De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 27 november pagina 12

27 november 1904 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE- AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1431 zich aangetrokken gevoelde tot het componeeren van een viertal van dergelijke Partien". Dat hjj ach echter niet vergenoegde met louter' blaasinstrumenten, doch het 'leeuwenaandeel bij deze werken opdroeg aan het stnjk-quartet is eveneens niet te ver?wonderen. Het stryk-orchest toch was, vermoedelijk ten gevolge der Concerti grossi" waarover straks, meer en meer in gebruik .gekomen en buitendien was Bach er juist de man voor om den wel is waar reeds be staanden, maar toch tamelijk onbeholpen kunstvorm uit te breiden en rijker te instru menteeren. . Aan de verbinding van de orchest-sonate en de pijpersmuziek .danken wij dus de orchestsuite. De D-dur Suite die op het laatste Caeciliaconcert is uitgevoerd, mag men zeker de schoonste noemen van de vier, die Bach gecomponeerd heeft. Zij ' bestaat, uit een Ouverture met een Grave-inleiding en een Allegro-Fujga van groote kracht; uit het beroemde Air, dat door alle mogelijke trans cripties een geliefd nummer is geworden voor violisten en cellisten, uit twee Gavottes, een Bourrée en een Gigue. Het was Mendelssohn die het werk in 1838 opgedolven heeft uit de bibliotheek en het op een der Leipziger Gewandhausconcerten voor het eerst heeft doen spelen. Sedert heeft het zich op de programma's blijven handhaven. (Men zal zich herinneren dat Mendelssohn negen jaar tevoren in 1829, hetzelfde heeft gedaan met de Mattheuspassion). Aanvankelijk stond op het programma van het Caecilia-concert geannonceerd als tweede nummer het Concerto grosso" No. 2 van ? Handel. Het is wel jammer dat dit nummer voor een ander heeft moeten plaats- maken en wel omdat het zoo geheel past in het kader van Bach's Suite. : Het Concerto grosso" ig onmiddellijk af geleid van het Concerto di chies*" hetwelk door Ludovico Viadana zijn intrede heeft gedaan in de muziekliteratuur. Deze compo nist gaf in 1602, dus ongeveer tegelijk met de orchestsonate van Gabrieli zijn honderd ?geestelijke concerten uit. Deze concerten zouden we thans eerder aria's noemen met orcheetbegeleiding. Zij hebben nl. ten doel het solo-gezang een plaats in te ruimen naast de koorcompositiën. Later, toen de virtuosi teit der strijkinstrumentisten een hooger peil bereikt had, bracht men het geestelijk con cert over op wereldlijk terrein en gebruikte meestal twee solo-violen en een violoncei als obligaat-instrumenten. Deze werden dan door het cembalo begeleid. Afwisselend liet men deze groep, Concertino" genaamd, op treden met het volle orchest. Corelli was de eerste die in 1712 dezen kunstvorm voor het eerst toepaste. Handel echter is de meester die met zijn twaalf Concerti grossi" dit muziek-genre aan de nakomelingschap heeft overgeleverd. Niet alle zijn het meester stukken van den eersten rang. Het tweede is zeer schoon; toch acht ik het zesde, in G-mol het schoonste uit de verzameling. Mocht. de heer Mengelberg later op een der Caecüia-concerten zoo'n werk van Handel . willen uitvoeren, dan hoop ik dat hjj zijn keuze bepaalt op .het zesde concert. In de plaats van het tweede Concerto grosso" kwamen drie deelen uit de onlangs in het Concertgebouw uitgevoerde, en door mij besproken Haffner-serenade van Mozart. Eenmaal afstand moetende doen van Handel's werk, acht ik deze verwisseling zeer gelukkig; en wel' omdat juist deze drie deelen, An dante, Menuetto en Rondo tot de schoonste behooren der Serenade en daar ook de solo viool een zóó voorname rol in speelt, dat men het stuk bijna efen vioolconcert zou kunnen noemen, indien het slechts een Allegro-Satz tot eerste deel had gehad. Beperkt als deze Serenade thans vras tot drie deelen, verviel het vroeger opgenoemde bezwaar van te groote lengte geheel en kon men zich volop overgeven aan het genot dat van den eenigen Mozart steeds uitgaat. De onvergankelijke derde Leonore-ouverture van Beethoven, een lievelingsstuk van den heer Mengelberg en ik mag wel zeggen van iederen orchestdirigent, besloot het eerste deel. Het tweede deel werd geheel in beslag genomen door Richard Strauss' Symphonia ' domestica". Het werk doet thans zoowat de ronde in de concertzalen van Europa. Wij waren in het begin van October de meeste steden van Duitschland voor; van lieverlede kan' men thans kennis maken met de uitingen der kritiek elders, alsook met de stemming van het publiek tegenover deze symphonie. Daar het werk geen aanleiding geeft tot hernieuwde uitvoerige bespreking, na het artikel dat ik er Onlangs aan heb gewijd, komt het mij niet oninteressant voor enkele uittreksels te maken uit een kritiek van het Musikalisches Wochenblatt" naar aanleiding der uitvoering in "een der Gewandhaus concerten" te Leipzig onder leiding van Arthur Nikisch. Het werk vond op het concert zoowel al^ op de generale repetitie algemeen bijval. Van een sterk tegen elkaar ingaan van ver schillende meeningen was thans geen sprake. Er was daar ook geen oorzaak toe, omdat het werk voor een eenigermate met moderne kunst en vooral met Strauas'sche muziek vertrouwd .publiek een der gemakkelijkst verstaanbare compositiën is van den, symphoniker Strauss. Van verstaan" tot genieten" is hier slechts een kleine schrede, daar de toondichter zich ditmaal slechts bezig houdt met tafereelen uit het huiselijke leven die den toehoorder voortdurend her inneren aan wat hij zelf doorleefd heeft, en waarin hij zich dan ook volkomen thuis voelt. Een wonderbaar mengsel van gevoelsdiepte en gezonden humor vormt het hoofd bestanddeel van het genot, dat deze muziek oplevert; van deze muziek, die hetalledaagsche adelt en welker sprekende duidelijkheid zelfs de kortste programma-analyse doet ont beren. De thema's of thema-groepen, die den man, de vrouw en het kind karakteriseeren, zijn van uitsluitend muzikaal stand punt beschouwd ongemeen gelukkig ge vonden, d. w. z. zij. blijken in handen van den componist buitengewoon geschikt te zijn om verwerkt te worden. Uit hunnen betrekke^jken eenvoud heeft men gevolg trekkingen willen maken, die duiden op een nieuwe stijlperiode in Strauss' scheppen, op een ommekeer tot het eenvoudige. Dat Strauss hier echter het verhevene en zwaar wichtige verzaakt en zich in zijn huisjasje vertoont wie zal hem dat ook beletten ? geeft ons nog geen recht tot propheteeren over zijn toekomstig doen. Buiteudien met den eenvoud neemt het nog zoo'n vaart niet. Het gaat er vaak echt Straussisch toe. In ieder neval zou ik de dubbelfuga, die den lustigen Strèit am frühen Morgen" schildert en waarin een fijn humoristisch trekje het thema der vrouw het laatste woord heeft, niet als een voorbeeld van eenvoud willen kenmerken. Ook niet de Liebesscene, waar het er vaak zoo bont toegaat, dat men on willekeurig denkt aan 'het woord van Beckwesser Nachbarn?Aufwecken." Ondanks hare bedoeling-is deze scène een der dikst geïnstrumenteerde der symphonie en als het begrip overladen" niet zoo'n rekbare betee kenis had, zou men wel geneigd zijn deze uitdrukking er op toe te passen. Maar nemen wij de lezing van Sachs in aanmerking: Bei Strauss wohl müss 'es so sein." Tot zoover de schrijver uit het Musikali sches Wochenblat. De uitvoering slaagde uitmuntend. Bij Bach trof in buitengewone mate de volheid van het quartet. Vooral het melodieuse Air" was verzadigd van een heerlijk, dik, vol violengeluid. Maar ook de blaasinstrumenten, en niet het minst de drie trompetten, sloten zich voortreffelijk bij de strijkers aan. De serenade van Mozart was prachtig van toon en stemming. De heerlijke viool-solo, door den heer Timmer met groote