Historisch Archief 1877-1940
1433
DE AMSTERDAMMER
Aö. 1904,
WEEKBLAD YOOE NEDERLAND
Onder redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
J". IDE IKIOO.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDOEF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar , » mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ...... 0-121/»
Bit blad i* verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover hst Grand Café, te Parijs.
Zondag 11 December.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen ea door alle filialen dezer firma. Be prijs per regel is 35 Pfennig.
Yolks-huldeblijk Justus van Maurik.
Bij vele vrienden, persoonlijk of in den geest, aanwezig bij Justus vaa Mauriks
tcr-aarde-bestelling, rees aanstonds het denkbeeld, dat het gepast zou wezen op het
graf van dezen diep betreurden doode een huldeblijk te stichten; en zoo daar een
téeken van vriendschap, achting en vereering mocht worden gesteld, dat het een
VOLKS-huldeblyk zou behooren te zijn, sprekend van de dankbaarheid der dui
zenden, die zich aan Ifeerlands populairsten schrijver verplicht gevoelen.
In dit besef, onder den indruk van dit droevig verscheiden, hebben de
ondergeteekenden zich tot een commissie vereenigd, om alle belangstellenden uit te
noodig«n, door het zendea van een bijdrage, door het vormen van sub-commissies
n het medewerken op elke kiesche wijs, hun pogen te doen slagen.
Voor dit Volks-huldeblijk ter eere van den man, zóó eenvoudig van hart en
zóó innig meelevend met zijn volk, zullen ook de kleinste gaven welkom zijn.
H. J. SCHIMMEL, Eere-Voorzitter, Mr. L. H. J. LAMBERT8
HURRELBRINCK, Amsterdam.
ARN. JANSEN, Hilversum.
Dr. A. KEMPE, Rotterdam.
F. SMIT KLEINE, Doorn.
W. VAN KORLAAR, Amsterdam.
P. J. KROES, Amsterdam.
LEON VAN LIER, Amsterdam.
-LODEWIJK MULDER, 's Gravenhage.
H. A. NUMAN, Amsterdam.
W. GL NIEUWEN KAMP, Amsterdam.
Bussum.
Vooi-Ioopigr Comité:
FRIT3 OLIE, Voorzitter, Hilversum.
L. Gr. POUW, Penningmeester, Heeren
gracht 160, Amsterdam.
J. DE KOO, Hilversum.
WILLEM OTTO, Amsterdam.
J. H. RöSSING, Secretaris, Haarlem.
JACOB BATAVIER, Amsterdam.
JOH. BRAAKENSIEK, Amsterdam.
LOUIS BOUWMEESTER, Amsterdam.
G. TEN CATE, Doorn.
E. F. EDEN, Amsterdam.
P. D. VAN EYSDES, Rotterdam.
A. N'. J. FABIUS, Brielle.
JOHAN GRAM, 's Gravenhage.
J. B. HILLEN, Hilversum.
J. J. -VAN HILLE, Zaandam.
J. G. W. HOMEIJER, Amsterdam.
C. F. VAN DER HORST, Amsterdam.
W. G. VAN NOUHUYS, 's Gravenhage.
F. G. VAN PESCH, Zwolle.
F. A. L. VAN DER PLAS, Amsterdam.
A. M. C. VAN DER PLAS, Bussum.
G. PORTIELJE, Amsterdam.
Dr. E. D. PIJZEL, Amsterdam.
Jhr. A. W. G. VAN RIEMSDIJK,
Haarlem.
M. SPREE, Amsterdam.
Jhr. J. H. SCHORER, Buiksloot.
L. -J. VELTMAN, Amsterdam.
S. WARENDORF Jr., Amsterdam.
B. C. E. ZWART, Amsterdam.
IIIIIIMIIIIIMrillflIllllllllUllltlltlllllUllllllllillllllllllllllllllllllllllllllUIIIIIIIIIIMtlMIIIIMIIirillll
INHOUD:
VAX VERRE EN VAN NABIJ : De Ge
meente. Naar aanleiding van den brief
van Louis Botha, door H. A. Cornelissen.
Het leven in de hofatad, door Senior. Brief
uit Utrecht, door J. V. Jr. Uitbreiding
van Amsterdam, door J. H. W. Leliman.
FEUILLETON: De roode Punt, van Israël
Zangwill, L KUNST EN LETTEREN:
Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp.
Teekeningen in Arü, door J. W. N. Een
nieuw bruikleenürucker in hetRgks-Museum,
door W. Steenhoff. Robert Fruins ver
spreide Geschriften, door F. A. B. Maag
delijkheid, door J. Steynen, beoordeeld door
J. Tersteeg. VOOR DAMES : Moraliteit,
door Ehgbertha C. v. d. Mandele, beoordeeld
door Vrouwke. Kinderboeken, door N. van
Hichtum. Allerlei, door Caprice. Dertig
jaren muziek in Holland, door J. W. Enschedé,
beoordeeld door J. H. Rössing. Een veiling
van munten, door W. Steenhoff. UIT DE
NATUUR: deor E. Heimans. FINAN
CIEEL OECONOMISCHE KRONIEK, door
D. Stigter. Uit school- en levenstu'm,
door A. R. Klaren, beoordeeld door J. H.
Moll. SCHETSJES: De eerste sneeuw,
door L v. W. INGEZONDEN.
DAMROBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIÈN.
De Gemeenten.
Er is nu weer druk sprake van
Gemeentenood."
Waar in de latere jaren dat woord
.voortdurendop de lippen is, en op eene be
denkelijke abnormaliteit in het
gemeentefinancie-wezen wijst, dringt de gedachte
zich op, dat er ernstige verkeerdheden
in de regeling der gemeente-financiën aan
wezig zijn.
De quaestie is van zooveel gewicht,
omdat de gemeente" aangewezen is als
orgaan voor tal van overheidsbemoeiingen
van socialen aard, aoodat, wanneer de
gemeente in fmancieele zorg zit, die be
moeiingen natuurlijk te wenschen over
laten.
En daar het steeds meer een eisch des
tijds zal zijn de sociale gemeente-zorg
uit te breiden, dient men het gemeen
telijkfinancie-wezen gezond en sterk te maken.
Want alleen eene gemeente, waar de
financiën in goeden staat verkeeren, kan
haar arbeid naar behooren verrichten.
Ontbreekt het vele gemeenten, zooals b.v.
llllllllllllltlHIlHUtllllllllllllllMllimilllllllllMIIM
Amsterdam, aan geld, om zelfs het
allernoodwendigste te verrichten, he.t gevolg
zal zijn, dat een groot deel der inwoners
van het Rijk met verschillende maten
zich de overheidsbemoeiingen zien toege
meten. Dit nu mag niet zoo zijn.
De heer C. U. W. Raedt, bekeud door
zijnen arbeid in vroegere jaren op het
gebied der rijksbelastingwetgeving, heeft
in den laatsten tijd de aandacht ge
vraagd voor deze belangrijke quaestie.
Van het verschil in financieele gegoed
heid der gemeenten sprekende, zegt deze
deskundige in zijn laatste artikel in de
Dec. aflevering van de Vragen des Tijds :
Vreemde toestand!
In denzelfden Slaat, waarin den gemeenten
eenzelfde plicht is opgelegd, grootendeels als
gevolg daarvan: eenerzijds, gemeenten, bij
machte, met behulp van matige heffingen,
zelfs zonder deze, in alle ruimte aan haar
plicht tegenover hare ingezetenen te voldoen;
anderzijds, schrille tegenstelliing, tal van ge
meenten groot en klein?slechts in staat,
met behulp van bovenmatige hellingen, van
de aan haar opgelegde taak alleen het aller
noodzakelijkste en dit nog gebrekkig
ten uitvoer te brengen.
In denzelfden : Staat! eenerzijds gemeenten,
waar zich het puik van rijkdom heeft ge
vestigd en nog steeds vestigt en dientenge
volge met een zoo ruim object van directie
belastingheffing, dat hare bewoners in
Abraharn's schoot leven, en anderzijds gemeenten,
waar de minvermogende bevolking de over
hand heeft en waar dus de helling van di
recte belasting van hetoverige
kleinerecjntingent betalende inwoners, tot eene bedenke
lijke hoogte moet worden opgevoerd, om,
met zorg en angst, zoo even de beide einden
der begrooting aan elkaar te krijgen.
Wanneer men zich van dezen vreemden
toestand rekenschap geeft, gelijk wij vroe
ger meermalen in onze artikelen gedaan
hebben, dan begrijpt men, dat de nood,
waarin tal van gemeenten thans verkee
ren, moest komen; hij is een noodzakelijk
gevolg van de omstandigheden, waarin
die gemeenten verkeeren.
In gemeenten, waar gebrek is aan
voldoende directe-belasting-objecten dien
tengevolge geldnood heerscht, moet, ook
volgens den heer Raedt, de rijksoverheid
tusschenbeide treden.
Voor tal van gemeenten is geen financieel
beheer mogelijk, indien zij vanwege haar
overgroot aantal min- en onvermogende arbei
ders niet door groote bedragen aan indirecte
belasting worden geruggesteuiid. In veel
grooter mate dan het rijk, moeten naar
verhouding de gemeenten op de kurk van
accijnsheffing drijven.
En in werkelijkheid is het juist andersom.
Immers het rijk heft 13 millioen aan
rijksinkomstenbelasting, plus G2 millioen aan
accijnzen en invoerrechten. Amsterdam bijv.
moe£ daarentegen 5 millioen aan hoofdelijken
omslag innen, omdat . . . aan de hoofdstad
slechts ruim 3 millioen van dien indirecten
buit door het rijk wordt toegeschoven.
De waarheid kan niet eenvoudiger worden
neergeschreven. En wat waarheid is, is niet
voor tegenspraak vatbaar.
Het i ijk, dat de heffing der accijnzen, in
voerrechten en andere indirecte belastingen
in den millioenen-omvang onder zich heeft,
heeft dien tengevolge zijne verplichtingen.
Het heeft zich rekenschap te geven, welke
overheidszorgen ten aanzien van het
overgroote deel zijner inwoners, die uitsluitend
in die heffingen contribueeren het aan
zichzelf, welke overheidszergen het aan de
gemeenten op de schouders heeft gelegd.
En slaat het rijk dan een blik op de
diensttakken o.a. onderwijs, armwezen, politie en
bestrating, alle aan de financieele verzorging
der gemeenten toevertrouwd, dan zal het tot
de erkentenis moeten komen, dat bedoelde
heffingen in de allereerste plaats hare bestem
ming hebben, ooi het gemeentelijk financie
wezen te stutten.
Een gemeente als Amsterdam en vooral tal
van plattelandsgemeenten kunnen zich alleen
naar behooren staande houden, indien haar
een groot deel der door hare ingezetenen in
de rijksjchatkist gestorte millioenen aan op
genoemde indirecte heffingen worden geresti
tueerd.
Zij kunnen er niet buiten.
Na dezen opzet is de bestrijding, die
de heer Raedt van de meeningen van
vier deskundigen geeft, gemakkelijk te
vslgen.
Het zou dwaasheid zijn te beweren,
dat er slechts zoogenaamde" nood is.
Deze stelling door den heer Huibert
Veth, wethouder van Dordrecht verkon
digd, ze is de moeite der weerlegging
niet waard. Zij bewijst slechts, dat de
heer Areth, den aard en de oorzaak van
den gemeentenood niet begrijpt. Wij
laten haar daarom buiten verdere be
spreking.
De meening van den tweeden deskun
dige Mr. A. R. Zimmerman, burgemeester
van Dordrecht, dat de gemeentenood te
bezweren zou zijn door de bestaande uni
forme rijksuitkeering op velerlei gebied uit
te breiden, is niet houdbaar, omdat de oor
zaak van den nood op de noodzakelijk
heid wijst, om bij de voorziening in den
nood, niet alle gemeeiweu .,, gelijke wijze
te behandelen.
Te dien aanzien zegt de heer Raedt:
?Uniformiteit is uit den booze.
Het heeft geen zin, om gemeenten, welke
in weelde Ie yen en geene of nauwelijks
belasting" kennen, op gelijke wijze te be
handelen als de gemeenten, welke onder de
zwaarste heffingen zuchten. Het ij dwaas
heid om turf naar het veen te brengen.
Behalve dat eene voor alle gemeenten
uniforme voorziening geen zin heeft, werkt
zij absoluut in de verkeerde richting.
Want de nood eener gemeente wordt niet
alleen bepaald door de hoegrootheid van
het percentage van heffing, doch niet minder
beheerscht door het groote verschil in heffing
der gemeenten onderling.
Een uniforme voorziening draaft er niet
toe bij, dat verschil te temperen. En tempe
ring moet het doel zijn.
Resten nog de heeren Mr. F. S. van
Niorop en Mr. Th. Heemskerk. Aan hun
oordeel hecht de heer Raedt blijkbaar
veel gewicht, omdat het twee leden zijn
der Staatscommissie, benoemd om de re
geering in zake het gemeente-vraagstuk
voor te lichten en omdat het door hen
uitgesproken oordeel blijkbaar het oordeel
dier commissie is.
Beide heeren zijn in hun advies een
stemmig en meenen, dat van het rijk de
redding moet komen, niet zoo zeer in den
vorm eener groote uitkeering, doch door
eene wijziging op het gebied der ge
meentebelastingen, waardoor de gemeente
in staat zal zijn, naar een beter stelsel
te heften. Zij zoeken aldus hun heil in
'uitbreiding van het gemeentelijk belas
tinggebied.
Waar van de gemeenten in nood"
sprake is, laat de heer de Raedt zich
aldus over deze uitbreiding uit:
Uitbreiding harer directi' belastingen
waarvan zoovelen den mond vol hebben
stuit het kwaad niet. Immers, bijaldien het
aanslagbiljet van het kleine contingent
directe-belastingbetalenden nog hooger wordt
opgevoerd, wordt de nood te intenser. Het
geneesmiddel zou slechts strekken, om, als
olie op het vuur het kwaad te verergeren.
Het is voor mij op dien grond totaal on
begrijpelijk, hoe een deskundig persoon als
mr. F. S. van Nierop ons vertelt, dat de
genieentenood moet worden bezworen, in hoofd
zaak, door uitbreiding" van het gemeentelijk
belasting gebied.
De heer Heemskerk weet al te goed, dat
nieuw te scheppen directe heffingen, slechts
der welgestelder! gemeenten ten goede komen
en dat daarin voor noodlijdende kleine noch
groote gemeenten een voldoend element aan
wezig is, om, met behulp daarvan, haar
krachten te herwinnen.
De heer Raedt spreekt zijn verbazing
uit, dat de twee heeren, na hun twee
jarige studie van het vraagstuk, tot een
dergelijke conclusie zijn gekomen.
Aan het einde zijner beschouwing zegt
de schrijver:
Zoolang de Staat, tot de heffiing van accijn
zen en invoerrechten aangewezen, in zijn al
macht, het zelfzuchtig standpunt blijft in
nemen, zich van de opbrengst dier heffingen
ad 62 millioen het leeuwenaandeel ad 41
millioen te moeten toeëigenen immers de
gemeenten krijgen er slechts 18 millioen van
zoolang zal de yerhouding zijner financiën
tot die der gemeenten onzuiver blijven, met
het noodwendig gevolg, dat het aan tal van
groote en kleine gemeenten deze zijn met
den vinger aan te wijzen aan financieele
kracht ontbreekt, zich staande te houden en
op normale wijze te ontwikkelen.
Echter, zoodra de Staat, dat standpunt ver
latend, de gemeenten in genoemde indirecte
heffingen tot op een hooger bedrag doet
participeeren ik vroeg slechts 6 a8 millioen
in meer de gemeenten dus daarmede voor
een gelijk bedrag aan directe belasting ont
last en met dat montant zijne eigene directe
heffing-m verhoogt, dan zal, door die ver
plaatsing van lasten, voor de gemeenten een
tijd van verademing aanbreken.
De oplossing jvan het vraagstuk verkrijgt
op deze wijs een in alle opzichten natuur
lijken en gewenschten loop: eene verplaatsing
van directe belasting van de gemeenten naar
het rijk, dat lot de heffing van directe be
lastingen is aangewezen, wijl het met zijne
controlemiddelen in staat is, tot eene goede
uitvoering dier heffingen te geraken eene,
waarbij de alom bestaande fraude den kop
wordt ingedrukt.
Naar ons voor eenigen tijd uit Den
Haag werd medegedeeld, is de Staats
commissie nog steeds .aan het cijferen en
gaat haar bijna tweejarige arbeid schier
alleen in cijfers op. In plaats van voor
b.v. een 20 a 30 tal gemeenten als
typen een opzet te maken, onderneemt
de commissie het nuttelooze werk ? zoo
is haar opdracht van alle gemeenten de
begrooting uit te pluizen. Wijl
diedoellooze arbeid al den tijd in beslag heeft
genomen schijnt de «commissie nog
tot geen enkel resultaat te zijn gekomen.
Ons dunkt dat, waar de gemeentekwaal
aan die commissie duidelijk genoeg is
blootgelegd, het eindeloos gecijfer geen
verder do3l heeft, en slechts er toe bij
draagt om het uitbrengen van een rapport
der commissie op de lange baan te
schuiven.
Dit geteuzel is waarlijk al te ergerlijk.
Het is duidelijk, dat op deze wijs nog
geruimen tijd allerlei uitgaven door het
Rijk zullen worden gedaan, voor zaken
van veel minder nut en urgentie, dan de
redding der gemeente zoodat Amster
dam en de vele andere steden en dorpen,
die snakken naar het allernoodigste geld,
oin zich in overeenstemming met haar
waardigheid en ook met de eischen van
sociale plichtsvervulling zich te kunnen
bewegen, eenvoudig het kind van de
rekening blijven.
Doch dit zal ook het geval zijn, indien
men tot de uitbreiding van het gebied
der directe gemeentebelastingen de toe
vlucht neemt. Moest dit het redmiddel
zijn, we zouden den raad geven de
Commissie aan 't eind van haren arbeid
niet te ontbinden, daar wij na luttele
jaren weder voor hetzelfde, alleen in schijn
opgelost, vraagstuk zouden staan.
Na zooveel doorgestaan te hebben,
mogen de noodlijdende gemeente to :h wel
op een beetje spoed... een weinig goeden
wil en wat gezond verstand bij de finan
cieele dokters rekenen.
Naar aanleiding van den brief
van Louis Botha.
