De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 27 november pagina 1

27 november 1904 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

l* 1431 DE AMSTEEDAMHER A°. 1904. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Bit nun mer bevat twee bijvoegsels. On.cier redaoti© ^ran. J". DIE KIOO. Uitgevers: VAN HOLKEMA & W ARENDOEF, HeereBgracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. Abonnement per 3 maanden / 1.50. tr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar , mail 10. Aizonderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0.121/» Bit Uad ii verkrijgbaar kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover hst Grand Café, te Parijs. Zondag 27 November. Adyertentiën van 1?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel « 0.40 Annonces nit Duitschlund, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSËte Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 85 Pfennig. I N H O tT D: Jnslug van. Maurik, f, door J. de K. . Justus van Maurik Jr., f, door A. M. O. van der Pla». Van Jastns van Manrik's jeugd en too ' Boelarbeid, door J. H. B. Van Manrik als lezer" 4oor JoKan Gram. Een handig recensent, door Willem Otto. FEUILLETON: Mie de porster door Jastns van Manrik. Benige roededeelingen Bit Van Hanrik'a jeugd. Wie ich Amsterdam kennen lernte, door dr. Eduard Neohaoser. De Bchrflver, door Gr. v. Hulzen Mijn vriend Tan Manrik, door Caprice. Over het hnis en kei huisgezin waar Van Manrik werd opge yoed door O. ten Cate. Tooneellisten over Juatns van Maarik. Werken van Jastns van Hinrik. Van Manrik's dood, door Herman Bogaard. Contrabande, H, (slot), door mr. M J. Tan der Flier. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KBONIEK, door D. Stigter. KUNST N LETTEREN: Mnziek in de Hoofdstad, door Ant.' Averkamp. Teekeningen in Arti, door J W. N. Borduurpatronen voor klein en groot door O. W. D., beoordeeld door B. W. P. Jr. UIT DS NA.TÜCR: door E. Heimans. INGE ZONDEN. DAMRÜBBIEK. SCHAAKSPEL. ADVEBTENTIEN. Jnstns Tan Manrik Jr. t Onze ouwe vriend en medewerker", zooals hij in zijn laatste schrijven zich nog noemde, Justus van Maurik, wiens naam sedert 1885 aan dit blad als mede-redacteur verbonden was, is ?verleden. Dinsdag hebben vele zijner talrijke vrienden en vereerders zijn lijk verge zeld naar het kerkhof te Muiderberg, waar hij een rustplaats heeft' gevonden in de nabijheid van de graven zijner ouders, aan wie hij tijdens zijn leven, in liefde en vereering, zoo innig was Een ieder gevoelde het, dit was een * droeve gang. Hij, de krachtige, blijmoe dige, levenslustige man, wien men een lang en lustig leven moet hebben toe gedacht, werd daar weggedragen, vóór zijn tijd, als een die geknakt was en gebrpken, -de beden der zijnen, de ? vurige wenschen van die hem gekend hebben, de hoop van vele duizenden, ten spijt. Die goede Justus wie sprak hem niet aan bij'zijn vóórnaam? hoe heeft hij geschitterd onder zijn volk! Van nature begaafd, in velerlei opzicht, als weinigen, werd hij zonder andere letter kundige vorming dan die hij zichzelf had gegeven, schrijver, lezer, blijspeldichter, en won de harten dergenen, die snakken naar een woord, dat de zorgen doet ver geten; die hunkeren naar den blijden schijn der lichte vroolijke gedachten; of naar de glinstering van een humor straaltje tusschen de donkere weemoedswolken door. Jaren lang is hij Neêrlands populairste schrijver geweest, en was zijn werken voor hem zelf een triumf, schier een ongezochte triumf. Zeker, het was .hem aangenaam te slagen, maar nooit teeft hij zich behoeven in te spannen om zich van een schaar bewon deraars te omringen; hij dacht, hij sprak, hij schreef eenvoudig, zooals hij 't in zijn hoofd en zijn hart vond en daar kwa men ze als dankbare beweldadigden om hem heen. Ah, hoe is hij toegejuicht! Als op de handen gedragen, geheven boven zijn omgeving en toch steeds dezelfde blij vend, in kantoor en op de beurs, in de samenleving en onder zijn kunstge. nooten; de man zonder de geringste zelfverheffing; wars van alle aanmati ging ; als met een kinderlijk gemoed het hooge en groote buiten zichzelf zoekend en vaak bereid te eeren, hetgeen ver beneden zrjn eigen talenten stond. En toch ook dit was niet zonder be wustheid. Ik ben niet ijdel hebben wij hem eens hooren zeggen in een oogenblik van vertrouwelijk spreken. Als nauw gezet man, maakte hij gaarne voor zich zelf de rekening op. En dan bleek eerst uit zulk een woord hoe zeer hij zelf ge voelde, welk een kracht van verleiding er in een zoo bevoorrecht bestaan als populair schrijver gelegen is, en hoe sterk van beenen ook, om deze weelde te dragen, dat hij vooral in dit op zicht waakzaam moest zijn. Maar hij had recht, aldus aangaande zichzelf te getuigen. Gedurende een yriendschapstijdperk van meer dan 25 jaren, waarin wij hem in zijn volle succes, en ook onder min vriendelijke kritiek op zijn werk, hebben mogen waarnemen, in voor-en tegenspoed dus, ijdel zagen wij hem nooit. Hiermede wordt geenszins te kennen gegeven, dat de houding van vele letter kundigen uit de generatie van '80 hem niet heeft zeer gedaan. Maar zich ge krenkt te gevoelen bij ondergaan onrecht, is nog iets anders dan zich ijdel te betoonen. De nieuwere kunst en letterkunde vonden allerminst in hem een vriend of bewonderaar; .daarvoor stond hij te ver verwijderd van studie, en miste hij een zekeren geestes-aanleg en cultuur. Maar dit nam niet weg, dat hij zich wel eens miskend heeft gevoeld en met recht. Zeker, niemand meer dan Yan Maurik zelf was zich bewust niet het hoogste te geven, of wat men als het hoogere erkent. Maar in hetgeen hij zijn volk schonk, was toch iets van het hoogere, wat te allen tijde voor de .vervaardiging van een kunstwerk onontbeerlijk is. Wij denken aan het vermogen, om het leven buiten ons zoo krachtig in ons op te nemen, dat men, zonder kunst- en ge dachtemiddeltjes, het weer kan geven in vorm, klank en kleur, in perspectief en atmosfeer, gelijk het oorspronkelijk bezit; aan den bliksemstraal des geestes, die, langs niet na te speuren wegen, over een stukske leven schiet, dat voor ons anderen, zonder 's kunstenaars wonderdaad, slechts in schemering zou' blijven verkeeren. Dat van nature projecteeren. Iets van dit hoogere, zij 't dan ook op een zeer beperkt gebied, zal men bijna zonder uitzondering in Yan Maurik's werken vinden; iets wat zoo zeldzaam is onder onze Hollandsche schrijvers en waar-, lijk zelfs niet algemeen onder hen, die zich als van hoogere orde" aanmelden, of die, zoo hun bescheidenheid dit ver biedt, ons als zoodanig door anderen wor den opgedrongen. * * Toch een lange bladzijde in zijn auteursgeschiedenis heeft deze soort van mis kenning niet gevuld. Daarvoor lei het leven te zeer besla? op zijn luimigen geest; het gaf hem te veel waar te nemen; liet hem niet den tijd in 't bij zonder aan zichzelf als auteur te denken. Niemand wien meer afleiding was be zorgd dan hem. Wie met hem langs Amsterdam's straten ging, kon er zeker van zijn, meer dan eens tot stilstaan te worden genoopt, om onder de voorbij gangers het een of ander van typischen aard te beschouwen, dat onze vriend daar juist had ontdekt. Onder zijn ge leide waren straten en pleinen vol ver rassingen. Het publiek leverde hem de pikantste tafereeltjes, die aan eigen waar nemingsvermogen zouden zijn ontsnapt. Telkens moest men denken: Uw oogen hebben een vaardigheid om het komische te pakken, waar het voor ons overigen, onder het rumoer en de snelle wisseling van het woelige stadsleven, vervliegt. Het was een lust daarbij het genoegen te zien, dat zijn eerlijk gezicht en zijn hel dere kijkers deed blinken... als schreef hij onder den verschen indruk een blijgeestig verhaal, of een op straat spelende klucht. Hoe in zijn jonge levensjaren zulk een blijgeestig verhaal op den eigen stond soms in daden werd gegeven, en de klucht al evenmin op het uur der be schrijving had te wachten, zelf heeft hij ons meermalen daarvan verhaald, als hij sprak van zijn vaak van overmoedigen levenslust en van dolle vroolijkheid brui sende jeugd. Zeker zullen ouders en opvoeders hun hart wel eens hebben vastgehouden bij de capriolen van een aan invallen zoo rijken geest, bij een ontembaren lust om het komische te verwerkelijken; een nei ging, die hem op meer gevorderden leeftijd nooit geheel heeft verlaten. Wij kunnen ons hem moeilij k denken een zoet kind" te zijn geweest, evenmin hem ons voor stellen als een jongen of jongeling ge hoorzaam wandelende langs de lijnen van het ietwat droge maatschappelijk en bur gerlijk leven. Meermalen zal hem de ernst te ernstig en het nuttige hem te nuttig zijn geweest. Hoezeer geenszins een on vormelijk man, genoten de vormen aller minst de eer zijner liefde. Daarvoor was hij te waar, te oprecht, te echt. Hoe haatte hij ille aanstellerij! En vonden in zijn goedig dart de toorn en de bitterheid weieens plaats, dan was dat zeker, waar hij een ..Tartuffe" tegenover zich zag; de aanstellerij, door vertoon van godsvrucht tot huichelarij gestegen. Het kerkelijke leven van zijn jeugd had ongetwijfeld te veel cunstmatigs om zijn hart te stelen; mis schien ook zijn de ontmoetingen en wedervaringen juist niet van de aange naamste geweest, voor iemand van zijn aard en aanleg. Van .het komische en verholen kluchtige der preekmethode ivas nog op lateren leeftijd zijn brein vol. tfet zijn talent van nabootsen heeft hij, n de kerk, heel iets anders geleerd, dan de geloofswaarheden uit de belijdenis of de wijze antwoorden van den Catechis mus. Hoe volkomen getrouw kon hij den ouderwetschen preektoon doen klinken, ook dien aangeslagen in gesprekken door de heeren geestelijken gevoerd; op dezelfde wijs als hij bedriegelijk juist wist te hooren te geven, hoe in het groote kerkgebouw de eerste geluiden van den preekstoel komend geheel en al on verstaanbaar waren; bij syllaben duide lijker werden, totdat eindelijk de woorden konden worden genoten en tot zin te samengevoegd. Doch mocht het openbaar godsdienstig leven hem stof leveren voor aardigheden, waar het hem niet schenken kon wat zijn gemoed in de diepste diepte zoo ernstig vermocht te stichten, het hoogere, dat zich niet bezoedeldu, het waarlijk religieuse, héft hij nooit bespot. Daarvoor was hijzelf niet alleen te fijn-gevoelig, maar ook te zeer gemoedsmensch. De spot kwam eerst als de hypocriet zich aanmeldde, en wie Van Maurik goed genoeg gekend had, zou zeker de voorspelling hebben kunnen wa gen: deze auteur zal zij n levenstaak niet vervuld achten, vóór hij een blijspel heeft geschreven als Fijne Beschuiten. * * * Het zal nog wel eenigen tijd duren eer wij menschen eenige zekerheid ontvangen omtrent de wetten, die het geestes- en zieleleven van ons zelf en van anderen beheerschen; vóór wij te weten komen, hoe de draden zijn gespannen en gelegd, waaruit onze gedachte- en gevoelsarbeid zijn geweven. Tot dusver worden wij tel kens getroffen door verrassingen, en blijft 't de vraag of we bij de tegenstellingen van een eenheid hebben te spreken, dan wel van een ve.elvoudigheid, waarvan de deelen als naast elkander gesteld, zich niet doen kennen in innige ver wantschap. Zoo is men geneigd te denken, waar bij Yan Maurik het lustige, pret tige, boertige en kluchtige gevolgd wor den door of te zamen leven met het sentimenteele. Dat zijn novellen en schetsen vaak in 't seatimenteele v^rlo.^..^, "alt niet te ontkennen. Zij wijzen op een over- en weekgevoeligheid, aan een hang naar het tragische. Maar hoe men dit pok meent te moeten verklaren, zeker is het, dat dit sentiment niet minder echt was, dan het komische, dat er zoozeer aan tegen overgesteld schijnt. Hij schreef'niet weekgevoelig om zijn verhaal daardoor voor de lezers aantrekkelijk te maken; het was voor hem onvermijdelijk, wijl hij het leven zag door dit zijn temperament... Ja, zoo was hij, en wie zal zeggen wat wel het meest zijn wezen heeft geken merkt, de onbedwingbare zucht om zich met de lachwekkende zijde van het leven te vermaken, of de dieper liggende neiging om, tot aan het ziekelijke toe, zijn ge voel te doen schreien over den droeven achtergrond van schier elk menschelijk tafereel. Dit echter staat vast: de gevoelsweekheid, die men soms ook in zijn wer ken bespeurt, was zóó onvervalscht, dat ze ten slotte hem het leven heeft gekost. Deze auteur van menschenstudie; deze volksschrijver, die zich in het volksleven had gedompeld; deze practicus, die met zijn voortreffelijken neef en compagnon, zijn zaken steeds wist uit te breiden; die naar Indiëreisde om nieuwe relatiën te vestigen; deze man die de wereld kende van meer dan n zij, had bij de twee heid van zijn wezen, toch nog iets van een kind. Het leek wel of het leven zelf, bij al den rijkdom van geest en ge moed, waarmede het hem begiftigde, als een vergissing voor hem was. Hoe deed hij niet menigmaal, vooral in den laatsten tijd van zijn tobberig bestaan, ons denken aan een zwaluw, die in een kerk gevlogen, misleid door den kleurigen hemel van verre, telkens in snelle vlucht met zijn ? kop tegen de vensterglazen aanbonst, tot hij dood terneder valt. Zoo is het onzen vriend gegaan. Hoe dikwijls, als wij de vigelante aan het station waren uitgestapt, die hem verder naar zijn fabriek zou rij den, en wij door het portier zagen om hem nog een groet toe te werpen, zat hij al in zijn hoekje fedoken, het hoofd op de borst gebogen, e vochtige oogen haast gesloten. Hij kon niet beter worden, dat wist hij wel! Zoo heeft hij lange tijden gereisd naar zijn graf. In zijn laatsten meer uitvoerigen brief van 5 Augustus schreef hij nog Volgende week ga ik maar weer in 't Palais Royal logeeren, tot dat ik een andere woning heb, misschien deze (Hier teekende hij zijn doodkist) want je weet mee hoe ik mij eiken dag voel vermin deren. Je moet met je ouwen vriend en medewerker nu maar wat veel geduld hebben. Physiek ben ik kapot, psychisch hebben ze me gebroken. Mijn hart schreit binnen in me." Ja, 't was waar, zijn hart schreide binnen in hem; hij heeft zich ziek en doed geweend. had de natuur 'hem maar iets steviger gepantserd den bitteren levens strijd ingejaagd! Aan moed ontbrak het hem geenszins. Hij held, zóó kwetsbaar. Aan zijn graf is, naar zijn uitgedrukt verlangen, niet gesproken. Gelukkig! Hoe licht had men een woord te veel gezegd.... -^u daalde zijn doodkist, waarmede h'.ji de hemel weet hoe lang reeds ver trouwd was geworden, stille neder; en de gure najaarswind, de teere bloe men op zijn graf in hun zachte kleuren, de vochtige oogen en de bevende lippen van allen die daar zwegen, gaven zoo diep-aandoenlijk te verstaan, de ne. verzuchting, die bij deze groeve paste: Arme kerel .... vaarwel! bleef hij eenvoudig en toegankelijk. Ik heb hem in Arnhem in de zaal van het nut hooren voorlezen; men beleefde wat hij voordroeg. Niet te verwonderen dat geen. enkele plaats onbezet bleef; de vele rijtuigen aan den uitgang bewezen dat men van heinde en ver was gekomen om hem te hooren. Ik kan niet optreden als zijn lofredenaar, dat is aan beter krachten toevertrouwd; ik deel hier slechts den indruk mee, dien hij op mij gemaakt heeft. Velen kennen Va» Maurik als een talentvol spreker, tintelend van geestigheid, maar niet allen weten dat onder die lachende oppervlakte een diepe grond lag van menschenliefde, hartelijkheid en bereidwilligheid om te helpen, zonder ophef, zonder begeerte naar lofspraak. Hij was niet vreemd aan het christelijk ideaal, hij verachtte den oprechten nederigen christen niet; wanneer hij echter de caricatuur van het christendom ontmoette bij hen, die het als een masker gebruikten om Jnstns van Manrik Jr. f Van Maurik in 1882. Met innig leedwezen heb ik vernomen dat onze vriend Justus van Maurik over leden is. Hij zal niet langer den gullen lach op ons aangezicht tooveren of mis schien door zijn humor een traan in ons oog doen opwellen. Toch leeft hij in onze herinnering voort; we kunnen dien waren vriend van zijn vrienden niet vergeten. Ik zie hem nog in mijn verbeelding als een mijner leerlingen; toen reeds was zijn tintelend vernuft in kiem aanwezig. De leerling heeft zijn leermeester niet vergeten; hij is voor mij een waar vriend geworden. Van elke gelegenheid maakte hij gebruik om mij bewijzen van zijn oprechte vriend.schap te geven, velen zijner brieven en brief kaarten, allen nog in mijn bezit, getuigen daarvan. Weinig dacht ik dat mijn oud-leerlingen mij met zooveel hartelijkheid op mijn tachtigsten verjaardag zouden verwelkomen, ze hadden mij niet vergeten; maar wie was vooraan in de gelederen om mij die hulde te betoonen, wie voerde het woord tot mij ook namens zijn vroegere medeleerlingen ? Van Maurik, hij heeft toen de schoonste verven van zijn palet gebezigd om mijn portret temalen; hij heeft mij echter te veel eer aangedaan, mij op een te hoog voetstuk geplaatst; ik mocht hem dat vergeven, want dat alles kwam voort uit ware vriendschap, ware toegenegenheid. Hij kende zeker niet de mannen uit mijn tijd, die zich met hart en ziel aan de moeilijke maar edele taak van het onderwijs en de opvoeding van het jeugdig geslacht hadden toegewijd. Ik ver meld slechts ter loops, dat er onder die onderwijzers mannen waren, die ik hoog achtte, niet alleen wegens hun degelijke kennis, maar vooral ook om hun uitnemende geschiktheid en liefde voor hun roeping. Maar al had Van Maurik hen gekend, hij zou mij toch de voorkeur hebben ge geven. Men zegt wel eens: de liefde is blind". Een ander spreekwoord zegt: sterke beenen, die de weelde dragen"; Van Maurik heeft die weelde gekend, maar niettegen staande de be wierooking, die zijn deel wa» materieele voordeelen te bedingen, dan spaarde hij hen niet, maar liet hun zijn fijne, ja soms scherpe ironie gevoelen. Toen ik hem voor den laatsten keer aan zijn ziekbed bezocht, had ik een briefje aan hem meegebracht in de gedachte dat ik misschien nier toegelaten kon worden; ik las het hem voor; ik had als zijn vroegere leermeester met eenige schroomvalligheid de vrijheid genomen hem op het ernstige van zijn toestand opmerkzaam te maken. In plaats van mij af te wijzen wist hij niet hoe hij mij genoeg bedanken zou door hand drukken en woorden, voor zoover zijn toe stand dit veroorloofde. Zijn laatste Woorden tot mij waren: ik ga mijn uiteinde gerust tegemoet". Zoolang mijn herinneringsvermogen het toelaat, zal ik met genoegen aan dien oprechten vriend blijven denken, die ook zoo lang het hem gegund was, dacht aan zijn bejaarden vriend A. M. C. VAN DER PLAS. Van Jostns van Manrirs jeugd en tooneelarMd. Het oude Amsterdamsche buurtleven heeft Justus van Maurik'a jeugd en talent als schrijver tot grondslag, meer bepaald, het oudst gedeelte der stad, waar Amsterdam zich aan het IJ heerlijk open deed. . Het Amsterdamsche buurtleven uit Van Maurik's jongenstijd had zoo veel overeenkomst met het zeventiende- en achttiende-eeuwsche behouden, dat hij het in eene studie over Asselyn, voorkomende in ditzelfde blad, her kende. Deze gelijkenis en de verlevendigde herinnering aan eigen jongeren tijd zijn de aanleiding geweest tot het schrijven van een zijner beste werken: Toen ik nog jong was..., dat men als zijne geestelijke nalatenschap kan beschouwen, en ieder jaar aan beteekenis zal winnen, zijnde eene kostelijke bijdrage tot de kultuurgeschiedenis van Amsterdam in de 19e eeuw. Hij heeft dat werk over het .verdwijnende Amsterdam geschreven op het juiste tijdstip, want thans, weinige jaren later, is bijna al wat hij beschreven heeft verdwenen, en zijn de meeste daarin voor komende personen overleden. Justus van Maurik is geboren op het Water, Het Damrak in eene ouderwetsche deftige koopmanswoning en heeft daar jaren gewoond. Zyn vader had eigen zeilschepen in de \%art, gelijk andere koop lieden en handeldrij venden op het Water, den Nieuwendijk en in de Warmoesstraat. Zoo kwam hij al vroeg met zeelieden in aanra king en raakte bekend met al wat tot de kleine vaart behoort. De kennis van en de liefde voor handel en scheepvaart werden versterkt door al de beurtschepen, gekomen van overal, die in hel Damrak lagen. De schippers leefden het buurtleven van het Damrak mede. By feestelijke en droeve gelegenheden kwamen de schippers by de bewoners van h* t Damrak aan huis, en de Damrakkers op de schepen. Zij wenschten elkaar wederkeerig kermis en nieuwjaar en stonden 's avonds met elkaar aan de deur of op en bij het schip te praten. Beide partijen namen aan alle fam ie-aangelegenheden deel. De schipper heesch de vlag bij eigen verjaardagen en huwelijken zoowel als bij die der Damrakkerg, en liet de vlag halfstok wapperen bij overlijden van eigen volk of van zijne buren, de Damrakkers. Op Het Water", dat niet meer dan honderd huizen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl