Historisch Archief 1877-1940
?fr >
D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. -1431
telde, was in Van Maurik's jongenstyd meer
bedrijvigheid dan in een der andere wijken
of buurten, bet gaf als het ware een staal
kaart te zien Van beroepen en bedrijven, van
handel en scheepvaart. De lalryke
beurt«chepen langs de steigers gemeerd, staken
destqds hun masten niet de kleine, wappe
rende, kleurige wimpeltjes fier omhoog en
brachten eene eigenaardige drukte mé, die
den geheeleu wallekant in beslag nam en
alles een vroolyk en levendig aan den gaf.
spreken, hij kon dit zoo goed, dat hij eens
in de Salon van Boas en Judels een
jodenjongetje, dat met zijne moeder voor hem
zat, in een vreeselyke scène, zeggen liet:
Moeder, ? ik moet zoo noodig . . . , moeder
ik kan het niet langer ophouden! . . . "De
geheele zaal proestte van het lachen, de
moeder schaamde zich de oogen uit en gaf
zoontjelief eene hardhandige vermaning,
waarop v. Maurik, al buiksprekend, de moe
der in de maling nam. De tooneelisten
Mevr. ALBREGT?ENGELMAN als Oude Sientje".
De lange huizenrij van 't Damrak zelf, de
zwakjes blinkende straatkeien, vol zwarte
slagschaduwen van boomen, walhuisjes en
opeengestapelde koopmansgoederen, vol
zachtbewegende schaduwlijnen van masten, boeg
sprieten of touwwerk, scheen van de
Tesselschekade tot aan den Dam, oneindig lang.
Tegen de donkere, plompe Korenbeurs
teekenden zich de witte palen en de wip
der Oude brug scherp af en in het duistere,
geheimzinnig fluisterend voortstroomende
water, spiegelde goudgeel het kalme, zwakke
licht van. het Politiebureau. In de verte
scheen de Groote Beurs een zwart, massief
achtig blok steen, dat den gezichiseinder
afsloot.
De meeste huizen van Van Maurik's jon
gensjaren vertoonden nog het typisch
Amsterdamsch karakter; smal en hoog, met.
spitee, ronde- of krulnoppen en trapjesgevels
kleine ruitjes in de schuiframen en platte
of hooge stoepen met bankjes er aan. en
ijzeren hekken er om.
Er lag iets zeer gemoedelij ks, iets rustig
burgerlijks over Het Water", ondanks het
groote verkeer, dat er heerschte. 't Was er
niet aristocratisch, zelfs niet deftig, maar
rijk burgerlijk.
Toch woonden in de stegen van den
Nieuwendjjk naar het Water, in de Kapel-,
Karnemelk-, Baaf jes-, Mandenmakers-, Vrou
wen- en Dubbel worststeeg vreemd en raar volk.
Op het Water" heerschte altijd een demo
cratische geest, die veel bijdroeg tot de ont
wikkeling van de geestelijk kleinen in't al ge
meen en van de meer begaafden in 't bizonder.
Het Water" was een prettige burgwal
voor echte jongens, er was altijd wat te
doen, te zien en te ondernemen. De
Hannekemaaiers met hun raar Duitsch, de kleine
handelaars, de marskramers met hun
koeter1 waalsch; de schippers, zeelui, haringpakkers
en zeilmakers, de blokmakers en korendragers
met hun eigen taaltje, ruw en schilderachtig,
de straattypen, de manken, de blinden, de
paardenpoot', de twee Japaneesjes, de lied
jeszangers, de orgeldraaiers, schenen er te
zijn voor de spotlust der jongens van het
Damrak. Zij kenden al de taaltjes van deze
bonte menschenmassa, hoe typiger, ruwer
en schilderachtiger, hoe beter. Zelfs de
dienders", de agenten van politie" van
thans waren niet veilig voor de grappen der
jeugdige Dauirakkertjes.
Ze lachten om hun lange deftige jas, .hun
hoogen hoed met het koperen stadswapen
waarom zij, behalve boutjes", ook
;,koperslagers" werden genoemd, ? maar voor den
stevigen stok, waarmede zij als heeren wan
delden hadden ze allen eerbied, want ze
konden er vinnig mee slaan.
De bewoners van het Water" leefden als
in een soort vrijstaat, waar ieder deed, wat
hem goeddacht.
De straat, en de wallekant" waren gemeen
eigendom, ieder maakte «r gebruik van voor
zijn genoegen, nering of bedrijf. De jongens
breidden natuurlijk die vrijheid nog verder uit.
In deze omgeving is Justus van Maurik
als jongen opgegroeid. De geheele omge
ving vindt men in zijn werken terug. Zij
heeft zulk een indruk op hem gemaakt, hij
heeft er met zijn geheele ziel zoo in mee
geleefd, dat hu tot nabootsen gedrongen
werd, en hij het Amsterdamsche dialect en
de Amsterdamsche grappen, om het kleurige,
nooit ontrouw is geworden.
Justus van Maurik was als jongen niet
Sterk van gestel, lang en mager. Hij had al
vroeg pleizier om alles na te doen. Met
zijn vriend Batelt, het zoontje van den
apotheker op de Oudezijds Achterburgwal
bij den Niezel deed hij aan goochelen.
v. Maurik's moeder naaide voor hen een
eierzak, waaruit ze nog natuurlijker eieren
goochelden dan Bamberg, den hofmechanikus.
Van Maurik oefende zich ook in het buik
konden niet doorspelen en moeder en zoon
werden om het spektakel de salon uitgezet.
Met dit buikspreken, liet nabootsen van
verschillende geluiden, als het afzagen van
een been, enz., deed Justus zijne gezondheid
schade. Eens bij den jongeheer Batelt
hy is thans het wél-bekende hoofd der Am
sterdamsche recherche weer aan 't spelen
gaf hij plotseling bloed op. Batelt's vader
vermaande hem toen ernstig met het buik
spreken op te houden.
In die jaren speelde hij veel met de
vrindjes in huis, vrindjes die hij had opge
daan op school, by den kinderboekschrijver
P. J. Andriessen op den Nieuwen Zijds Voor
burgwal, of later op het deftige school van
monsieur Van der Plas, of op teekenen bij Tétar
van Elven. Met Batelt, maar vooral met zijn
vriendje Gerrit Portielje de huidge boek
drukker in De blauwe wereld" op de Spui
straat knutselde hij veel. Kattekwaad werd
genoeg uitgehaald, 's Avonds liet hij door
zijn tooverlantaarn allerlei troostelooze en
spookachtige gestalten verschijnen tegen de
pakhuizen en woningen aan de achterzijde
van de, Warmoesstraat. De menschen op het
Damrak bleven staan en kwamen er niet
achter wat het wezen kon. Menigeen is de
doodschrik op het lijf gejaagd. Het scheelde
weinig of het was eene herhaling geworden
van de jBpokendans op den Ouden Schans,
die zelfs aanleiding gaf tot een straatliedje:
En op den Ouden Schans,
Daar hei je de Spokendans.
En an de stille zy
Daar loopen de meisies vry.
Als het kermis was, ging Van Maurik met
de kornuiten pret maken op de Beurs, op
de Botermarkt, Nieuwmarkt, Westermarkt
en Amstelveld. Zoodra op den tweeden
Maandag in September, de klok van de
Oudekerkstoren een toren, die voor al de
jongens iets geheimzinnigs had de kermis
had ingeluid, waren de Damrakkertjes niet
meer te houden. Aan het einde van de
kermis ging Justus met de vrienden, allen
Damrakkertjes, trommelend en fluitend, met
vaandels en vlaggen, onder aanvoering van
een of meer Water-jongens, den burgemeester
bedanken voor liet gesmaakte genot, het
trommelen op de Beurs. Burgemeester
Van Vollenhoven was soms zoo goed even
op de stoep zijner woning aan de Keizers
gracht over Fodor te komen, en de
jongens aan te spreken of voor zijn venster
te knikken, maar zijn opvolgers waren meestal
door ambtsbezigheden verhinderd hen te
ontvangen. Dan gaven de knapen en
Van Maurik is e-)n dier knapen geweest ?
aan de meid of den knecht de boodschap:
Als dat de jongens burgemeester vriendelijk
dankbaar bleven en zich voor 't volgend
jaar recommandeerden".
In den langen tijd, dat de jonge Just, om
zijne gezondheid, thuis moest blijven, heeft
hij ook iets anders gedaan dan gespeeld en
kattekwaad uitgevoerd. Zijne ouders hadden
vele boeken in verschillende talen. Van die
boeken heeft hij in zijn huiszittenden tijd
veel gelezen, in 't bizonder Fransche en
Duitsche; o. a. al de werken van Molière. In
latere jaren, o. a. bij het rijpen van het plan
om Janus Tulp te schrijven, kwam onbewust
Molière's Le bourgeoii gentelhonme hem voor
den geest en schiep hij in Hollandschen stijl
een burgeredelman. De type van den rijk
geworden aanspreker en barbier had hij in
zijn buurt waargenomen, de ontwikkeling
van het karakter gaf zijne kennis van Molière
hem aan de hand. Toch heeft hij de kunst
verstaan geheel oorspronkelijk te blijven,
want Janus Tulp, tante Tiet en Barent/e zijn
echt Amsterdamsche typen, die leven hun
eigen leven. Steeds wordt Janus Tulp
alleen genoemd, tante ]>tt is niet minder
oorsponkelijk en goed geteekend, even als
Barendje. Is het van.Janus Tulp zeer komisch
dat hij, rijk geworden, zelf zijne vakgenooten
uitscheldt voor kraai, niet minder komisch
is het van Barendje, wanneer Janus hem in
de oude zaak zet, dat hij zegt: en dan neem
ik een jongen voor de verre klanten", hy,
die zelf als jongen het land aan hen had.
Het tooneel van Barend in het tweede be
drijf, als hij, Janus ziende wegdansen, zin
gende: Lot is dooi l" uitroept: De meester
is gek geworden!" staat niet beneden menig
tooneel van Janus zelf. En behoort tante
Bet niet tot de vele goedige, echt Amster
damsche vrouwen, zooals J. v. Maurik zoo
vele heeft geteekend, en welke die van Bredero
naar de kroon steken. In het creëeren van
oude, goedige Amsterdamsche vrouwen heeft
J. v. Maurik steeds uitgeblonken.
Oorspronkelyk en goed gezien is in Janus
Tulp het bovenkomen van het gezond ver
stand, in het ontmaskeren van den Jonker.
Janus Tulp loopt er in, doch laat zich
niet in een hoek zetten.
De jonker in Janus Tulp is conventioneel,
zooals bij J. van Maurik, alle graven, baron
nen en menschen uit den hoogeren stand.
Voor hen had hy geen oog.
Janus Tulp, Barendje en tante Bet, gespeeld
door Jan Albregt, Jacques de Boer en mevr.
Stoetz, in het eerste bedrijf, kan iedere ver
gelijking doorstaan. Schrijver en tooneelisten
hebben in dat bedrijf echte Hollandsch
kunst gegeven, zuivere realiteit.
Bij de eerste vertooning van Janus Tulp
haalde Jan Albregt een grap uit. De ver
tooning zou beginnen, het scherm worden
opgehaald. Albregt verzoekt Van Maurik
even op het tooneel te komen, kwansuis om
hem iets te vragen. Zoodra v. M. bij hem
stond te piaten, riep hij: halen!" Het
scherm ging omhoog. Maar Van Maurik, ook
niet gek, en terstond de grap begry pende,
bleef even staan, en deed, alsof hij pas ge
schoren was, veegde met den zakdoek het
gezicht af, haalde figuratief een dubbeltje
uit zijn vestzak, zeggende: asjeblieft, bar
bier!", lichtte even den hoed op en riep bij
de deur: Bonjour!" en ging het tooneel af.
Ieder in de zaal dacht, dat het een tooneel
uit het stuk was.
Men kan het thans schier niet gelooven,
maar een feit is het, dat de tooneelisten,
met Albregt aan Let hoofd, bezwaar hebben
gemaakt om Janus Tulp te spelen. Zij vrees
den ergernis te geven. Het stuk was gelezen
en weder opgeborgen, tot de heer H. J.
Schimmel het dwaze aantoonde en eischte, dat
het gespeeld zou worden. En zoo geschiedde!
Zonder Schimmel ware het nooit gespeeld.
Al wat Justus van Maurik stof tot het
schrijven, van een tooneelstuk gaf, heeft hij
geput uit wat hij als jongen op het Water"
had opgemerkt, of uit hetgeen hij pas had
ervaren, of door sterken indruk van zelf
doorleefde gebeurtenissen, of door dwaze
voorvallen van het oogenblik.
Een bittere pil ontstond in de Hagen, nadat
Mina Kruseman de emancipatie der vrouw
preekte, en onder den indruk van eene werk
staking aan de fabriek van zijn vader. Con
ventioneel zy'n daarin weder de menschen
van hoogeren stand, en geestig en oorspron
kelijk de personen uit het volk.
Het tooneel van de vergadering der dienst
boden, het zitten van twee dezer dames op
een mand, om eemnanspasie" te verdedigen,
geeft het volle leven weer, ieder persoon is
door en door waar. Met zeldzame realiteit
werd dit tooneel door de actrices Anna
Verwoert en Christine Poolman uitgebeeld
Het was het leven zelf.
Bij een der veriooningen van Janus Tulp
kwam Justus van Maurik in de koffiekamer,
in den vroegeren Stadsschouwburg, naar den
heer Schimmel toe, die daar zat, en zei tot
hem: ze proesten het uit!"
Schimmel merkte fijntjes op: Ik hoop,
dat je nog eens een stuk schrijft, waarin ze
het niet uitproesten, maar waarbij ze fijn
glimlachen".
Men vergete niet, dat Justus an Maurik
aanving te schrijven in een tijd, dat alles nog
deftig en stijf was en men den goedronden
Hollandschen lach bij een Hollandsch auteur
niet meer kende. Het tooneel zat in de
verstijving van het Kederijkerrdom. Het is
de groote verdienste van Justus van Maurik,
dat hij. zelf verzeild onder de Rederijkers.
aan hun deftigheid en stijfheid den brui gaf,
in het volle leven sprong, en in stede de ge
wone tooneelpoppen levende menschen op
het tooneel bracht, voor zoo ver zij tot het
volk behoorden.
Toch hebben de inblazingen van hen die vast
hielden aan Scribe en in Sardou het eenige
voorbeeld zagen, invloed op V. Maurik gehad.
Tot het hoogere blijspel heeft hij niet ge
bracht dat lag ook buiten hem, ? rnaar
goede tooneelspelen", als S of 'A, Men Zegt...
Fijne Beschuiten, enz. heeft hij wel geschreven.
Ook hebben deze voornamentlijk liet leven
te danken aan volkstypen en burgerlui. In
Fijne Bi'Kehuitcn geeft hij een even gelukkig
beeld van de schynvroomen, van de fijnen",
als Wolf en Deken in broeder Slimpslamp
in tiaarlje Jluryer/iart Die fijne broeders en
zusters had hij van nabij gageslagen, door lieden
waarmee zijn vader omging die ouderling, en
zijn oom, die dominee was. Misschien heeft
hij zelf de oefeningen", het Reveil" der
heerenknechts en keukenmeiden wel eens bij
gewoond.
Onder de burgerluidjeg en de zonen en
dochteren van het volk moest en wilde Van
Maurik blijven, en aan de oppervlakte van
het leven.
De nieuwere richting, de werken van Ibsen
waren voor Van Maurik de nachtmerrie.
Het lachende levende, niet het schouwende;
het rustige oppervlak, niet het peilen in
het ondoorgrondelijk diep. Ibsen en aanhan
gers der nieuwere richting waren voor hem
anarchisten. Ken tooneelspel van dien naam
als satire bedoe.'d op de woelingen in het
maatschappelijk en literaire leven, stelde zijn
talent grenzen.
Hij moest blijven bij zijn oubollige Amster
dammers, bij de typen, die hij hem, als oude
jongen van Het Water" zijn liefde hadden;
hij moest blijven in het volle, blijde leven,
met een schijntje droefheid, en een tikje
sentimentaliteit, en dan slaagde hij.
Buskeu Huet heeft Justus van Maurik's
eersten tooneelarbeid beoordeeld en geprezen,
er de deugden en schaduwen er in aangetoond,
met eene juistheid en scherpte, die thans
niets aan kracht en waarheid hebben ingeboet.
Busker Huet heeft hem den lauwer toe
gekend van het brengen van uitbundige
vroolijkheid op het tooneel.
Het is zeker geen geringe verdienste van
Justus van Maurik, dat hij een kwart eeuw
duizenden tijdgenooten hartelijk en onschuldig
heeft doen lachen.
Voor tooneelisten is het altijd een feest
geweest als J. van Maurik een stuk had ge
schreven. Hy' toonde zich nooit tegenover
hen een aanmatigend schrijver. Hij bracht
vreugde onder hen, en bewees hun velerlei
attenties. Welke grappen hij ook onder hen
vertelde, en hoe gemeenzaam hij ook met
allen omging, hij bleef altijd : M'nheer van
Maurik".
Judels, Veltman, Albregt, mevr. Kleine,
Ch. Stoetz, mevr. S. de Vries, mevr. Chr.
Poolman, bovenal mevr. Albregt hadden zijn
volle sympathie. Hij dweepte met hen. In de
laatste jaren van mevr. Albregt's leven toonde
hij haar steeds grootere dankbaarheid voor
wat haar man als acteur voor hem geweest
wa?. Er bestond tusschen beiden innige
vriendschap. Voor mevr. Albregt heeft hij
dan ook een zijner beste Amsterdamsche
burgervrouwtjes geschreven: Ouwe Sientje,
een meesterstukje van hem, een meesterstukje
van mevr. Albregt.
In Ouwe Sientje leefde bij Justus van
Maurik nog eens de herrinering aan de oude
buurt zijner jeugd op.
De tooneelisten heeft hij met de schep
pingen uit het oude buurtleven gelukkig ge
maakt; de laatst overgeblevenen dier buurt
er mede verblijd.
Justus v. Maurik's speelkameraad uit lang
vervlogen dagen, zijne oude vrienden van
Het Water en den Nieuwendijk stonden
aan zijn baar. Vertegenwoordigers der too
neelisten van alle Amsterdamsche gezelschap
pen hebben die met bloemen en immer
groene bladeren helpen bedekken.
J. H. R.
Yan Maurik als lezer".
Alsof het gisteren gebeurde herinner
ik mij nog het allereerste optreden van
Justus van Maurik als spreker. In den
Haag was het gerucht uit Amsterdam
doorgedrongen, dat een jong schrijver in
eene Rederijkerskamer of Genootschap
een schets uit het Amsterdamsche volks
leven had voorgedragen, welke door de
frissche waarneming en de buitengemeen
plastische voorstelling bijzonder getroffen
had. Van Zeggelen, die destijds het
zal ruim een dertigtal jaren geleden zijn
voorzitter van het welbekende Oefe
ning kweekt Kennis" was, had omtrent
die voordracht een en ander gehoord en
stelde het bestuur voor, dien
veelbelovenden spreker" uit te noodigen, ons op
zijn voordracht-talent eens in het
Haagsche Genootschap te onthalen. Doch ie
bescheiden Amsterdamsche jonkman zag
tegen een dergelijk optreden in de
hofstad op en verzocht, dat het bestuur
althans eerst zelf eens oordeelen zou,
zoo over rijne wijze van voordragen als
over het gehalte van hetgeen hij ten beste
wilde geven.
Aldus geschiedde. Op een daarvoor
bepaalden avond kwam Oefening's
bestuur heel plechtstatig in van
Zeggelen's salon bijeen, vond daar den jeugdigen
Amsterdammer en zette zich gewichtig
neer, om met kennisoor en -oog te luis
teren naar en te letten op den bescheiden
debutant, die het voorafgaand oordeel
der kunstrechters" had ingeroepen.
Mie de Porster" heette de Amsterdam
sche schets, welke de jonge Amsterdam
mer zou voordragen.
Nooit vergeet ik ons aller verrassing,
toen Van Maurik die typige figuur ons
zoo in levenden lijve wist voor te stellen,
hare raal en houding, hare plunje en
eigenaardigheden zóó echt-waar nabootste
en vertoonde, dat wij, de oogen sluitende,
die Mie" vóór on i meenden te zien. Het
was eene schepping uit de werkelijkheid.
Toen de eenvoudige jongeman, die aan
matiging en pedanterie slechts van aanzien
kende, zijn stukje geëindigd had, behoefde
hij niet aan de jury te vragen, hoe deze
over zijn voordracht oordeelde! Men
verzekerde hem, dat zoo hij in Oefening"
even natuurlijk en plastisch zijne Amster
damsche figuur vertoonde, als hij 't hier
had gedaan, het publiek handen te kort
zou komen, om den knappen... spreker,
lezer of speler hoe wil men? toe
te juichen.
De uitslag bewees de juistheid: van
die voorspelling. Justus kwam, las en
overwon! Zijn naam als voordrager was
op eenmaal gemaakt. Iedereen vertelde
van die allergrappigste,
allervermakelijkste toóneeltjes, welke die meneer Van
Maurik speelde en vertoonde, alsof hij
eene reeks verschillende menschen te
berde bracht. Niets was hem te zwaar;
alles wist hij na te bootsen. In een
oogwenk verspreidde zich de mare door
het land, dat er een Justus van Maurik
was opgestaan, die, evenals J. J. Cremer
vroeger deed, de figuren, uit zijne schet
sen, novellen en vertellingen in hunne
spraak en eigenaardig doen en laten
opvoerde, en daarbij over zulk een na
bootsingstalent beschikte, dat het was
alsof de toehoorder alles voor zich zag
gebeuren.
Van Maurik's naam was gemaakt!
Als hij in den Haag kwam lezen, klaagde
de conciërge van Diligentia", de grove,
ongelikte Hoogenstraten, dat de menschen
al om half zes binnendrongen, wanneer de
lezing om 8 uur aanving, ten einde zich
ran eene plaats te verzekeren. Eerst werd
de gansche zaal bezet, daarna de gaanderij;
vervolgens bestormde men het podium,
en ten slotte zette men zi>;h op de ban
ken van het orkest, aan de voeten van
hef spreekgestoelte, neer. Trad Van
Maurik dan op, voorafgegaan door den
voorzitter en gevolgd door den langen
staf van bestuursleden, dan vond de
inschikkelijke Justus zulk een smal, be
krompen plekje, waar hij vóór den
katheder zijne sprekersvoeten kon
ne£rzetten, dat er de vertrouwelijkste aan
raking tusschen publiek en spreker moest
plaats hebben, wilde de een vreedzaam
naast den ander zich handhaven.
Dank zij Justus' eenvoud en inschik
kelijkheid, zijne aUeheele afwezigheid
van alles wat maar zweemde naar zelf
ingenomenheid, groot- en voornaam-doen
ot opgeschroefdheid, bleef het op dat
stik volle podium pais en vree. Justus
plaatste zich voor zijn smalle lessenaar,
keek leuk we? even rechts en links, stelde
zijn zakdoek in dienst en begon op de
eenvoudigste wijze der wereld zijne
voordracht.
Mannen van höoge positie, zooals
minister Heemsyferk, lieden van aanzien.
die zich anders nimmer in Oefening"
vertoonden, togen als Van Maurik las,
er heen, om zich een uurtje te verkwik
ken aan de uit de werkelijkheid gegrepen
Amsterdamsche schetsen, die Tustus met
zulk een verbazingwekkend talent
voortooverde. Het wis verwonderlijk, hoe
die zeldzame gave van den scherpen
Amsterdamschen waarnemer de deftigste,
meest ontwikkelde familiën naar
Diligentia lokte en den conciërge noodzaakte,
Jouw Bismarck ist ein Schweinekerl
ze moesten hem doodschiessen "
I'it Met z'n Aclttm.