De brief van Louis Bolha, waarin hij pro
testeert tegen de grievende beschuldiging
hem en zijn volk toegeslingerd door een
Xederlandsch Minister van Buitenlandsche
Zaken, in een ojlicieel Staatsstuk ? die brief
heeft vrij wat ontroering verwekt. Toen des
ministers geïncrirnineerde woorden openbaar
werden, is er in ons land ook wel reeds iets
gemompeld, maar zeer zacht. Eerst thans,
nu het protest van Botha, namens
hetgansche Transvaalsche volk is ingekomen, nu
wij in de Zuid-Afrikaansche pers zien kun
nen, hoe diep men daar ginds gegriefd is
door de zijdelingsche beschuldiging van onzen
minister nu waait er door de gansche
Nederlandsche pers een
verontwaardigingsstorm, die te heviger is, waar ze zoo lang is
ingehouden. Wij kennen geen politiek- of
partijbelang groot en ernstig genoeg, dat
deswege een verantwoordelijk bewindsman,
die zulk een brief (van Botha) verdiende,
gehandhaafd zou worden op zijn hooge plaats"
schrijft de Xieuwe Courant in een krachtig
en zeer waardig geschreven artikel. En de
meest aangevallen en minst verdedigde
rainisttr van ons kabinet krijgt niet van
n maar van tien verschillende kanten den
voor de zooveelste maal meer of minder
bedektelijk gegeven raad: heengaan. Men
denkt aan de anecdote, volgens welke minis
ter v. Lynden bij zekere gelegenheid aan
president Steyn gevraagd zou hebben, waar
om toch de Vrijstaat zich niet buiten
den oorlog gehouden had; Steyn zou toen
geantwoord hebben: omdat wij dan ons
woord gebroken hadden" maar tegelijk
keerde hij onzen minister den rug toe. En
na diens laatste bewijs van incompetentie,
waar de minister een vernietigd en machte
loos ter neer leggend volk, een volk, waar
mede de Nederlanders jaren in angstige
spanning van mede-lijden hebben
medegeleefd, een volk dat altijd vóór alles het recht
en de wet hoog gehouden heeft, een valsche
beschuldiging aanwrijft, zyn wy geneigd de:e
anecdote voor waar te houden.
Toch verwondert het mij, dat de bladen,
die in deze den minister zoo hevig aanvallen,
bijna alle van het standpunt uitgaan der
Transvalers, van het standpunt van mede
lijden, dat een zooveel beproefd volk, wan
neer het in zijn verdrukking nog valschelijk
beschuldigd wordt, verdient. Mij dunkt, de
aanval zou niet minder scherp, en niet min
der gerechtvaardigd zijn, wanneer eens dui
delijk in het licht ware gesteld, hoe weinig
onze minister van Buitenlandsche Zaken op
de hoogte moet zijn van Tran .vaalsche toe
standen, Transvaalfche geschiedenis en van
het Transvaalsche karakter, wanneer hij
zulke woorden over hen kon schrijven; hoe
weiuig hy de Boeren kennen moet, dat hij
hun een intrigne-geest, een samenzwering
toedichten kan!
Wij behoeven waarlijk in de Boeren geen
heele op halve heiligen te zien, en we weten
het thans ook wel, dat het menschen zijn als
wij, met goede en kwade hoedanigheden;
maar n deugd zal niemand, die de
Bnerengeschiedenis kent hun ontzeggen: eerbied
voor het wettig gezag en nakoming van ge
geven beloften. Vroeger hebben zij' der
Boeren-regeering trouw gezworen thans
hebben zij zich gebogen onder het Engelsche
bestuur en men kan er zeker van zijn, dat
zij dezen laatsten eed even gord zullen houden
als de eerste zoolang ook Engeland zijn
eed nakomt.
In den Worstelstrijd der Transvakrs" heeft
F. Lion Cachet dezen karaktertrek der Boeren
aldus juist weergegeven : ... een volk, in de
verdrukking geboren, doch uit zóó vrijen
bloede, dat het zich altijd en instinctmatig
verzet tegen elke poging om het onder een
slavenjuk, onverschillig door wien gesmred,
te brengen. Dat instinctmatig verzet tegen
onrecht en geweld werd echter altijd zóó
beheerscht door eerbied voor wet en over
heid, dat het zich zelden op revolutionaire
wijze openbaarde. In plaats van tegen een Van
der Stel de wapenen op te nemen of een
bom te werpen voor de voeten van een Van
Noot, of zelfs een Plettenberg te laten uit
hongeren, hielden de verdrukte Boereu van
die dagen vrij kalme bijeenkomsten, waarin
de druk der tijdeiijbesproken werd, schre
ven zij lange vertoogen en klaagschriften,
protesteerden en memoreerden zij met taaie
volharding, doch betaalden al dien tijd de
drukkendste belasting; lieten zich in boeien
slaan en gevangen nemen, in ballingschap
zenden, ophangen desnoods, zonder verzet,
schoon altijd onder protest. En eerst als dat
alles machteloos bleek, als men hun grieven
niet wilde onderzoeken, en voor hun klachten
geen oor bleek te hebben ; als hun lijdelijk
verzet aan lafheid werd toegeschreven en
hun eerbied voor de wet aan slaafsche vrees,
dan verlieten zij huis ett erve, dan gingen zij
trekken om dieper in het land een plaats te
vinden, waar men wel blootgesteld was aan
tal van ontberingen en gevaren, maar toch
in vrijheid leven kon. Het zwaaid werd niet
aangegord, het geweer niet opgenomen dan
in den uitersten nood en als vrouw of kind
tegen gewapende aanvallers moest worden
verdedigd."
Zoo is het. Toen Hollandsche gouverneurs
in de vorige eeuw hen onderdrukten, hebben
zij memories en requesten ingediend. En toen
dit niet hielp, zijn zij gaan trekken en ver
meerderden door hun trek nog het Hollandsch
gebied met de districten Swellendam en Graaf
Reynet. Toen in het begin der vorige eeuw
Engeland hun meester werd en zij de eene
drukkende belasting na de andere moesten
opbrengen, toen hun dienstbaren door het
drijven der zendelingen hun ontnomen werden
en de kaft'ers de Boeren-plaatsen vernielden,
de families uitmoordden, het vee wegroofden
en er voor de Boeren geen hulp scheen te
bestaan, toen hebben zij weer gememoreerd,
gepetioneerd en vergader l, maar altijd in
het openbaar en wreedzaam. En toen het
hun duidelijk werd, dat zij ook nu langs
vreedzamen en wettelijken weg nog niets
zouden verkrijgen, gingen zij weer trekken,
de Groote Trek.
Een twintigtal jaren later meenden zij in
Transvaal" eindelijk de lang-begeerde vrij
heid gevonden te hebben. In 1852 was de
onafhankelijkheid der Transvaalsche Repu
bliek door Engeland erkend. Maar reeds in
1877 wist de erfvijand de" zoogenaamd
inhaerent zwakke" republiek in te palmen,
door het verraad van Burgers geholpen.
Deze annexatie was ongetwijfeld zóó ont
bloot van alle recht als eenige daad van
Engeland ooit was. En het ware den
Boeren niet zwaar gevallen toen dadelijk
met geweld den Engelschman er uit te wer
pen. Want de Engelsche macht was maar
zeer klein in dien tijd. Maar zulk een wijze
van optreden lag niet in der Boeren aard.
Men vergaderde en hield bijeenkomsten in
het openbaar. Men zond deputaties naar Enge
land en wachtte dan geduldig. En waaneer
de deputatie terug was en niets had verkre
gen, dan vergaderde men nog eens en zond
nogmaals een deputatie, om in godsnaam toch
maar den wettelijken en vreedzamen weg te
blijven bewandelen, zoolang mogelijk. En eerst
nadat er twee deputaties naar Engeland en n
naar Kaapstad waren geweest, na eene memorie
aan de Koningin van Engeland, na eene con
ferentie met den Hoogen Commissaris Sir
Bartle Frère en na nog verscheidene andere
pogingen om langs den weg van het recht
recht te krijgen, werd het eerste schot te