De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 11 december pagina 1

11 december 1904 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1433 DE AMSTERDAMMER Aö. 1904, WEEKBLAD YOOE NEDERLAND Onder redactie Dit nummer bevat een bijvoegsel. J". IDE IKIOO. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOEF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar , » mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0-121/» Bit blad i* verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hst Grand Café, te Parijs. Zondag 11 December. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen ea door alle filialen dezer firma. Be prijs per regel is 35 Pfennig. Yolks-huldeblijk Justus van Maurik. Bij vele vrienden, persoonlijk of in den geest, aanwezig bij Justus vaa Mauriks tcr-aarde-bestelling, rees aanstonds het denkbeeld, dat het gepast zou wezen op het graf van dezen diep betreurden doode een huldeblijk te stichten; en zoo daar een téeken van vriendschap, achting en vereering mocht worden gesteld, dat het een VOLKS-huldeblyk zou behooren te zijn, sprekend van de dankbaarheid der dui zenden, die zich aan Ifeerlands populairsten schrijver verplicht gevoelen. In dit besef, onder den indruk van dit droevig verscheiden, hebben de ondergeteekenden zich tot een commissie vereenigd, om alle belangstellenden uit te noodig«n, door het zendea van een bijdrage, door het vormen van sub-commissies n het medewerken op elke kiesche wijs, hun pogen te doen slagen. Voor dit Volks-huldeblijk ter eere van den man, zóó eenvoudig van hart en zóó innig meelevend met zijn volk, zullen ook de kleinste gaven welkom zijn. H. J. SCHIMMEL, Eere-Voorzitter, Mr. L. H. J. LAMBERT8 HURRELBRINCK, Amsterdam. ARN. JANSEN, Hilversum. Dr. A. KEMPE, Rotterdam. F. SMIT KLEINE, Doorn. W. VAN KORLAAR, Amsterdam. P. J. KROES, Amsterdam. LEON VAN LIER, Amsterdam. -LODEWIJK MULDER, 's Gravenhage. H. A. NUMAN, Amsterdam. W. GL NIEUWEN KAMP, Amsterdam. Bussum. Vooi-Ioopigr Comité: FRIT3 OLIE, Voorzitter, Hilversum. L. Gr. POUW, Penningmeester, Heeren gracht 160, Amsterdam. J. DE KOO, Hilversum. WILLEM OTTO, Amsterdam. J. H. RöSSING, Secretaris, Haarlem. JACOB BATAVIER, Amsterdam. JOH. BRAAKENSIEK, Amsterdam. LOUIS BOUWMEESTER, Amsterdam. G. TEN CATE, Doorn. E. F. EDEN, Amsterdam. P. D. VAN EYSDES, Rotterdam. A. N'. J. FABIUS, Brielle. JOHAN GRAM, 's Gravenhage. J. B. HILLEN, Hilversum. J. J. -VAN HILLE, Zaandam. J. G. W. HOMEIJER, Amsterdam. C. F. VAN DER HORST, Amsterdam. W. G. VAN NOUHUYS, 's Gravenhage. F. G. VAN PESCH, Zwolle. F. A. L. VAN DER PLAS, Amsterdam. A. M. C. VAN DER PLAS, Bussum. G. PORTIELJE, Amsterdam. Dr. E. D. PIJZEL, Amsterdam. Jhr. A. W. G. VAN RIEMSDIJK, Haarlem. M. SPREE, Amsterdam. Jhr. J. H. SCHORER, Buiksloot. L. -J. VELTMAN, Amsterdam. S. WARENDORF Jr., Amsterdam. B. C. E. ZWART, Amsterdam. IIIIIIMIIIIIMrillflIllllllllUllltlltlllllUllllllllillllllllllllllllllllllllllllllUIIIIIIIIIIMtlMIIIIMIIirillll INHOUD: VAX VERRE EN VAN NABIJ : De Ge meente. Naar aanleiding van den brief van Louis Botha, door H. A. Cornelissen. Het leven in de hofatad, door Senior. Brief uit Utrecht, door J. V. Jr. Uitbreiding van Amsterdam, door J. H. W. Leliman. FEUILLETON: De roode Punt, van Israël Zangwill, L KUNST EN LETTEREN: Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp. Teekeningen in Arü, door J. W. N. Een nieuw bruikleenürucker in hetRgks-Museum, door W. Steenhoff. Robert Fruins ver spreide Geschriften, door F. A. B. Maag delijkheid, door J. Steynen, beoordeeld door J. Tersteeg. VOOR DAMES : Moraliteit, door Ehgbertha C. v. d. Mandele, beoordeeld door Vrouwke. Kinderboeken, door N. van Hichtum. Allerlei, door Caprice. Dertig jaren muziek in Holland, door J. W. Enschedé, beoordeeld door J. H. Rössing. Een veiling van munten, door W. Steenhoff. UIT DE NATUUR: deor E. Heimans. FINAN CIEEL OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Uit school- en levenstu'm, door A. R. Klaren, beoordeeld door J. H. Moll. SCHETSJES: De eerste sneeuw, door L v. W. INGEZONDEN. DAMROBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIÈN. De Gemeenten. Er is nu weer druk sprake van Gemeentenood." Waar in de latere jaren dat woord .voortdurendop de lippen is, en op eene be denkelijke abnormaliteit in het gemeentefinancie-wezen wijst, dringt de gedachte zich op, dat er ernstige verkeerdheden in de regeling der gemeente-financiën aan wezig zijn. De quaestie is van zooveel gewicht, omdat de gemeente" aangewezen is als orgaan voor tal van overheidsbemoeiingen van socialen aard, aoodat, wanneer de gemeente in fmancieele zorg zit, die be moeiingen natuurlijk te wenschen over laten. En daar het steeds meer een eisch des tijds zal zijn de sociale gemeente-zorg uit te breiden, dient men het gemeen telijkfinancie-wezen gezond en sterk te maken. Want alleen eene gemeente, waar de financiën in goeden staat verkeeren, kan haar arbeid naar behooren verrichten. Ontbreekt het vele gemeenten, zooals b.v. llllllllllllltlHIlHUtllllllllllllllMllimilllllllllMIIM Amsterdam, aan geld, om zelfs het allernoodwendigste te verrichten, he.t gevolg zal zijn, dat een groot deel der inwoners van het Rijk met verschillende maten zich de overheidsbemoeiingen zien toege meten. Dit nu mag niet zoo zijn. De heer C. U. W. Raedt, bekeud door zijnen arbeid in vroegere jaren op het gebied der rijksbelastingwetgeving, heeft in den laatsten tijd de aandacht ge vraagd voor deze belangrijke quaestie. Van het verschil in financieele gegoed heid der gemeenten sprekende, zegt deze deskundige in zijn laatste artikel in de Dec. aflevering van de Vragen des Tijds : Vreemde toestand! In denzelfden Slaat, waarin den gemeenten eenzelfde plicht is opgelegd, grootendeels als gevolg daarvan: eenerzijds, gemeenten, bij machte, met behulp van matige heffingen, zelfs zonder deze, in alle ruimte aan haar plicht tegenover hare ingezetenen te voldoen; anderzijds, schrille tegenstelliing, tal van ge meenten groot en klein?slechts in staat, met behulp van bovenmatige hellingen, van de aan haar opgelegde taak alleen het aller noodzakelijkste en dit nog gebrekkig ten uitvoer te brengen. In denzelfden : Staat! eenerzijds gemeenten, waar zich het puik van rijkdom heeft ge vestigd en nog steeds vestigt en dientenge volge met een zoo ruim object van directie belastingheffing, dat hare bewoners in Abraharn's schoot leven, en anderzijds gemeenten, waar de minvermogende bevolking de over hand heeft en waar dus de helling van di recte belasting van hetoverige kleinerecjntingent betalende inwoners, tot eene bedenke lijke hoogte moet worden opgevoerd, om, met zorg en angst, zoo even de beide einden der begrooting aan elkaar te krijgen. Wanneer men zich van dezen vreemden toestand rekenschap geeft, gelijk wij vroe ger meermalen in onze artikelen gedaan hebben, dan begrijpt men, dat de nood, waarin tal van gemeenten thans verkee ren, moest komen; hij is een noodzakelijk gevolg van de omstandigheden, waarin die gemeenten verkeeren. In gemeenten, waar gebrek is aan voldoende directe-belasting-objecten dien tengevolge geldnood heerscht, moet, ook volgens den heer Raedt, de rijksoverheid tusschenbeide treden. Voor tal van gemeenten is geen financieel beheer mogelijk, indien zij vanwege haar overgroot aantal min- en onvermogende arbei ders niet door groote bedragen aan indirecte belasting worden geruggesteuiid. In veel grooter mate dan het rijk, moeten naar verhouding de gemeenten op de kurk van accijnsheffing drijven. En in werkelijkheid is het juist andersom. Immers het rijk heft 13 millioen aan rijksinkomstenbelasting, plus G2 millioen aan accijnzen en invoerrechten. Amsterdam bijv. moe£ daarentegen 5 millioen aan hoofdelijken omslag innen, omdat . . . aan de hoofdstad slechts ruim 3 millioen van dien indirecten buit door het rijk wordt toegeschoven. De waarheid kan niet eenvoudiger worden neergeschreven. En wat waarheid is, is niet voor tegenspraak vatbaar. Het i ijk, dat de heffing der accijnzen, in voerrechten en andere indirecte belastingen in den millioenen-omvang onder zich heeft, heeft dien tengevolge zijne verplichtingen. Het heeft zich rekenschap te geven, welke overheidszorgen ten aanzien van het overgroote deel zijner inwoners, die uitsluitend in die heffingen contribueeren het aan zichzelf, welke overheidszergen het aan de gemeenten op de schouders heeft gelegd. En slaat het rijk dan een blik op de diensttakken o.a. onderwijs, armwezen, politie en bestrating, alle aan de financieele verzorging der gemeenten toevertrouwd, dan zal het tot de erkentenis moeten komen, dat bedoelde heffingen in de allereerste plaats hare bestem ming hebben, ooi het gemeentelijk financie wezen te stutten. Een gemeente als Amsterdam en vooral tal van plattelandsgemeenten kunnen zich alleen naar behooren staande houden, indien haar een groot deel der door hare ingezetenen in de rijksjchatkist gestorte millioenen aan op genoemde indirecte heffingen worden geresti tueerd. Zij kunnen er niet buiten. Na dezen opzet is de bestrijding, die de heer Raedt van de meeningen van vier deskundigen geeft, gemakkelijk te vslgen. Het zou dwaasheid zijn te beweren, dat er slechts zoogenaamde" nood is. Deze stelling door den heer Huibert Veth, wethouder van Dordrecht verkon digd, ze is de moeite der weerlegging niet waard. Zij bewijst slechts, dat de heer Areth, den aard en de oorzaak van den gemeentenood niet begrijpt. Wij laten haar daarom buiten verdere be spreking. De meening van den tweeden deskun dige Mr. A. R. Zimmerman, burgemeester van Dordrecht, dat de gemeentenood te bezweren zou zijn door de bestaande uni forme rijksuitkeering op velerlei gebied uit te breiden, is niet houdbaar, omdat de oor zaak van den nood op de noodzakelijk heid wijst, om bij de voorziening in den nood, niet alle gemeeiweu .,, gelijke wijze te behandelen. Te dien aanzien zegt de heer Raedt: ?Uniformiteit is uit den booze. Het heeft geen zin, om gemeenten, welke in weelde Ie yen en geene of nauwelijks belasting" kennen, op gelijke wijze te be handelen als de gemeenten, welke onder de zwaarste heffingen zuchten. Het ij dwaas heid om turf naar het veen te brengen. Behalve dat eene voor alle gemeenten uniforme voorziening geen zin heeft, werkt zij absoluut in de verkeerde richting. Want de nood eener gemeente wordt niet alleen bepaald door de hoegrootheid van het percentage van heffing, doch niet minder beheerscht door het groote verschil in heffing der gemeenten onderling. Een uniforme voorziening draaft er niet toe bij, dat verschil te temperen. En tempe ring moet het doel zijn. Resten nog de heeren Mr. F. S. van Niorop en Mr. Th. Heemskerk. Aan hun oordeel hecht de heer Raedt blijkbaar veel gewicht, omdat het twee leden zijn der Staatscommissie, benoemd om de re geering in zake het gemeente-vraagstuk voor te lichten en omdat het door hen uitgesproken oordeel blijkbaar het oordeel dier commissie is. Beide heeren zijn in hun advies een stemmig en meenen, dat van het rijk de redding moet komen, niet zoo zeer in den vorm eener groote uitkeering, doch door eene wijziging op het gebied der ge meentebelastingen, waardoor de gemeente in staat zal zijn, naar een beter stelsel te heften. Zij zoeken aldus hun heil in 'uitbreiding van het gemeentelijk belas tinggebied. Waar van de gemeenten in nood" sprake is, laat de heer de Raedt zich aldus over deze uitbreiding uit: Uitbreiding harer directi' belastingen waarvan zoovelen den mond vol hebben stuit het kwaad niet. Immers, bijaldien het aanslagbiljet van het kleine contingent directe-belastingbetalenden nog hooger wordt opgevoerd, wordt de nood te intenser. Het geneesmiddel zou slechts strekken, om, als olie op het vuur het kwaad te verergeren. Het is voor mij op dien grond totaal on begrijpelijk, hoe een deskundig persoon als mr. F. S. van Nierop ons vertelt, dat de genieentenood moet worden bezworen, in hoofd zaak, door uitbreiding" van het gemeentelijk belasting gebied. De heer Heemskerk weet al te goed, dat nieuw te scheppen directe heffingen, slechts der welgestelder! gemeenten ten goede komen en dat daarin voor noodlijdende kleine noch groote gemeenten een voldoend element aan wezig is, om, met behulp daarvan, haar krachten te herwinnen. De heer Raedt spreekt zijn verbazing uit, dat de twee heeren, na hun twee jarige studie van het vraagstuk, tot een dergelijke conclusie zijn gekomen. Aan het einde zijner beschouwing zegt de schrijver: Zoolang de Staat, tot de heffiing van accijn zen en invoerrechten aangewezen, in zijn al macht, het zelfzuchtig standpunt blijft in nemen, zich van de opbrengst dier heffingen ad 62 millioen het leeuwenaandeel ad 41 millioen te moeten toeëigenen immers de gemeenten krijgen er slechts 18 millioen van zoolang zal de yerhouding zijner financiën tot die der gemeenten onzuiver blijven, met het noodwendig gevolg, dat het aan tal van groote en kleine gemeenten deze zijn met den vinger aan te wijzen aan financieele kracht ontbreekt, zich staande te houden en op normale wijze te ontwikkelen. Echter, zoodra de Staat, dat standpunt ver latend, de gemeenten in genoemde indirecte heffingen tot op een hooger bedrag doet participeeren ik vroeg slechts 6 a8 millioen in meer de gemeenten dus daarmede voor een gelijk bedrag aan directe belasting ont last en met dat montant zijne eigene directe heffing-m verhoogt, dan zal, door die ver plaatsing van lasten, voor de gemeenten een tijd van verademing aanbreken. De oplossing jvan het vraagstuk verkrijgt op deze wijs een in alle opzichten natuur lijken en gewenschten loop: eene verplaatsing van directe belasting van de gemeenten naar het rijk, dat lot de heffing van directe be lastingen is aangewezen, wijl het met zijne controlemiddelen in staat is, tot eene goede uitvoering dier heffingen te geraken eene, waarbij de alom bestaande fraude den kop wordt ingedrukt. Naar ons voor eenigen tijd uit Den Haag werd medegedeeld, is de Staats commissie nog steeds .aan het cijferen en gaat haar bijna tweejarige arbeid schier alleen in cijfers op. In plaats van voor b.v. een 20 a 30 tal gemeenten als typen een opzet te maken, onderneemt de commissie het nuttelooze werk ? zoo is haar opdracht van alle gemeenten de begrooting uit te pluizen. Wijl diedoellooze arbeid al den tijd in beslag heeft genomen schijnt de «commissie nog tot geen enkel resultaat te zijn gekomen. Ons dunkt dat, waar de gemeentekwaal aan die commissie duidelijk genoeg is blootgelegd, het eindeloos gecijfer geen verder do3l heeft, en slechts er toe bij draagt om het uitbrengen van een rapport der commissie op de lange baan te schuiven. Dit geteuzel is waarlijk al te ergerlijk. Het is duidelijk, dat op deze wijs nog geruimen tijd allerlei uitgaven door het Rijk zullen worden gedaan, voor zaken van veel minder nut en urgentie, dan de redding der gemeente zoodat Amster dam en de vele andere steden en dorpen, die snakken naar het allernoodigste geld, oin zich in overeenstemming met haar waardigheid en ook met de eischen van sociale plichtsvervulling zich te kunnen bewegen, eenvoudig het kind van de rekening blijven. Doch dit zal ook het geval zijn, indien men tot de uitbreiding van het gebied der directe gemeentebelastingen de toe vlucht neemt. Moest dit het redmiddel zijn, we zouden den raad geven de Commissie aan 't eind van haren arbeid niet te ontbinden, daar wij na luttele jaren weder voor hetzelfde, alleen in schijn opgelost, vraagstuk zouden staan. Na zooveel doorgestaan te hebben, mogen de noodlijdende gemeente to :h wel op een beetje spoed... een weinig goeden wil en wat gezond verstand bij de finan cieele dokters rekenen. Naar aanleiding van den brief van Louis Botha. De brief van Louis Bolha, waarin hij pro testeert tegen de grievende beschuldiging hem en zijn volk toegeslingerd door een Xederlandsch Minister van Buitenlandsche Zaken, in een ojlicieel Staatsstuk ? die brief heeft vrij wat ontroering verwekt. Toen des ministers geïncrirnineerde woorden openbaar werden, is er in ons land ook wel reeds iets gemompeld, maar zeer zacht. Eerst thans, nu het protest van Botha, namens hetgansche Transvaalsche volk is ingekomen, nu wij in de Zuid-Afrikaansche pers zien kun nen, hoe diep men daar ginds gegriefd is door de zijdelingsche beschuldiging van onzen minister nu waait er door de gansche Nederlandsche pers een verontwaardigingsstorm, die te heviger is, waar ze zoo lang is ingehouden. Wij kennen geen politiek- of partijbelang groot en ernstig genoeg, dat deswege een verantwoordelijk bewindsman, die zulk een brief (van Botha) verdiende, gehandhaafd zou worden op zijn hooge plaats" schrijft de Xieuwe Courant in een krachtig en zeer waardig geschreven artikel. En de meest aangevallen en minst verdedigde rainisttr van ons kabinet krijgt niet van n maar van tien verschillende kanten den voor de zooveelste maal meer of minder bedektelijk gegeven raad: heengaan. Men denkt aan de anecdote, volgens welke minis ter v. Lynden bij zekere gelegenheid aan president Steyn gevraagd zou hebben, waar om toch de Vrijstaat zich niet buiten den oorlog gehouden had; Steyn zou toen geantwoord hebben: omdat wij dan ons woord gebroken hadden" maar tegelijk keerde hij onzen minister den rug toe. En na diens laatste bewijs van incompetentie, waar de minister een vernietigd en machte loos ter neer leggend volk, een volk, waar mede de Nederlanders jaren in angstige spanning van mede-lijden hebben medegeleefd, een volk dat altijd vóór alles het recht en de wet hoog gehouden heeft, een valsche beschuldiging aanwrijft, zyn wy geneigd de:e anecdote voor waar te houden. Toch verwondert het mij, dat de bladen, die in deze den minister zoo hevig aanvallen, bijna alle van het standpunt uitgaan der Transvalers, van het standpunt van mede lijden, dat een zooveel beproefd volk, wan neer het in zijn verdrukking nog valschelijk beschuldigd wordt, verdient. Mij dunkt, de aanval zou niet minder scherp, en niet min der gerechtvaardigd zijn, wanneer eens dui delijk in het licht ware gesteld, hoe weinig onze minister van Buitenlandsche Zaken op de hoogte moet zijn van Tran .vaalsche toe standen, Transvaalfche geschiedenis en van het Transvaalsche karakter, wanneer hij zulke woorden over hen kon schrijven; hoe weiuig hy de Boeren kennen moet, dat hij hun een intrigne-geest, een samenzwering toedichten kan! Wij behoeven waarlijk in de Boeren geen heele op halve heiligen te zien, en we weten het thans ook wel, dat het menschen zijn als wij, met goede en kwade hoedanigheden; maar n deugd zal niemand, die de Bnerengeschiedenis kent hun ontzeggen: eerbied voor het wettig gezag en nakoming van ge geven beloften. Vroeger hebben zij' der Boeren-regeering trouw gezworen thans hebben zij zich gebogen onder het Engelsche bestuur en men kan er zeker van zijn, dat zij dezen laatsten eed even gord zullen houden als de eerste zoolang ook Engeland zijn eed nakomt. In den Worstelstrijd der Transvakrs" heeft F. Lion Cachet dezen karaktertrek der Boeren aldus juist weergegeven : ... een volk, in de verdrukking geboren, doch uit zóó vrijen bloede, dat het zich altijd en instinctmatig verzet tegen elke poging om het onder een slavenjuk, onverschillig door wien gesmred, te brengen. Dat instinctmatig verzet tegen onrecht en geweld werd echter altijd zóó beheerscht door eerbied voor wet en over heid, dat het zich zelden op revolutionaire wijze openbaarde. In plaats van tegen een Van der Stel de wapenen op te nemen of een bom te werpen voor de voeten van een Van Noot, of zelfs een Plettenberg te laten uit hongeren, hielden de verdrukte Boereu van die dagen vrij kalme bijeenkomsten, waarin de druk der tijdeiijbesproken werd, schre ven zij lange vertoogen en klaagschriften, protesteerden en memoreerden zij met taaie volharding, doch betaalden al dien tijd de drukkendste belasting; lieten zich in boeien slaan en gevangen nemen, in ballingschap zenden, ophangen desnoods, zonder verzet, schoon altijd onder protest. En eerst als dat alles machteloos bleek, als men hun grieven niet wilde onderzoeken, en voor hun klachten geen oor bleek te hebben ; als hun lijdelijk verzet aan lafheid werd toegeschreven en hun eerbied voor de wet aan slaafsche vrees, dan verlieten zij huis ett erve, dan gingen zij trekken om dieper in het land een plaats te vinden, waar men wel blootgesteld was aan tal van ontberingen en gevaren, maar toch in vrijheid leven kon. Het zwaaid werd niet aangegord, het geweer niet opgenomen dan in den uitersten nood en als vrouw of kind tegen gewapende aanvallers moest worden verdedigd." Zoo is het. Toen Hollandsche gouverneurs in de vorige eeuw hen onderdrukten, hebben zij memories en requesten ingediend. En toen dit niet hielp, zijn zij gaan trekken en ver meerderden door hun trek nog het Hollandsch gebied met de districten Swellendam en Graaf Reynet. Toen in het begin der vorige eeuw Engeland hun meester werd en zij de eene drukkende belasting na de andere moesten opbrengen, toen hun dienstbaren door het drijven der zendelingen hun ontnomen werden en de kaft'ers de Boeren-plaatsen vernielden, de families uitmoordden, het vee wegroofden en er voor de Boeren geen hulp scheen te bestaan, toen hebben zij weer gememoreerd, gepetioneerd en vergader l, maar altijd in het openbaar en wreedzaam. En toen het hun duidelijk werd, dat zij ook nu langs vreedzamen en wettelijken weg nog niets zouden verkrijgen, gingen zij weer trekken, de Groote Trek. Een twintigtal jaren later meenden zij in Transvaal" eindelijk de lang-begeerde vrij heid gevonden te hebben. In 1852 was de onafhankelijkheid der Transvaalsche Repu bliek door Engeland erkend. Maar reeds in 1877 wist de erfvijand de" zoogenaamd inhaerent zwakke" republiek in te palmen, door het verraad van Burgers geholpen. Deze annexatie was ongetwijfeld zóó ont bloot van alle recht als eenige daad van Engeland ooit was. En het ware den Boeren niet zwaar gevallen toen dadelijk met geweld den Engelschman er uit te wer pen. Want de Engelsche macht was maar zeer klein in dien tijd. Maar zulk een wijze van optreden lag niet in der Boeren aard. Men vergaderde en hield bijeenkomsten in het openbaar. Men zond deputaties naar Enge land en wachtte dan geduldig. En waaneer de deputatie terug was en niets had verkre gen, dan vergaderde men nog eens en zond nogmaals een deputatie, om in godsnaam toch maar den wettelijken en vreedzamen weg te blijven bewandelen, zoolang mogelijk. En eerst nadat er twee deputaties naar Engeland en n naar Kaapstad waren geweest, na eene memorie aan de Koningin van Engeland, na eene con ferentie met den Hoogen Commissaris Sir Bartle Frère en na nog verscheidene andere pogingen om langs den weg van het recht recht te krijgen, werd het eerste schot te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl