Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD TOOR NEDERLAND
No. 1432
geringe verdienste. Want ook
piet oppervlakkige Nederlanders, ten
«feite bereid rechtvaardig te oordeelen over
uitnemend een zoon van bun volk, viel
bjj tijden zwaar eene verklaring te vinden
voor schijnbare tegenstrijdigheden en voor
overgangen van 't eene stadium in 't anderf,
wsarvan de motieven wel in 't duister leken
te liggen. Ons met lichte hand medenemend
op fefjnea weg, toont d. 1. 8. ons
Beets'Byroniaansche wereldsinart als eene vertooning,
waarbij 't zoo diep niet fat en van welker
geneziig de Camera een schitterend en logisch
«eer verklaarbaar teeken was; toont ons dat
Het dierbare", in de vroomheid van den Heem
steder predikant niet was iets aangenomens,
maar natuurlijk en aanwezig van den beginne
bjj dezen Paulus, die nooit immers een aulus
was j doet ons zien, dat de breuk met Groen
en diens partij lag in bet karakter van den
man, rol ?waardigheid en zelfbeheersching,
geneigd tot stilheid en waardeering en die ?
in iemand als Van der Brugghen zijn vollen
geestverwant vond. Eet hoofdstuk over Heem
stede, misschien het beste in het boek, schijnt
mjj daarom voor de kennis van Beets' geestes
leven zoo welgeslaagd, omdat ook zjj, die, als
?ehrijver dezes, van het ware christendom
«ich eene andere voorstelling maken, toch die
Heemsteder jaren thans zoo goed zullen be
grijpen en er zich rullen kunnen indenken.
fin zoo zjjn er hier vele andere bladzijden,
die m$ zooveel pogingen schijnen om mis
verstand uit den weg te ruimen. Bestond
het misverstand al niet overal; bet kon geen
kwaad de waarheid nog eens te onderstreepen.
Leest wat bier over de Camera wordt gezegd,
die toch immers eene periode in en niet het
besluit'van dit schrij Versieven ie; over den
.litërairen criticus Beets, wiens oordeel over
een groot aantal echiijvers zoo weinig gekend
en toch niet zonder groote schade
voorb,ijpezien wordt; over den man van veel om
vattende kennis en studie; leest het waardig
pleidooi, onpartijdig en beslist voor den
dichter-predikant en slaat niet over wat tot
verdediging van huiselijke poëzie gezegd wordt.
Er is geen opzettelijk pogen om den lof van
Beets te zingen en bedenkingen worden niet
teruggehouden, toch is het overal openbaar,
dat vriendschap, vereering, geestverwantschap')
bier doorgaande aan 't woord zijn, ja vele
trekken in 't beeld van den geschetste her
innert men zich. ook in dat van den biograaf.
Hier is dan Mcolaas Beets in zijne oprechte
nederigheid en ootmoedige blijdschap, in zijn
fijnen geest en snaaksche luim, in zijn zuiver
taalfevoel, in zijne natuurlijke en diepe vroom
heid, in zijne vaderlandsliefde; hier i» hij met
zjjn verrukkelijk proza en, zyne immers vaak
dichterlijke verzen; hier is hjj in zijn lang, rijk
en gelukkig leven, wel beroofd en beproefd,
maar een huwelijksleven meteen vol zegen en
blijdschap, wat immers het hoogtepunt van
geluk uitmaakt l Hier is hu, de echtgenoot en
vader, de dichter, de taalkenner, de Neder
lander, die zich omtrent zijn moedertaal
verdienstelijk m Akte" (blz. 160) door velen
toemind, door allen geëerd, groot van invloed
op veler ontwikkeling, Hildebrand en
Nicorfcas Beéts, een man op wien zyn volk trotsch
is. En wie deze biografie leest, komt in aan
raking met zeer booge en goede dingen.
Niet als partij man heeft Beets dien invloed
geoefend. Maar behalve wat hij in zijne
onvoljprezen Camera, in zijne verzen, in Stichtelijke
Uren en Yerpoozingen, in redevoeringen en
l«zingeB aan zjjn volk kostelijke geschonken
- heeft .ook zijn omgang is vruchtbaar ge
weest voor velen. Tot zeer velen en onder hen
'uitnemenden beeft hu in betrekking gestaan.
In hun arbeid heeft big belang gesteld, zijn
raad hun niet onthouden, vaak met hen
gewerkt, zijne stem doen hooren. Zoo is zijne
levensgeschiedenis meteen een stuk geschie
denis van hét geestelijk leven onzes lands
gedurende meer dan vijftig jaren. Voor zjjn
biograaf een kolfje naar zijn hand. Want hij
z«lf is in deze stroomingen thuis en doet het
belangrijke naar voren treden. Beets schildert
hu ? Maar daar is Van der Palm en Da Costa
en Groen van Prinsterer en Hasebroek; daar
is het Reveil en de schoolstrijd en het tijd
schrift Ernst en Vrede en de Nijmeegsche
kweekschool en Zetten; daar zijn tal van
namen en gmchriften en gebeurtenissen, eene
lange rij, te «amen eene geschiedenis van het
ten deele nog overbekende,ten deele vergetene,
en, het wordt alles met scherpe trekken naar
voren gebracht. Wie dan dien tijd kennen wil,
vindt hier van zijne gading.
Niet slechts de groote dingen schenkt de la
' 8aussave zijne aandacht, ook kleine tooneeltjes,
schoon h\j de anecdoten vermijdt, teekent hij,
altijd duidelijk, soms kleurig en bevallig. De
bladzijden over Bergman's Ernest Staes, over
de Geyter, over dien brave in Utrecht, die
boos was, dat Beets in 1854 den steek aflegde
en hem begroette met een dag, burger!"
over Van. der Brngghen's schoolideaal, over
Beets te Edinburgh in 1884, over zijne laatste
dagen zij zijn alle in haar soort
voortreffeljjk. Ook de lichte ironie maar hier
begin ik te naderen tot wat ik in dit fraaie
boek niet fraai vind ontbreekt allerminst.
De teekening van Leiden anno 1833, met
Clarisse, met van Hengel, die zou zien of hij
wat op de praeëxistentie vinden kon ; de
her- innering aan die vriendinnen van Beets, die
maar niet gelooven kunnen, dat zulk een
dierbaar" man de Camera schreef, ze worden
gegeven met die lachende ironie, die niet
bitter is, maar zich vermeit in kleine,
menschelyke dwaasheid. t ^
Zoo is dan het hoofddoel van dit boek
bereikt: eene biografie te geven, een man
als Beets waardig, in uitnemenden vorm, even
fijn gedacht als hoog gehouden. Maar zijn
arbeid bracht den schrijver ook in aanraking
met menschen en dingen, die of Beet's sym
pathie niet hadden óf hemzelven antipathiek
zjjn. Natuurlijk, dat dit blijkt. En ook erken
ik de waarheid van vele opmerkingen. Slechts
tegen de manier waarop heb ik bedenking.
Te zeggen, wat dat dan voor eene manier is,
valt niet gemakkelijk, omdat elk adjectief
hier te zwaar klinken zal. Het is niet sar
castisch, niet satyrisch, niet grof, niet hatelijk.
Het z\jn kleine zetjes, om eene uitdrukking
van den schrijver zelven te gebiuiken, fijn
vaak en geestig, maar een weinig schamper,
soms scherp, soms spijtig... ik zoek naar
woorden en vind er geene, die mjj geheel
behagen. Hadden ze moeten worden geschrapt?
Zeker niet als regel, want in vele vindt men
de levensbeschouwing, de richting, de begin
selen, den ganschen man terug, en de toe
komstige biograaf des hoogleeraars zal er
rekening mémoeten houden, om zijn beeld
. juist te schetsen. Ik bedoel niet eene forsche
uitdrukking als Huet's vergiftigde pen"
(blz. 15), want in het daarbedoelde geval staat
Boet inderdaad aan leelijke verdachtmaking
schuldig. Wat toch niet voldoende recht
vaardigt, dat by in dit boek t eiken s een veer
moet laten. Eene zinsnede als de staatsschool,
broeinest van multatuliaansche en
ongcdistische gezindheid" (blz. 145' is een openbare
aanval, slechts in zijne veralgemeening
on?rechtvaaidig, en waartegen de verdedigers van
het beginsel van ons openbaar onderwijs aan
stonds in verzet kunnen komen. Maar het is
de keuze, spelenderwijze, haast ongemerkt
van een enkel woord, eene zinswending. Wjj
hadden vroeger al eens gelezen dat Pot gieter
drensde" om brieven van Huet; hier drei
nen" menschen om het antwoord van Beets
aan Geel (blz 48). Een enkel woord kan zulk
een boozen klank geven. Schoolmeesters
zweren bij Huet". Ieder voelt, dat onderwij
zers' bier hetzelfde, maar vriendelijker zou
hebben gezegd. Met Spijker, den verlichten,
Amsterdamschen dominékon Beets een loopje
nemen." Ja, maar als dan later ook de
Genestet de moderne dominé" heet (blz.
212) in plaats van predikant" dan is er in
die woordkeuze iets pijnlijks voor ons, die
den grooten dichter liefhebben. De klank
doet het hier. Let eens op dat woord .. .aan
kleefde" met voorafgaande stippeltjes boven
aan blz. 152. Niet onwaar alweder, maar
onnoodig cm het aldus 1e zeegen. Hier lees
ik: Ook (men zou geneigd zijn te schrijven
zelfs) met Potgieter waren de betrekkingen
aanvankelijk vriendschappelijk" (blz. 33). Ik
begrip t et noodzakelijke van zoo iets niet:
Potgieter zelf kan zich niet meer verdedigen
en de nagedachtenis van Beets wordt er niet
door gebaat. De Aprilbeweging heet kort
weg voos" (blz. 129). Het adjectief is met
talent gekozen en ten deele niet onjuist, maar
de gansche beweging wordt aldus niet naar
den eisch gewaardeerd. Het heeft den schijn,
alsof ik naar deze woorden heb gezocht; in
waarheid, zijn ze zoo talrijk, dat zij overal
in 't oog vallen. Dat de schrijver geene
reden had om bijzonder vriendelijk te spreken
van de kerkelijk conservatief liberalen van
anno 1845 ligt voor de hand (blz. 90 v.).
Maar zoo zij zondigden, het is bezocht aan
kinderen en kindskinderen en waarom dezen
herinnerd, dat z\j zich niet kunnen vleien
den tijdgeest te leiden (blz. 125)? Zij ver
beelden het zich niet en moeten nog boven
dien de profetie hooren van den dag, dat
de moderne theologie eene antiquiteit zal
geworden z\jn (blz. 212). Ik zeg niet, dat
dit woord hen zooveelkwaad zal doen of dat het
zoo heel erg bedoeld is, maar alleen, dat
zulke prikjes, steekjes, kneepjes toch eigen
lijk dit boek onwaardig zijn. Dat zinnetje,
naar eene gansch andere zijde gericht, over
de mobiel wordende predikanten onder een
christelijk ministerie (blz. 141) is aardig ge
zegd en, nog eens, al zulke trekjes te schrap
pen had den stijl veel minder kleurig ge
maakt. Maar al weder worden een aantal
menschen korzelig, het leidt de aandacht
van Beets af of verbindt zich aan de herin
nering van dit boek. Donders, Opzoomer
en Buys Ballot. Nu de schrijver dit drietal
eenmaal noemd*e, mocht dit geschieden als
op blz. 253 in zinnetjes, die voor mijn ge
voel pijnlijk zijn? De la Saussaye heeft
ernstige bezwaren tegen ons theologisch
hooger onderwijs, tegen de opleiding van
onze aanstaande predikanten. Hij weet, dat
ik sommige {laarvan deel, al wensch ik het
groote beginsel van de tegenwoordige wet
te zien gehandhaafd. In elk geval tegen
blz. 251 heb ik groote bedenkingen, de tegen
stelling tusschen wetenschappelijk en chris
telijk begrijp ik niet en wat van de kerke
lijke hoogleeraren wordt gezegd .. . maar
daarop ga ik niet in, om ook den schijn van
eene oratio pro domo te vermeden. Men
moet bovendien niet alles laten drukken,
wat beter gezegd wordt in een vriendschap
pelijk gesprek tufschen ambt- en stadg
nooten, die elkander dikwijls zien. Daarom
ga ik ook de Jammerlijke achttiende eeuw"
van blz. 188 maar niet verdedigen, wat anders
geen moeilijk werk zou zijn.
Summa summarum: het is jammer dat
dit voortreffelijk boek de drager is geworden
van een aantal min of meer spijtige opmer
kingen. De kern wordt er niet door geraakt.
En Beets heeft er een hem waardig monument
door ontvangen. Dezelfde uitgever heeft in
1903 Dyserinck's boek over Beets van de
pers laten komen (verg. mijne aankondiging
in het Zondagsblad van het N. v. d. D. van
l November 1903). Het gaat minder diep,
maar het een maakt het ander niet over
bodig. Zoo is dan Beets' nagedachtenis
waardig geëerd en professor de la Saussaye
mag met groole dankbaarheid zijn werk aan
zien. De vrucht van zoo uitnemenden arbeid
is blijvend, en hij heeft de natie bizonder
aan zich verplicht. Zijne pen vare voort
over 't papier te gaan. Ook wie niet in alles
denken en voelen als hij, zullen altijd blijde
hun voordeel doen met wat zijn rijke geest
voortbrengt.
Leiden, 10 Nov. 1904. L. KNAPPERT.
Okke Tannema, door C. JOH. KIEYIE.T.
Geïllustreerd door JOBAN BEAAKENSIEK.
Amsterdam, Van Holkema en
Warendorf, ? 2.40, geb. ? 2.90.
Weer een goed jongensboek van Kieviet,
den schrijver van Wilde Bob, Fulco de
Minstreel, de Club van Zessen Klaar, de
Club op Beis e. a.
Wie het verzoek ontvangt, om over een
jongensboek wat te zeggen, moet heel anders
te werk gaan dan bij het recenseeren van een
litterair werk voor volwassenen. In de eerste
plaats immers moet het boek bevallen aan
hen, voor wie bet geschreven is; en dat kan
alleen door proefneming uitgemaakt worden;
verder mogen wij er dan, na lezing, ons eigen
oordeel, onze groot-menschen opinie over
zeggen, maar die raakt het werk alleen in
zooverre, als wij het nuttig of schadelijk heb
ben uit te spreken.
Na 't even doorgebladerd te hebben, heb
ik Okke Tannema aan een paar jongelui ter
lezing gegeven, die al heel wat goeds en
degelijks op 't gebied van kinderlectuur genoten
hadden. Ze lazen 't in een adem uit en 't oor
deel was gunstig: Wel een mooi boek!
Daarmee kan de schrijver al vast tevreden zijn.
Voor kinderen behoeft het thema niet
nieuw of oorspronkelijk te zijn. De verwaar
loosde, schunnig gekleede jongen uit een
vervallen huishouden, die een goed hart en
een goed hoofd blijkt te bezitten ; de
vaderdronkaard, die zich bekeert met behulp van
den zoon, den patroon, de moeder en zich
zelf; de kameraad-verleider die tot misdaad
vervalt en den dood eens dronkaards sterft,
de held die vooruit komt in de wereld,
dat alles is dankbaar materiaal om voor
kinderen te verwerken. Heel goed zijn de
knikker-, vlieger- en voetbal-episodts uitge
werkt ; dat zijn grepen uit het kinderleven,
die ook voor ouder* n interessant zijn ge
maakt. Al konden de samenspraken der groote
menschen natuurlijker van zinsbouw en woor
denkeus zijn, die van de jongens onder elkaar
zijn voor 't grootste deel natuurgetrouw.
Summa summarum :een goed jongensboek,
dik, met groote letter gedrukt, in een mooi
omslag en met eenige keurige illustraties van
Job. Braakensiek. De titelplaat waar een straat
jongen, en nog wel de verkeerde, tegen wil en
dank gemillimeterd wordt door den barbier
en zijn knecht, is al heel mooi ; daaronder
behoefde geen Joh. B. te staan, om te weten
wie dat zoo geteekend heeft.
E. HEIMANS.
UIT DE NATUUR.
LXXXV. Doelmatigheid in den bouw
van plantenorganen.
Ja, wat is er dan eigenlijk niet doelmatig
in de natuur? Zou er wel een orgaan van,,
't 'planten- of dierenlichaam te vinden zijn,
dat niet in overeenstemming is met de functie
die het heeft te verrichten? Soms schijnt het
ons toch wel eens toe, dat het een of ander
in de plant of het dier, indien bet anders
gebouwd'ware, beter aan 't doel zou beant
woorden, dat wil zeggen, meer geschikt zou
zijn, het individu te beschermen, in stand te
houden of voort te planten.
't Is mogelijk dat onze gebrekkige kennis,
onze kortzichtigheid, ons daarbij parten spe
len, denk maar eens aan onze blinde darm
of aan de derde amandel, en dat alles wer
kelijk het beste is, zooals het is, en niet zooals
wij het zouden willen hebben; volmaakte
zekerheid is daarvan niet te krijgen. Maar
door vergelijking van de verschillende vor
men en inrichtingen bij onderscheidene soor
ten, mogen wij, onder voorbehoud van de
mogelijkheid ons te vergissen, weleen enbelen
keer de gegronde bewering uiten dat het
beter, althans voordeeliger voor een plant of
dier zou zijn, indien dit of dat orgaan anders
gebouwd was. Vooral de vergelijking van
oudere en jongere vormen in de natuur geven
daartoe aanleiding.
Nemen we alg voorbeeld van doelmatige
inrichting maar eens een simpel boomblad,
b.v. van een alledaagschen iep of olm.
Om de doelmatigheid van zijn bouw goed
in te zien, moeten we ons eens even herin
neren, welke functies het alzoo te verrichten
heeft. Ten eerste, zooals ieder weet, moet bet
boomblad den boom voorzien van de noodige
koolstof, waaruit hij voor een goed deel be
staat ; denk maar aan de houtskool die er
van komen kan.
Die koolstof neemt het blad op uit het kool
zuur, het bekende gas, dat ook in de lucht
aanwezig is; dat koolzuur dringt door zeer
fijne openingen, de zoogenaamde huidmond
jes, het blad binnen. Nu omgeeft de lucht
wel den geheelen boom, maar het gehalte
aan koolzuur van gewone dampkringslucht
is, hoewel zoo goed als standvastig, zeer ge
ring, ongeveer vier deelen op tienduizend.
Doelmatig is het derhalve, dat de oppervlakte
die met de lucht in aanraking komt, die dus
koolzuur kan opnemen, zeer groot is; der
halve : platte bladeren en dan weinige heel
groote, of anders kleinere in groot aantal.
Veel kleintjes maken hier ook een groote
en het voordeel is licht in te zien; weer en
wind hebben op grootere bladeren meer
vat, zouden veel meer schade aanrichten
dan nu het geval is.
Er is meer dat vooral dunnere bladeren
doelmatig doet zijn. Om uit het zooeven
genoemde koolzuurgas, de koolstof af te
scheiden, heeft het blad de hulp van het
zonlicht noodig; hoe meer licht van boven
kan opgevangen hoe beter; daartoe (ofdaar
door, dat laten wij hier in 't midden) geen
dikke schijfjes of bolletjes, maar de bladmassa
uitgeplet zoo ver het kan; daarbij liefst nog
aan lange zich ver in 't rondspreidende twij
gen om alle bladeren in 't licht te brengen,
of anders aan lange bladstelen, die daartoe
meehelpen.
Kijk maar van boven uit uw venster op
de olmen neer, hoe gedwee hun bladeren zich
voegen en schikken naar elkaar, zoodat elk,
groot of klein, zijn behoorlijke portie licht
ontvangt, 't Lijkt soms wel een moza
ekvloertje ; ook bij lindeboomen, bij klimop,
eschdoorns en platanen is dat vaak op som
mige deelen van de plant heel mooi te zien.
Dus zeer vele, niet te groote, zeer platte
bladeren als dunne schijfjes; maar vol en strak
moeten ze zijn, anders krullen ze om of han
gen ze neer, en 't voordeel gaat verloren.
Daartoe moeten ze uitgespannen worden, net
als de stof op de baleinen van een parasol.
UigenHaann
jVIeabelen, x x x
« « Tapijten.
Inrichten van geheele huizen.
Prijscourant óp aanvraag.
X X Levering franco. X X
Spuistraat 17],
hoek Paleisstraat,
ET ' ^elefoon 6140. _
: x Amsterdam.
MEUBELEN
T A P IJ T E N-BB
METAALWAREN
AARDEWERK
T LANDRÉ-AMSTERDAM
REGUUERSGRACHT-48
En uitgespannen zijn de bladeren werkelijk;
tusschen twee zeer dunne vliesjes, een
bovenen een onderhuidje, liggen de talrijke balei
nen, stevige strengen, die het blad van den
voet tot den top döorloopen; het zijn' de
bladnerven, die wij allen kennen uit den tijd
toen wij nog bladeren itborstelden om in
't themaboek te leggen. Zulke bladgeraam
ten, s^rak en stijf soms nog als reeds de rest
van 't Wad vergaan is, waaien met den voor
jaarswind "dikwijls bij honderden te saam in
een zandkuil of tusschen de diepe hoeken
van een boomvoet.
En die blad-beenderen zijn hol, dat heele
bladgeraamte bestaat uit kanalen, uit huisjes
Zoo hebben we in dien sapstroom in de
holle r rven, die middel en doel ia ? tb gelijk
een buitengewoon geval van doelmatigheid;
dit water dat de cellen steeds vol en bun
wandf T gwpannen houdt, geeft met de stevige
nervei strakheid aan het blad, dat immers zeer
don moet' i'ijn; dat water levert zich zelf
&ls fen deel van 't materiaal, waarujt het
plan^nvoedsel zetmeel en suiker door
het 1,1 ad wordt gevormd; datzelfde water voert
ook uit den bodem de zouten mee, die bij
de vorming v»n verschillende organen noodig
zijn en transporteert het gevormde voedsel
naar de plaatsen waar het verbruikt wordt.
Nu zou bet TJakke, dunne blad zeer slecht
(Uit de geïll. Handleiding voor Natuurlijke Historie. Uitgever W. Versluys).
met stevige wanden; dat is al weer heel doel
matig. Voor de bereiding van het voedsel
van den boom hebben de bladeren behalve
de koolstof, die in het koolzuurgas verbor
gen is water, veel water noodig ; door fijne
huisjes aan de boomwortels dringt het water
binnen en neemt meteen eenige soorten van
zont mee, die in het bodemwater waren op
gelost; dit water stijgt door den stam heen
omhoog in de takken; het dringt tot in de
hoogste en dunste twijgjes door, vandaar in
den bladsteel van elk blad, daaruit in de
nerven die er de uitloopers van zijn; en
dat water komt, door tallooze tnsschenschotjes
heen, ten slofte door de fijnste vertakkingen
van die holle nerven, van 't bladgeraamte
dus, in de blaadjes of celletjes, die er
tusschen liggen, in het zoogenaamde groene
bladmoes. Een aanhoudende stroom is het;
een omgekeerde rivier om zoo te zeggen,
die door den stam omhoog vloeit en in zijn
bronnen uitloopt; daar verdampt het water
en dat verdampen uit de bladeren, waarover
ik al eens vroeger wat verteld heb, houdt
mede den stroom in gang.
tegen windvlagen en zware stortregens be
veiligd zijn, als er niet een stevige nerfrand
rondom liep, die de beide vliezen der onder
en bovenvlakte verbond; bij verreweg de
meeste boombladeren is dat randje ook aan
wezig. By enkele niet; wie in onze groote
parken 's zomers wel eens tropische bananen,
musa's of pisangs heeft zien staan, zal op
gemerkt hebben, dat meestal na een poosje
winderig weer het reuzenblad van terzijde
was ingeseheurd; soms tot op de middennerf
toe, zoodat de lappen er bghingen en het
blad er al heel oflgelukkig en verfomfaaid
uitzag. De bananen nu missen den stevigen
rand van onze loof boomen. Ook het verloop
der nerven werkt niet mee om het banaanblad '
tegen windvlagen te beveiligen. Over de
doelmatigheid van de nervatuur is nog in
ander opzicht wat te zeggen; daarover een
volgenden keer.
E. HEIMANS.
Tentoonstelling1
van
Schilderijen, Aquarellen en Teekeningen
van den Kunstschilder
in de Kunstzalen van
J. J. BIESINO,
MOLENSTRAAT 65, 65« en 67, 's-GRAVENHAGE.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263-283,
t>U de
PRIJS ? T.
Kantoor-Meubelen enz.
J. MEI JERINK MEIJER.
Telefoon SOO«.
ana ?
AfflSTERDAm
AARDEWERK
EM TEGELS
PABRWfFfllERK.
v
ROKIN120..AMSTERDAM
KACHELS-H A ARDEN
HAARDGARNITUREN
zzzENLAMPEN.zm