer wordt. Steeds wordt nog heel Z. Afr. Transvaal genoemd. En dat mo-St er nu gaande<ve-g uit! Men kan nu zeggen, dat de leiders in de Vrij staat onverstandig gedaan hebben niet zolang te onderhandelen met de Eiig. regering; wij kunnen de omstandigheden niet beoordelen en weten niet, tot welk een graad van ellende de Vrijstaat bij de vrede was afgedaald. In ieder geval, het onderwijs in Transvaal was eerder georganiseerd en heeft daarvan de vruchten geplukt in luinie bijdragen uit Nederland. 1) Xu komen de Vrijstatersmet even dringend verzoek, Zullen wij nu weideren? Weet dan echter wel wat daarbij op het spel staat: bedenk eerst, dat deze nederlaag, door ons mee veroorzaakt,, nog veel erger zal zijn dan de hele treurig-; afloop van do oorlog. Dit zou het vo!k zedelik doen onder gaan. En bedenk dan, wat wij allen m egehoopt en meegestreden hebben in ons d- nken, hoe wij verlangden om dit volk vol helden moed, dat zo wakker de broeders in de nood, de Transvalers bijstond, de overwinning te doen behalen. En nu zouden wij hun van ons stoten! Het zou ouverautwoordelik en laag zijn. En dan: denk eens aan, met u w gaven blij ven partiekuliere scholen bestaan, de oude Neder landse geest blijft heersen, de Nederl. t aal be haalt de overwinnng en de Vrijstaatae Boeren herdenken ons in blij lor dagen, wanneer de plagen geweken zyii en er materieel meer overvloed komt, in de zeven vette jaren die op de magere zulltn volgen. Is het dan zo vreemd, als er voor menig Nederlander daar plaats open komt. Ze zullen toch wel eens eigtn regeling krijgen. En ook zonder deze blijft dan niet voor tal van Ne lerl. werklui, onderwijzers, dienstboden plaats in een Ne derlands gebleven land, wair hele streken vruchtbaar genoeg zijn om de bebouwenden welvaart *te verschallen, als niet alles tegen hun is. Het zou kortzichtig wezen, dit alles niet te willen zien. In de Kaapkolonie vond nu al menig goed werkman goed z'n brood; de Nederlandse geest die wakker wordt b.v. te Stellenbosch, zal er nog menig onderwijzer 'en plaats geven en wie weet of eindelik onze jongelui niet eens er overgaan denken oui ook in Engeland te gaan promoveren in de medicijnen. Er is in Afrika na de schitte rende (?) uitkomsten van de medici van John Buil tijdens de oorlog veel vraag naar nietEngelse. En die komen er mettertijd wel, wanneer hier eerst maar op iedere 10 Neder landers l dokter verhongert. O we zijn zo taai! En dat alles gaat toch in de Kaapkolonie onder de Engelse vlag en er wordt niet aan gedacht, diein de zee te gooien. Waarom zou zo iets mettertijd onmogelik zijn in de Vrijstaat? En dan wel ons, dat wij op tijd hebben gegeven. Zie, het geven is ons 'en beetje moeilik geworden, doordat er van onze goedgéefsheid wel enigzins misbruik gemaakt is in de laatste tijd; maar deze heren hebben zich terstond onder 'en kommissie geplaatst be staande uit de besturen van alle vereenigingen, die belang bij Z.-Afr.'s ontwikkeling hebben, dus N. Z. Afr. Vereniging, Alg. Nederl. Verbond, Chr. Nat. Boeren-Comitf, Schoolfonds, Zuid-Afr. Voorscho'kas. Deze kommissie ontvangt en verantwoordt alle gelden en men kan dus evengoed aan ge noemde hoofdbesturen afdragen als aan de bei Ie lieren zelf. Dat alles is mij die avond duidelik geworden en meer dan ooit lijkt mij nu het ogenblik gekomen om stil, zonder ophef, met grote sommen de V'rijslaters te hulp te komen. De wijze waarop zal zich wel moeten wijzigen naar iedere plaats, maar in ieder geval en dit is de reden, waarom ik dit schrijf: er mag in deze zaak zich geen kleingeestigheid mengen. Wordt bij ongeluk eens de een of andere krant vergeten en later dan de kollegaas van iets onderricht, om der wille van de goede zaak moet het door de vingers gezien worden. Blijkt het, wat in deze zaak voor de hand ligt, dat de meeste belangstelling gevonden wordt bij de voorstanders van het Bizonder Chnstelik onderwijs, dan moet de leiding tot liet in ontvangst nemen van gelden voornamelik bij hun berusten. Zijn er op een plaats geen of weinig voorstanders daarvan, dan dient op de voorgrond geschoven te worden het nationale van deze zaak. Alles moet er op ingericht zijn de zaak te doen slagen: ten voordele van de Vrystaatse Boeren; ten voordele van ons zelf. Haarlem. J. B. SCHEPERS. 