Historisch Archief 1877-1940
No. 1430
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
digbeden. Ook weer levert het volgende
staatje uit het verslag van den inspecteur
het bewijs. De oorzaken, die de gehuwde
Trouw tot den fabrieksarbeid nopen, zijn de
?volgende gebleken in de beide genoemde
provinciën.
N.-Brar>ant Limburg.
Ongeregelde verdiensten vanden
man 9 19
Te geringe vcïdieüatwi van «ka
pan 81 176
Gtga kinderen te verzwgiu 45 29
Ziekte in het gezin 7 17
Kinlervevzo-ging o^r IswniUe.. 10 19
Man niet bekwaam'in zijn vaï.. 10 2
WHhwe 30 69
Man in mü'taïren dienst ? 2
Terlaten door man of gescheiden.. l 9
Ha» krankzinnig, blind of uit
anderen h-jofdes niet tot werk
gesehikt l 5
Mau iu de gevangenis l l
M»o dronkaard 4 26
Schuldenlast l
Zoig voor familiekden 22- 25
Gnette van het gezin in verband
I*et verdienste 7
Ge*a bepaalde aanleiling wordt
«fgegeven door 6' 28
Het zijn dus in'hooMzaak slechte
financiaele omstandigheden, de geringe ver
diensten van den man, die de vrouw in de
fabriek drijven en dat de getrouwde vrouw
niet eerder daartoe overgaat of de drang
moet groot zijn, blijkt hieruit, dat zoodra
bet weekloon van den man stijgt boven 6
a 7 gulden, het aantal malen, dat ook de
vrouw in de fabriek wwkt, aanzienlijk ge
ringer wordt. Een bedrag van 6 a 7 gulden
kan tseh waarlijk niet hoog genoemd worden.
Uit deze korte uiteenzetting zal wel reeds
gebleken zijn, hoe moeilijk het i» partij te
kiezen voor of togen de uitsluiting vaa de
gehuwde vrouw van fabriekgrbeid.
Gewenseht ztra het everprel zijn, indien ook
in. de andere arbeidsinspecties dergelijke
onderzoekingen als in de lo inspectie is
geschied, plaats vinden. Hoe beter men den
fettelüken toestand kent, des te beter inzicht
kfijgt men in deze quaestie en des te ge
makkelijker zal men er toe komen partij te
kiezen.
?Kampen.
Mr. H. S. VELDMAN.
Siegfried war mir der mannlich verk
rperte tteist der ewig und einzig zeugenden
TJnwillkür, des Wirkers wirklicher Thaten,
des Mengchen in der Fülle höchster,
uumittelbareter Kraft und zweifellosester
Liebenswürdigkeit. Hier in der Bewegung dieses
Menschen war kein gedankenhaftes Wollen
der Liebe inehr, gondern leibhaftig lebte sie
da, scfeweltte jede Ader and regtejede Muskei
des heiteren Mensichen zur entziickenden
Bethatigung ihres Wesens auf."
Zoo schrift Wagner in zijne Mittheilung
an die Freunde" over de Siegfried-figuur,
o*er de zonnigste van al zijn draina-helden,
ofrer den knaap, die das Fürchten nicht
letnt" die den. draak doodt, doch onkundig
btg'ft van de beteekenis der schatten, waar
van hij heer en meester wordt, die door de
kracht van het door hemzelf gesmeedde
zwaard, den eeuwigen speer van Wotan
verbrfc'zelt en hem daardoor der Herrschaft
Hftft" ontrukt, die eindelijk zich de
Schlafande Braut erweckt", nadat hij ongedeerd
door de sengende Wolken und wabernde
Lobe" heengedrongen is.
Op nieuw is het ons uit de laatste op
voering der Wagaervereeniging gebleken,
welk een schat van poëzie, van
natuurwaarheid en oerkracht er ligt in het tweede der
N^ibeluDgen drama's.
Inderdaad als men zou willen wijzen op
alle schoonheden, die in dit overheerlijke
kunstwerk opgestapeld liggen, zou men een
boekdeel kunnen vullen. Ik wil dan hier ook
slechts in het kort aanstippen wat mij bij
deze opvoering wederom in zoo hooge mate
getroffen heeft.
Allereerst dan de rhythmiek bij d e karak
teriseering van de figuur van Mime den
Bmid. Ik heb hier niet zoozeer op het oog
het beroemde Schtniedeinotiv" doch veeleer
de rhythmische beweging in het orchest,
waarmede het gangeln und gehn, knicken
und nicken, mit den Augen zwicken" van
den listigen Nibelung zoo consequent wordt
MNHiniiHtmiiiMiiiiiiiiiiiiiiM
iiiiitimiiiiiimititiiHimiiiiiiimiH
HET AANZOEK.
Naar het Duitsch, van KARL BUSSE.
II. (Slot.)
Hoewel het tegen mijn gewoonte is, mij
door mijn toorn te laten beheerschen, wil
ik toch wel bekennen, dat ik op dat
oogenblik ernstig boos werd. Maar ik had gelukkig
spoedig uiijn kalmte herwonnen. Mijn eerste
werk was den boezelaar, die zoo achteloos
was neergegooid, voorzichtig op te rapen en
zorgvuldig in de plooien gevouwen weder in
het doosje te leggen ; daarna zette ik mij op
den schommelstoel bij de openstaande deur
neder, om het heele geval nog eens bedaard
te overdenken.
Na verloop van een kwartier ongeveer
kwam Lé, rood van opgetogenheid, terug.
Hè, Wilhelm, waarom ben je ook niet eens
komen kijken, we hebben . .."
Ik mo?st je boezelaartje opvouwen," viel
ik haar op koelen toon in de'rede. Ze be
merkte dadelijk,dat ik niet iiunijn humeur was,
Ik heb het nog al expres afgedaan, omdat
ik bang was, dat het in den tuin vuil worden
zou," gaf ze bedeesd ten antwoord.
Dat is heel verstandig, maar daarom hoef
je het nog niet zoo slordig neer te gooien.
Je hadt het toch wel even kunnen opvouwen
.jen in de kast bergen T'
En het stekelvarken dan!" antwoordde
ze en keek me daarbij met haar mooie groote
oogen, onschuldig-verwouderd aan. Het ste
kelvarken dan l" herhaalde ze nog eens. Dat
bleef toch niet wachten, tot ik mijn schortje
weergegeven. En dadelijk daarop als tegen
stelling de overmoedige, van levenslust tin
telende illustratie, waarmede Jung-Siegfried
geteekend is. Een on vergelijkelij ken iudruk
maakt de heerlijke episode als Siegfried zingt
es sangen die. Vöglein so selig im Lenz'1
en hetgeen wat dan volgt. Daar ligt al de
naïveteit in uitgedrukt van het onwetende
natuurkind dat weten wil wie hij tot vader
en moeder gehad heeft. De afsluiting dezer
episode, tevens yin de eerste scène, is on
weerstaanbaar meesleepend. Naast deze beide
figuren vindt men nog de hooge majesteit
van Wotan uitgedrukt in de eerste acte.
Ten slotte vervullen ons nog in hooge mate
met bewondering de geniale Schinelze- en
Schmiedelieder van Siegfried, als hij zijns
vaders erfdeel opnieuw smeedt. Het eerste
kwam mij voor ditmaal ietwat te langzaam
in het tempo genomen te zijn.
In de tweede acte treft de tegenstelling
tusschen Wotan en Alberich. 3$ den eerste
hoogheid en majesteit, bij den
Nibelungenheerscher valschheid en lage hartstocht.
Maar het schoonste en voornaamste gedeelte
van de tweede acte is de scène, welke onder
den naam van Waldwèben" bekend is. Vol
romantische poëzie werkt de muziek hiervan
Op den toehoorder. Van onbeschrijfelijke
teederheid is hier de verbinding van woord
en toon en als dan het woud vogeltje zijn
stem gaat mengen in de symphonie van het
orchest, dan bereikt deze scène haar hoogte
punt.
Het begin der derde acte Erda's
Weckruf is een der geweldigste episodes uit het
Nibelungenirama Dat het niet de sympathie
geniet van operadirecteuren, die er het
snoeimes plegen in te zetten en dat het, bij de
talrijke anti-Wagnerianen van '76 'en later,
diende tot voorwerp van spot is gemakkelijk
verklaarbaar. De geheele scène toch is hier
in een halfduister gehuld, waarbij men de
onbewegelijke gestalten van Wotan en Erda
tenauwernood kan onderscheiden. Doch de
muziek . . . hoe prachtvol heeft Wagner deze
heerlijke bladzijden geïnstrumenteerd en welk
een rijkdom aan muzikale gedachten en
thematische verwerking dezer gedachten treft
men er niet aan! De slotscène van het
Siegfrieddrama, waar Brünnhilde die schlafende
Braut auf feuerumbrandetem Fels'' gewekt
wordt door den jeugdigen held, is niet alleer*
een der gewichtigste van den Ring", maar
ook een der pakkendste. Zij maakt steeds
een grooten indruk en brengt den toehoorder
(schouwer) altijd onder een levendigeim'pressie.
Met Siegfried" heeft de Wagnervereeni
ging indertijd den eersten stap gezet tot vol
ledige insctneering der Ring-drama's. Een
groote afstand ligt tusschen de opvoering van
toen en die van thans: In de eerste plaats
welk verschil in de weergave der
orchestpartitie ! Men herinnere zich b. v. den wan
kelenden inzet van de contrabas- en andere
tuba's toen, bij de uitvoering in het Paleis
voor ^Volksvlijt en vergelijke daarbij de prach
tige behandeling van deze instrumenten thans.
Vielen een vorig maal de heeren uit Brussel,
die deze instrumenten bespeelden, wel eens
uit het ensemble van ons orchest, ditmaal
mag men zonder voorbehoud ten zeerste loven
wat z\j dien avond geboden hebben. Doch
het geheele orchest ontwikkelde een
heerlijken klank; de enkele vlekjes die er aan te
wijzen zijn, konden den totaalindruk niet
wijzigen. En zoo was dan die belangrijkste
factor bij de uitvoering van het werk uit
stekend verzorgden kwamen al de psychologi
sche nuanceeringen, die in Siegfried talrijker
aanwezig zijn dan in een der andere drama's
en elkaar ook snelrer afwisselen, voortreffe
lijk tot haar recht.
Met de bezetting der solo-partijen is men
ditmaal zeer gelukkig geweest.
Ejnar Forchhammer brengt als Siegfried
mede een^ jeugdige, lenige gestalte, niet
te corpulent zooals zoovele zijner
sterncollega's ; bovendien een intelligent gezicht
en een frissche s'eui. Met deze eigenschappen
kan men bijna een ideaal- Siegfried weergeven.
Forchhammer is dan ook werkelijk een
Siegfried zooals ik er zelden een gehoord
heb. Daarbij komt dat hij met het
Sprachgesang", zooals men dat in Wagner's dialoog
voordurend aantreft, wonderwel vertrouwd is
en zijn stem ook dan zeer mooi klinkt. Wat
ik miste in Forchhammer's zang is weekheid
in enkele lyrische deelen. Ik betwijfel of de zan
ger een eenvoudig lied mooi zal kunnen zingen,
of zijn talent en stem als zanger wel zóó
ontwikkeld zijn, dat hij daarmele even zoo
schoone artistieke effecten kan teweeg bren
gen, als niet zijn gaven in het
Sprachgesang" en als tooneelspeler, want wat hij als
zoodanig bood, stond hoog, zeer hoog.
Verzwegen mag niet worden dat Forch
hammer aan het slot van zijn reusachtige
partij niet meer geheel voldeed aan de enorme
eischeii dier partij. In hoeverre of daaraan
sshuld had een indispositie, ten. gevolge
opgeborgen had. Als ik niet zoo gauw
weggehold was, had i k er heelemaal niets van gezien!"
Het kwam ditmaal nog niet tot een breuk
tusschen ons.
Je beet en blijft een kind," verweet ik
haar. Ik zie wel dat je om aan het hoofd
van een ordelijk huishouden te staan nog
lang niet geschikt bent. [k kan die slordig
heid eu die kinderachtigheid niet uitstaan."
Meteen greep ik naar mijn hoed.
Met neergeslagen oogen en schuldbewust
stond Lébij de tafel. Toen ik haar daar
zoo zag staan, kreeg ik medelijden met haar,
legde mijn hoed weer neer en trok haar naar
me toe. Ik ben misschien een beetje te
driftig geweest, kindje," ik schaam me
namelijk nooit, om at* ik eens een
doodenkelen keer ongelijk heb, dat ongelijk direkt
te bekennen tnaar onthoud dit eens vooral,
stekelvarkens of geen stekelvarkens, elk ding
moet op zijn plaats geborgen worden. Dit
is een van mijn vaste stelregels en dien
moet je ook tot de jouwe maken."
Ze beloofde beterschap. Ik was eigenlijk
veel te goed, maar met wat geduld vau mijn
kant, zou ze er wel komen, dacht ze.
Maar helaas! De slordigheid pardon,
dat ik dit harde woord gebruik zat in L
vastgegroeid als 't ware. Zoo was er ook
altijd een van haar sleutels soek. De eene
lade na de andere werd doorsnuffeld en als
alles goed overhoop gehaald was, werd hij
meestal op een geheel andere, tusschenbeide
onmogelijke plaats teruggevonden.
En de laden, Lé?"
O, die zal ik straks wel 'opredderen. .Ik
moet eerst even naar de keuken."
Maar als ik dan den volgenden dag de laden
open trok, dan lag alles nog precies even
.slordig als gisteren.
waarvan hij meermalen hoestte, is mij niet
bekend. Overigens stak zijn Ausdauer" toch
nog gunstig af bij dien van den tenor der
straks vermelde eerste Siegfried-opvoering
hier ter stede, wiens stemmiddelen hem aan
het einde geheel begaven. Zonder voorbeeld
en zonder navolging is wel en zal wel altijd
blijven wat wijlen Heinrich Vogl presteerde.
Op vier achtereenvolgende avonden hoorde
ik van hem Loge, Siegmund en de beide
Siegfrieds en dat met onverzwakte stern tot
het einde toe.
Feinhals zong den Wanderer" en dat zegt
eigenlijk reeds dat die partij onverbeterlijk
werd vertolkt. Heerlijk klinkt het orgaan
van dien meeaterzanger, om het even of hij
zijn hooge of zijn diepe tonen gebruikt, en
welk een majesteit weet hij te leggen in zij n
woorden!
Ik behoef slechts te herinneren aan de
scène met Mime in de eerste acte: Auf
wolkigen Höhn wohnen die Götter; Walhall
heisst ihr Saai". Daar zat een verhevenheid
in, den oppersten God waardig Maar ook
hoe schoon gaf bjj de woorden weer: Zieh
hin! icb kann dieh nicht halten," als Sieg
fried zijn speer in stukken geslagen heeft.
Daarin lag uitgedrukt de wanhoop van den
machtigen 'heerscher, die zijn kracht gebro
ken ziet en met vertwijfeling het noodlottig
einde ziet naderen. Het hoogtepunt echter be
reikte Feinhals in de scène met Erda. Heerlijk
zweefde daarin zijn prachtvol orgaan boven
de zee van tonen, die uit het orchest opsteeg.
Mime werd thans uitgebeeld door Hans
Bre.uer en wel op onverbeterlijke wijze.
Niet alleen dat de wedergave getuigde van
studie tot in de kleinste bijzonderheden
dezer moeilijke partij, maar er was ook een
gemakkelijkheid en natuurlijke losheid te
bespeuren in het overwinnen dier moeilijk
heden, die hier doen denken aan bijzondere
praedispositie voor de Mime-rol.
Carl Nebe is bekend en wel zeer gunstig
door zijn Beckmesser. Ook als Alberich heeft
hij hier een uitmuntenden indruk gemaakt.
Hij articuleert voortreffelijk en was daarom
zeer goed in zijn scène met Wotan, maar op
onovertrefbare wijze gaven hij en Breuerde
scène weer tusschen de twee kij vende broeders
Elmblad was een Wurm" wiens stem
inderdaad schrikwekkend klonk. Een weinig
minder ware hier en daar op zijn plaats
geweest, maar het is misschien moeilijk
om door een spreekbuis de mate van kracht
te berekenen, die voor het zingen van die
partij vereischt wordt.
Ellen Gulbranson is hier een trouwe gast
als Brünnhilde en steeds wordt haar groot
en donker getimbreerd orgaan naar waarde
geschat. Hoewel misschien iets minder goed
gedisponeerd dan anders, maakten haar z-ang
en spel toch ook thans een grooten indruk.
Mevrouw Geiler Woltor liet aan de
Erdapartij alle recht wedervaren, zoodat de eerste
scène van de derde acte hare uitwerking
niet miste. Overigens gaf haar reproductie
geen bijzondere aanleiding tot opmerkingen.
Wagner heeft zich de Stimme des
Waldvogels" voor een knaap gedacht. Waarschijnlijk
heeft hij daarmede het passielooze eener
jongensstem op het oog gehad. Mevrouw
Fenge-Gleiss zong het mooie rolletje geheel
op de voorgeschreven wijze en met onbe
rispelijke zuiverheid, echter zóó onduidelijk
dat men er geen woorl va", kon verstaan.
Zoools men dus ziet, heeft men ditmaal al
een bijzonder schoon solisten-ensemble bijeen
weten te garen. Echter zonder Heriri Viotta,
zonder den man die de teugels der
opperleiding in handen had en door zijn wilskracht
en geniaal reproductie-vermogen al zijn
medewerkenden wist te bezielen tot uitingen
van hooge kunst, zonder dezen leider rou
men misschien mooie details gehad hebben,
maar de echte Wagnersche geest zou er niet
geweest zijn; de Wagnersche geest, voor wien
zelfs het kleinste motief van beteekenij is,
die niet rust voordat alle bestanddeelen tot
n groot organisch geheel zijn saamgebracht
en die toch de groote lijn met haar drama
tische stijging en daling niet uit het oog
verliest.
Eere daarvoor aan Henri Viotta!
AST. AVERKA-MI'.
VMHiHiiiiiiiHimiMiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiiMiiiiiiiimiiiiiiiMiimiiiiii
HENRI BOREL. De stille Stad. Uitgave van
L. J. Veen, Amsterdam.
Borel, heeft het sedert eenigen tijd, zoowel
bij 't sch warmend publiek als bij moralizeerende
kritiek, totaal verkorven.
Deze teruggang, na een plots en uitbundig
lees-sukses, dateerend al van tamelijk lang,
kwam eerst tot rechte uitbarsting na 't ver
schijnen van zijn boek De leng -n der AVr.
Mannen als Charles Boissevain en Mr. J.
A. Levy, waarvan men gewoonlijk op 't
Het was op den duur niet voor mij uit te
houden. Zelfs de hechtste liefde is er niet
tegen bestand, als bet voorwerp van die
liefde telkens en herhaaldelijk zondigt tegen
de heiligste en van kindsbeen af ingeprente
principes. Steeds duidelijker werd het rnij,
dat onze naturen niet bij elkaar pasten. Nog
eenmaal vermaande ik Lé, onder de zachtste
bewoordingen natuurlijk, dat ze toch haar
best moest doen, om die kleine gebreken,
die alle te samen zulk een groote ondeugd
vormden, af te leeren en voor de zooveelste
maal beloofde Léonder heete tranen, dat ze
het probeeren zou.
Zeer kort daarop hoorden we 's avonds,
terwijl de familie rondom de groote tafel
geschaard zat, een lichten knap. Het lam
peglas knapte; men kon duidelijk een lange
barst in het glas zien. Lédraaide de gaskraan
uit en stak een ander licht aan. Een dag of
wat later, zat ik alleen in de huiskamer ; L
had het druk gehad en was nog bezig zich
i te kleeden, zoodat ze me liet verzoeken, vijf
i minuten geduld te hebben. Ik trommelde
j uit verveling een beetje op de tafel, toen ik
opeens een ingeving kreeg, naar de gaskroori
liep en deze omlaag trok. Voor het gebro
ken glas was ecu ander in de plaats gezet.
Goddank! Juist zou ik de kroon weer op
schuiven, toen mijn oog toevallig ergens op
bleef rusten. Het glas was er niet afgehaald,
het was eenvoudig' omgedraaid met de barst
naar achteren, zoodat deze voor den bezoeker
niet zichtbaar was.
Toen knapte en barstte er ook in mijn
hart iets. Dat was de droppel, die ('e maat
deed overloopen . . . Snel nam ik mijn
haiidfchoenen van de tafel, liet het dienstmeisje
mijn groete overbrengen aan de familie niet
de boodschap er bij, dut ik onmogelijk tijd
gebiedder letteren niet zooveel merkt, raakten
in heilige verontwaardiging, raakten buiten
zichzelf, gaven hiervan den volkekond. Dat
moment werd beslist plechtig voor de
Nederlandsche literatuur. Lieb Vaterland kann
ruhig sein?
't Is een opmerkelijk verschijnsel, hoe
ieder, die de pen" maar even kan hanteeren,
zich het recht verschaft een meening te
publiceeren over literaire kunst, vaak zon
der zelf maar iets riaar behooren te hebben
geleverd, of eenige vakstudie g«maakt. 't Is
grappig hoe anderén, gewoonlijk te hoog
staande, oin zich met de hedendaagsche let
ter-en te bemoeien, dan plotseling uit hun
hoek komen en gaan spreken, er niet aan
denkend hoe belachelijk dit wordt. Niet alleen
zijn hun argumenten in geen of zeer ver
wijderd verband met het wezen der kunst,
maar 't geen ze met zooveel pompe komen
opdisschen, slaat er meestal naast of staat voor
den ernstigen beschouwer al lang vast.
Tegenover geen enkel ander tak van kunst
gedraagt men zich zoo vrijmoedig en zoo
zonder eenigen schroom, als waar het een
boek betreft. En 't laat zich verklaren. Geen
andere kunstuiting geeft zoo gereede gelegen
heid tot toetsing aan zichzelf, grijpt zoo dadelijk
op den mensch, op zijn weten, zijn denken,
zrn aanvoelingen in, als de literatuur, die
e gen leef k ring behandelt. Komt nu de open
bare meening in verzet dan is daartoe meestal
wel eenigen grond, maar gevaarlijk blijft die
roepstem toch, wijl dergelijke uitingen niet
het gevolg zijn van grondige studie, maar
voortkomen uit plotss opwellingen, gevolg
van spontane reaktiezucht zonder meer.
Hadden allen, die nu zoo bitter, zoo hoonend
tegen Borel optrekken, in 't begin wat dieper
in zijn werk geblikt, wat scherp getast, inplaats
van zich te laten gaan op een zo >genaamd
mooi gevoel of pakkend geval, ze zoüen nu geen
reden hebben zich zoo van hem af tekeeren.
Tusschen den schrijver van Het Jongetje
en van De Leugen der Eer is niet zoo'n groot
verschil, zeker niet om zooveel alarm te
wettigen.
Een auteur kan wel eens een gelukkig
en een minder gelukkig bosk schrijven, even
goed als een gewoon mensch het eenen
oogenblik hooger gestemd is dan in 't andere.
Maar op den duur geeft een schrijver toch
precies wat hij ih zich heeft ; niet meer en
niet minder.
De begaafdheid van een kritikus bestaat
in het ontdekken van de grondtonen, de
echte menschaandoeningen, de innerlijkste
vezelen in den auteur, en die in verband te
zien met de technische bekwaamheid , de
gare van beelden, zoodat men niet alleen
het toevallig produkt beoordeelt, maar de
geheele schrijverspersoonlijkheid mee. De
samenhang tusschen vorm en inhoud, waarmee
zoo grif en gemakkelijk wordt geschermd, is
maar niet een oppervlakkigheidje, doelt wel
degelijk op dat dieper schouwen.
Het lezend publiek is 't niet kwalijk te
nem'en, als het zich laat inpakken door een
lief boek, een interessant gegeven, maar zij
die zich met kritiek bezighouden, moeten
beter weten, ? en de
gelegenheids-recensenten, konden zoo verstandig zijn 't die enkele
keer het ook maar te laten.
Maar 't is waar, een ooi deel geven is de
mensch aangeboren; 't lijkt met recht ge
makkelijk. Op oen boek iets afdingen, of wat
algemeenheden zeggen, wie kan dat niet ?
Onbegrijpelijk blijft alleen hoe menschen,
die zich voortdurend vergissen toch maar
lukraak durven voortschrijven. 't Begint dan
wel eens te lijken op 'n sport. Sla ik de eene
keer de bal niet raak, dan maar de andere
keer geprobeerd l
Indien men eens al de flaters die gemaakl
worden noteerde, 't zou er mal uitzien voor
menigeen, die nu zoo vlot zijn meening geeft.
Anti-kritiek, mits binnen zekere grenzen, kou
veel van die maar raak schrijvende recen
senten tot inkeer brengen, ze terugwijzen
naar hun hoekje waar ze thuis hooren.
Och ja, ze kunnen zich altijd dekken met de
uitvlucht van persoonlijke meerling, maareen
meening, die niet dieper tast dan persoonlijke
opvatting, nog al eens gevolg sympathiën of
antipathiën, moesten ze dan maar persoonlijk
voor zich behouden. De kunst om literatuur te
beoordeelen vraagt een steviger basis dan wat
oppervlakkig gebazel, 't elkaar naleuteren
of het bevitten om een of ander zinnetje, in
een bibliografisch tijdschrift misschien op zijn
plaats, maar vrijwel overbodig voor sta ving van
bewijswaarde. Behave de gave om de waarheid
en de schoonheid te onderscheiden moet men
't leven volledig kennen, dus psycholoog
zijn, zeker in niet mindere mate dan de auteur,
waarvan men 't werk beoordeelt; anders is 't
maareen toeval, indien men eens een veertje
juist grijpt, en zooveel gevoel van verant
woordelijkheid o m 't publiek niet verkeerd in
te lichten, moest ieder wel bezitten. Pro
testen als vaa Cir. B jissevain en van mr.
had om langer te wachten, en verliet het
huis. Ik heb het nooit weder betreden. Hoe
veel Léook van me hield en hoeveel verdriet
ik haar berokkenen zou --- het ging niet.
Thuis gekomen schreef ik een briefje, waarin
ik haar, op de mij eigen kiesche manier
natuurlijk meedeelde, dat onze karakters
te. veel uiteenliepen, om een gelukkig hu
relijk te waarborgen en dat ik haar daarom bij
dezen haar woord terug gaf!
Wilhelm Heiderich haalde diep adem.
Daaraan," zeide hij na een korte pauze,
werd ik gisteren door het springen van uw
lampeglas eensklaps herinnerd. En ik hoop,
dat u me goed begrepen zult hebben ; het
was niet om dat glas alleen, dat zou al te
kleingeestig geweest zijn, al ware het ook
wel eenigszins begrijpelijk, neen, het was
om alles. Dit kleine voorval verried volko
men Lé's karakter zooals zij reilde en zeilde."
Mevrouw Hella Sattler keek hem lang
aan en knikte.
Ik begrijp u, meneer Heiderich, ik begrijp
u volkomen." Een fijn lachje speelde om
baar niond. Maar nu moet u zich ook niet
schamen om mij de geschiedenis ten einde
toe te vertellen ; of wil ik dat doen '! Sinds
gisteren, nietwaar, sinds dat lampeglas ge
sprongen is, is het verlangen naar Léin u
opgekomen. En dat verlangen was zóó groot,
dat u je als 't ware gedrongen voelde, niet
iemand over haar te spreken. Dat u mij
daartoe uitgekozen hebt, daarvoor ben ik u
hartelijk dankbaar. Vertel mij gerust nog
wat meer van haar. . toe, geneert u je niet.
't Is vreemd, dat, wat wij eenmaal dood en
begraven dachten, door een onnoozele klei
nigheid opeens weder tot opstanding geroe
pen kan wordep."
Wilhelm Ileideri-ch had terwijl mevrouw
waren dan niet noodig. Zeker, de
gtreng-literaire kritiek heeft ' Borel nooit
ernstig genomen, zelfs Van Nouhuys, die
anders nog wel welwillend, vaak te-welwil
lend is voor jo»ge schrijvers, waarschuwde
al in 't begin legen de Borelsche kwaliteiten.
Maar toch over 't algemeen is men te toe
gevend geweest. Duldend zwijgen en zich niet
krachtig verzetten doet niet minder nadeel
dan onzuiver ophemelen. Velen behoefden zich
nu niet zoo ontnuchterd aan te stellen indien
ze in' 't begin beter hadden gekeken. Rorel
heeft volkomen recht te zeggen: Waarom
geef je me hagelsteenen in plaats van lauwe
ren, terwijl ik, Borel, dezelfde bleef?
De bekende hoedanigheden van Borel: zie
kelijkheid, sentimenteelerigheid en oppervlak
kigheid komen ook in zijn laatst geschreven
boek weer sterk uit. Gelukkig ontbreekt het
door-mooie-woorden omwikkelde sensualisme,
zoodat deze bundel van vier schetsen hooger
staat dan veel van zijn vorig werk. 't Is in zoo
ver beter, dat ten minste een van Borel's
fouten weg bleef, terwijl zijn verdienste : de
veneratie voor de vrouw, voor 't lieve, het
teere, het mooie, bleef.
De~ beste schets van 't viertal is de
laatste, het verhaal van een oud vrouwtje
uit goeden stand, die zoo wat door freules
wordt onderhouden, kippen opfokt in een
huisje aan de Witte Brug, en dan een
grootmoederlijke genegenheid opvat voor een stu
dent, die bij haar komt inw-onen. De opper
vlakkigheid van Borel blijkt ook hier welis
waar, omdat hij 't verhaal een gewoon.
verhaal laat, zooals 't is op te teekenen uit
den mond van buurvrouwen, maar nu met
lievigheidjes besaust en door veel herhalingen
verwaterd, 't Had scherper, plastischer kun
nen zijn geheeld, met de vittende, venijnige
freules er levend in. Nu weten we te weinig
af van die weldadige dames, vooral waar hij
de freules allerlei booze dingen vaag toedicht,
nu is 't gebleven een buurpraatje, erg lief,
maar zonder scherpe oorzaakskarakteristiek.
De manier van schrijven herinnert aan
Koosdorp, maar die zou 't eenvoudiger, precieser
en daardoor fijner hebben gedaan. Toch is
deze schets nog goed.
Het slechtste brok uit den bundel, is De
Stille Stad", de schets waarna 't boek werd ge
noemd. Een jonge man komt 's avonds een
stadje binnen, waar hij in zijn jeugd woonde
en een kalverliefde had. Hier is een geplas van
woorden om er onwel van te worden, 't Be
gint al dadelijk met dat bekende van ziel tot
ziel, en 't ergste is wel, dat we ra 40
bladzijden lezens nog niets afweten van de
ziel van 't meisje, waar 't toch om te doen is.
Borel's ziel, nu ja, die kennen we wel !
't Wordt heusch grappig daar aldoor over te
lezen, een schrijver zoo met zichzelf bezig te
zien, terwijl hij de personen, die hij wil weer
geven, vergeet. We staan verbaasd, slaan een
paar blad tijden terug, als we 'n naam van
Max Sandry lezen, want we meenden wer
kelijk met Borel zelf te doen te hebben. Zoo
weinig weet Borel menschen te scheepen!
Maar ook behalve dit zou 't geval, om de
gewenschte indruk te maken, veel eenvoudi
ger moeten zijn behandeld.
De schets Compunctio" slaat er vrijwel
naast, omdat op echt Borelsche wijze te veel
plaats is gegeven aan 't
barmhartigheidsbegrip, daaraan te veel melodramatische schreeu
wen zijn toegevoegd, terwijl veroiimd werd
psychologisch-scherp de zelf-schuld als oor
zaak te precisceren. Nu lijkt het opgeschroefd,
terwijl het echt-mooi had kunnen wezen.
De danseuse noble" is een van die gegeven, die
oppervlakkig pakken, maar die diep-in gezien
een sterke antipathie~tegen den schrijver op
roepen, 't Geval behandelt een naar liefde
hunkerende balletdanseres van de opera. Een
rijke nietsnut, die zijn bleeke ziel met zooge
naamde schoonheid en kunstzin volpropt,
maakt met haar kennis en fétcert de arme
meid, roept nog sterker in haar op 't
onbeantwoord gebleven liefdegevoel, om haar
dan in onmacht aan haar zelf over te laten.
Mijnheer vertrekt, na zijn kuische
schoonheidsproef, met de Riviera-Express naar 't.
zoele Zuiden. Dat zoele zuiden staat er letterlijk
Gek, hoe iemand die ons een groot
deernisbegrip, zooals Borel door deze .mijnheer
wil opdringen, tegelijk denkt aan de zoel
heid van het zuiden. Zoo'n enkel trekje tee
kent den auteur. Behalve dat de schets be
dorven is door het dik-op-leggen en het telkens
herhalen van wat maar even mocht worden
geraden om ons aan het eind voorde katastrofe
te zetten, n.l. het verkeerde begrip van de
danseuse, die in den mijnheer meer een
minnaar dan een bewonderaar ziet, komt ook
hier weer uit het barokke, bijna poenige van
den auteur, die ieder hier te lande schijnt af
te meten naar voorbeelden ergens anders,
in Brussel of Parijs, waargenomen. Hoeveel
MUtllllttMIIIIIIIIIIlm
HiiitiiiiiinifiHiiiimiiiiimiiiiiimiiiiliiilii
Sattler zoo hartelijk tot hem sprak, eenigs
zins onrustig op zijn stoel heen en weer
geschoven. Toen ze opgehouden had te spre
ken antwoordde hij rnet iets aarzelcnds in
zijn stem :
Pardon ... neen mevrouw ... dat is eigen
lijk ... zóó luidt het slot van mijn verhaal
niet... want het is volstrekt niet mijn ge
woonte, te treuren om iets, wat ik verloren
heb. Zelfs de verstandigste koopman lijdt
wel eens een verlies. Wat geeft liet, of men
daarover jammert en weeklaagt? Niets im
mers? Ten minste zoo denk ik er over. Voor
zich uit zien, achterwaarts noch zijwaarts
kijken, dut is mijn stelregel. En iu dit
geval, durf ik gulweg bekennen, en ik denk
wel dat u het volkomen met me eens zult
zijnr dat ik me uiterst correct heb gedragen.
Als het rne weer overkwam, zou ik precies
weer hetzelfde doeu. Toen de afscheidsbrief
aan Léverzonden was, bestond er voor mij
ook geen Lémeer. Ik had voor goed met
haar afgedaan. Niet, dat ik geen hart bezit
de hemel beware me. Ik ben eerder
teerhartig, te teerhartig dikwijls. Maar heb ik
eenmaal een eind aan iets gemaakt, d^n blijft
dat onveranderlijk zoo. Iemand als ik, met
ernstige beginselen, eerbiedigt den stelregel :
Gedane zaken nemen geen keer. Dus, me
vrouw, u houdt me ten goede, wil ik hopen,
maar zooals u het daar straks voorstelde,
eindigt de geschiedenis niet."
Hij nam een kaarsrechte houding aan, s!reek
een paar malen langs kin en voorhoofd en
vervolgde toen met iets zeer plechtigs in.
zijn stem.
Ik hoop, dat u me gelooven zult, hoog
geachte mevrouw Sattler, als ik u zeg, dat
ik niet een volkomen gevoel van verant-'
woordelijkheid en na rijpe overweging de