liefde vertolkt, bezorgde dezen kunstenaar een nauwlijks te bedwingen storm van toejuichingen. En Beethoven's ouverture Het publiek dat de Caecilia-concerten regelmatig bezoekt en nooit een uitvoering overslaat, beschouwt Beethoven als den oppersten god in dezen Muzentempel en terecht grooter genius heeft in onze concertzalen nog niet geheerscht. Een applaus, weinig minder sterk dan na Mozart's serenade, beloonde den heer Men gelberg voor zijn prachtige reproductie. De symphonie van Strauss genoot een bewon derenswaardige vertolking. Klaarheid, dui delijkheid en praegnance in de ontwikkeling van het zoo gecompliceerde stemmen weefsel lieten niets te wenschen over. Het was een schitterende uitvoering! -Wanneer het publiek nog niet zoo ingenomen was met dit werk als met de vroegere compositiën van Strauss, dan acht ik zulks slechts een questie van tijd. De werken, die dadelijk tot het publiek doordringen, zijn niet altijd de schoonste. ANT. AVERKAMP. TeefceniBgen in Art! (ie deel). Getrouw aan haar naam heeft de maat schappij bij het dienen der kunst de vriend schap niet uit het oog verloren. In plaats van te trachten uit de overvloedige inzen dingen nu eens een tentoonstelling te distilleeren, die klonk als een klok, heeft men het groote leger der middelmatigen niet willen teleurstellen en den te grooten aanvoer over twee exposities verdeeld, waarvan het eerste deel thans ,de aandacht vraagt. Van de beste krachten der maatschappij hebben er dezen keer weinigen medegewerkt. Van de ouderen alleen Mesdag, die een aquarel zond, waarvan de lucht wat vlek kerig is, maar het geheel toch in grooten stijl. Wie van de jongeren heeft zulk een breede opvatting; wie is zijn onderwerp zóó meester als de schilder van dit wijde, woe lige zeevlak ? De Palentrekker" van Breitner is een geresigneerd werk. De oude Breitner-kleuren leven er in voort, maar niet met de brui sende kracht, de stellige, overtuigende zeker heid, waarmede zij ons vroeger onder hun machtigen invloed brachten. We moeten ze hier zoeken en vinden ze terug in de rood bruine paarde vacht en in sommige partijen van den omgewoelden grond; maar waar is de natuurlijkheid in toon en teekening, die hij vroeger wist te leggen in zulke rijen in-aanbouw-zijnde huizen ? Er is iets wankelends en ongedecideerds in den geheelen achter grond, dat aan zijn vroeger werk geheel vreemd was. Deze Breitner is evenmin de vreugde der tentoonstelling, als het portret van den schippersknecht door Jan Veth. Wel is daarin te bewonderen de energie om van zoo'n kop deel voor deel, trek voor trek, met den meest vasthoudenden speurzin te doorgronden; de ernst, die bij het wroeten en doorwerken van elk plekje spot met wat men mooie factuur noemt en onwrikbaar stuurt naar het vooraf zoo wél bewuste doel. Maar de afwezigheid van een intuitie doet zich hier gevoelen, die, inniger dan het verstand ooit doen kan, de kleurmengingen tot een onverbreekbaar ge heel vormt. Is er in den kop meer eenheid dan b.v. in zijn portretten van burgemeester Vening Meinesz of van den heer Van der Keilen, een volkomen samenstemming is niet aanwezig tusschen kop, achtergrond en de vormlooze bruine jas. De egaal grijze toon vermindert het opvallende van deze tekort koming, maar neemt haar niet weg. Neen, de heugelijkste verschijning is hier de aquarel van Monnickendam. De belofte, die zijn werk de laatste jaren gaf, is hier vervuld. ? We kenden Monnickendam als een bijster knap teekenaar, als krachtig colorist. Maar zijn werk had tot nog toe iets drukkend-i en zwaars ; het was het onvolkomen resul taat eens zoekenden. Zijn Volksgaarkeuken" is even oorspron kelijk van vinding als smaakvol en kundig van uitvoering. De typen zijn bizonder goed geobserveerd ; de rouéop den voorgrond, de werkman los en natuurlijk daar tegenover, daarnaast het jufl'ertje met roode blouse, de man met het meisje die heengaan alles is zoo waar en karaktervol weergegeven. De atmosfeer, het dampige en schemerige in het lokaal is met bewonderenswaardige juist heid uitgedrukt. Het stilleven op den voor grond, de hond daarnaast, zie maar wat ge wilt, en overal treft u de degelijkheid, waar mede de schilder elk onderdeel behandeld heeft, Daarbij herinnert het schoone in dit werk aan geen enkelen grooten voorganger en is het te stevig van bouw, te pittig van doen, dan dat we aan een optlikkering moeten denken, zooals bijna elke schilder er wel eens heeft maar die al te dikwijls een reeks van tegen vallers doet volgen. Behalve Monnikendam komen hier zeer goed voor den dag Hobbe Smith en Masten broek. De eerste met zijn beide aquarellen, die veel minder oppervlakkigheid vertoonen dan we van hem gewoon zijn. In de groote aquarel vooral zijn mooi doorwerkte partijen, al zou men in 't geheel meer evenwicht verlangen. Mastenbroek doet door zijn Kijnhaven" met verbazing vragen, hoe iemand, die als eigen werk zoo iets geven kan, zich inlaat met het fabriceeren van Jaap Marisjes. De beide schilders Eoelofs hebben een familietrek met hun vader gemeen. Zij ver vallen geen van beiden tot het wattige en wazige van de meeste moderne aquarellen,doch zetten hun kleuren scherp en vrij transparant tegen elkaar. Alb. Roelofs doet in zyn Teleur gesteld" het stilleven meer hoofdzaak zy'n dan de gemoedsaandoening van het jonge meisje. Zijn werkwijze met de lichthoogseltjes over de geheele teekening verspreid, krijgt op den duur wel wat methodisch en loopt gevaar n uitingsvermogen in te engen kring te besluiten. Willem Roelofs is eenvoudiger. Zijn bloe men zijn zeer bestudeerd; trucs en effektbejag zijn hem vreemd; en als men zijn groote teekening eerst in de onderdeden bekeken heeft en daarna ziet hoe mooi hij die bloemtrossen tot een harmonisch geheel heeft saamgevat, bemerkt men met een eerlijk en ernstig strevend kunstenaar te doen te hebben. Er zijn hier nog een paar goede bloem stukken. Klaprozen" van mej. Suy, voller hartstochtelijker werk dan dat van Roelofs; heel mooi het krasse van de roode bloemen en het diepe ultramarijn van de vaas en dan een kapitale penteekening Najaarsbloemen" van mej. Klinkhamer, een kranige studie. Wiggers en Vlaanderen leggen weer een onuitputtelijk geduld aan den dag. Maar zou een zwart-en-witteekening hun bedoeling niet eenvoudiger en zuiverder weergeven dan hetgeen ze met hun onbeteekende kleuren bereiken ? Kleur kan er dan even goed in zijn, zie maar eens dat geteekende kopje van v. Nek, of het geestige Vischpoortje" van Schemman, vr\j wat minder doodsch dan Vlaanderen's egaal groene landschappen. Een' werk waarin de kleur de teekening werkelijk steunt en eigenaardige aandoenin gen teweeg brengt, die met lijnen alleen niet te bereiken zijn, is de Domtoren" van mevr. Hovy. Hier doen de sombere kleuren het grootsche van dit eenzaam zich statig verheffende bouwwerk diep gevoelen. Dupont heeft hier zijn Ploegende paar den" een pendant van zijn Ploegende ossen". Niet zoo ragfijn als deze, kloeker in de harceeringen, gelukkiger ook in de verdee ling van de plaat, mogen we deze gravure als een mooi staal van zijn kunst begroeten. Niet minder interessant is zijn studie van twee trekossen. Slechts een die gewoon is het burijn in het koper te drijven, is in staat zoo krach tig en vast zyn lijnen neer te zetten. Geluk kig de leerlingen die zulk eenmeester treffen! Onopgesmukt, psychologisch sierk is het damesportret van Broeckman, die zoo zelf bewust zijn weg vervolgt, zonder zich om den smaak van het publiek te bekomneren. De monotypes van Stark houden het mid den tusschen ets en photogravure, niet zoo pittig als de eerste, maar gloedrijker en malscher dan de laatste. In sommige van deze proeven zijn de schaduwen nog wat zwart, maar enkele landschappen zijn blond en toch krachtig. Uit mijn herinneringen aan het goede op deze tentoonstelling teeken ik nog op Na de bui", een asphaltstraat vol menschen, in mooi domineerenden grijzen toon. Ofschoon zoo'n geval in de natuur sterker contrasten en in 't natte asphalt schitterender lichtschijneu vertoont, is dit toch een goede Arntzenius. Dan nog een eigenaardig landschap van Berkemeijer, kinderlijk, zoo men wil onbe schaafd, maar te midden van zooveel kunst waarvan beschaving de eenige levensfactor is, toch een frissche verschijning. Een Zonnige Zomermiddag" van Schregel geeft zonder veel omhaal het grillige gespeelvan de schaduwen der boomblüren op een zonnig geveltje. Roermeester's landschappen bekoren door de respectueuse aandacht voor de natuur die er in besloten ligt; 't is bescheiden kunst die aangenaam aandoet. In Wenckebach's duinlandschap ligt een groote bedoeling, gedeeltelijk juist uitgedrukt door het hooge duin op den achtergrond. Jammer, dat lucht en voorgrond te zwaar en onvolkomen zijn. Van de beeldhouwwerken is het portret van haar zoon door mevr. Tollenaar Ermeling wel het meest opmerkelijke; het is na tuurlijk van houding en gelaatsuitdrukking en moet dunkt me, wel goed gelijkend zijn. De stereotype kop van den schilder v. d. Sande Bakhuijzen, van een vorige expositie, ik meen de vierjaarlijksche, hier bekend, is mede aanwezig. J. W. N. Borduurpatronen voor klein en r/root, door G. W. D. Uitgave Scheltema en Holkema's Boekhandel. De belangstelling in kunstnaaldwerk be gint weer langzamerhand te herleven en waar de handwerkwinkels de periode van het schilderen met de naald, hebben doorgemaakt en daarna de moderne lijn naar behoren hebben uitgestald en aangepraat, lag hot in den loop der dingen, dat artisten, die iets voelden voor het kunstnaaldwerk, hier en daar de leiding namen; zoodat men thans in enkele winkels reeds aardige patronen voor borduurwerk kan verkrijgen. Dit zijn echter voor het grootste gedeelte ontwerpen op zijde, op laken enz. voor bepaalde doel einden bestemd, maar patronen, die men, geleid door eenige smaak en verstand, zelf kan aanwenden waar men ze toepassen wil, die bestonden ten onzent tot dusverre nog niet, en hier heeft G. W. D. dan ook een goed werk gedaan met de resultaten van zijn komischen vindingrijkheid in een uit gaaf j e bijeen te brengen. Waar de oude merklappen door vele ge slachten heen toch steeds nog een zelfde karakter behouden hadden, waar men steeds de verspieders, die uit het land Canaün met den druiventros terugkeerden, een tweetal leeuwen en een huis met tal van schoorsteenen enz. enz. op terugvond, daar was deze wijze van werken meer en meer ont aard in het maken van randjes uit Duitsche Musterbücher. De heer G. W. D(ijsselhof) brengt ons thans weer terug tot den eenvoud en het vermaak van vroeger. Op een acht tal bladen heeft hij in rood en zwart tal van patronen verzameld, die, met de kruissteek te bewerken, heerlijke voorbeelden voor groot en klein zullen blijken. Zijn komisch talent waaruit destijds zijn illustraties van den kleerenmaker en den oliphant, de historie van Duimelots, zijn Amsterdarnsch stadsge zicht enz. ontstonden, spreekt weer uit dit bundeltje. borduurpatronen. Allereerst het titelblad, waarop een Clowntje de hand reikt aan een heraldieken leeuw, en niet minder het volgende met een gansche diergaarde erop, papagaaien, hanen, flamingo's, marabouts, vossen, oliphanten katten met hooge ruggen, goudvisschen, zeepaardjes, paauwen, koeien, kikvorschen, en ten slotte gansche tafereelen van ruiters met honden en wande lende kereltjes en een landschap met een ezelhoeder, die zijn kudde voor zich uitdrijft. Alles even leuk en aardig van vinding, een welkom geschenk voor groot en klein, ter wijl ook de prijs het binnen het bereik van een ieder brengt, daar behalve de groote uit gave, van 90 cent er een kleinere voor de prüs van 30 cent verkrijgbaar is, wat nie mand dus behoeft af te schrikken. R. W. P. Jr. ?WMiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiMiinimiiiMiiiiiiiiiiin De XXe Eeuw. Naar aanleiding van een onwaar bericht, dezer dagen aan verschillende dagbladen ingezonden en in eenige onmiddellijk tegen gesproken, melden de uitgevers Scheltema & Holkema's Boekhandel Amsterdam, dat de uitgave van dit tijdschrift De XXe Eeuw met Januari a.s. maandelijks door ons zal worden voortgezet op gelijke wijze als van den aan vang door ons gedaan werd. De hoofdredactie zal uitsluitend gevoerd worden door L. van Deyssel, die het tijd schrift mede oprichtte en van den aanvang af steeds hoofdredacteur wa*. Richting, strekking, omvang, formaat en prijs zullen geen verandering ondergaan. NIEUWE UITGAVEN. Letterkundig leven, door ANNA DR SAVOBNIN LOHMAN, Amsterdam, Vennootschap Letteren en Kunst". Wat iedereen weten moet van de Theosofie, door J. ,W. BOISSEVAIN, Amsterdam, J. C. Dalmeijer. L'it de verspreide geschriften, van ALLARD PIEESON, 2e reeks, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff. Onze Tijdgenooten. Scheurkalender in 4 talen. Het jaar van het kind. Scheurkalender met woorden van dr. Ritter, Ellen Key, dr. Oppel en dr. Ootmar, verzameld door een moeder. Oostcrsche Wijsheid, verzameld door Chr. Doorman. Maleia-Scheurkalender voor het jaar 1905, Utrecht, lirrna W. de Haan. Tusschen het koren en het gras, met tekst van M. J. Salverda de Grave?Herderschee. Van lichtende Bergtoppen en donkere Dalen, verhaaltjes voor kind. van Christine Doorman. Wie zou het winnen f door M. J. Salverda de Grave?-Herderschee. Hou je lan bloemetjes? met versjes van Beata. Kransje- Vlechten met versjes van Beata. De dierentuin, een prentenboek met groote gekleurde platen. Mijn liefste poppenboek, een werkje voor regendagen, Utrecht, firma W. de Haan. Kleine verschrikkingen, door S. FALKLAND (Herm. Heyermans Jr.), Bussum, C. A. J. van Dishoeck. Wat iedereen weten moet lan het Spiritisme, door H. B. KENNEDY VAN DAM. Amsterdam, J. C. Dalmeijer. Wat iedereen weten moet van de. Psychologie (zielkunde), door dr. N. SYRKIN. Amsterdam, J. C. Dalmeyer. Beknopte Geschiedenis ran het schrijven en liet schrijfonderwijs, door P. H. VAX GESTEL, Amsterdam, A. Akkeringa. Sexueele ethiek, door FELIX ORTT. Amersfoort, drukkerij Vrede". De laatste strijd, historisch verhaal uit den tijd der Hoeksche en Kabeljauws'che twisten, door E. MOLT, geïllustreerd door A. W. WIE KINK. Medemblik, K. H. Idema. Gedenkboek van den oorlog in Zuid-Afrika, met afbeeldingen en portretten, benevens kaart van Zuid-Afrika. Amsterdam?Kaap stad, Hollandsche Afrikaansche UitgeversMaatsch. v/h. Jacques Dusseau & Co. Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog 1588 1598, door dr. R. FRUIN. Zesde uitgaaf.'s Gra venhage, Martinus Nijhoft'. Historie van Mariken van Nieumeghen. Ant werpen, AV. Vorsterman. Wijsgeerige Studies, door dr. J. D. BIERENS DE HAAN. 's Gravenhage, Martinus Nijhoff. Taptoe, herinneringen van oud-soldaten en invaliden van het Indische leger te Bron beek ; opgeteekend door A. PRELL. Amster dam, van Holkema & Warendorf. De lotgevallen van Dicky Perrot. Een kind van den Jago, door ARTHUR MORIUSON, door J. KUYLMAN. Rotterdam, W. R. Brusse. Kleine bandeloozen, door FRITS LEONHAKD. Rotterdam, W. L. Brusse. K ATB DODGLAS WlooiN: Rebeccti van ZonbeekHoevc, uit het Engelsen door inw. BEELAERTS VAN BLOKLAND. Uitgave van de Ilollandiadrukkerij, Baarn. Uitbesteding van Weezen, door burgerlijke en kerkelijke Armbesturen, door JACOBA SNETIILAGE, No. 7 der goedkoope werkjes van het Natio naal Bureau van vrouwenarbeid. Amsterdam, W. Versluijs. Nyria, geïnspireerde roman, door mrs. ( 'AMPP.ELI. PREAD. Bewerkt door EDO FIMMEN. Amsterdam. J. C. Dalmeijer. ST.-L. PKENAU. Xoet en Zuur, over zuiver Nederlandsch. Gent, Samenwerkende Volks drukkerij. Catalogus van een zeer belangrijke Histo rische, opographisclie en Kunstatlas, be staande uit kostbare teekeningen, zeldzame prenten, Lithographieën, Photographieën en Chromo's, alsmede van eene zeer fraaie col lectie oude en moderne schilderijen. Een en ander afkomstig van verschillende nalaten schappen, waaronder die van den WelEd. Heer J. Ch. Meyer, kunstschilder en onder wijzer, te Amsterdam. Waarvan de publieke verkooping zal plaats hebben op Zaterdag tot Donderdag, 3 tot 8 December 1904, des avonds ten half zeven ure, in het verkoop lokaal van II. G. BOM, Amsterdam, H. G. Bom, 1904. Catalogux van eene fraaie verzameling wa pens en andere ethnogratische voorwerpen en verder eene belangrijke collectie pen ningen en munten en postzegels. Waarvan de publieke Verkooping zal plaats hebben op Vrijdag en Zaterdag, 2 en 3 December 1904, des avonds ten half zeven ure in het Verkooplokaal van H. (T. BOM, Amsterdam, H. G. Bom, 1904. Kapitein Marryat, Stuurman Flink of de Schipbreuk ran de Vrede, naar het Engelsch door J. J. A. GOUVERNEUR. 8ste druk, geïl lustreerd door JOIIAN BRAAKENSIEK. Goed koope uitgave. KAPITEIN MARRYAT, De lotgevallen van Pieter . Simpel 4e druk. Goedkoope uitgave. Op Markestein, Een verhaal door P. J. ANDHIKSSKN. met platen van WILM. STEELINK. 4e druk. (deel 4 van de geïllustreerde meis jesbibliotheek Het Kransje"). Twee Zusters, door CLARA CROU. Uit het Hoogduitsch door JACOBA. Tweede druk (deel 3 van de geïllustreerde meisjesbibliotheek, Het Kransje"). De avonturen van twee stoute jongens, door STELLA MARE. Kwarto prentenboek in gecartonneerden band. Een vroolijk jaartje rond, door .AGATHA SNELLEN. Groot 4°prentenboek. Het Prineesje uit het tooverland, door AGATHA SNELLEN. Hieuw prentenboek. Vijf kleine mannetjes, door AGATHA SNELLEN. Nieuw prentenboek. Mooi Japan, Nieuw Japansch prentenboek. In den tuin, Nieuw kwarto linnen pren tenboek n et gekleurde en zwarte platen. Op Grootpa's knie. Nieuw kwarto linnen prentenboek met gekleurde en zwarte platen. Broertjes en zusjes. Nieuw kwarto linnen prentenboek met gekleurde en zwarte platen. De wonderpastei. Nieuw kwarto linnen prentenboek met gekleurde en zwarte platen. Uitgaven van Van Holkema & Warendort te Amsterdam. UIT DE NATUUR LXXXIV. Een dondersteen. Zoo'n wonderding, dezer dagen gevonden in den Z.O. hoek van Friesland, werd mij gisteravond als monster zonder waarde thuis gezonden door een lezer uit Wolvega. Deze twijfelde, niet ten onrechte, eenigszins aan de juistheid van de verklaring, door den vinder gegeven. Het zou namelijk een don dersteen zijn, d. w. z. een vuursteen, bij hevig onweer neergeslagen uit de wolken, een ge condenseerde bliksem, om zoo te zeggen ; of volgens anderen een knol van vuurstten gevormd op de .plek, waar de bliksem in den grond sloeg, bij smelting van het zand door het hemelvuur. Nu zou de laatste verklaring nog zoo on aannemelijk niet klinken, indien ten minste het voorwerp door menschenhand zoo merk waardig mooi geciseleerd was; (door bijstaande schets heb ik 't voornaamste er van aange geven). Het is werkelijk een vuursteen en. op wonderlijke wijze gevormd, wellicht in den tijd van de eerste menschen op aarde; maar de mensch en de donder hebben er part noch deel aan. Het vreemde ding is, of liever het was een zee-egel. Op nog niet verklaarde wijze is het pantser van zoo'n voorwereldlijk zeedier in vuursteen veranderd. De geheele ruimte die het gestor ven wezen innam, is n.l. vervangen door een andere stof; met behulp van t water, en wellicht van organische storten van het lichaam zelf afkomstig, is een kiezel verbinding met zuurstof ontstaan, in de scheikunde Silicium-dioxyd genoemd, van denzelfden aard als jaspis en agaatsteen. De fijne ciseleering, die ook vele thans nog levende zee-egels vertoonen, is voor het grootste deel bij het proces bewaard geble ven. Duidelijk zijn twee keer tien stralen of banden te onderscheiden, die naar den top toe smaller worden en daar samenkomen. BÜdien top bevonden zich verschillende lichaamsopeningen van het dier. De mond bevindt zich onder aan het vlakke deel van den steen, waar ook stralen samenkomen. De vijf smalle banden verloopen als eendubbelerij van plaatjes, elk van een of meer poriën voorzien; daar tusschen liggen de breedere, ook uit een dubbele rij plaatjes gevormd door naden gescheiden, deze grootere plaatjes lijken platte zeshoeken. Hierop hebben ste kels gezeten, die afgebroken zijn. Zulke afzonderlijke stekels soms van verbazende grootte en in allerlei vormen worden in ter tiaire gronden en ook in diluviale kalk- en mergellagen in menigte gevonden. De beteekenis van de poriën en de smalle stralen is licht te vatten, door een nog thans levende zee-egelsoort na te gaan. Aan 't strand zijn de pantsers er van na een storm dikwijls te vinden, soms ook het compleete dier. Rondom de bovenste opening bevindt zich een plaat, waar, door een aantal openingen, bet zeewater binnen kan dringen; deze openingen voeren naar een kanaal, dat rondom den slokdarm loopt, en van daaruit vertak ken zich een groot aantal kanalen, aderen, om zoo te zeggen naar de bovengenoemde poriën; ze voeren het water naar een blaasje, dat naast elk dezer fijne openingen is gelegen en dat eindigt in een wandelvoetje" ; dit kan door vulling met water zeer ver uitgestulpt worden en draagt aan zijn onderzijde een hechtschijfje. Door deze wonderlijke inrich ting (het watervat- of ambulacraal-stelsel, ambulare wandelen) die voor ademhaling en voortbeweging tegelijk dient, kan een zee-egel zich vrij snel naar alle richtingen ver plaatsen en zich vasthechten. Bij de zeester ren, die tot dezelfde afdeeling van dieren, de stekelhuidigen, worden gerekend, bevin den zich deze wandelvoeten alleen aan de onderzijde. Ook van den mond is bij deze versteende zee-egel nog iets te onderscheiden. Hij ligt niet in 't midden van de vlakke onderzijde, maar bijna aan den rand. (Zie de schets). Het dier behoorde daarom tot de irregulaire vormen, die niet tot de oudste tijdper ken van de geschiedeilis der aarde reiken : wellicht is het een verwant van de kleine fossiele zee-egels, die de toeristen van ZuidLimburg wel kennen. Bij het bezoeken van de grot van Valkenberg of van den St. Pietersberg worden ze wel te koop aangeboden. En wie tusschen Slenaken en Vaals een uurtje besteedt aan 't zoeken van fossielen, vindt er allicht eenige. Ik heb er van den zomer nog een aantal verzameld uit de kalkbrokken, die aan den weg liggen, waar de bewoners kalk of mengsel hebben gegraven om te bran den of om kelders te bouwen. Deze waren echter versteeningen waarbij kalk het materiaal heeft geleverd ; die zee egeltjes waren dan ook meestal helder wit en tamelijk broos. Maar enkele vond ik er ook in de vuursteen-hoopen, die de boeren aan de kant van hun akkers opstapelen of langs de paden werpen bij het ploegen of eggen. In die groote brokken vuursteen is van alles te vinden ; ook zooals ik zeide, zee egels, maar toch zeldzaam en van veel kleiner formaat dan die uit Wolvega, waarbij kiezeloxyde als versteeningsmateriaal heeft gediend. Wel vindt men bij massa's in de kalkgroeven bij Gulpen, Epen en Valkenberg fossie len, die den vorm, de kleur en soms de grootte hebben van een sigaar; bij deze heeft ook een doordringen met een kiezelzuur plaats gegrepen; ze zijn zoo hard, dat men r,e evenals met de zee-egel in kwestie, glas mee kan krassen. De punt" van de sigaar draagt nog weer een heel klein spitje, de andere zijde is meestal scherpkantig afge

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl