De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 27 november pagina 5

27 november 1904 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1431 DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD TOOR NEDERLAND. VOORDEELEN van den alom jerenommeerden ?UIT AROMA om te kruiden. 10 fiinc+o Arnmo aan groenten, vleezen, sauzen, soepen en zwakke bouillon. Hierin eenig 1 rlJIIOtP iM Ullla en onovertroffen. 2°Uiterst voordae 3°Gemakkelijkste IrTgebruik wees vooral spaarzaam in 't gebruik, daar de oorspronkelijke smaak ' der gerechten wei verhoogd, doch niet verdrongen moet worden. vanaf 30 cent per flacon. in tegenstelling met de vaste extracten. Waar niet verkrijgbaar wende men zich tot het GeneraalAgentuur voor Nederland en Koloniën PAUL HORS, Amsterdam. MAGGFs onderscheidingen: 5 groote Prijzen, 30 Gouden Medailles, 6 Eere-Diploma's, 7 Eere-Prjjzen, zesmaal buiten mededinging, o. o. 1899 en 1900 Wereldtentoonstelling Parjjs. iiiiiiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiitnii men, dat hij zich boven het onderwerp rekent, zichzelf van beter gehalte beschouwt. Dat aanwijzende, prijzende, betuttelende, dat aldoor zichzelf beter voelen dan zijn sujetten, deed me als jongen de Camera reeds haten en het toeval wilde, dat ik dit boek, wat ik niet kon liefhebben, telkens . en telkens als prijs op school of als ge schenk kreeg. Men begrijpe my niét verkeerd. Ik be strijd hier niet de technische bekwaamheid, zelfs niet de kwaliteiten van plastiek en reëele weergave, toets alleen het innerlijke van den schrijver in tegenstelling met dat van van Maurik. Falkland is in dat opzicht zeker beter. Hij wijst niet zoo strak aan, prijst niet, keurt niet af, maar o wee, hij drijft den spot met zijn personen. Als hy het tooneeltje ziet, beschouwt hij het dadelijk als kopij, wat op zichzelf niets zegt, want ieder schrijver doet dat op zyn beurt, maar hij beziet het als kopij, zonder iets anders erbij te willen voelen. De diepere fond, de schrijnende oor zaak, die zich'meest achter elk kluchtig geval verbergt, ontgaat hem mogelijk niet, maar hu wil dia niet zien. 't Is kopij en meer niet. Voor. hem zijn al die menschen bourgeois, ook al zijn ze droever eraan toe dan de minste arbeider, en zijn sujetten wil hij graag bespottelijk maken. Hij denkt zich daarmee in 't gelijk, maar vergeet, dat zijn handeling 't beste bewijs is van eigen satisfait-zijn. 't Is geen hoog en geen voor naam werk zich vroolijk te maken ten koste van menschen, waarmee men, de oorzaken kennend, eerder medelijden moet hebben, en voor een socialistisch auteur is 't aller minst te verdedigen. Hij zou door ook in z\jn Falklandjes te geven eigen sentiment en levensvizie, liefst zonder tendenz, heel wat verdienstelijker werk in dienzelfden %tjjd kunnen verrichten. Eenmaal deze eigen schappen in de Falklandjes opgemerkt, kan men ze moeielijk sympathiek vinden, juist omdat ze van deze schrijver komen. Stelde zich nu Beets boven zijn onder werpen, trekt Falkland zijn sujetten het narrenpak aan, om ze koud, gevoelloos be spottelijk te makfen, van Maurik, literair de minste van de drie, blijkt wel de echtste te zijn in zijn opname en weergave. Zijn onderwerpen hebben zijn eerlijke liefde, zijn volle toewijding. Hij beziet lachend het tooneeltje, dat Beets van uit de hoogte bezag en Falkland met spotoogjes aankeek, beziet het met bijna broederlijke liefde. Al . het dwaze en bespottelijke wat de menschen doen, die hij beschrijft, vindt hij volkomen in orde, zóó in orde, dat hij zich wel zal hebben verwonderd, dat anderen hem niet op dezelfde wijze beschreven. Hij voelde zich Amsterdammer onderste Amsterdammers, en als hij hun grappige zetten noteerde, noteerde hij zichzelf. Als hij iets lachwek kend zag, lachte hij in de eerste plaats er zelf om en schreef het daarna op, om anderen het komische geval even echt te laten meeleven, 't Was geen afstraffing, geen terechtwijzing als bij Beets en geen boon als bij Falkland, maar een hartelijk oubollig lachen om de menschen, die hem zoo na stonden, zoo eigen waren als van zelfde bloede, zoodat hij feitelijk lachte om de eigen Amsterdamsche kwaliteiten; slechts een heel klein tikje voelde hij er zich boven. Dat dit niet afgeschaafd was, nu dit spreekt vanzelf. En dit verzekert in zekeren zin zijn verdienste, want, was hij aan 't polijsten ge gaan, zoo zou 't dadelijk veel onechter zijn geworden. Daarom twijfel ik ook of hij bij grootere ontwikkeling hooger had kunnen komen. "Wel jammer blijft het, dat hij 't tikje diepere niet kon geven, de oorzaak en 't verband der dingen, juist door zijn joviaal opnemen, niet zag, en trachtte hij de ernstige kant te geven, nu dan werd hij sentimenteel en sloeg heelemaal door. Daarvoor ontbraken hem de fijnere voel hoorns en ook 't zuivere begrip van lite ratuur. Zijn werken zijn gelezen, als 't ware ver slonden. Jaren lang was hij de populairste schrijver. Tot ineens reaktie kwam. In 't begin te sterk vergood, werd hij in de laatste jaren miskend, en mij dunkt, dat miskennen moet hem sterker hebben ge hinderd dan het overmatig lauweren hem zal hebben verblijd. Zeker, er is verschil tusschen een naam verkregen door de gunst van 't lezend publiek en de moeielijk-verkregen reputatie, die strompelend komt over den disteligen weg van ons o zoo nuchter-scherpe, wreede kritiek, een onderwerp op zichzelf een studie waard maar toch, dunkt mij, blijft hetverwijt be staan, dat geen der tijdgenooten van Maurik voldoende in bescherming nam, toen het duizendtongig monster, dat geacht publiek heet, o'phield met de tong te likken naar het humoristisch bikje. Of rekenden zich de tijdgenooten daarvoor te hoog, te schoolsch-voornaam ? Nu, dan kan wor den gezegd, dat van Maurik, hoe on gepolijst en hoe gewoon burgerman ook, toch verre boven de meesten stond. Al is zijn werk niet wat wij noemen literair, talent had hij toch, en in geen geringe mate! Men moet van Maurik niet beoordeelen naar de nu geldende regelen der woordkunst en evenmin naar de strak-deftige betoogtrant van een dertig jaar terug. Hij stond even ver af van 't eene als van 't andere, ging zijn eigen, wel wat gemakkelijken weg, en het publiek steunde hem hierin trouw. Wat hij in 't humoris tische gaf, was raak en teekenend, eerlijk en trouw", zonder aanstellerij. Voor hem, die later het Amsterdamsche volk beschrijft, kan menige bladzijde uit van Maurik's werk als goed materiaal dienst doen. G. v. HULZEN. Mijn Trial Fan Manrit Wat hadden wij hem gaarne in ons mid den teruggezien! Hoe vurig hoopten -wij, dat hij zou herstellen! Met hoeveel deer nis zagen wij hem vermageren, vermin deren, verbleeken, strijden en lijden. Een H || HIIIMI l IIIII1 Hlllll l '"l" 'l l'">' """ lllillllllllHllllllllllll Illlllllllllllllllllllll reuzenstrijd heeft hij geleverd tegen den onverbiddelijken dood. Zoo gaarne iwilde hij leven. Hoe klemde hij zich vast, aan ieder troostwoord, aan elk bemoedigend ge zegde, aan voorbeelden, hem verteld met een blijmoedig gezicht en vol innerlijke ontroering, van menschen, die nog vél zieker geweest waren dan hij, en die tóch hersteld waren Ja, zie je, ik ben mijn neerslachtig heid te boven, eerst dacht-ik, altijd suk kelen, dat is beroerd hoor! kwam er maar een eind aan, maar, nd denk ik er hél anders over. Ja, ja, ijzeren Hein loert op me, maar, waarachtig, ik kan nog niet gaan. Ik moet en ik wil nog leven. O! ik heb nog zooveel te doen... en dan, toe! maak dat laadje eens open.... Daar, in die portefeuille zal je hun portretjes zien... lief hè? die kleintjes kunnen hun vader nog niet missen, en ik wou zoo graag nog wat voor hen zorgen Zou je denken, dat ik beter word? de geleerde heeren sluiten hoop op herstel niet buiten, maar ze zeggen, dat ik hen moet helpen, ik moet flink meewerken aan mijn beterschap... en dat zal ik En in zijn oogen hél even een spranke ling van hoop en blij-zijn; op zijn bleek, vermoeid gezicht een kloeke trek van vast beradenheid. , Ten afscheid drukte hij de hem toege stoken hand, met een kracht, dat men hoopvol peinsde: zóühij beter worden ? Dank je, voor je bezoek, kom-je nog 's terug ? Zeker! Den 24sten September zag ik hem voor het laatst. Spoedig daarop werden geen, of zeer enkele bezoekers tot den zieke toe gelaten. Binnen den tijd van drie weken was hij hard achteruitgegaan. Den 7den Sep tember lag hij op een rustbed; vroolijk doorglansde de zon het ziekenvertrek. Wat was Justus dien middag nog opgewekt! Wat stelde hij in alles belang! Justus van Maurik zal door zijn vrien den niet vergeten worden. Hij was een minzaam, blijmoedig, guitig menschenkind. Kind vooral. Bewegelijk, vluchtig, vervuld van zijn-plannetjes en bedenksels, als een kind. Als een kind was hij gevoelig voor een prijsje. Als een kind had hij behoefte aan genegenheid. Als van een kind was zijn aandacht spoedig afgeleid. Als een kind ging hij in zijn gesprekken van den hak op den tak. Als een kind was hij dank baar voor een kleine attentie hem bewezen. Als een kind kon hij lachen; als een kind kon hij uitjubelen zijn vreugde. Als een kind kon hij schreien; uitsnikken zijn diepe droefheid, ils een kind ^vas hij argeloos, vervuld van zich-zelf. Verstandige menschen moeten dit aan kinderen vergeven. Justus van Maurik was hulpvaardig en mild als een goed mensen: bewogen, ont roerd, vol deernis vóór anderer leed, als een artist. Waar hij kón helpen, bleef hij niet achter. Op zekeren dag zamelde ik gelden in, voor een arme stumpert, een sloof, werkend van 's morgens vroeg tot s'avonds laat, een arme ziel, radeloos en ziek van verdriet, omdat haar prachtig, vol wassen varken, op-eens was gestorven. Ik schreef het droevig feit aan mijn braven vriend. Reeds den volgenden dag ontving ik tien gulden, met de woorden : Voor een varkie voor je wijfie". Eind April van dit jaar, noodigde hij mij uit, een voorstelling van het Nederlandsch Tooneel met hem bij te wonen. Wij zagen de première vau Duifje". Een uitgang met Justus van Maurik was geen samenzijn met Eobertus Nurks! Welk een goed humeur, welk een beminnelijkheid in zijn oordeel over de artisten. Wat spelen die menschen toch goed, hè? en wat doen ze hun best! Allemaal! En die mevrouw Mann, is dat nu geen liefhebberij om te zien, zoo als die heele maal in die rol is, die ze van avond voor het eerst speelt! Kranig wijf. die moeder Sigbrit! Kijk ze me nou's lekker wafelen zitten bakken, 't is of ze d'r léven-lang niet anders gedaan heeft; een artiste pursang, die kan alles! En wat is die Duifje een mooi meisje! Niet anders dan welwillende, waardeerende woorden kwamen over zijn spreekgrage lippen. Babbelen kon Justus! Hon derd uit! Al zijn verhalen waren onweer staanbaar komisch, door de potsierlijke mimiek, de stembuiging en de eigenaardige woordenkeus van den verteller. Wat heeft hij ons doen lachen! en nu weenen wij om zijn heen gaan. Wij moeten nog wennen aan de gedachte, dat zijn rappe mond voor eeuwig gesloten is; dat zijn vaardige hand gekluisterd ligt in starre roerloosheid. Wij blijven U gedenken. Rust in vrede! CAPRICE. Over het huis en het huisgezin waar Van Manrik werd opgevoed. 't Heeft maar weinig gescheeld of ik was bij zijne geboorte tegenwoordig geweest. 'k Had te Nijmegen met zijne ouders bij gelegenheid van hunne huwelijks-inzegening in de Fransche kerk kennis gemaakt. Dat leidde er toe, dat ik hen te Amsterdam, waar ik studeerde, opzocht en nu en dan aan hun disch werd genoodigd. Zij woonden destijds, meen ik, in een huis op 't water dicht bij den Dam bij zijn moeder in, of deze woonde in bij hem. Ik heb er althans die moeder, de grootmoeder van onzen Just, wel ont moet, een tenger, echt Amsterdamsch vrouw tje met een kornet of neepjesmuts op. Toen ik er weer eens te eten was, 'k ge loof op een Zondag, moest mijn gast vrouw zich van tafel verwijderen en ging ik ook heen. In den laten avond liep ik er eens aan, en nu deelde mij mijn gastheer met een blij gelaat mee, dat hem een zoon was geboren. Mij dunkt niet lang, wellicht een paar jaren daarna, werd het huis aangekocht en betrokken tegenover de Korenbeurs. Justus van Maurik Sr. 1) Ik werd er meer en meer de huis vriend, en ben dat niet alleen gedurende mijn geheelen studententijd maar ook vervolgens gebleven. Wij gingen ver trouwelijk, als waren wij van gelijken leeftijd, met elkander om en bespraken dikwijls zeer intieme en voor ons belang rijke onderwerpen. Vader Just en ik waren liefhebbers van muziek en bespeelden beide de fluit en al was hij op dat in strument mij de baas, dat nam niet weg. dat we geregeld eens in de week op de groote bovenzaal prettig duetten .maakten. Na afloop aten we beneden met ons drieën een broodje. Dan bracht hij 't al spoedig op de theologie, want hij was ouderling of oud-ouderling en een aan hanger van Spijker, wiens preeken in die dagen veel strijd veroorzaakten in de ge meente, on zij redeneerde dapper mee, in later jaren vooral ovej' het spiritisme dat haar zeer ter harte ging. Doch als dat op het tapijt kwam, deed hij er meestal liet zwijgen toe, trok eindelijk naar boven en liot er ons voor zitten. Hij was op en top Amsterdammer, een man van zaken en van de beurs, hield overigens veel van hettooneel en van luirnige vèi'huV.. eti siK-.akaclie in vallen, die hem hartnlijlr deden la-'hen. Zij had een helder verstimd, ecu juist oordeel. Zij las veel, was van on/e literatuur vrij goed op de hoogte, hield briefwisseling met ds. Meijboom en ds. Thoden van Velzen, en sprak en schreef het Fransch als haar moedertaal. Trouwens zij had ook, als ik mij niet vergis, verscheidene jaren als gouvernante verkeerd in de aanzienlijkste kringen, o. a. de Van Kysinga's en de Du Tours, met welke families zij steeds in nauwe betrek king bleef', die haar na haar huwelijk dikwijls bezochten en blijkbaar hoog waar deerden. Ze had een aangenaam voorkomen, een lieve stem met een eenigszins Groningschen tongval, iets bevalligs en gedistingeerds in hare manieren en was zeer gemak kelijk in den omgang. Toch liet ze zich hierop niet voorstaan, maar was eenvoudig, kinder lijk, zelfs evenals ook haar man, schoon op eene andere wijs. Hoewel in aanleg en ont wikkeling van elkaar onderscheiden leefden ze in volkomen harmonie, en terwijl hij in bewondering tot haar opzag lachte zij gul met hem mee. Ze hadden eene be perkte conversatie. Wie ik er 't meest aantrof, soms aan een simpel dinertje, waren de guitige oome Jan en een paar uit Groningen afkomstige families. Het huis was niet gezellig. Van uit den winkel kwam men in den gang, waar zich de trap bevond die leidde naar de werk plaats voor de sigarenmakers op de hoogste tage. Naast winkel en gang liepen drie vertrekken en suite, hoog en vrij ruim, maar vooral de middel- en de achterkamer somber. De laatste diende voor woonvertrek, en, als ik 't mij goed herinner, met een voor kantoor, terwijl des voormiddags de bezoekers in de zijkamer werden opge wacht. Op de Ie tage was een klein sober en antiek gemeubileerd vertrekje, dat op een binnenplaatsje en de keuken uitzag. Het stond altijd, als ik in de stad kwam, te mijner beschikking, en werd daarom door mij het profetenkamertje genoemd. De geheele inrichting van het kapitale huis had, vond ik, iets gedrukts. zooals trouwens van de meeste Amsterdamschéburger- en koopmanshuizen uit dien tijd. Daar en in dien kring is Van Maurik met zijne zuster Johanna grootgebracht en opgevoed. Maar mijne herinnering reikt niet veel verder dan tot zijn lle of 12e jaar. Als kind was het een aardig, blond, niet zwaar gebouwd ventje. De guitigheid zag hem de oogen uit, hetgeen den ouden Just en ook de moeder wel smaakte, 'k Zou hem nog kunnen uitteekenen, als ik, zooals de ouwe Barend" zei, maar teekenen kon. 'k Heb meermalen geestige teekeningetjes van hem gezien, die mij door de ouders met eene zekere glorie werden getoond. Men kon al vroeg merken, dat hij geen alledaagsche jongen was, maar er een of ander talent in hem stak, 't welk aan de eigen aardigheden van zijn vader en tegelijk aan de hoogere beschaving zijner moeder deed denken. Ik geloof niet, dat de ouders hun tweetal vertroetelden. Als ik er later nu en dan logeerde, kreeg ik den indruk dat oude Just de opvoeding grootendeels aan Mama overliet, en slechts in erge gevallen met zijn gezag tusschenbeide kwam. Zij was dan ook uitstekend voor die taak berekend.Hoewel altijd zacht en minzaam, wist ze zich toch, als 't moest, flink te laten gelden. Vader en moeder beide waren oprecht vroom en had den een afkeer van alle uiterlijk vertoon en geknoei in den godsdienst. Ik werd zegt van Maurik zelf in dat fraaie stuk Mijn toren, de inleiding op zijn werk Toen ik nog jong was?, ik werd zeer godsdien stig opgevoed, eiken morgen bij het ontbijt lazen we uit den Bijbel en 's avonds vóór ik slapen ging meest ik bidden. Goede God, die altijd waakt, wil mij door Uw gunst bewaren, enz " En verder Moeder had mij als heel klein kind al verteld: ventjelief (dat hoor ik nog) jij kunt, o, zoo gerust gaan slapen, want niet alleen dat de lieve God altijd over je waakt, maar bovendien kan de torenwachter precies in je bedje kijken, en als hij iets zou zien, dat je leed kon doen, begon hij dadelijk te toe teren". Dat laatste gezegde had er hem toe gebracht, zoo vertelt hij, om zich onze lieve Heer" als een erg voornaam, heel hoog gezeten soort torenwachter voor te stellen en van den weeromstuit den torenwachter als een klein Onze lieve Heertje"; maar daarin lag ook voor hem een groote gerust stelling, als hij soms 's nachts wakker lei, en dat gebeurde nog . wel eens, want hij was eigenlijk had de ouwe Barend, hun vertrouwde knecht, gezegd een bangelijk snuitertje". Hij had reeds als kind eene sterke verbeelding, zijne fantasie rustte nooit, en die was door de rooversverhalen en de spookgeschiedenissen van onhandige dienstboden nog meer opgewekt. Ik heb 't bijgewoond, dat eens, ik meen de werkv'rouw Naatje daarover van oude Just eene leelijke uitbrander kreeg. Onder de schetsen van Just behaagden die aan de moeder 't meest, waarin een gemoedelijk element heerschte. Nooit kon ze haar ergernis verkroppen, wanneer met godsdienst en kerk gespot werd. In zijn jongelingsjaren heb ik Van Maurik maar zelden ontmoet. Als kind noemde hij mij vrind Teka" en bleef mij zoo noemen als hij mij eens schreef of mij ergens aan trof. Ook oude Just sprak mij altijd zoo aan. Voor hem en zijne beminnelijke vrouw heb ik eene warme genegenheid gevoeld. Het denkbeeld, dat op denzelfden dag, waarop ik dit schrijf, hun innig geliefde, talentvolle zoon, die om zooveel schoons en oorspronkelijks geleverd heeft inzonderheid be treffende Amsterdam on de Amsterdam mers, begraven wordt op het kerkhof' te Muiderberg met dat stompe torentje", hem als knaap gewezen boven op den Oudekerkstoren, dat denkbeeld vervult mij met weemoed, maar verlevendigt ook in mij de heugenis van eene vriendschap gedurende eene -halve eeuw genoten, waaraan ik tot mijn einde niet dankbaarheid zal terug denken. G. TEN CATE. 1) Tot onzen spijt waren wij niet in de gelegenheid hot portret van Van Maurik's moeder te geven. Tooneelisten over Justus van Maurik. Aan enkele Tooneelisten, van wie men wist, dat ze werken van J. v. M. hadden ge speeld, is gevraagd iets over hem te schrij ven. Hoewel zij moeilijk te bereiken waren, omdat bijna allen op reis waren, en in het Oosten en Westen,, en het Zuiden en Noor den van ons land toefden, hebben allen geant woord. Enkelen meenden geen bijdragen te moeten geven, ijdel vertoon vreezen.de. Eene onjuiste opvatting, naar het schijnt. Doch ook hun brieven zijn vol liefde en harte lijkheid over Justus, en vol lofs-voor zyn hulp en steun. Ojj hoogen prijs worden gesteld de bijdragen van den bijna, negentigjarigen Veltman en Eosier Faassen. Alle bijdragen zijn geplaatst naar hetoogenblik van ontvangst. Allen dank! e venals.aan den heer Th. Hartkamp, den groote verzamelaar, die weder zijn schatten ten onzen dienste stelde, en aan wiens verzameling over Justus van Maurik menig portret of andere bijdrage ontleend is. Hulde en eere ook aan den heer Hartkamp! Bij de Kon. Ver. .Het ITederlandsch Tooneel", die al zijne belangrijke stukken het eerst opvoerde, zal lang de herinnering blijven aan Van Maurik's frisschen humor, zijne eigenaardige mengchenkennis, zijne tooneelgave en vooral zijn 'aangenamen hartelijken toon. Er was in hem een zonne schijn, een onuitputtelijke bron van opge ruimdheid, die alles trotseerde en zelfs de opwellingen van weemoed, de neiging tot eenigszins bittere s.atire, zoodra hij ze bij den toeschouwer ging opwekken door een glimlach wist uit te wisschen. Van Maurik's spontaan talent is sinds jaren gebleken een levenskracht te bezitten, welke ernstiger, dieper talenten hem benijden mogen; het zal voor de Kon. Ver. geen moeilijke taak zijn, zijn aandenken ine ere te doen blijven. De Raad van Beheer der Kon. Ver. Het Nederl. Tooneel", W. STUMPFF, Vice- Voorzitter. H. GOMPERTZ, Penningmeester. M. G. L. VAN LoaHEM, Secretaris. * ** Opgaande in een artikel over Justus van Maurik, in het Nieuws van eergister, Dins'dag 21 November, schaar ik mij bij al degeen die ook Van Maurik 'n goed mensen heeten graag aan. Ja hij was 'n goed mensch, wij hebben dit menigmaal ondervonden bij de voorstellingen van Een Bittere Pil", waarin ik Befje speelde. Als hij 's avonds niet zijn gewone bezoek op 't tooneel had gebracht, dan was dat 'n teleurstelling voor ons. Eens op 'n avond speelde wij Medea" en 'n B. Pil" na. Toen ik met mijn cornetje op, voorbij 'n nieuwen tooneel-knecht ging, vroeg deze mij: wie mot je hebben ?"... ik begreep hem, en zei: mijn'mevrouw!"... en wees op mevrouw Kleine, die met den heer Van Maurik stond te praten. Hij bracht me bij haar. Toen nu V. M. merkte wat er aan de hand was, heeft hij zoo onbedaarlijk gelachen, dat het aanstekelijk was voor de feheele omgeving. Den volgenden avond reeg ik bloemen van hem, met z'n kaartje waarop stond: voor het meisje van mevr. Kleine." Waar zat nu die goedheid in, zal u zeggen, hè? Nu, Hij huldigde even goed mevr. de Leur, die Stijntje speelde, een heel klein rolletje, en dat vonden wij juist zoo lief van hem. Zoo ook met Francoises opstel", het stuk, zoo u weet, had veel succes, maar Fietje Bosch moest in een der couranten erg het loodje leggen. Dat was iets voor Van Maurik, hij vond het zoo treurig voor haar en had zoo met haar te doen, dat ze het zich zoo aantrok, dat hij haar den volgenden avond 'n prach tige mand bloemen zond, met 'n allerhartelijkst briefje er bij, en ziet u dat zijn dingen die men nooit vergeet, niet? CHRISTINE POOLMAN. 't Is waarachtig een jongea." Uit Uit het Volk".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl