De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 4 december pagina 8

4 december 1904 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEEBLAD TOOR NEDERLAND No. 1432 geringe verdienste. Want ook piet oppervlakkige Nederlanders, ten «feite bereid rechtvaardig te oordeelen over uitnemend een zoon van bun volk, viel bjj tijden zwaar eene verklaring te vinden voor schijnbare tegenstrijdigheden en voor overgangen van 't eene stadium in 't anderf, wsarvan de motieven wel in 't duister leken te liggen. Ons met lichte hand medenemend op fefjnea weg, toont d. 1. 8. ons Beets'Byroniaansche wereldsinart als eene vertooning, waarbij 't zoo diep niet fat en van welker geneziig de Camera een schitterend en logisch «eer verklaarbaar teeken was; toont ons dat Het dierbare", in de vroomheid van den Heem steder predikant niet was iets aangenomens, maar natuurlijk en aanwezig van den beginne bjj dezen Paulus, die nooit immers een aulus was j doet ons zien, dat de breuk met Groen en diens partij lag in bet karakter van den man, rol ?waardigheid en zelfbeheersching, geneigd tot stilheid en waardeering en die ? in iemand als Van der Brugghen zijn vollen geestverwant vond. Eet hoofdstuk over Heem stede, misschien het beste in het boek, schijnt mjj daarom voor de kennis van Beets' geestes leven zoo welgeslaagd, omdat ook zjj, die, als ?ehrijver dezes, van het ware christendom «ich eene andere voorstelling maken, toch die Heemsteder jaren thans zoo goed zullen be grijpen en er zich rullen kunnen indenken. fin zoo zjjn er hier vele andere bladzijden, die m$ zooveel pogingen schijnen om mis verstand uit den weg te ruimen. Bestond het misverstand al niet overal; bet kon geen kwaad de waarheid nog eens te onderstreepen. Leest wat bier over de Camera wordt gezegd, die toch immers eene periode in en niet het besluit'van dit schrij Versieven ie; over den .litërairen criticus Beets, wiens oordeel over een groot aantal echiijvers zoo weinig gekend en toch niet zonder groote schade voorb,ijpezien wordt; over den man van veel om vattende kennis en studie; leest het waardig pleidooi, onpartijdig en beslist voor den dichter-predikant en slaat niet over wat tot verdediging van huiselijke poëzie gezegd wordt. Er is geen opzettelijk pogen om den lof van Beets te zingen en bedenkingen worden niet teruggehouden, toch is het overal openbaar, dat vriendschap, vereering, geestverwantschap') bier doorgaande aan 't woord zijn, ja vele trekken in 't beeld van den geschetste her innert men zich. ook in dat van den biograaf. Hier is dan Mcolaas Beets in zijne oprechte nederigheid en ootmoedige blijdschap, in zijn fijnen geest en snaaksche luim, in zijn zuiver taalfevoel, in zijne natuurlijke en diepe vroom heid, in zijne vaderlandsliefde; hier i» hij met zjjn verrukkelijk proza en, zyne immers vaak dichterlijke verzen; hier is hjj in zijn lang, rijk en gelukkig leven, wel beroofd en beproefd, maar een huwelijksleven meteen vol zegen en blijdschap, wat immers het hoogtepunt van geluk uitmaakt l Hier is hu, de echtgenoot en vader, de dichter, de taalkenner, de Neder lander, die zich omtrent zijn moedertaal verdienstelijk m Akte" (blz. 160) door velen toemind, door allen geëerd, groot van invloed op veler ontwikkeling, Hildebrand en Nicorfcas Beéts, een man op wien zyn volk trotsch is. En wie deze biografie leest, komt in aan raking met zeer booge en goede dingen. Niet als partij man heeft Beets dien invloed geoefend. Maar behalve wat hij in zijne onvoljprezen Camera, in zijne verzen, in Stichtelijke Uren en Yerpoozingen, in redevoeringen en l«zingeB aan zjjn volk kostelijke geschonken - heeft .ook zijn omgang is vruchtbaar ge weest voor velen. Tot zeer velen en onder hen 'uitnemenden beeft hu in betrekking gestaan. In hun arbeid heeft big belang gesteld, zijn raad hun niet onthouden, vaak met hen gewerkt, zijne stem doen hooren. Zoo is zijne levensgeschiedenis meteen een stuk geschie denis van hét geestelijk leven onzes lands gedurende meer dan vijftig jaren. Voor zjjn biograaf een kolfje naar zijn hand. Want hij z«lf is in deze stroomingen thuis en doet het belangrijke naar voren treden. Beets schildert hu ? Maar daar is Van der Palm en Da Costa en Groen van Prinsterer en Hasebroek; daar is het Reveil en de schoolstrijd en het tijd schrift Ernst en Vrede en de Nijmeegsche kweekschool en Zetten; daar zijn tal van namen en gmchriften en gebeurtenissen, eene lange rij, te «amen eene geschiedenis van het ten deele nog overbekende,ten deele vergetene, en, het wordt alles met scherpe trekken naar voren gebracht. Wie dan dien tijd kennen wil, vindt hier van zijne gading. Niet slechts de groote dingen schenkt de la ' 8aussave zijne aandacht, ook kleine tooneeltjes, schoon h\j de anecdoten vermijdt, teekent hij, altijd duidelijk, soms kleurig en bevallig. De bladzijden over Bergman's Ernest Staes, over de Geyter, over dien brave in Utrecht, die boos was, dat Beets in 1854 den steek aflegde en hem begroette met een dag, burger!" over Van. der Brngghen's schoolideaal, over Beets te Edinburgh in 1884, over zijne laatste dagen zij zijn alle in haar soort voortreffeljjk. Ook de lichte ironie maar hier begin ik te naderen tot wat ik in dit fraaie boek niet fraai vind ontbreekt allerminst. De teekening van Leiden anno 1833, met Clarisse, met van Hengel, die zou zien of hij wat op de praeëxistentie vinden kon ; de her- innering aan die vriendinnen van Beets, die maar niet gelooven kunnen, dat zulk een dierbaar" man de Camera schreef, ze worden gegeven met die lachende ironie, die niet bitter is, maar zich vermeit in kleine, menschelyke dwaasheid. t ^ Zoo is dan het hoofddoel van dit boek bereikt: eene biografie te geven, een man als Beets waardig, in uitnemenden vorm, even fijn gedacht als hoog gehouden. Maar zijn arbeid bracht den schrijver ook in aanraking met menschen en dingen, die of Beet's sym pathie niet hadden óf hemzelven antipathiek zjjn. Natuurlijk, dat dit blijkt. En ook erken ik de waarheid van vele opmerkingen. Slechts tegen de manier waarop heb ik bedenking. Te zeggen, wat dat dan voor eene manier is, valt niet gemakkelijk, omdat elk adjectief hier te zwaar klinken zal. Het is niet sar castisch, niet satyrisch, niet grof, niet hatelijk. Het z\jn kleine zetjes, om eene uitdrukking van den schrijver zelven te gebiuiken, fijn vaak en geestig, maar een weinig schamper, soms scherp, soms spijtig... ik zoek naar woorden en vind er geene, die mjj geheel behagen. Hadden ze moeten worden geschrapt? Zeker niet als regel, want in vele vindt men de levensbeschouwing, de richting, de begin selen, den ganschen man terug, en de toe komstige biograaf des hoogleeraars zal er rekening mémoeten houden, om zijn beeld . juist te schetsen. Ik bedoel niet eene forsche uitdrukking als Huet's vergiftigde pen" (blz. 15), want in het daarbedoelde geval staat Boet inderdaad aan leelijke verdachtmaking schuldig. Wat toch niet voldoende recht vaardigt, dat by in dit boek t eiken s een veer moet laten. Eene zinsnede als de staatsschool, broeinest van multatuliaansche en ongcdistische gezindheid" (blz. 145' is een openbare aanval, slechts in zijne veralgemeening on?rechtvaaidig, en waartegen de verdedigers van het beginsel van ons openbaar onderwijs aan stonds in verzet kunnen komen. Maar het is de keuze, spelenderwijze, haast ongemerkt van een enkel woord, eene zinswending. Wjj hadden vroeger al eens gelezen dat Pot gieter drensde" om brieven van Huet; hier drei nen" menschen om het antwoord van Beets aan Geel (blz 48). Een enkel woord kan zulk een boozen klank geven. Schoolmeesters zweren bij Huet". Ieder voelt, dat onderwij zers' bier hetzelfde, maar vriendelijker zou hebben gezegd. Met Spijker, den verlichten, Amsterdamschen dominékon Beets een loopje nemen." Ja, maar als dan later ook de Genestet de moderne dominé" heet (blz. 212) in plaats van predikant" dan is er in die woordkeuze iets pijnlijks voor ons, die den grooten dichter liefhebben. De klank doet het hier. Let eens op dat woord .. .aan kleefde" met voorafgaande stippeltjes boven aan blz. 152. Niet onwaar alweder, maar onnoodig cm het aldus 1e zeegen. Hier lees ik: Ook (men zou geneigd zijn te schrijven zelfs) met Potgieter waren de betrekkingen aanvankelijk vriendschappelijk" (blz. 33). Ik begrip t et noodzakelijke van zoo iets niet: Potgieter zelf kan zich niet meer verdedigen en de nagedachtenis van Beets wordt er niet door gebaat. De Aprilbeweging heet kort weg voos" (blz. 129). Het adjectief is met talent gekozen en ten deele niet onjuist, maar de gansche beweging wordt aldus niet naar den eisch gewaardeerd. Het heeft den schijn, alsof ik naar deze woorden heb gezocht; in waarheid, zijn ze zoo talrijk, dat zij overal in 't oog vallen. Dat de schrijver geene reden had om bijzonder vriendelijk te spreken van de kerkelijk conservatief liberalen van anno 1845 ligt voor de hand (blz. 90 v.). Maar zoo zij zondigden, het is bezocht aan kinderen en kindskinderen en waarom dezen herinnerd, dat z\j zich niet kunnen vleien den tijdgeest te leiden (blz. 125)? Zij ver beelden het zich niet en moeten nog boven dien de profetie hooren van den dag, dat de moderne theologie eene antiquiteit zal geworden z\jn (blz. 212). Ik zeg niet, dat dit woord hen zooveelkwaad zal doen of dat het zoo heel erg bedoeld is, maar alleen, dat zulke prikjes, steekjes, kneepjes toch eigen lijk dit boek onwaardig zijn. Dat zinnetje, naar eene gansch andere zijde gericht, over de mobiel wordende predikanten onder een christelijk ministerie (blz. 141) is aardig ge zegd en, nog eens, al zulke trekjes te schrap pen had den stijl veel minder kleurig ge maakt. Maar al weder worden een aantal menschen korzelig, het leidt de aandacht van Beets af of verbindt zich aan de herin nering van dit boek. Donders, Opzoomer en Buys Ballot. Nu de schrijver dit drietal eenmaal noemd*e, mocht dit geschieden als op blz. 253 in zinnetjes, die voor mijn ge voel pijnlijk zijn? De la Saussaye heeft ernstige bezwaren tegen ons theologisch hooger onderwijs, tegen de opleiding van onze aanstaande predikanten. Hij weet, dat ik sommige {laarvan deel, al wensch ik het groote beginsel van de tegenwoordige wet te zien gehandhaafd. In elk geval tegen blz. 251 heb ik groote bedenkingen, de tegen stelling tusschen wetenschappelijk en chris telijk begrijp ik niet en wat van de kerke lijke hoogleeraren wordt gezegd .. . maar daarop ga ik niet in, om ook den schijn van eene oratio pro domo te vermeden. Men moet bovendien niet alles laten drukken, wat beter gezegd wordt in een vriendschap pelijk gesprek tufschen ambt- en stadg nooten, die elkander dikwijls zien. Daarom ga ik ook de Jammerlijke achttiende eeuw" van blz. 188 maar niet verdedigen, wat anders geen moeilijk werk zou zijn. Summa summarum: het is jammer dat dit voortreffelijk boek de drager is geworden van een aantal min of meer spijtige opmer kingen. De kern wordt er niet door geraakt. En Beets heeft er een hem waardig monument door ontvangen. Dezelfde uitgever heeft in 1903 Dyserinck's boek over Beets van de pers laten komen (verg. mijne aankondiging in het Zondagsblad van het N. v. d. D. van l November 1903). Het gaat minder diep, maar het een maakt het ander niet over bodig. Zoo is dan Beets' nagedachtenis waardig geëerd en professor de la Saussaye mag met groole dankbaarheid zijn werk aan zien. De vrucht van zoo uitnemenden arbeid is blijvend, en hij heeft de natie bizonder aan zich verplicht. Zijne pen vare voort over 't papier te gaan. Ook wie niet in alles denken en voelen als hij, zullen altijd blijde hun voordeel doen met wat zijn rijke geest voortbrengt. Leiden, 10 Nov. 1904. L. KNAPPERT. Okke Tannema, door C. JOH. KIEYIE.T. Geïllustreerd door JOBAN BEAAKENSIEK. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, ? 2.40, geb. ? 2.90. Weer een goed jongensboek van Kieviet, den schrijver van Wilde Bob, Fulco de Minstreel, de Club van Zessen Klaar, de Club op Beis e. a. Wie het verzoek ontvangt, om over een jongensboek wat te zeggen, moet heel anders te werk gaan dan bij het recenseeren van een litterair werk voor volwassenen. In de eerste plaats immers moet het boek bevallen aan hen, voor wie bet geschreven is; en dat kan alleen door proefneming uitgemaakt worden; verder mogen wij er dan, na lezing, ons eigen oordeel, onze groot-menschen opinie over zeggen, maar die raakt het werk alleen in zooverre, als wij het nuttig of schadelijk heb ben uit te spreken. Na 't even doorgebladerd te hebben, heb ik Okke Tannema aan een paar jongelui ter lezing gegeven, die al heel wat goeds en degelijks op 't gebied van kinderlectuur genoten hadden. Ze lazen 't in een adem uit en 't oor deel was gunstig: Wel een mooi boek! Daarmee kan de schrijver al vast tevreden zijn. Voor kinderen behoeft het thema niet nieuw of oorspronkelijk te zijn. De verwaar loosde, schunnig gekleede jongen uit een vervallen huishouden, die een goed hart en een goed hoofd blijkt te bezitten ; de vaderdronkaard, die zich bekeert met behulp van den zoon, den patroon, de moeder en zich zelf; de kameraad-verleider die tot misdaad vervalt en den dood eens dronkaards sterft, de held die vooruit komt in de wereld, dat alles is dankbaar materiaal om voor kinderen te verwerken. Heel goed zijn de knikker-, vlieger- en voetbal-episodts uitge werkt ; dat zijn grepen uit het kinderleven, die ook voor ouder* n interessant zijn ge maakt. Al konden de samenspraken der groote menschen natuurlijker van zinsbouw en woor denkeus zijn, die van de jongens onder elkaar zijn voor 't grootste deel natuurgetrouw. Summa summarum :een goed jongensboek, dik, met groote letter gedrukt, in een mooi omslag en met eenige keurige illustraties van Job. Braakensiek. De titelplaat waar een straat jongen, en nog wel de verkeerde, tegen wil en dank gemillimeterd wordt door den barbier en zijn knecht, is al heel mooi ; daaronder behoefde geen Joh. B. te staan, om te weten wie dat zoo geteekend heeft. E. HEIMANS. UIT DE NATUUR. LXXXV. Doelmatigheid in den bouw van plantenorganen. Ja, wat is er dan eigenlijk niet doelmatig in de natuur? Zou er wel een orgaan van,, 't 'planten- of dierenlichaam te vinden zijn, dat niet in overeenstemming is met de functie die het heeft te verrichten? Soms schijnt het ons toch wel eens toe, dat het een of ander in de plant of het dier, indien bet anders gebouwd'ware, beter aan 't doel zou beant woorden, dat wil zeggen, meer geschikt zou zijn, het individu te beschermen, in stand te houden of voort te planten. 't Is mogelijk dat onze gebrekkige kennis, onze kortzichtigheid, ons daarbij parten spe len, denk maar eens aan onze blinde darm of aan de derde amandel, en dat alles wer kelijk het beste is, zooals het is, en niet zooals wij het zouden willen hebben; volmaakte zekerheid is daarvan niet te krijgen. Maar door vergelijking van de verschillende vor men en inrichtingen bij onderscheidene soor ten, mogen wij, onder voorbehoud van de mogelijkheid ons te vergissen, weleen enbelen keer de gegronde bewering uiten dat het beter, althans voordeeliger voor een plant of dier zou zijn, indien dit of dat orgaan anders gebouwd was. Vooral de vergelijking van oudere en jongere vormen in de natuur geven daartoe aanleiding. Nemen we alg voorbeeld van doelmatige inrichting maar eens een simpel boomblad, b.v. van een alledaagschen iep of olm. Om de doelmatigheid van zijn bouw goed in te zien, moeten we ons eens even herin neren, welke functies het alzoo te verrichten heeft. Ten eerste, zooals ieder weet, moet bet boomblad den boom voorzien van de noodige koolstof, waaruit hij voor een goed deel be staat ; denk maar aan de houtskool die er van komen kan. Die koolstof neemt het blad op uit het kool zuur, het bekende gas, dat ook in de lucht aanwezig is; dat koolzuur dringt door zeer fijne openingen, de zoogenaamde huidmond jes, het blad binnen. Nu omgeeft de lucht wel den geheelen boom, maar het gehalte aan koolzuur van gewone dampkringslucht is, hoewel zoo goed als standvastig, zeer ge ring, ongeveer vier deelen op tienduizend. Doelmatig is het derhalve, dat de oppervlakte die met de lucht in aanraking komt, die dus koolzuur kan opnemen, zeer groot is; der halve : platte bladeren en dan weinige heel groote, of anders kleinere in groot aantal. Veel kleintjes maken hier ook een groote en het voordeel is licht in te zien; weer en wind hebben op grootere bladeren meer vat, zouden veel meer schade aanrichten dan nu het geval is. Er is meer dat vooral dunnere bladeren doelmatig doet zijn. Om uit het zooeven genoemde koolzuurgas, de koolstof af te scheiden, heeft het blad de hulp van het zonlicht noodig; hoe meer licht van boven kan opgevangen hoe beter; daartoe (ofdaar door, dat laten wij hier in 't midden) geen dikke schijfjes of bolletjes, maar de bladmassa uitgeplet zoo ver het kan; daarbij liefst nog aan lange zich ver in 't rondspreidende twij gen om alle bladeren in 't licht te brengen, of anders aan lange bladstelen, die daartoe meehelpen. Kijk maar van boven uit uw venster op de olmen neer, hoe gedwee hun bladeren zich voegen en schikken naar elkaar, zoodat elk, groot of klein, zijn behoorlijke portie licht ontvangt, 't Lijkt soms wel een moza ekvloertje ; ook bij lindeboomen, bij klimop, eschdoorns en platanen is dat vaak op som mige deelen van de plant heel mooi te zien. Dus zeer vele, niet te groote, zeer platte bladeren als dunne schijfjes; maar vol en strak moeten ze zijn, anders krullen ze om of han gen ze neer, en 't voordeel gaat verloren. Daartoe moeten ze uitgespannen worden, net als de stof op de baleinen van een parasol. UigenHaann jVIeabelen, x x x « « Tapijten. Inrichten van geheele huizen. Prijscourant óp aanvraag. X X Levering franco. X X Spuistraat 17], hoek Paleisstraat, ET ' ^elefoon 6140. _ : x Amsterdam. MEUBELEN T A P IJ T E N-BB METAALWAREN AARDEWERK T LANDRÉ-AMSTERDAM REGUUERSGRACHT-48 En uitgespannen zijn de bladeren werkelijk; tusschen twee zeer dunne vliesjes, een bovenen een onderhuidje, liggen de talrijke balei nen, stevige strengen, die het blad van den voet tot den top döorloopen; het zijn' de bladnerven, die wij allen kennen uit den tijd toen wij nog bladeren itborstelden om in 't themaboek te leggen. Zulke bladgeraam ten, s^rak en stijf soms nog als reeds de rest van 't Wad vergaan is, waaien met den voor jaarswind "dikwijls bij honderden te saam in een zandkuil of tusschen de diepe hoeken van een boomvoet. En die blad-beenderen zijn hol, dat heele bladgeraamte bestaat uit kanalen, uit huisjes Zoo hebben we in dien sapstroom in de holle r rven, die middel en doel ia ? tb gelijk een buitengewoon geval van doelmatigheid; dit water dat de cellen steeds vol en bun wandf T gwpannen houdt, geeft met de stevige nervei strakheid aan het blad, dat immers zeer don moet' i'ijn; dat water levert zich zelf &ls fen deel van 't materiaal, waarujt het plan^nvoedsel zetmeel en suiker door het 1,1 ad wordt gevormd; datzelfde water voert ook uit den bodem de zouten mee, die bij de vorming v»n verschillende organen noodig zijn en transporteert het gevormde voedsel naar de plaatsen waar het verbruikt wordt. Nu zou bet TJakke, dunne blad zeer slecht (Uit de geïll. Handleiding voor Natuurlijke Historie. Uitgever W. Versluys). met stevige wanden; dat is al weer heel doel matig. Voor de bereiding van het voedsel van den boom hebben de bladeren behalve de koolstof, die in het koolzuurgas verbor gen is water, veel water noodig ; door fijne huisjes aan de boomwortels dringt het water binnen en neemt meteen eenige soorten van zont mee, die in het bodemwater waren op gelost; dit water stijgt door den stam heen omhoog in de takken; het dringt tot in de hoogste en dunste twijgjes door, vandaar in den bladsteel van elk blad, daaruit in de nerven die er de uitloopers van zijn; en dat water komt, door tallooze tnsschenschotjes heen, ten slofte door de fijnste vertakkingen van die holle nerven, van 't bladgeraamte dus, in de blaadjes of celletjes, die er tusschen liggen, in het zoogenaamde groene bladmoes. Een aanhoudende stroom is het; een omgekeerde rivier om zoo te zeggen, die door den stam omhoog vloeit en in zijn bronnen uitloopt; daar verdampt het water en dat verdampen uit de bladeren, waarover ik al eens vroeger wat verteld heb, houdt mede den stroom in gang. tegen windvlagen en zware stortregens be veiligd zijn, als er niet een stevige nerfrand rondom liep, die de beide vliezen der onder en bovenvlakte verbond; bij verreweg de meeste boombladeren is dat randje ook aan wezig. By enkele niet; wie in onze groote parken 's zomers wel eens tropische bananen, musa's of pisangs heeft zien staan, zal op gemerkt hebben, dat meestal na een poosje winderig weer het reuzenblad van terzijde was ingeseheurd; soms tot op de middennerf toe, zoodat de lappen er bghingen en het blad er al heel oflgelukkig en verfomfaaid uitzag. De bananen nu missen den stevigen rand van onze loof boomen. Ook het verloop der nerven werkt niet mee om het banaanblad ' tegen windvlagen te beveiligen. Over de doelmatigheid van de nervatuur is nog in ander opzicht wat te zeggen; daarover een volgenden keer. E. HEIMANS. Tentoonstelling1 van Schilderijen, Aquarellen en Teekeningen van den Kunstschilder in de Kunstzalen van J. J. BIESINO, MOLENSTRAAT 65, 65« en 67, 's-GRAVENHAGE. MEUBEL-BAZAR, Singel 263-283, t>U de PRIJS ? T. Kantoor-Meubelen enz. J. MEI JERINK MEIJER. Telefoon SOO«. ana ? AfflSTERDAm AARDEWERK EM TEGELS PABRWfFfllERK. v ROKIN120..AMSTERDAM KACHELS-H A ARDEN HAARDGARNITUREN zzzENLAMPEN.zm

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl