Historisch Archief 1877-1940
No. 1431
DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD TOOR NEDERLAND.
VOORDEELEN
van den alom
jerenommeerden
?UIT AROMA
om te
kruiden.
10 fiinc+o Arnmo aan groenten, vleezen, sauzen, soepen en zwakke bouillon. Hierin eenig
1 rlJIIOtP iM Ullla en onovertroffen.
2°Uiterst voordae
3°Gemakkelijkste IrTgebruik
wees vooral spaarzaam in 't gebruik, daar de oorspronkelijke smaak
' der gerechten wei verhoogd, doch niet verdrongen moet worden.
vanaf 30 cent per flacon.
in tegenstelling met de vaste extracten.
Waar niet verkrijgbaar wende men zich tot het
GeneraalAgentuur voor Nederland en Koloniën PAUL HORS, Amsterdam.
MAGGFs onderscheidingen: 5 groote Prijzen, 30 Gouden Medailles, 6 Eere-Diploma's, 7 Eere-Prjjzen, zesmaal buiten mededinging, o. o. 1899 en 1900 Wereldtentoonstelling Parjjs.
iiiiiiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiitnii
men, dat hij zich boven het onderwerp
rekent, zichzelf van beter gehalte beschouwt.
Dat aanwijzende, prijzende, betuttelende,
dat aldoor zichzelf beter voelen dan zijn
sujetten, deed me als jongen de Camera
reeds haten en het toeval wilde, dat ik dit
boek, wat ik niet kon liefhebben, telkens
. en telkens als prijs op school of als ge
schenk kreeg.
Men begrijpe my niét verkeerd. Ik be
strijd hier niet de technische bekwaamheid,
zelfs niet de kwaliteiten van plastiek en
reëele weergave, toets alleen het innerlijke
van den schrijver in tegenstelling met dat
van van Maurik.
Falkland is in dat opzicht zeker beter.
Hij wijst niet zoo strak aan, prijst niet,
keurt niet af, maar o wee, hij drijft den spot
met zijn personen. Als hy het tooneeltje ziet,
beschouwt hij het dadelijk als kopij, wat
op zichzelf niets zegt, want ieder schrijver
doet dat op zyn beurt, maar hij beziet het
als kopij, zonder iets anders erbij te willen
voelen. De diepere fond, de schrijnende oor
zaak, die zich'meest achter elk kluchtig geval
verbergt, ontgaat hem mogelijk niet, maar
hu wil dia niet zien. 't Is kopij en meer niet.
Voor. hem zijn al die menschen bourgeois,
ook al zijn ze droever eraan toe dan de
minste arbeider, en zijn sujetten wil hij
graag bespottelijk maken. Hij denkt zich
daarmee in 't gelijk, maar vergeet, dat zijn
handeling 't beste bewijs is van eigen
satisfait-zijn. 't Is geen hoog en geen voor
naam werk zich vroolijk te maken ten koste
van menschen, waarmee men, de oorzaken
kennend, eerder medelijden moet hebben,
en voor een socialistisch auteur is 't aller
minst te verdedigen. Hij zou door ook in
z\jn Falklandjes te geven eigen sentiment
en levensvizie, liefst zonder tendenz, heel
wat verdienstelijker werk in dienzelfden
%tjjd kunnen verrichten. Eenmaal deze eigen
schappen in de Falklandjes opgemerkt, kan
men ze moeielijk sympathiek vinden, juist
omdat ze van deze schrijver komen.
Stelde zich nu Beets boven zijn onder
werpen, trekt Falkland zijn sujetten het
narrenpak aan, om ze koud, gevoelloos be
spottelijk te makfen, van Maurik, literair
de minste van de drie, blijkt wel de echtste
te zijn in zijn opname en weergave. Zijn
onderwerpen hebben zijn eerlijke liefde, zijn
volle toewijding. Hij beziet lachend het
tooneeltje, dat Beets van uit de hoogte
bezag en Falkland met spotoogjes aankeek,
beziet het met bijna broederlijke liefde. Al
. het dwaze en bespottelijke wat de menschen
doen, die hij beschrijft, vindt hij volkomen
in orde, zóó in orde, dat hij zich wel zal
hebben verwonderd, dat anderen hem niet op
dezelfde wijze beschreven. Hij voelde zich
Amsterdammer onderste Amsterdammers,
en als hij hun grappige zetten noteerde,
noteerde hij zichzelf. Als hij iets lachwek
kend zag, lachte hij in de eerste plaats er
zelf om en schreef het daarna op, om
anderen het komische geval even echt te
laten meeleven, 't Was geen afstraffing,
geen terechtwijzing als bij Beets en geen
boon als bij Falkland, maar een hartelijk
oubollig lachen om de menschen, die hem
zoo na stonden, zoo eigen waren als van
zelfde bloede, zoodat hij feitelijk lachte om
de eigen Amsterdamsche kwaliteiten; slechts
een heel klein tikje voelde hij er zich boven.
Dat dit niet afgeschaafd was, nu dit spreekt
vanzelf. En dit verzekert in zekeren zin zijn
verdienste, want, was hij aan 't polijsten ge
gaan, zoo zou 't dadelijk veel onechter zijn
geworden. Daarom twijfel ik ook of hij bij
grootere ontwikkeling hooger had kunnen
komen. "Wel jammer blijft het, dat hij 't tikje
diepere niet kon geven, de oorzaak en 't
verband der dingen, juist door zijn joviaal
opnemen, niet zag, en trachtte hij de
ernstige kant te geven, nu dan werd hij
sentimenteel en sloeg heelemaal door.
Daarvoor ontbraken hem de fijnere voel
hoorns en ook 't zuivere begrip van lite
ratuur.
Zijn werken zijn gelezen, als 't ware ver
slonden. Jaren lang was hij de populairste
schrijver. Tot ineens reaktie kwam. In 't
begin te sterk vergood, werd hij in de
laatste jaren miskend, en mij dunkt, dat
miskennen moet hem sterker hebben ge
hinderd dan het overmatig lauweren hem
zal hebben verblijd. Zeker, er is verschil
tusschen een naam verkregen door de
gunst van 't lezend publiek en de
moeielijk-verkregen reputatie, die strompelend
komt over den disteligen weg van ons
o zoo nuchter-scherpe, wreede kritiek,
een onderwerp op zichzelf een studie waard
maar toch, dunkt mij, blijft hetverwijt be
staan, dat geen der tijdgenooten van Maurik
voldoende in bescherming nam, toen het
duizendtongig monster, dat geacht publiek
heet, o'phield met de tong te likken naar
het humoristisch bikje. Of rekenden zich
de tijdgenooten daarvoor te hoog, te
schoolsch-voornaam ? Nu, dan kan wor
den gezegd, dat van Maurik, hoe on
gepolijst en hoe gewoon burgerman ook,
toch verre boven de meesten stond. Al
is zijn werk niet wat wij noemen literair,
talent had hij toch, en in geen geringe
mate! Men moet van Maurik niet
beoordeelen naar de nu geldende regelen der
woordkunst en evenmin naar de
strak-deftige betoogtrant van een dertig jaar terug.
Hij stond even ver af van 't eene als van
't andere, ging zijn eigen, wel wat
gemakkelijken weg, en het publiek steunde
hem hierin trouw. Wat hij in 't humoris
tische gaf, was raak en teekenend, eerlijk
en trouw", zonder aanstellerij.
Voor hem, die later het Amsterdamsche
volk beschrijft, kan menige bladzijde uit
van Maurik's werk als goed materiaal
dienst doen.
G. v. HULZEN.
Mijn Trial Fan Manrit
Wat hadden wij hem gaarne in ons mid
den teruggezien! Hoe vurig hoopten -wij,
dat hij zou herstellen! Met hoeveel deer
nis zagen wij hem vermageren, vermin
deren, verbleeken, strijden en lijden. Een
H || HIIIMI l IIIII1 Hlllll l '"l" 'l l'">' """ lllillllllllHllllllllllll Illlllllllllllllllllllll
reuzenstrijd heeft hij geleverd tegen den
onverbiddelijken dood. Zoo gaarne iwilde
hij leven. Hoe klemde hij zich vast, aan
ieder troostwoord, aan elk bemoedigend ge
zegde, aan voorbeelden, hem verteld met
een blijmoedig gezicht en vol innerlijke
ontroering, van menschen, die nog vél
zieker geweest waren dan hij, en die tóch
hersteld waren
Ja, zie je, ik ben mijn neerslachtig
heid te boven, eerst dacht-ik, altijd suk
kelen, dat is beroerd hoor! kwam er maar
een eind aan, maar, nd denk ik er hél
anders over. Ja, ja, ijzeren Hein loert op
me, maar, waarachtig, ik kan nog niet gaan.
Ik moet en ik wil nog leven. O! ik heb
nog zooveel te doen... en dan, toe!
maak dat laadje eens open.... Daar, in
die portefeuille zal je hun portretjes zien...
lief hè? die kleintjes kunnen hun vader
nog niet missen, en ik wou zoo graag nog
wat voor hen zorgen Zou je denken,
dat ik beter word? de geleerde heeren
sluiten hoop op herstel niet buiten, maar
ze zeggen, dat ik hen moet helpen, ik moet
flink meewerken aan mijn beterschap... en
dat zal ik
En in zijn oogen hél even een spranke
ling van hoop en blij-zijn; op zijn bleek,
vermoeid gezicht een kloeke trek van vast
beradenheid. ,
Ten afscheid drukte hij de hem toege
stoken hand, met een kracht, dat men
hoopvol peinsde: zóühij beter worden ?
Dank je, voor je bezoek, kom-je nog 's
terug ?
Zeker!
Den 24sten September zag ik hem voor
het laatst. Spoedig daarop werden geen,
of zeer enkele bezoekers tot den zieke toe
gelaten. Binnen den tijd van drie weken
was hij hard achteruitgegaan. Den 7den Sep
tember lag hij op een rustbed; vroolijk
doorglansde de zon het ziekenvertrek. Wat
was Justus dien middag nog opgewekt!
Wat stelde hij in alles belang!
Justus van Maurik zal door zijn vrien
den niet vergeten worden. Hij was een
minzaam, blijmoedig, guitig menschenkind.
Kind vooral. Bewegelijk, vluchtig, vervuld
van zijn-plannetjes en bedenksels, als een
kind. Als een kind was hij gevoelig voor een
prijsje. Als een kind had hij behoefte aan
genegenheid. Als van een kind was zijn
aandacht spoedig afgeleid. Als een kind
ging hij in zijn gesprekken van den hak
op den tak. Als een kind was hij dank
baar voor een kleine attentie hem bewezen.
Als een kind kon hij lachen; als een kind
kon hij uitjubelen zijn vreugde. Als een
kind kon hij schreien; uitsnikken zijn diepe
droefheid, ils een kind ^vas hij argeloos,
vervuld van zich-zelf. Verstandige menschen
moeten dit aan kinderen vergeven.
Justus van Maurik was hulpvaardig en
mild als een goed mensen: bewogen, ont
roerd, vol deernis vóór anderer leed, als
een artist. Waar hij kón helpen, bleef hij
niet achter. Op zekeren dag zamelde ik
gelden in, voor een arme stumpert, een
sloof, werkend van 's morgens vroeg tot
s'avonds laat, een arme ziel, radeloos en
ziek van verdriet, omdat haar prachtig, vol
wassen varken, op-eens was gestorven. Ik
schreef het droevig feit aan mijn braven
vriend.
Reeds den volgenden dag ontving ik tien
gulden, met de woorden : Voor een varkie
voor je wijfie".
Eind April van dit jaar, noodigde hij mij
uit, een voorstelling van het Nederlandsch
Tooneel met hem bij te wonen. Wij zagen
de première vau Duifje". Een uitgang met
Justus van Maurik was geen samenzijn met
Eobertus Nurks! Welk een goed humeur,
welk een beminnelijkheid in zijn oordeel
over de artisten.
Wat spelen die menschen toch goed,
hè? en wat doen ze hun best! Allemaal!
En die mevrouw Mann, is dat nu geen
liefhebberij om te zien, zoo als die heele
maal in die rol is, die ze van avond voor
het eerst speelt! Kranig wijf. die moeder
Sigbrit! Kijk ze me nou's lekker wafelen
zitten bakken, 't is of ze d'r léven-lang
niet anders gedaan heeft; een artiste
pursang, die kan alles! En wat is die Duifje
een mooi meisje!
Niet anders dan welwillende,
waardeerende woorden kwamen over zijn
spreekgrage lippen. Babbelen kon Justus! Hon
derd uit! Al zijn verhalen waren onweer
staanbaar komisch, door de potsierlijke
mimiek, de stembuiging en de eigenaardige
woordenkeus van den verteller. Wat heeft
hij ons doen lachen! en nu weenen wij om
zijn heen gaan. Wij moeten nog wennen
aan de gedachte, dat zijn rappe mond voor
eeuwig gesloten is; dat zijn vaardige hand
gekluisterd ligt in starre roerloosheid. Wij
blijven U gedenken. Rust in vrede!
CAPRICE.
Over het huis en het huisgezin
waar Van Manrik werd
opgevoed.
't Heeft maar weinig gescheeld of ik was
bij zijne geboorte tegenwoordig geweest.
'k Had te Nijmegen met zijne ouders bij
gelegenheid van hunne huwelijks-inzegening
in de Fransche kerk kennis gemaakt. Dat
leidde er toe, dat ik hen te Amsterdam, waar
ik studeerde, opzocht en nu en dan aan hun
disch werd genoodigd. Zij woonden destijds,
meen ik, in een huis op 't water dicht bij
den Dam bij zijn moeder in, of deze woonde
in bij hem. Ik heb er althans die moeder,
de grootmoeder van onzen Just, wel ont
moet, een tenger, echt Amsterdamsch vrouw
tje met een kornet of neepjesmuts op.
Toen ik er weer eens te eten was, 'k ge
loof op een Zondag, moest mijn gast
vrouw zich van tafel verwijderen en
ging ik ook heen. In den laten avond
liep ik er eens aan, en nu deelde mij mijn
gastheer met een blij gelaat mee, dat hem
een zoon was geboren.
Mij dunkt niet lang, wellicht een paar
jaren daarna, werd het huis aangekocht en
betrokken tegenover de Korenbeurs.
Justus van Maurik Sr. 1)
Ik werd er meer en meer de huis
vriend, en ben dat niet alleen gedurende
mijn geheelen studententijd maar ook
vervolgens gebleven. Wij gingen ver
trouwelijk, als waren wij van gelijken
leeftijd, met elkander om en bespraken
dikwijls zeer intieme en voor ons belang
rijke onderwerpen. Vader Just en ik waren
liefhebbers van muziek en bespeelden
beide de fluit en al was hij op dat in
strument mij de baas, dat nam niet weg.
dat we geregeld eens in de week op de
groote bovenzaal prettig duetten .maakten.
Na afloop aten we beneden met ons
drieën een broodje. Dan bracht hij 't
al spoedig op de theologie, want hij was
ouderling of oud-ouderling en een aan
hanger van Spijker, wiens preeken in die
dagen veel strijd veroorzaakten in de ge
meente, on zij redeneerde dapper mee, in
later jaren vooral ovej' het spiritisme dat
haar zeer ter harte ging. Doch als dat op
het tapijt kwam, deed hij er meestal liet
zwijgen toe, trok eindelijk naar boven en
liot er ons voor zitten. Hij was op en top
Amsterdammer, een man van zaken en van
de beurs, hield overigens veel van hettooneel
en van luirnige vèi'huV.. eti siK-.akaclie in
vallen, die hem hartnlijlr deden la-'hen. Zij
had een helder verstimd, ecu juist oordeel.
Zij las veel, was van on/e literatuur vrij
goed op de hoogte, hield briefwisseling met
ds. Meijboom en ds. Thoden van Velzen, en
sprak en schreef het Fransch als haar
moedertaal.
Trouwens zij had ook, als ik mij niet
vergis, verscheidene jaren als gouvernante
verkeerd in de aanzienlijkste kringen, o. a.
de Van Kysinga's en de Du Tours, met
welke families zij steeds in nauwe betrek
king bleef', die haar na haar huwelijk
dikwijls bezochten en blijkbaar hoog waar
deerden. Ze had een aangenaam voorkomen,
een lieve stem met een eenigszins
Groningschen tongval, iets bevalligs en
gedistingeerds in hare manieren en was zeer gemak
kelijk in den omgang. Toch liet ze zich hierop
niet voorstaan, maar was eenvoudig, kinder
lijk, zelfs evenals ook haar man, schoon op
eene andere wijs. Hoewel in aanleg en ont
wikkeling van elkaar onderscheiden leefden
ze in volkomen harmonie, en terwijl hij
in bewondering tot haar opzag lachte zij
gul met hem mee. Ze hadden eene be
perkte conversatie.
Wie ik er 't meest aantrof, soms aan een
simpel dinertje, waren de guitige oome Jan
en een paar uit Groningen afkomstige
families.
Het huis was niet gezellig. Van uit den
winkel kwam men in den gang, waar zich
de trap bevond die leidde naar de werk
plaats voor de sigarenmakers op de hoogste
tage. Naast winkel en gang liepen drie
vertrekken en suite, hoog en vrij ruim,
maar vooral de middel- en de achterkamer
somber. De laatste diende voor
woonvertrek, en, als ik 't mij goed herinner, met
een voor kantoor, terwijl des voormiddags
de bezoekers in de zijkamer werden opge
wacht. Op de Ie tage was een klein sober
en antiek gemeubileerd vertrekje, dat op
een binnenplaatsje en de keuken uitzag.
Het stond altijd, als ik in de stad kwam,
te mijner beschikking, en werd daarom
door mij het profetenkamertje genoemd.
De geheele inrichting van het kapitale huis
had, vond ik, iets gedrukts. zooals trouwens
van de meeste Amsterdamschéburger- en
koopmanshuizen uit dien tijd.
Daar en in dien kring is Van Maurik
met zijne zuster Johanna grootgebracht en
opgevoed. Maar mijne herinnering reikt
niet veel verder dan tot zijn lle of 12e
jaar. Als kind was het een aardig, blond, niet
zwaar gebouwd ventje. De guitigheid zag hem
de oogen uit, hetgeen den ouden Just en
ook de moeder wel smaakte, 'k Zou hem nog
kunnen uitteekenen, als ik, zooals de ouwe
Barend" zei, maar teekenen kon. 'k Heb
meermalen geestige teekeningetjes van
hem gezien, die mij door de ouders met
eene zekere glorie werden getoond. Men
kon al vroeg merken, dat hij geen
alledaagsche jongen was, maar er een of ander
talent in hem stak, 't welk aan de eigen
aardigheden van zijn vader en tegelijk aan
de hoogere beschaving zijner moeder deed
denken.
Ik geloof niet, dat de ouders hun tweetal
vertroetelden. Als ik er later nu en dan
logeerde, kreeg ik den indruk dat oude
Just de opvoeding grootendeels aan Mama
overliet, en slechts in erge gevallen met
zijn gezag tusschenbeide kwam. Zij was dan
ook uitstekend voor die taak berekend.Hoewel
altijd zacht en minzaam, wist ze zich toch, als
't moest, flink te laten gelden. Vader en
moeder beide waren oprecht vroom en had
den een afkeer van alle uiterlijk vertoon
en geknoei in den godsdienst. Ik werd
zegt van Maurik zelf in dat fraaie stuk
Mijn toren, de inleiding op zijn werk Toen
ik nog jong was?, ik werd zeer godsdien
stig opgevoed, eiken morgen bij het ontbijt
lazen we uit den Bijbel en 's avonds vóór
ik slapen ging meest ik bidden. Goede
God, die altijd waakt, wil mij door Uw gunst
bewaren, enz " En verder Moeder had
mij als heel klein kind al verteld:
ventjelief (dat hoor ik nog) jij kunt, o,
zoo gerust gaan slapen, want niet alleen
dat de lieve God altijd over je waakt, maar
bovendien kan de torenwachter precies in
je bedje kijken, en als hij iets zou zien, dat
je leed kon doen, begon hij dadelijk te toe
teren". Dat laatste gezegde had er hem toe
gebracht, zoo vertelt hij, om zich onze lieve
Heer" als een erg voornaam, heel hoog
gezeten soort torenwachter voor te stellen
en van den weeromstuit den torenwachter
als een klein Onze lieve Heertje"; maar
daarin lag ook voor hem een groote gerust
stelling, als hij soms 's nachts wakker lei,
en dat gebeurde nog . wel eens, want hij
was eigenlijk had de ouwe Barend, hun
vertrouwde knecht, gezegd een
bangelijk snuitertje". Hij had reeds als kind
eene sterke verbeelding, zijne fantasie
rustte nooit, en die was door de
rooversverhalen en de spookgeschiedenissen van
onhandige dienstboden nog meer opgewekt.
Ik heb 't bijgewoond, dat eens, ik meen
de werkv'rouw Naatje daarover van oude
Just eene leelijke uitbrander kreeg.
Onder de schetsen van Just behaagden
die aan de moeder 't meest, waarin een
gemoedelijk element heerschte. Nooit kon
ze haar ergernis verkroppen, wanneer met
godsdienst en kerk gespot werd.
In zijn jongelingsjaren heb ik Van Maurik
maar zelden ontmoet. Als kind noemde hij
mij vrind Teka" en bleef mij zoo noemen
als hij mij eens schreef of mij ergens aan
trof. Ook oude Just sprak mij altijd zoo
aan. Voor hem en zijne beminnelijke vrouw
heb ik eene warme genegenheid gevoeld. Het
denkbeeld, dat op denzelfden dag, waarop ik
dit schrijf, hun innig geliefde, talentvolle
zoon, die om zooveel schoons en
oorspronkelijks geleverd heeft inzonderheid be
treffende Amsterdam on de Amsterdam
mers, begraven wordt op het kerkhof' te
Muiderberg met dat stompe torentje", hem
als knaap gewezen boven op den
Oudekerkstoren, dat denkbeeld vervult mij met
weemoed, maar verlevendigt ook in mij de
heugenis van eene vriendschap gedurende
eene -halve eeuw genoten, waaraan ik tot
mijn einde niet dankbaarheid zal terug
denken. G. TEN CATE.
1) Tot onzen spijt waren wij niet in de
gelegenheid hot portret van Van Maurik's
moeder te geven.
Tooneelisten over
Justus van Maurik.
Aan enkele Tooneelisten, van wie men
wist, dat ze werken van J. v. M. hadden ge
speeld, is gevraagd iets over hem te schrij
ven. Hoewel zij moeilijk te bereiken waren,
omdat bijna allen op reis waren, en in het
Oosten en Westen,, en het Zuiden en Noor
den van ons land toefden, hebben allen geant
woord. Enkelen meenden geen bijdragen te
moeten geven, ijdel vertoon vreezen.de. Eene
onjuiste opvatting, naar het schijnt. Doch
ook hun brieven zijn vol liefde en harte
lijkheid over Justus, en vol lofs-voor zyn
hulp en steun. Ojj hoogen prijs worden
gesteld de bijdragen van den bijna,
negentigjarigen Veltman en Eosier Faassen. Alle
bijdragen zijn geplaatst naar hetoogenblik
van ontvangst. Allen dank! e venals.aan den
heer Th. Hartkamp, den groote verzamelaar,
die weder zijn schatten ten onzen dienste
stelde, en aan wiens verzameling over
Justus van Maurik menig portret of andere
bijdrage ontleend is. Hulde en eere ook
aan den heer Hartkamp!
Bij de Kon. Ver. .Het ITederlandsch
Tooneel", die al zijne belangrijke stukken
het eerst opvoerde, zal lang de herinnering
blijven aan Van Maurik's frisschen humor,
zijne eigenaardige mengchenkennis, zijne
tooneelgave en vooral zijn 'aangenamen
hartelijken toon. Er was in hem een zonne
schijn, een onuitputtelijke bron van opge
ruimdheid, die alles trotseerde en zelfs de
opwellingen van weemoed, de neiging tot
eenigszins bittere s.atire, zoodra hij ze bij
den toeschouwer ging opwekken door een
glimlach wist uit te wisschen. Van Maurik's
spontaan talent is sinds jaren gebleken een
levenskracht te bezitten, welke ernstiger,
dieper talenten hem benijden mogen; het
zal voor de Kon. Ver. geen moeilijke taak
zijn, zijn aandenken ine ere te doen blijven.
De Raad van Beheer der Kon. Ver.
Het Nederl. Tooneel",
W. STUMPFF, Vice- Voorzitter.
H. GOMPERTZ, Penningmeester.
M. G. L. VAN LoaHEM, Secretaris.
* **
Opgaande in een artikel over Justus van
Maurik, in het Nieuws van eergister, Dins'dag
21 November, schaar ik mij bij al degeen
die ook Van Maurik 'n goed mensen heeten
graag aan. Ja hij was 'n goed mensch,
wij hebben dit menigmaal ondervonden bij
de voorstellingen van Een Bittere Pil",
waarin ik Befje speelde. Als hij 's avonds
niet zijn gewone bezoek op 't tooneel had
gebracht, dan was dat 'n teleurstelling voor
ons. Eens op 'n avond speelde wij Medea"
en 'n B. Pil" na. Toen ik met mijn cornetje
op, voorbij 'n nieuwen tooneel-knecht ging,
vroeg deze mij: wie mot je hebben ?"... ik
begreep hem, en zei: mijn'mevrouw!"... en
wees op mevrouw Kleine, die met den heer
Van Maurik stond te praten. Hij bracht me
bij haar. Toen nu V. M. merkte wat er aan
de hand was, heeft hij zoo onbedaarlijk
gelachen, dat het aanstekelijk was voor de
feheele omgeving. Den volgenden avond
reeg ik bloemen van hem, met z'n kaartje
waarop stond: voor het meisje van mevr.
Kleine." Waar zat nu die goedheid in, zal
u zeggen, hè? Nu, Hij huldigde even goed
mevr. de Leur, die Stijntje speelde, een
heel klein rolletje, en dat vonden wij juist
zoo lief van hem. Zoo ook met Francoises
opstel", het stuk, zoo u weet, had veel
succes, maar Fietje Bosch moest in een
der couranten erg het loodje leggen. Dat
was iets voor Van Maurik, hij vond het
zoo treurig voor haar en had zoo met
haar te doen, dat ze het zich zoo aantrok,
dat hij haar den volgenden avond 'n prach
tige mand bloemen zond, met 'n
allerhartelijkst briefje er bij, en ziet u dat zijn
dingen die men nooit vergeet, niet?
CHRISTINE POOLMAN.
't Is waarachtig een jongea." Uit Uit het Volk".