Historisch Archief 1877-1940
12
DE- AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1431
zich aangetrokken gevoelde tot het
componeeren van een viertal van dergelijke
Partien". Dat hjj ach echter niet vergenoegde
met louter' blaasinstrumenten, doch het
'leeuwenaandeel bij deze werken opdroeg aan
het stnjk-quartet is eveneens niet te
ver?wonderen. Het stryk-orchest toch was,
vermoedelijk ten gevolge der Concerti grossi"
waarover straks, meer en meer in gebruik
.gekomen en buitendien was Bach er juist
de man voor om den wel is waar reeds be
staanden, maar toch tamelijk onbeholpen
kunstvorm uit te breiden en rijker te instru
menteeren.
. Aan de verbinding van de orchest-sonate
en de pijpersmuziek .danken wij dus de
orchestsuite.
De D-dur Suite die op het laatste
Caeciliaconcert is uitgevoerd, mag men zeker de
schoonste noemen van de vier, die Bach
gecomponeerd heeft. Zij ' bestaat, uit een
Ouverture met een Grave-inleiding en een
Allegro-Fujga van groote kracht; uit het
beroemde Air, dat door alle mogelijke trans
cripties een geliefd nummer is geworden
voor violisten en cellisten, uit twee Gavottes,
een Bourrée en een Gigue. Het was
Mendelssohn die het werk in 1838 opgedolven
heeft uit de bibliotheek en het op een der
Leipziger Gewandhausconcerten voor het
eerst heeft doen spelen. Sedert heeft het
zich op de programma's blijven handhaven.
(Men zal zich herinneren dat Mendelssohn
negen jaar tevoren in 1829, hetzelfde heeft
gedaan met de Mattheuspassion).
Aanvankelijk stond op het programma van
het Caecilia-concert geannonceerd als tweede
nummer het Concerto grosso" No. 2 van
? Handel. Het is wel jammer dat dit nummer
voor een ander heeft moeten plaats- maken
en wel omdat het zoo geheel past in het
kader van Bach's Suite.
: Het Concerto grosso" ig onmiddellijk af
geleid van het Concerto di chies*" hetwelk
door Ludovico Viadana zijn intrede heeft
gedaan in de muziekliteratuur. Deze compo
nist gaf in 1602, dus ongeveer tegelijk met
de orchestsonate van Gabrieli zijn honderd
?geestelijke concerten uit. Deze concerten
zouden we thans eerder aria's noemen met
orcheetbegeleiding. Zij hebben nl. ten doel
het solo-gezang een plaats in te ruimen naast
de koorcompositiën. Later, toen de virtuosi
teit der strijkinstrumentisten een hooger peil
bereikt had, bracht men het geestelijk con
cert over op wereldlijk terrein en gebruikte
meestal twee solo-violen en een violoncei
als obligaat-instrumenten. Deze werden dan
door het cembalo begeleid. Afwisselend liet
men deze groep, Concertino" genaamd, op
treden met het volle orchest. Corelli was de
eerste die in 1712 dezen kunstvorm voor het
eerst toepaste. Handel echter is de meester
die met zijn twaalf Concerti grossi" dit
muziek-genre aan de nakomelingschap heeft
overgeleverd. Niet alle zijn het meester
stukken van den eersten rang. Het tweede
is zeer schoon; toch acht ik het zesde, in
G-mol het schoonste uit de verzameling.
Mocht. de heer Mengelberg later op een der
Caecüia-concerten zoo'n werk van Handel
. willen uitvoeren, dan hoop ik dat hjj zijn
keuze bepaalt op .het zesde concert.
In de plaats van het tweede Concerto
grosso" kwamen drie deelen uit de onlangs
in het Concertgebouw uitgevoerde, en door
mij besproken Haffner-serenade van Mozart.
Eenmaal afstand moetende doen van Handel's
werk, acht ik deze verwisseling zeer gelukkig;
en wel' omdat juist deze drie deelen, An
dante, Menuetto en Rondo tot de schoonste
behooren der Serenade en daar ook de solo
viool een zóó voorname rol in speelt, dat
men het stuk bijna efen vioolconcert zou
kunnen noemen, indien het slechts een
Allegro-Satz tot eerste deel had gehad.
Beperkt als deze Serenade thans vras tot
drie deelen, verviel het vroeger opgenoemde
bezwaar van te groote lengte geheel en kon
men zich volop overgeven aan het genot dat
van den eenigen Mozart steeds uitgaat.
De onvergankelijke derde Leonore-ouverture
van Beethoven, een lievelingsstuk van den
heer Mengelberg en ik mag wel zeggen van
iederen orchestdirigent, besloot het eerste deel.
Het tweede deel werd geheel in beslag
genomen door Richard Strauss' Symphonia
' domestica".
Het werk doet thans zoowat de ronde in
de concertzalen van Europa. Wij waren in
het begin van October de meeste steden van
Duitschland voor; van lieverlede kan' men
thans kennis maken met de uitingen der
kritiek elders, alsook met de stemming van
het publiek tegenover deze symphonie.
Daar het werk geen aanleiding geeft tot
hernieuwde uitvoerige bespreking, na het
artikel dat ik er Onlangs aan heb gewijd,
komt het mij niet oninteressant voor enkele
uittreksels te maken uit een kritiek van het
Musikalisches Wochenblatt" naar aanleiding
der uitvoering in "een der Gewandhaus
concerten" te Leipzig onder leiding van
Arthur Nikisch.
Het werk vond op het concert zoowel
al^ op de generale repetitie algemeen bijval.
Van een sterk tegen elkaar ingaan van ver
schillende meeningen was thans geen sprake.
Er was daar ook geen oorzaak toe, omdat het
werk voor een eenigermate met moderne
kunst en vooral met Strauas'sche muziek
vertrouwd .publiek een der gemakkelijkst
verstaanbare compositiën is van den,
symphoniker Strauss. Van verstaan" tot genieten"
is hier slechts een kleine schrede, daar
de toondichter zich ditmaal slechts bezig
houdt met tafereelen uit het huiselijke
leven die den toehoorder voortdurend her
inneren aan wat hij zelf doorleefd heeft, en
waarin hij zich dan ook volkomen thuis
voelt. Een wonderbaar mengsel van
gevoelsdiepte en gezonden humor vormt het hoofd
bestanddeel van het genot, dat deze muziek
oplevert; van deze muziek, die
hetalledaagsche adelt en welker sprekende duidelijkheid
zelfs de kortste programma-analyse doet ont
beren. De thema's of thema-groepen, die
den man, de vrouw en het kind
karakteriseeren, zijn van uitsluitend muzikaal stand
punt beschouwd ongemeen gelukkig ge
vonden, d. w. z. zij. blijken in handen van
den componist buitengewoon geschikt te
zijn om verwerkt te worden. Uit hunnen
betrekke^jken eenvoud heeft men gevolg
trekkingen willen maken, die duiden op een
nieuwe stijlperiode in Strauss' scheppen, op
een ommekeer tot het eenvoudige. Dat
Strauss hier echter het verhevene en zwaar
wichtige verzaakt en zich in zijn huisjasje
vertoont wie zal hem dat ook beletten ?
geeft ons nog geen recht tot propheteeren
over zijn toekomstig doen. Buiteudien met
den eenvoud neemt het nog zoo'n vaart niet.
Het gaat er vaak echt Straussisch toe. In
ieder neval zou ik de dubbelfuga, die den
lustigen Strèit am frühen Morgen" schildert
en waarin een fijn humoristisch trekje
het thema der vrouw het laatste woord heeft,
niet als een voorbeeld van eenvoud willen
kenmerken. Ook niet de Liebesscene, waar
het er vaak zoo bont toegaat, dat men on
willekeurig denkt aan 'het woord van
Beckwesser Nachbarn?Aufwecken." Ondanks
hare bedoeling-is deze scène een der dikst
geïnstrumenteerde der symphonie en als het
begrip overladen" niet zoo'n rekbare betee
kenis had, zou men wel geneigd zijn deze
uitdrukking er op toe te passen. Maar nemen
wij de lezing van Sachs in aanmerking:
Bei Strauss wohl müss 'es so sein."
Tot zoover de schrijver uit het Musikali
sches Wochenblat.
De uitvoering slaagde uitmuntend. Bij Bach
trof in buitengewone mate de volheid van
het quartet. Vooral het melodieuse Air"
was verzadigd van een heerlijk, dik, vol
violengeluid. Maar ook de blaasinstrumenten,
en niet het minst de drie trompetten, sloten
zich voortreffelijk bij de strijkers aan.
De serenade van Mozart was prachtig van
toon en stemming. De heerlijke viool-solo,
door den heer Timmer met groote liefde
vertolkt, bezorgde dezen kunstenaar een
nauwlijks te bedwingen storm van toejuichingen.
En Beethoven's ouverture Het publiek
dat de Caecilia-concerten regelmatig bezoekt
en nooit een uitvoering overslaat, beschouwt
Beethoven als den oppersten god in dezen
Muzentempel en terecht grooter genius
heeft in onze concertzalen nog niet geheerscht.
Een applaus, weinig minder sterk dan na
Mozart's serenade, beloonde den heer Men
gelberg voor zijn prachtige reproductie. De
symphonie van Strauss genoot een bewon
derenswaardige vertolking. Klaarheid, dui
delijkheid en praegnance in de ontwikkeling
van het zoo gecompliceerde stemmen weefsel
lieten niets te wenschen over. Het was een
schitterende uitvoering! -Wanneer het publiek
nog niet zoo ingenomen was met dit werk
als met de vroegere compositiën van Strauss,
dan acht ik zulks slechts een questie van
tijd. De werken, die dadelijk tot het publiek
doordringen, zijn niet altijd de schoonste.
ANT. AVERKAMP.
TeefceniBgen in Art! (ie deel).
Getrouw aan haar naam heeft de maat
schappij bij het dienen der kunst de vriend
schap niet uit het oog verloren. In plaats
van te trachten uit de overvloedige inzen
dingen nu eens een tentoonstelling te
distilleeren, die klonk als een klok, heeft men het
groote leger der middelmatigen niet willen
teleurstellen en den te grooten aanvoer over
twee exposities verdeeld, waarvan het eerste
deel thans ,de aandacht vraagt.
Van de beste krachten der maatschappij
hebben er dezen keer weinigen medegewerkt.
Van de ouderen alleen Mesdag, die een
aquarel zond, waarvan de lucht wat vlek
kerig is, maar het geheel toch in grooten
stijl. Wie van de jongeren heeft zulk een
breede opvatting; wie is zijn onderwerp zóó
meester als de schilder van dit wijde, woe
lige zeevlak ?
De Palentrekker" van Breitner is een
geresigneerd werk. De oude Breitner-kleuren
leven er in voort, maar niet met de brui
sende kracht, de stellige, overtuigende zeker
heid, waarmede zij ons vroeger onder hun
machtigen invloed brachten. We moeten ze
hier zoeken en vinden ze terug in de rood
bruine paarde vacht en in sommige partijen van
den omgewoelden grond; maar waar is de
natuurlijkheid in toon en teekening, die hij
vroeger wist te leggen in zulke rijen
in-aanbouw-zijnde huizen ? Er is iets wankelends
en ongedecideerds in den geheelen achter
grond, dat aan zijn vroeger werk geheel
vreemd was.
Deze Breitner is evenmin de vreugde der
tentoonstelling, als het portret van den
schippersknecht door Jan Veth. Wel is daarin
te bewonderen de energie om van zoo'n kop
deel voor deel, trek voor trek, met den meest
vasthoudenden speurzin te doorgronden; de
ernst, die bij het wroeten en doorwerken van
elk plekje spot met wat men mooie factuur
noemt en onwrikbaar stuurt naar het vooraf
zoo wél bewuste doel. Maar de afwezigheid
van een intuitie doet zich hier gevoelen, die,
inniger dan het verstand ooit doen kan, de
kleurmengingen tot een onverbreekbaar ge
heel vormt. Is er in den kop meer eenheid
dan b.v. in zijn portretten van burgemeester
Vening Meinesz of van den heer Van der
Keilen, een volkomen samenstemming is niet
aanwezig tusschen kop, achtergrond en de
vormlooze bruine jas. De egaal grijze toon
vermindert het opvallende van deze tekort
koming, maar neemt haar niet weg.
Neen, de heugelijkste verschijning is hier
de aquarel van Monnickendam. De belofte,
die zijn werk de laatste jaren gaf, is hier
vervuld. ? We kenden Monnickendam als
een bijster knap teekenaar, als krachtig colorist.
Maar zijn werk had tot nog toe iets drukkend-i
en zwaars ; het was het onvolkomen resul
taat eens zoekenden.
Zijn Volksgaarkeuken" is even oorspron
kelijk van vinding als smaakvol en kundig
van uitvoering. De typen zijn bizonder goed
geobserveerd ; de rouéop den voorgrond, de
werkman los en natuurlijk daar tegenover,
daarnaast het jufl'ertje met roode blouse, de
man met het meisje die heengaan alles
is zoo waar en karaktervol weergegeven.
De atmosfeer, het dampige en schemerige in
het lokaal is met bewonderenswaardige juist
heid uitgedrukt. Het stilleven op den voor
grond, de hond daarnaast, zie maar wat ge
wilt, en overal treft u de degelijkheid, waar
mede de schilder elk onderdeel behandeld
heeft,
Daarbij herinnert het schoone in dit werk
aan geen enkelen grooten voorganger en is
het te stevig van bouw, te pittig van doen, dan
dat we aan een optlikkering moeten denken,
zooals bijna elke schilder er wel eens heeft
maar die al te dikwijls een reeks van tegen
vallers doet volgen.
Behalve Monnikendam komen hier zeer
goed voor den dag Hobbe Smith en Masten
broek. De eerste met zijn beide aquarellen,
die veel minder oppervlakkigheid vertoonen
dan we van hem gewoon zijn. In de groote
aquarel vooral zijn mooi doorwerkte partijen,
al zou men in 't geheel meer evenwicht
verlangen.
Mastenbroek doet door zijn Kijnhaven"
met verbazing vragen, hoe iemand, die als
eigen werk zoo iets geven kan, zich inlaat
met het fabriceeren van Jaap Marisjes.
De beide schilders Eoelofs hebben een
familietrek met hun vader gemeen. Zij ver
vallen geen van beiden tot het wattige en wazige
van de meeste moderne aquarellen,doch zetten
hun kleuren scherp en vrij transparant tegen
elkaar. Alb. Roelofs doet in zyn Teleur
gesteld" het stilleven meer hoofdzaak zy'n dan
de gemoedsaandoening van het jonge meisje.
Zijn werkwijze met de lichthoogseltjes over
de geheele teekening verspreid, krijgt op den
duur wel wat methodisch en loopt gevaar
n uitingsvermogen in te engen kring te
besluiten.
Willem Roelofs is eenvoudiger. Zijn bloe
men zijn zeer bestudeerd; trucs en effektbejag
zijn hem vreemd; en als men zijn groote
teekening eerst in de onderdeden bekeken
heeft en daarna ziet hoe mooi hij die
bloemtrossen tot een harmonisch geheel heeft
saamgevat, bemerkt men met een eerlijk en
ernstig strevend kunstenaar te doen te hebben.
Er zijn hier nog een paar goede bloem
stukken. Klaprozen" van mej. Suy, voller
hartstochtelijker werk dan dat van Roelofs;
heel mooi het krasse van de roode bloemen
en het diepe ultramarijn van de vaas en dan
een kapitale penteekening Najaarsbloemen"
van mej. Klinkhamer, een kranige studie.
Wiggers en Vlaanderen leggen weer een
onuitputtelijk geduld aan den dag. Maar zou
een zwart-en-witteekening hun bedoeling
niet eenvoudiger en zuiverder weergeven dan
hetgeen ze met hun onbeteekende kleuren
bereiken ?
Kleur kan er dan even goed in zijn, zie
maar eens dat geteekende kopje van v. Nek,
of het geestige Vischpoortje" van Schemman,
vr\j wat minder doodsch dan Vlaanderen's
egaal groene landschappen.
Een' werk waarin de kleur de teekening
werkelijk steunt en eigenaardige aandoenin
gen teweeg brengt, die met lijnen alleen
niet te bereiken zijn, is de Domtoren" van
mevr. Hovy. Hier doen de sombere kleuren
het grootsche van dit eenzaam zich statig
verheffende bouwwerk diep gevoelen.
Dupont heeft hier zijn Ploegende paar
den" een pendant van zijn Ploegende ossen".
Niet zoo ragfijn als deze, kloeker in de
harceeringen, gelukkiger ook in de verdee
ling van de plaat, mogen we deze gravure als
een mooi staal van zijn kunst begroeten. Niet
minder interessant is zijn studie van twee
trekossen. Slechts een die gewoon is het burijn
in het koper te drijven, is in staat zoo krach
tig en vast zyn lijnen neer te zetten. Geluk
kig de leerlingen die zulk eenmeester treffen!
Onopgesmukt, psychologisch sierk is het
damesportret van Broeckman, die zoo zelf
bewust zijn weg vervolgt, zonder zich om den
smaak van het publiek te bekomneren.
De monotypes van Stark houden het mid
den tusschen ets en photogravure, niet zoo
pittig als de eerste, maar gloedrijker en
malscher dan de laatste. In sommige van deze
proeven zijn de schaduwen nog wat zwart,
maar enkele landschappen zijn blond en toch
krachtig.
Uit mijn herinneringen aan het goede op
deze tentoonstelling teeken ik nog op Na
de bui", een asphaltstraat vol menschen, in
mooi domineerenden grijzen toon. Ofschoon
zoo'n geval in de natuur sterker contrasten
en in 't natte asphalt schitterender
lichtschijneu vertoont, is dit toch een goede
Arntzenius.
Dan nog een eigenaardig landschap van
Berkemeijer, kinderlijk, zoo men wil onbe
schaafd, maar te midden van zooveel kunst
waarvan beschaving de eenige levensfactor
is, toch een frissche verschijning.
Een Zonnige Zomermiddag" van Schregel
geeft zonder veel omhaal het grillige gespeelvan
de schaduwen der boomblüren op een zonnig
geveltje. Roermeester's landschappen bekoren
door de respectueuse aandacht voor de natuur
die er in besloten ligt; 't is bescheiden kunst
die aangenaam aandoet. In Wenckebach's
duinlandschap ligt een groote bedoeling,
gedeeltelijk juist uitgedrukt door het hooge
duin op den achtergrond. Jammer, dat lucht
en voorgrond te zwaar en onvolkomen zijn.
Van de beeldhouwwerken is het portret
van haar zoon door mevr. Tollenaar
Ermeling wel het meest opmerkelijke; het is na
tuurlijk van houding en gelaatsuitdrukking
en moet dunkt me, wel goed gelijkend zijn.
De stereotype kop van den schilder v. d. Sande
Bakhuijzen, van een vorige expositie, ik meen
de vierjaarlijksche, hier bekend, is mede
aanwezig. J. W. N.
Borduurpatronen voor klein en r/root, door
G. W. D. Uitgave Scheltema en
Holkema's Boekhandel.
De belangstelling in kunstnaaldwerk be
gint weer langzamerhand te herleven en waar
de handwerkwinkels de periode van het
schilderen met de naald, hebben doorgemaakt
en daarna de moderne lijn naar behoren
hebben uitgestald en aangepraat, lag hot in
den loop der dingen, dat artisten, die iets
voelden voor het kunstnaaldwerk, hier en
daar de leiding namen; zoodat men thans
in enkele winkels reeds aardige patronen
voor borduurwerk kan verkrijgen. Dit zijn
echter voor het grootste gedeelte ontwerpen
op zijde, op laken enz. voor bepaalde doel
einden bestemd, maar patronen, die men,
geleid door eenige smaak en verstand, zelf
kan aanwenden waar men ze toepassen wil,
die bestonden ten onzent tot dusverre nog
niet, en hier heeft G. W. D. dan ook een
goed werk gedaan met de resultaten van
zijn komischen vindingrijkheid in een uit
gaaf j e bijeen te brengen.
Waar de oude merklappen door vele ge
slachten heen toch steeds nog een zelfde
karakter behouden hadden, waar men steeds de
verspieders, die uit het land Canaün met
den druiventros terugkeerden, een tweetal
leeuwen en een huis met tal van
schoorsteenen enz. enz. op terugvond, daar was
deze wijze van werken meer en meer ont
aard in het maken van randjes uit Duitsche
Musterbücher. De heer G. W. D(ijsselhof)
brengt ons thans weer terug tot den eenvoud
en het vermaak van vroeger. Op een acht
tal bladen heeft hij in rood en zwart tal van
patronen verzameld, die, met de kruissteek
te bewerken, heerlijke voorbeelden voor groot
en klein zullen blijken. Zijn komisch talent
waaruit destijds zijn illustraties van den
kleerenmaker en den oliphant, de historie
van Duimelots, zijn Amsterdarnsch stadsge
zicht enz. ontstonden, spreekt weer uit dit
bundeltje. borduurpatronen. Allereerst het
titelblad, waarop een Clowntje de hand reikt
aan een heraldieken leeuw, en niet minder
het volgende met een gansche diergaarde
erop, papagaaien, hanen, flamingo's,
marabouts, vossen, oliphanten katten met hooge
ruggen, goudvisschen, zeepaardjes, paauwen,
koeien, kikvorschen, en ten slotte gansche
tafereelen van ruiters met honden en wande
lende kereltjes en een landschap met een
ezelhoeder, die zijn kudde voor zich uitdrijft.
Alles even leuk en aardig van vinding, een
welkom geschenk voor groot en klein, ter
wijl ook de prijs het binnen het bereik van
een ieder brengt, daar behalve de groote uit
gave, van 90 cent er een kleinere voor de
prüs van 30 cent verkrijgbaar is, wat nie
mand dus behoeft af te schrikken.
R. W. P. Jr.
?WMiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiMiinimiiiMiiiiiiiiiiin
De XXe Eeuw.
Naar aanleiding van een onwaar bericht,
dezer dagen aan verschillende dagbladen
ingezonden en in eenige onmiddellijk tegen
gesproken, melden de uitgevers Scheltema
& Holkema's Boekhandel Amsterdam, dat de
uitgave van dit tijdschrift De XXe Eeuw met
Januari a.s. maandelijks door ons zal worden
voortgezet op gelijke wijze als van den aan
vang door ons gedaan werd.
De hoofdredactie zal uitsluitend gevoerd
worden door L. van Deyssel, die het tijd
schrift mede oprichtte en van den aanvang
af steeds hoofdredacteur wa*. Richting,
strekking, omvang, formaat en prijs zullen
geen verandering ondergaan.
NIEUWE UITGAVEN.
Letterkundig leven, door ANNA DR SAVOBNIN
LOHMAN, Amsterdam, Vennootschap Letteren
en Kunst".
Wat iedereen weten moet van de Theosofie,
door J. ,W. BOISSEVAIN, Amsterdam, J. C.
Dalmeijer.
L'it de verspreide geschriften, van ALLARD
PIEESON, 2e reeks, 's Gravenhage, Martinus
Nijhoff.
Onze Tijdgenooten. Scheurkalender in 4 talen.
Het jaar van het kind. Scheurkalender met
woorden van dr. Ritter, Ellen Key, dr. Oppel
en dr. Ootmar, verzameld door een moeder.
Oostcrsche Wijsheid, verzameld door Chr.
Doorman.
Maleia-Scheurkalender voor het jaar 1905,
Utrecht, lirrna W. de Haan.
Tusschen het koren en het gras, met tekst
van M. J. Salverda de Grave?Herderschee.
Van lichtende Bergtoppen en donkere Dalen,
verhaaltjes voor kind. van Christine Doorman.
Wie zou het winnen f door M. J. Salverda
de Grave?-Herderschee.
Hou je lan bloemetjes? met versjes van Beata.
Kransje- Vlechten met versjes van Beata.
De dierentuin, een prentenboek met groote
gekleurde platen.
Mijn liefste poppenboek, een werkje voor
regendagen, Utrecht, firma W. de Haan.
Kleine verschrikkingen, door S. FALKLAND
(Herm. Heyermans Jr.), Bussum, C. A. J. van
Dishoeck.
Wat iedereen weten moet lan het Spiritisme,
door H. B. KENNEDY VAN DAM. Amsterdam,
J. C. Dalmeijer.
Wat iedereen weten moet van de. Psychologie
(zielkunde), door dr. N. SYRKIN. Amsterdam,
J. C. Dalmeyer.
Beknopte Geschiedenis ran het schrijven en
liet schrijfonderwijs, door P. H. VAX GESTEL,
Amsterdam, A. Akkeringa.
Sexueele ethiek, door FELIX ORTT. Amersfoort,
drukkerij Vrede".
De laatste strijd, historisch verhaal uit den
tijd der Hoeksche en Kabeljauws'che twisten,
door E. MOLT, geïllustreerd door A. W. WIE
KINK. Medemblik, K. H. Idema.
Gedenkboek van den oorlog in Zuid-Afrika,
met afbeeldingen en portretten, benevens
kaart van Zuid-Afrika. Amsterdam?Kaap
stad, Hollandsche Afrikaansche
UitgeversMaatsch. v/h. Jacques Dusseau & Co.
Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog 1588
1598, door dr. R. FRUIN. Zesde uitgaaf.'s Gra
venhage, Martinus Nijhoft'.
Historie van Mariken van Nieumeghen. Ant
werpen, AV. Vorsterman.
Wijsgeerige Studies, door dr. J. D. BIERENS
DE HAAN. 's Gravenhage, Martinus Nijhoff.
Taptoe, herinneringen van oud-soldaten en
invaliden van het Indische leger te Bron
beek ; opgeteekend door A. PRELL. Amster
dam, van Holkema & Warendorf.
De lotgevallen van Dicky Perrot. Een kind
van den Jago, door ARTHUR MORIUSON, door
J. KUYLMAN. Rotterdam, W. R. Brusse.
Kleine bandeloozen, door FRITS LEONHAKD.
Rotterdam, W. L. Brusse.
K ATB DODGLAS WlooiN: Rebeccti van
ZonbeekHoevc, uit het Engelsen door inw. BEELAERTS
VAN BLOKLAND. Uitgave van de
Ilollandiadrukkerij, Baarn.
Uitbesteding van Weezen, door burgerlijke en
kerkelijke Armbesturen, door JACOBA SNETIILAGE,
No. 7 der goedkoope werkjes van het Natio
naal Bureau van vrouwenarbeid. Amsterdam,
W. Versluijs.
Nyria, geïnspireerde roman, door mrs.
( 'AMPP.ELI. PREAD. Bewerkt door EDO FIMMEN.
Amsterdam. J. C. Dalmeijer.
ST.-L. PKENAU. Xoet en Zuur, over zuiver
Nederlandsch. Gent, Samenwerkende Volks
drukkerij.
Catalogus van een zeer belangrijke Histo
rische, opographisclie en Kunstatlas, be
staande uit kostbare teekeningen, zeldzame
prenten, Lithographieën, Photographieën en
Chromo's, alsmede van eene zeer fraaie col
lectie oude en moderne schilderijen. Een en
ander afkomstig van verschillende nalaten
schappen, waaronder die van den WelEd.
Heer J. Ch. Meyer, kunstschilder en onder
wijzer, te Amsterdam. Waarvan de publieke
verkooping zal plaats hebben op Zaterdag
tot Donderdag, 3 tot 8 December 1904, des
avonds ten half zeven ure, in het verkoop
lokaal van II. G. BOM, Amsterdam, H. G.
Bom, 1904.
Catalogux van eene fraaie verzameling wa
pens en andere ethnogratische voorwerpen
en verder eene belangrijke collectie pen
ningen en munten en postzegels. Waarvan
de publieke Verkooping zal plaats hebben
op Vrijdag en Zaterdag, 2 en 3 December
1904, des avonds ten half zeven ure in het
Verkooplokaal van H. (T. BOM, Amsterdam,
H. G. Bom, 1904.
Kapitein Marryat, Stuurman Flink of de
Schipbreuk ran de Vrede, naar het Engelsch
door J. J. A. GOUVERNEUR. 8ste druk, geïl
lustreerd door JOIIAN BRAAKENSIEK. Goed
koope uitgave.
KAPITEIN MARRYAT, De lotgevallen van Pieter
. Simpel 4e druk. Goedkoope uitgave.
Op Markestein, Een verhaal door P. J.
ANDHIKSSKN. met platen van WILM. STEELINK.
4e druk. (deel 4 van de geïllustreerde meis
jesbibliotheek Het Kransje").
Twee Zusters, door CLARA CROU. Uit het
Hoogduitsch door JACOBA. Tweede druk (deel
3 van de geïllustreerde meisjesbibliotheek,
Het Kransje").
De avonturen van twee stoute jongens, door
STELLA MARE. Kwarto prentenboek in
gecartonneerden band.
Een vroolijk jaartje rond, door .AGATHA
SNELLEN. Groot 4°prentenboek.
Het Prineesje uit het tooverland, door AGATHA
SNELLEN. Hieuw prentenboek.
Vijf kleine mannetjes, door AGATHA SNELLEN.
Nieuw prentenboek.
Mooi Japan, Nieuw Japansch prentenboek.
In den tuin, Nieuw kwarto linnen pren
tenboek n et gekleurde en zwarte platen.
Op Grootpa's knie. Nieuw kwarto linnen
prentenboek met gekleurde en zwarte platen.
Broertjes en zusjes. Nieuw kwarto linnen
prentenboek met gekleurde en zwarte platen.
De wonderpastei. Nieuw kwarto linnen
prentenboek met gekleurde en zwarte platen.
Uitgaven van Van Holkema & Warendort
te Amsterdam.
UIT DE NATUUR
LXXXIV. Een dondersteen.
Zoo'n wonderding, dezer dagen gevonden
in den Z.O. hoek van Friesland, werd mij
gisteravond als monster zonder waarde thuis
gezonden door een lezer uit Wolvega. Deze
twijfelde, niet ten onrechte, eenigszins aan
de juistheid van de verklaring, door den
vinder gegeven. Het zou namelijk een don
dersteen zijn, d. w. z. een vuursteen, bij hevig
onweer neergeslagen uit de wolken, een ge
condenseerde bliksem, om zoo te zeggen ; of
volgens anderen een knol van vuurstten
gevormd op de .plek, waar de bliksem in den
grond sloeg, bij smelting van het zand door
het hemelvuur.
Nu zou de laatste verklaring nog zoo on
aannemelijk niet klinken, indien ten minste
het voorwerp door menschenhand zoo merk
waardig mooi geciseleerd was; (door bijstaande
schets heb ik 't voornaamste er van aange
geven). Het is werkelijk een vuursteen en.
op wonderlijke wijze gevormd, wellicht in
den tijd van de eerste menschen op aarde;
maar de mensch en de donder hebben er
part noch deel aan. Het vreemde ding is, of
liever het was een zee-egel.
Op nog niet verklaarde wijze is het pantser
van zoo'n voorwereldlijk zeedier in vuursteen
veranderd. De geheele ruimte die het gestor
ven wezen innam, is n.l. vervangen door een
andere stof; met behulp van t water, en
wellicht van organische storten van het lichaam
zelf afkomstig, is een kiezel verbinding
met zuurstof ontstaan, in de scheikunde
Silicium-dioxyd genoemd, van denzelfden
aard als jaspis en agaatsteen.
De fijne ciseleering, die ook vele thans nog
levende zee-egels vertoonen, is voor het
grootste deel bij het proces bewaard geble
ven. Duidelijk zijn twee keer tien stralen of
banden te onderscheiden, die naar den top
toe smaller worden en daar samenkomen.
BÜdien top bevonden zich verschillende
lichaamsopeningen van het dier. De mond
bevindt zich onder aan het vlakke deel van
den steen, waar ook stralen samenkomen.
De vijf smalle banden verloopen als
eendubbelerij van plaatjes, elk van een of meer poriën
voorzien; daar tusschen liggen de breedere,
ook uit een dubbele rij plaatjes gevormd
door naden gescheiden, deze grootere plaatjes
lijken platte zeshoeken. Hierop hebben ste
kels gezeten, die afgebroken zijn. Zulke
afzonderlijke stekels soms van verbazende
grootte en in allerlei vormen worden in ter
tiaire gronden en ook in diluviale kalk- en
mergellagen in menigte gevonden.
De beteekenis van de poriën en de smalle
stralen is licht te vatten, door een nog thans
levende zee-egelsoort na te gaan. Aan 't strand
zijn de pantsers er van na een storm dikwijls
te vinden, soms ook het compleete dier.
Rondom de bovenste opening bevindt zich
een plaat, waar, door een aantal openingen,
bet zeewater binnen kan dringen; deze
openingen voeren naar een kanaal, dat rondom
den slokdarm loopt, en van daaruit vertak
ken zich een groot aantal kanalen, aderen,
om zoo te zeggen naar de bovengenoemde
poriën; ze voeren het water naar een blaasje,
dat naast elk dezer fijne openingen is gelegen
en dat eindigt in een wandelvoetje" ; dit kan
door vulling met water zeer ver uitgestulpt
worden en draagt aan zijn onderzijde een
hechtschijfje. Door deze wonderlijke inrich
ting (het watervat- of ambulacraal-stelsel,
ambulare wandelen) die voor ademhaling en
voortbeweging tegelijk dient, kan een zee-egel
zich vrij snel naar alle richtingen ver
plaatsen en zich vasthechten. Bij de zeester
ren, die tot dezelfde afdeeling van dieren,
de stekelhuidigen, worden gerekend, bevin
den zich deze wandelvoeten alleen aan de
onderzijde.
Ook van den mond is bij deze versteende
zee-egel nog iets te onderscheiden. Hij ligt
niet in 't midden van de vlakke onderzijde,
maar bijna aan den rand. (Zie de schets).
Het dier behoorde daarom tot de
irregulaire vormen, die niet tot de oudste tijdper
ken van de geschiedeilis der aarde reiken :
wellicht is het een verwant van de kleine
fossiele zee-egels, die de toeristen van
ZuidLimburg wel kennen. Bij het bezoeken van
de grot van Valkenberg of van den St.
Pietersberg worden ze wel te koop aangeboden.
En wie tusschen Slenaken en Vaals een uurtje
besteedt aan 't zoeken van fossielen, vindt
er allicht eenige. Ik heb er van den zomer
nog een aantal verzameld uit de kalkbrokken,
die aan den weg liggen, waar de bewoners
kalk of mengsel hebben gegraven om te bran
den of om kelders te bouwen.
Deze waren echter versteeningen waarbij
kalk het materiaal heeft geleverd ; die zee
egeltjes waren dan ook meestal helder wit
en tamelijk broos. Maar enkele vond ik er
ook in de vuursteen-hoopen, die de boeren
aan de kant van hun akkers opstapelen of
langs de paden werpen bij het ploegen of
eggen. In die groote brokken vuursteen is
van alles te vinden ; ook zooals ik zeide, zee
egels, maar toch zeldzaam en van veel kleiner
formaat dan die uit Wolvega, waarbij
kiezeloxyde als versteeningsmateriaal heeft gediend.
Wel vindt men bij massa's in de
kalkgroeven bij Gulpen, Epen en Valkenberg fossie
len, die den vorm, de kleur en soms de
grootte hebben van een sigaar; bij deze heeft
ook een doordringen met een kiezelzuur
plaats gegrepen; ze zijn zoo hard, dat men
r,e evenals met de zee-egel in kwestie, glas
mee kan krassen. De punt" van de sigaar
draagt nog weer een heel klein spitje, de
andere zijde is meestal scherpkantig
afge