Historisch Archief 1877-1940
1432
DE AMSTERDAMMER
A°. 1904.
WEEKBLAD VOOK NEDEELAND
O :n. cL e r redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?van. CT. IDIE
uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afeonderlyke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/«
Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capacines tegenover bet Grand Café, te Parijs.
Zondag 4 December.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer ? 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prija per regel U 35 Pfennig.
INHOUD-.
VAN VfiBBE EN VAN NABIJ: In de goede
rchting Eoelischandalen in Deli. Eene wonderlijke
benoeming, door E. Militaire uitgaven, door O.
Een nieuwe noodkreet, door P. KUNST EN
LETTEREN: Hnziek in de hoofdal»'), do»r Ant.
Averkamp. Goethe's Faust en Willem Boyaards,
door I E. Jr FEUILLETON: De Tarwe wreekt
zich", door Frank Norris. VOOR DAME3 :
Jobanna van Wonde,t,(met portret), door Caprice.
Kinderlectuur, door B. BymhoJt. Allerlei, door
Caprice. Meubelen en Metaalwerk, II, (met
afbeelding), door B. Vf. P. Jr. Theophile
de Bock, t. (met portiet), door J. W. N. C.
Dyserinck. f. (met portret), door J. H. B
LETTERKUNDE: Van een rflk leven, door prof dr
L Knappert. Okke Tannema, door E. Heimans.
UIT DE NATÜUB: door E. Heimans. FINAN
CIËLE ES ECONOMISCHE KRONIEK, door D.
Btigter. Boekaankondiging. INGEZONDEN.
DAMBUBBIEK. ADTERTENTIEN.
JUSTUS VAN MAUEIK. f
Wij kunnen onze lezers
mededeelen, dat een Commissie in
wording is, welke zich. ten doel
stelt de talrijke lezers van Van
Maurik's geschriften de gelegen
heid te openen, mede te werken
tot het stichten van een eenvou
dig huldeblijk op zijn graf. In 't
volgend nummer hopen wij de
namen dezer Commissieleden
te kunnen vermelden.
In de goede richting.
Wij hebben nog weder in ons nummer
van 20 November ten duidelijkste uiteen
gezet, dat de wederindiening der Hooger
Onderwijs-wet na de rste-Kameront
binding, een victorie voor Dr. Kuyper is,
hem door de liberalen zelf bezorgd, wijl
zij in gebreke zijn gebleven, de wet
door amendeering aannemelijk temaken.
Zoo dikwijls hebben wij op zulk een
pogen van niet-kerkelijke zijde aange
drongen, dat het overbodig mag heeten,
nogmaals dit punt toe te lichten.
Thans echter smaken wij het genoegen
een stem te hporen, die zich verklaart
voor een houding, welke, ware zij bij
de eerste behandeling van het ontwerp
aangenomen, de positie der
niet-kerkelijken, ook bij het mislukken van haar
streven, zuiverder en dus ook sterker
gou hebben gemaakt.
Het Handelsblad schrijft in zijn num
mer van 25 November, na de
mededeeling dat de Savornin Lohman thans zijn
motie:
De Kamer, van oordeel, dat het
wenschelijk is de bevoegdheid tot het
bekleeden van openbare betrekkingen en het
uitoefenen van beroepen niet uitsluitend
te verbinden aan den uitslag van
universitare examens, gaat over tot de orde van
den dag"
Leeft ingetrokken:
Toch kan niet worden ontkend, dat er
een zeer nauw verband bestaat tusschen het
weder ingediend ontwerp en de motie. De
bedoeling van deze was: invoering van Staats
examens gelijk reeds voor de geneeskundige
bevoegdheden bestaan. Daarin het is bij
de beraadslagingen duidelijk gebleken
werd door velen een afdoend middel gezien
om de bezwaren die n tegen de bestaande
regeling n tegen de voorgedragene gerezen
zyn, weg te nemen. De Minister Kuyper had
bij de voorbereiding het denkbeeld ter sprake
gebracht en met de Commissie van rappor
teurs besproken en het was enkel wegens
redenen van opportuniteit op zijde gesteld
Nu door de ontbinding der Eerste Kamer
de goedkeuring van het ontwerp als zeker
mag worden aaagenomen, behoort toch door
de tegenstanders te worden beproefd de ern
stige nadeelen die zij er van duchten, zoo
veel doenlijk te keeren. Het middel, door
de motie-Lohman bedoeld, kan daartoe zeker
leiden. Daarom verdient het bij het nieuwe
onderzoek dunkt ons ernstige over
weging, of niet ook de motie, en dan in
duidelijker bewoordingen, nu door de tegen
standers van het ontwerp, behoort te worden
aanhangig gemaakt. Of nog beter, een amen
dement wordt voorgedragen dat de invoering
van de nieuwe bepalingen op de bijzondere
universiteiten opschort tot een regeling der
Staatsexamens is tot stand gebracht. Al
moge de kans groot zijn dat de meerderheid
dit verwerpt, in den tegenwoordigen stand
van de zaak behoort nog al het mogelijke
te worden gedaan om het gevreesde kwaad
te temperen."
Wat ons betreft, de opmerking, dat
het bij de beraadslagingen duidelijk is
gebleken", dat in de invoering van een
staats-examen door vele (liberalen) een
afdoend middel werd gezien, om de be
zwaren n tegen de bestaande regeling
n tegen de voorgedragene weg te nemen,
zij is voor ons niet weinig verrassend.
Wij meenen, dat zelfs de ne stem, die
bij het afdeeling-onderzoek in de Eerste
Kamer zich in dezen geest heeft doen
hooren, bij de openbare behandeling ver
stomd is. En de liberale pers ... men
moet zich maar eens herinneren, hoe de
N. Bolt. Ct. zulke examens bestreden
heeft. Voor om staat Prof. Van Geer,
die in 't Vaderland in deze richting wees,
zoo goed als alleen.
Maar wij wenschen hierop niet verder
in te gaan. Alleen zouden we aan de
slotwoorden van het door ons geciteerde,
nog willen toevoegen, waar gesproken
wordt van het temperen van het kwaad
hoe men niet uit het oog mag verliezen,
dat het geenszins uitsluitend behoorde
te gaan om het temperen van het kwaad,
maar wel allereerst om de billijkheid te
betrachten, tegenover de Vrije Universi
teit, welke gedwongen is bij de Open
bare Universiteit, bij hare mededingers
en bestrijders dus, voor hare leerlingen
het eind-diploma met den effectus civilis
te verwerven.
Weet nu het Handelsblad zijn
partijgenooten warm te maken voor dit zijn
inzicht, en de niet-kerkelijken alzoo te
bekeeren van de dwaling huns weegs,
dan zal het o. i. zijn geestverwanten een
grooten dienst hebben bewezen, daar dan
toch bij het eind van den strijd over de
Hooger Onderwijs-wet zal moeten erkend
worden, dat de liberalen ten slotte zich
bereid hebben betoond het onrecht te
niet te doen.
Zoo zullen, u aar de kerkelijken toch
het ontwerp onveranderd durven aannemen,
dezen en niet hun tegenstanders als de
schuldigen voor de kiezers staan.
Dit is van .den aanvang af voor ons
het standpunt geweest, dat de liber.de
partij, trots de professoren-oppositie onder
de leiding van den zoo ontactischen v. d.
Vlugt, had behooren in te nemen.
Indien het werkelijk daartoe komt, zul
len wij ons niet weinig verheugen, en ten
zeerste den zedelijken moed waardeeren,
beseffende hoe moeilijk het is, -voor een
politieke partij of voor een groep van
personen, in 't openbaar van front te
veranderen.
Koelischandalen in Deli.
Zoo is het in de Kamer dan eindelijk
tot een ernstig debat over de koelie
schandalen gekomen. Terwijl men in
Nederland langen tijd de houding heeft
aangenomen, in en buiten de Kamer, als
zou het wel gelukken deze afgrijselijke
geschiedenis dood te zwijgen is toch,
zooals het zoo menigmaal gaat, de Waar
heid uit den put gerezen. Tiet valt niet
langer te ontkennen, in Deli waren, en
waarschijnlijk moeten wij zeggen, zijn
koelie-schandalen aan de orde van den
dag. Eere den Minister, die het beeld
ten minste half ontsluierd heeft. Ten
minste half want geheel durft ook
Z.Exc. het niet aan.
liet rapport van Rhemrev kan niet
gepubliceerd worden, heet het. Het is
te begrijpen, dat men den indruk, dien
de lezing eenerofficieele beschrijving van
slavernij-toestanden in Neêrlands Indië,
zoo langen tijd geduld en ontkend, maakt,
niet alleen voor hier te lande, maar ook
voor het buitenland, vreest. Eu dan het
lot, dat zaovelen zou wachten, wanneer
in een moreel zóó diep gezonken maat
schappij als de Delische, de namen en
getuigenissen der aanklagers en verhoor
den niet langer verborgen bleven in de
duisternis der geheime stukken!
Toch dient men daartoe te komen, al
zou men dan ook eene door daartoe
aanf e wezen kamerleden bewerkte editie van
at boek der schandalen ontvangen,
opdat er iets meer licht worde.verspreid
over een zaak, die tot velerlei maat
regelen ter herstel van Neêrlands naam
als koloniale mogendheid moeten leiden.
Want hierom gaat het, Neêrlands eer staat
pp het spel. Wij hebben dit meermalen
in het licht gesteld, al wilde men
niet hooren. In Indiëweet men toch
reeds veel van wat het rapport behelst,
en na de uitlatingen van den Minister
hebben de zwartste vermoedens recht
van bestaan.
In Deli zelf, is de hooghartige ver
oordeeling van den heer v. d. Brand niet
langer aan het woord. De heer D(een)
wist den 27 April reeds uit Amsterdam
te seinen, dat het Rapport een ongunstigen
indruk maakt, met deze telegrafische
opmerking daarbij: Toch meent men dat
de harde behandeling der koelies onbe
wust plaats heeft, wijl het rechtvaardig
heidsgevoel bedenkelijk is afgestompt."
Dat onbewust" is kostelijk! In de
DeliCourant van 26 Mei werd dit door den
seiner als volgt toegelicht. Het metier
maakt iemand soms slecht.
Mr Rhemrev's rapport wekt de vrees
op dat zoo'n physiologisch proces maar
al te vaak bij den Deli-planter te
constateeren valt. De aanklacht van Mr. v. d.
Brand, dat sommige planters, en hun aantal
is grooter dan ik vermoedde. j. e loodzaakt
a's zij zijn om te werken met redelooze
(sic.) wezens als de koelies meestal zijn,
alle kijk op wat recht of onrecht is, ten slotte
verliezen, is door Mr. Rhemrev's onderzoek
bevestigd. Het recht van den koelie op een
menschwaardig bestaan en een faire behande
ling is soms (sic.) vertrapt, zonder dit iemand
er zich om bekreunde.
Menig administrateur was er zoo gewend
aan geraakt zijn eigen rechter te zijn, menig
emploiee strafte en beboette zoo naar eigen
welgevallen, dat de koelies, niet altijd en niet
overal, maar toch nu en dan(!) aan be
straffingen en willekeur blootstonden, zonder
dat het iemand inviel in zich zelf af te dalen
en zich de vraag te stellen, of wat hij deed
of zag gebeuren, wel thuis behoorde in eene
beschaafde maatschappij Velen vonden het
zoo een van zelf iets, zoo gewoon en van
zelfsprekend dat zelfs de onmiddellijke chefs
er onkundig van bleven. 1)
Dit geconstateerd afwezig zijn bij menig
planter van het gevoel,, dat men iets
onrechtvaardigs deed en een strafbaar feit beging,
is almee de treurigste indruk, ditn de lezing
van het rapport achter laat, zei me mijn
zegsman. Het wijst op een bedenkelij k moreel
herünterkommen, waaraan in het belang van
den planter zelf zoo spoedig mogelijk einde
dient gemaakt. Een ieder die het wel meent
met Deli, moet hieraan meehelpen."
Dit moreel Herünterkommen,"heeft nu
de oud-minister Creraer, Directeur der
Deli-Couraut, van zijn redacteur geleerd,
en er het nood l ge gebruik van gemaakt.
Hot is ons plan niet thans, nu we de
Handelingen nog niet gelezen hebben,
o p het in de Kamer gevoerde debat in te
gaan, alleen willen wij hier herinneren
aan do lezing van den heer Kooreman,
oud-resident der Oostkust van Sumatra,
die even voor de verschijning van
v. d. Brand's brochure, uit Indiëterug
gekeerd, volstrekt niets van een moreele
inzinking had bespeurd, maar zijn publiek
verzekerd heeft, dat het heden bij het
verleden vergeleken, toen de planters
nog meer baas waren en nog minder
werdongecontróleerd, een grooten vooruit
gang te constateeren bood. Wanneer die
inzinking dus begonnen moet zijn, zal
de heer Cremer nader dienen aanwijzen.
Voorloopig bepalen wij ons tot het
volgende: Allereerst een woord van hulde
aan den Minister, die de hand aan den
ploeg heeft geslagen, en de beteekenis
heeft erkend van mr. v. d. Brand's
optreden. A/V. v. d. Brand" zoo lezen
wij in het verslag, heeft een goed,
nie-nschlievend werk gedaan door de aandacht oj>
de toestanden in Deli te vestigen, en ais
liij daarvoor tegenicerkeiir/ heeft
onderronden, was die tegenwerking allerminst
rerdiend."
Welnu wat Mr. v. d. Brand onder
vonden heeft, is voldoende bekend. Men
heeft, zooals 't meestal gaat, wan
neer men met de zaak verlegen zit, op
alle mogelijke wijze den persoon aange
vallen; men heeft hem uit de sociëteit
geworpen, uit de samenleving gestooten,
men heeft hem zijn brood ontnomen, ge
boycot, zoodat hij Deli verlaten moest.
Maar deze man heeft zijn Vaderland,
de Koloniën en de Koelies een buiten
gewoon grooten dienst bewezen. De lof
hem nu door den minister gegeven, is
ten volle verdiend; want welke zwakheid
of- overdrijving men ook zou meenen hem
ten laste te mogen leggen, hij wist dat
hij zich blootstelde aan alle denkbare
pogingen, om hem zedelijk en ook finan
cieel ten gronde te richten.
Nu dit laatste gelukt is, heeft hij, hoe
zeer de woorden van den minister ook
te waardeeren zijn, aan nog iets andt r;
behoefte, op nog iets beters recht dan
een' eervolle vermelding in de kamer.
Rust, na de verklaring van den minister,
niet de plicht op de Regeering, door
de een of' andere staatsbetrekking in
Tndiëof hier te lande, hem aan te bieden,
hem althans ten deele schadeloos te stellen
voor het doorgestane leed, en de geleden
benadeeling? De ijver, delbekwaamheid,
de menschlievendheid van een man als
v. d. Brand mogen niet ongebruikt blij
ven in een land met koloniën, als het
I) Xota bsne: het onbewuste, het van
zelfsprekende verborgen zij voor hun chsfs!
onze, dat zoo zeer behoefte heeft aan
moedige, ambtenaren.
Laat de regeering nu eens toonen, dat
het zijn verdienstelijke mannen te loonen
weet. Dit zal een goeden indruk maken
in het binnen- en in het buitenland.
* *
Nu wij dit schrijven, doet het ons
genoegen ook te mogen gewagen van
een hulde nog door een ander ontvangen.
Wij denken hierbij aan de woorden van
de Waal Malefijt tot den heer v. Kol
gericht. Een antirevolutionair die niet
schroomt een socialist te huldigen, eert
hiermee ook zichzelf. Welk kamerlid
kan met meer zelfvoldoening op dat
debat terugzien, dan v. Kol, die zoo dik
wijls had gewaarschuwd, zich zóó veel
aan Indiëgelegen had laten zijn ? Zeker,
het is gewoonte in vele bladen, dezen
afgevaardigde als een overdrijver, een
slecht ingelicht spreker, een soort van
wildzang voor te stellen. Zeer ten on
rechte, meenen wij. Ongetwijfeld, iemand
zóó vaardig tot spreken, vergist zich wel
eens, maar hoe weinig talrijk zijn de mis
slagen in vergelijking met de rake klap
pen die hij uitdeelt ? Ook in deze zoo
veel beteekenende koelie-schandalen-zaak
heeft hij de eer van het parlement ge
red. De heer v. Kol is niet van onze
richting, en naar den vorm van spreken
geenszins de man, die onze bewonde
ring wekt; maar tien zulke trouwe, geest
driftige en onverschrokken volksverte
genwoordigers, het ware er niet n te
voor ons parlement.
Eene wonderlijke benoeming.
De Minister van Oorlog heeft bij
schrijven d.d. 19 Juli 19(34 een overzicht
do«n toekomen aan. de Tweede Kamer
betrekkelijk de ontwerp-organisatie en
garnizoensindeeling van het
Nederlandsche leger op grond van de gewijzigde
Militiewet en de Landweerwet.
Een breed opgezet betoog, dat deze
ontwerp-organisatie alles bij het oude
laat, dat onze veel te ingewikkelde en
omslachtige legerindeeling gehandhaafd
blijft, dat tal van kostbare en nuttelooze
legerinstituton behouden worden, en dat,
bij aldien ooit in oorlogstijd de organisatie
op haar deugdelijkheid mocht worden
getoetst, een catastrophe onvermijdelijk
zou plaats hebben, is een even weinig
loonende arbeid, nis een pogen om tegen
over de voorgestelde organisatie een
andere te stellen, die deze nadeelen mist.
Het Zwitsersche Militaire Departement
noodigt elk uit tot medewerking aan den
opbouw van het federaal defensie-instituut.
Te onzent legt de militaire autoriteit elk
niet-officieel voorstel tot verhooging onzer
weerkracht, schouderophalend naast zich
neer. En in de Tweede Kamer - het
werd nog onlangs in dit blad zeer juist
opgemerkt is geen doelbewust stre
ven naar verbetering en bezuiniging
in zake onze weerkracht te land en ter
zee hier en in de koloniën.
Maar nu Staatsblad 124, 1904, een
ongezochte gelegenheid biedt om in het
bestek van een weekblad-artikel te wijzen
op het gemis aan organisatorisch beleid
in zake onze landmacht, benut ik deze.
Eerst door het herhaaldelijk wijzen op
fouten, ontstaat het streven naar ver
betering.
* *
*
Het Staatsblad, dat ik hiervoren aan
haalde, geeft een van de Vele uitvoerings
maatregelen, betrekkelijk een bekende
wet. Het vermeldt o. m. dat in tijden
van oorlog of oorlogsgevaar de comman
dant der Vesting-artillerie in de provinciën
Friesland, Groningen en Drenthe het
militair gezag zal uitoefen, bedoeld in de
wet van 23 Mei 1899 (Staatsblad No. 128),
de zoogenaamde wet regelende den Staat
van Oorlog en den Staat van beleg.
Wonderlijk is deze benoeming!
De Commandant der Vesting-artillerie
is, naar luid van het boek Instructiën"
(voor de verschillen ie militaire autori
teiten), de eenige autoriteit in den lande
te wiens bureele alle bescheiden aan
wezig zijn, die op de verdediging der
onderscheidene liniën en stellingen be
trekking hebben. Hij is belast met al
datgene wat raakt de oplegging en het
onderhoud van het voor hare verdedi
ging benoodigde omvangrijke materieel;
hij heeft in vredestijd onder zijn bevelen
al het personeel der artillerie, dat in de
liniën en stelingen in oorlogstijd moet
optreden en is voor aanvoering, opleiding
en oefening er van in eerste instantie
verantwoordelijk.
En nu bovendien in aanmerking ge
nomen het officieel gewicht dat te onzent
nog altijd aan de verdediging van liniën
en stellingen wordt gehecht, en het in
gewikkelde en sterk gecentraliseerde
vesting-artillerie apparaat, mag worden
fetuigd, dat zoo iemand bij de
verediging van dat liniën- en stellingen
complex (de Vesting Holland) in oorlogs
tijd niet kan worden gemist, het wel
deze Commandant is, de Commandant
der Vesting-Artillerie.
En juist deze autoriteit, die naar luid
van zijn instructie juist meer dan eenig
andere zich op de hoogte heeft kunnen
en moe'en stellen van alles wat de
ververdediging der Vesting Holland be
treft, juist deze autoriteit, die meer dan
eenig ander in den lande in tijd van
vrede heeft deelgenomen aan de voor
bereiding dezer verdediging, juist deze
autoriteit de Commandant der
VestingArtillerie wordt in tijden van oorlog
of oorlogsgevaar zoover mogelijk van de
liniën en stellingen verwijderd.
Hij gaat naar Friesland, Groningen
en Drenthe.
Wonderlijk, te wonderlijker in aanmer
king genomen, de taak, die den benoemde
in het Noorden van ons land wacht.
Het is een kenmerkend verschijnsel
te onzent in elke instructie voor eenige
militaire autoriteit, dat nimmer scherp
en helde* de te vervullen taak is voor
geschreven. Dit geldt ook voor de
autoriteit, die in tijden van oorlog of
oorlogsgevaar in eenig landsgedeelte het
militair gezag uitoefent bedoeld in ar
tikel 7 der wet, regelende den staat van
oorlog en den staat van beleg.
Ik heb uit de verschillende bepaliugen
betrekkelijk de uitvoering der wet afge
leid, dat die taak drieërlei is.
l o. Uitoefening van het burgerlijk
bestuur i. c. in de drie Noordelijke pro
vinciën ;
2o. de regeling en leiding van den
etappendienst aldaar ten behoeve van het
veldleger; en'
3o. de locale verdediging.
De richtige uitvoering van deze taak
in oorlogstijd eischt wel vóór alles bekend
heid met plaatselijke toestanden en ver
houdingen, benevens een zekere mate van
vertrouwdheid meten «inzien bij de bevol
king en de verschillende bestuursorganen.
Ten slotte een deugdelijke voorbereiding
in vredestijd.
De taak moet dus worden opgedragen
aan een officier, die in vredestijd ter
plaatse verblijf houdt, regelmatig met do
verschillende autoriteiten in aanraking
komt en zich in vredestijd geheel wijden
kan aan de voorbereiding van de in
oorlogstijd te vervullen t;iak.
Hoe kan nu die taak worden opge
dragen taan een militaire autoriteit,
die zijn geheelen diensttijd precies buiten
de drie provinciën heeft doorgebracht,
wiens standplaats in het gunstigste geval
is geweest Zwolle, juist aan de grens?!
Aan een militaire autoriteit, die in vredes
tijd een taak vervult denkbaar zoover
mogelijk afwijkend van die, welke hem in
oorlogstijd wacht, aan een militaire
autoriteit, wien het beslist aan elke ge
legenheid ontbroken heeft, om zich in
vredestijd ook maar in eenig opzicht voor
te bereiden voor de zware taak, die hem
in oorlogstijd op de schouders wordt
gelegd!
Men staat hier eenvoudig voor een
onoplosbaar raadsel. Aanvankelijk dacht
ik aan een zetfout in het Staatsblad.
En nu moet men nog weten, dat een
hoogst rationeele en afdoende oplossing
van het vraagstuk aan welke militaire
autoriteiten in tijden van oorlog of oor
logsgevaar in de verschillende landsge
deelten het militaire gezag ware op te
dragen, voor het grijpen ligt.
*
* *
Ten slotte nog dit.
Afgescheiden van de vraag, welke
militaire autoriteit in tijden van oorlog
of oorlogsgevaar met het milittir gezag
in eenig landsgedeelte bekleed zal worden,
die autoriteit moet ter richtige uitvoe
ring van zijn taak over hulporganen,
over een staf beschikken. Aanwijzing
van dit personeel is en wordt algemeen
te onzent bij alle regelingen van
oorlogsorganisatiën steeds vergeten. Een ver
zuim, dat in geval van mobilisatie tot de
schromelijkste gevolgen leiden moet.
Is er thans aan gedacht? Giat de
Commandant der Vesting-Artillerie in
tijden van oorlog of oorlogsgevaar
heelemaal alleen naar het Noorden ? Of gaat
een staf, gaat hulppersoneel mede, en
zoo ja, welk? Of wacht dit den Com
mandant der Vesting-Artillerie in het
Noorden op? Het Koninklijk Besluit in
Staatsblad 124, 1904, vermeldt daarom
trent niets, evenmin de Ministerieele
Beschikking dd. 12 Augustus 11. II
Afdeeling no. 159, waarbij het Besluit
te kennis van de Landmacht is gebracht.
E.