1) Dit f tuk werd geschreven voordat ik de omzendbrief van N. Z. Afr. V. gelezen had. Er zijn toch grote sommen al besteed aan de Transvaal, ouiten wat nu gevraagd en gegeven wordt. iilliiiiniiiiiiiiittiiiiiMiiiiiiiiiiiii iiiiililiilliiilfiii Sociala De faïrietorbeiil der GÜW. Ken vraag, die telkens weer te berde komt en waarop het antwoord, met het oog op de financieele gevolgen, die uit oen ingrijpen van deT) wetgever zullen voortvloeien, ook zoo moeilijk is te geven, is deze of het gewenscht is, dat de gehuwde vrouw in do fabrieken wordt toegelaten. Terwijl som migen, van oordeel, dat de fabrieksarbeid van de gehuwde vrouw is af' te keuren, zoowel terwille van haar eigen gezondheid als dip, van haar kinderen, willen dat de wetgever een verbod dienaangaande uitvaardige, schrikken anderen voor een dergelijken maatregel terug uit vrees, dat de verdiensten daardoor een te grooten knak zullen ontvangen. Teneinde de gestelde vraag te kunnen beantwoorden is het evenwel noodig de oorzaken te kennen, die den arbeid van de gehuwde vrouw in de fabriek in de hand werken. Daarom heeft de inspecteur in de Ie inspectie een goed werk verricht door een onderzoek te doen instellen naar de bedoelde oorzaken. Reeds dadelijk zij mede gedeeld, dat de inspecteur op grond der verzamelde gegevens in algemeenen zin schijnt te bevestigen de wenschelijkheid om den fabrieksarbeid voor de gehuwde vrouw' te verbieden". Evenwel durft ook de inspecteur niet aan de strenge consequentie van dit beginsel, daar hij, bijaldien fabrieksarbeid van de gehuwde vrouw wordt verboden, de nood zakelijkheid inziet vftn het maken ven: lo. Uitzonderingsbepalingen oni ineenige gevallen fabrieksarbeid van de gehuwde vrouw te kunnen toestaan; 2o. zeer ruime overgangsbepalingen, omdat het loon van de gehuwde fabrieksarbeidsters, voor een deel althans, de inkomsten van het gezin beheerscht. Terecht vreest de inspecteur, dat bij een absoluut, onmiddellijk in werking tredend verbod, de gehuwde vrouw in zeer vele gevallen haar toevlucht zal nemen tot den huisarbeid, een productiestelsel waarb doergste uitbuiting teögevolge van het niet voldoende ingrijpen van den wetgever plaats heeft. Over de nadeeleh, die uit het stelsel van den huisarbeid voortvloeien eti over de gevaren, die dit systeem vanzelf medebrengt, wil ik hier niet spreken, daar ik daarover heb gehandeld in een reeds verschenen studie. Gelijk de inspecteur mededeelt, bestaat ia Limburg en Noord-Brabant een streven om de gehuwde vrouw van fabrieksarbeid uit te sluiten en wel op grond van de vol gende overwegingen : lo. dat die arbeid (meer in 't algemeen de vrouwen-arbeid) het loon van den man drukt; 2o. dat de arbeid van de gehuwde vrouw leidt tot verwaarloozing van het huishouden en van de opvoeding der kinderen ; wat de kinderen aangaat, leidt .hij zoowel tot hunne lichamelijke verwaarloozing waaraan de naar verhouding groote kindersterfte wordt toegeschreven, als tot verwaarloozing van hunne geestelijke ontwikkeling.' Het sub. lo vermelde is ongelukkig genoeg juist. Het is toyh maar een treurig ver schijnsel, dat vrouwenarbeid slechter betaald wordt dan de arbeid der mannen en het gevolg daarvan is, dat indien de arbeid even goed door vrouwen als door mannen kan wor den verricht, de laatste dikwijls door de eerste worden vervangen, tenzij ook de mannen voor een lager loon willen werken. Nemen deze daarmede genoegen, daa wordt dus het loon gedrukt. Maar nu is het een andere vraag of daarom de vrouwvan fabrieksarbeid moet worden uitgesloten. Ik voor mij acht de reden, dat het loon van den man door vrouwenarbeid wordt gedrukt, niet voldoende om nu eenvoudig maar het gezin verstoken te doen blijven van de verdiensten der vrouw. Een betere politiek dan het uitsluiten der vrouw, bestaat in het trachten wegnemen van de oorzaak van het vervangen van mannen door vrouwen. En waar deze oorzaak is lagere loon waar mede de vrouw meestal genoegen neemt, dient het streven gericht te zijn op het verhoogen van den loonstandaard der vrouw, welk streven alleen dan succes kan hebben, wanneer de vrouwen door organisatie sterk worden. Alleen in het opbloeien van de vakbeweging der vrouwen moet naar mijne meening een correctief gevonden worden tegen het neerdrukken van het loon van den man do'or vrouwenarbeid. De boven sub. 2o bedoelde overweging is helaas juister. Wanneer de vrouw des daags in de fabriek is, kan het niet anders of het huishouden moet daaronder lijden en het toezicht op de kinderen veel te wensehen overlaten, die den geheelen dag of aan zichzelf zijn overgelaten f worden toever trouwd aan eenife jaren oudere broertjes of zusjes. Het oprichten van goeie kinder bewaarplaatsen, crèches verdient dan ook alle aanbeveling. Nu is het wel eigenaardig, dat men juist n Limburg niets wil weten van deze bewaar plaatsen en wel uit overweging, dat als er goede crèches zijn, een gewichtige reden om de vrouw van fabrieksarbeid uit te sluiten, zou vervallen. Op een andere plaats in zijn verslag zegt toch de inspecteur het volgende: Pogingen tot het stichten van een crèches stuitten af op het bezwaar, dat eene goede inrichting voor het verzorg n van kinderen van fabrieksarbeidsters het werken van gehuwde vrouwen in de fabriek in de hand werkt, terwijl te Maastricht een ernstig streven valt waar te nemen om arbeid van gehuwde vrouwen in de fabrieken af te schaffen". Men kan wel de beste bedoelingen hebben met het streven en op deugdelijke gronden overtuigd zijn, dat de;gêhuwde vrouw in de fabriek niet thuis behoort, daarover wil ik dan ook niets zeggen. Maar wel moet mij van het hart, dat het middel om het doel te bereiken, onmogelijk is goed te keuren. Teneinde de moeder er toe te brengen niet spoedig naar de fabriek te gaan, moeten de crèches slecht zijn ingericht, moeten dus de kinderen de dupe worden. Dat op het moeder lijk hart een beroep wordt gedaan, is toe te juichen, maar niet liiag de teere gezondheid van het kind de inzet van het spel zijn. Het doel heiligt toch zeker niet de middelen ? \Vanneer ik mij veroorloof eenige kantteekeningen te maken op de overwegingen op grond van welke men in Limburg en Noord-Brabant meent de gehuwde vrouw van fabrieksarbeid te moeten uitsluiten, dan volgt daaruit niet, dat ik niet inzie de nadeelen, die verbonden zijn aan het werken van de getrouwde vrouw in fabriek. Zonder twijfel ia de groote kindersterfte daarvan een gevolg. Blijkens het onderzoek van den Inspecteur van Arbeid ingesteld, hadden 134 van de 228 (58.8 püt.J in N'oordBrabant en 348 van435 (80 pCt.) in Limburg' in do fabrieken werkende vrouwen kin deren, terwijl voorts de 134, respectievelijk 348 vrouwen ; hadden : N'.-Brabant. Limburg. totaal aantal kinderen: 512 1387 waarvan : in leven 270 of 517 pCt. 747 of 53.8 pCt. overleden beneden l jiii-ifCen leeftijJ. . . 173 of 33.S pCt. 112 of 29.7 pCt. ovtrledeu onder dan l jaar 69 uf 1S.5 pCt. 228 of 10.5 pCt. van de overleden kinderen stierven dus beneden den leeftijd van l jaar 71.5 jiCt. fit.S pCt. Dat er bovendien veel waarheid ligt in, de bewering, dat verwaarloozing van het huishouden, groote onzindelijkheid, gebrek aan zorg voor de bereiding van de spijzen en voor de kleederen van den man en de kinderen, gemis aan vrijwel alle aantrekke lijkheid in de woning, den man tot drank misbruik en in de kroeg leiden, behoeft geen betoog. Maar niet minder waar is het, dat in het overgroote getal gevallen de vrouw naar de fabriek gaat, gedwongen door minder gunstige maatschappelijke omstan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl