De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 11 december pagina 10

11 december 1904 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO E NEDERLAND. No. 1433 *128H tot 170 vooruit. De laatste en hoogste koers ia 1903 was 101 >i en 119K. Dit is- een der weinige suikerondernemingen, die ook in de slechte jaren dividend uit keerde en daarbij voor het vormen van een flinke reserve- zorgde. In de voorafgaande &? jaren was het divi dend gemiddeld 7 pCt. 0Deze maatschappij heeftop Ja va vijf fabrie ken, die in het afgeloopen jaar alle met succes werkten. Zij produceerden 464 dui zend picols, die ruim 27 millioen opbrachten. Daar de gemiddelde prjjs met betrek king tot dien van 1902 van ? 5.09 tot ? 5.90 steeg, kon de fabriek een meerdere winst van ruim 3 ton boeken. De netto- winst is bijna 510 duizeni gulden. Aan de aandeelhou ders is 10 pCt. dividend uitgekeerd. Het per ceel dessa Kepeteugan en de inventaris van hef kantoor te 'sGravenhage zijn tot op ? l afgeschreven. Moest op de suikerondernemin gen zelve, de op de balans zijn aangewezen voor een waarde van 2.4 millioen niets worden afge schreven? De reserve is evenwel zeer groot. Behalve de gewone stortiuij van 10 pCt. der winst, by de statuten bepaald, is aau de reserve nog extra toegevoegd een bedrag van ruim n ton. De reserve is dan ruitn 1.64 millioen groot! Is dut niet belegd? Wel zie ik op de balans prolohgatiën voor 489 duizend gulden, doch dit was, volgens de toelichting op de balans, slechts een tijdelijke belegging. De kasmiddelen en prolongatiën ruim 9 ton groet, waren op 31 Dec. jl. voldoende om het dividend van 10 pCt. te betalen on de verdere stortingen te doen. De oogst van het loopende jaar zou reeds voor goeden prijs zijn verkocht. En de directie ziet ook de toekomst van de Java-suikerindustrie met vertrouwen tegemoet, maar is toch voorzichtig genoeg om te wijzen op de omstandigheid, dat de suiker in alle werelddeelen wordt geproduceerd, en daardoor de vraag naar Java-suiker betrekkelijk niet bij zonder groot .is. Britsch-Indiëvraagt evenwel Teel Java-suiker, van superieure kwaliteit. En om die te kunnen leveren moet de installatie van een der fabrieken daarvoor worden inge richt. De directie stelt in 't verslag van 1903 voor, daartoe over te gaan, hetgeen een uitgaaf van ongeveer n ton zal vorderen. Zij ver wacht evenwel dat dit bedrag over de eerste 2 jaren zal worden teruggewonnen. Het dividend over 1902 was 6 pCt. 'k Ontving Plan tot oprichting van de N. V. Scheveningen's Haven- en visscherijbedrijf', waarvan het kapitaal twee millioen gulden zou bedragen. Het stuk is zeer optimistisch gesteld. De veelbelovende cijfers zouden ietwat te con troleeren zijn indien een overzicht was gege ven van de uitkomsten der ondernemingen, die als inbreng voor de nog op te richten maatschappij zullen dienen. De redactie is hier en daar wat nai'ef. Bijvoorbeeld: men vergete niet, dat daaraan (bedoeld wordt een enorm groot victualiën winkelmagazijn) te Scheveningen een kolossaal groote behoefte bestaat, om de eenvoudige reden dat er totaal gemis aan is." Z< a men niet evengoed kun nen zeggen: omdat er totaal gemis aan is, is er groot behoefte aan. Eerste Hypotheekbank m. of z. L., 's-Grarenhage. Vplgende week. D. te Hengeloo. 'k Durf niet aanraden. K. te W. b. D. H. D. de Vos's Wekelijksche Uitlotingficonrant, financieel week blad. Uit school- en levenstuin, A. R. KLAREN'. Zutphen, W. J. Thieme Cie. Een bundel verzen, eenvoudig, zoowel van taal als van inhoud. Verwacht geen voort brengselen eener hooggestemde lier, geen wereldsmart, geen liefdepijn, geen kracht eener onbegrepen ziel; neen, 't zijn veeleer alledaagsche dingen vele helaas! te alledaagsch, zie VIII Wijd gaapt de deur der kroeg", of XXVI Drinkerskind" of XXXIII die den echrjjver zijne stof leverden. Het is dus niet zoe erg verwondelijk, dat de taal dikwijls weinig dichterlijk is ; niet zeer practisch b. v. klinken regels als deze (V): Ik bulderde met een woordenpraal Ala was ik een oude korperaal"; niet mooi en niet juist; oude korperaals hebben het in den regel misschien in bulderen Ter gebracht, maar niet in wat men woor denpraal" pleegt te noemen. Men denkt onwille keurig aan een stoplap evenals in II (Lente): Zie hoe hij het leven hervindt; Het toovert weer kleur op zijn wangen Het bruist weer in heerlijk verlangen, Naar al wat dóór liefde hem bindt." Er zijn zelfs goede, zeer goede regels in ; b. v. in datzelfde Lente" : Het milde alzegenend licht Lokt teedere leventjes buiten". of XXXIII. tot een kind, dat hongerig naar school gaat : Maar, ventje, zeg, trots je soezerig hoofd, Het weëe gevoel in je maag, Toch moet de goedheid der heeren geloofd, Je krijgt geestelijk brood vandaag''. Maar al geeft dit boekje geen hooge kunst, wat trouwens de schrijver met loffelijke bescheiden heid erkent niet te kunnen, toch zal menigeen van hen, voor wie het blijkens het motto bestemd is, dit berijmde proza met genoegen lezen, want hij zal er uit leeren kennen een ernstig man, die gevoel heeft voor het echoone tegen 't zomernacht-blauw donk'ren fel de forsche boomen" enz. een diep besef van zijne hooge roeping als onderwijzer opvoeder van het volkskind moogt ge zijn; gezegend recht, zoo in uw leeft het streven om heel uw hart aan 't kleine volk te geven" in groote liefde voor hen die aan zijne zorgen zijn toevertrouwd. J. H. MOLL. NIEUWE UITGAVEN. Schoonheids- en kunstonderwijs voor het volk". Hervorming van het tekenonderwijs, door J. D. Eos, leeraar aan de Academie van Beel dende Kunsten te 's-Gravenhage. Aan allen die het onderwijs liefhebben. 's-Gravenhage, J. C. F. Carrière. Schoolbaden door Dr. J. DE GROOT. Uitge geven door de Afdeeling 's Graveuhage der der Zuid-Hollandsche Vereen. Het Groene Kruis", 's Gravenhage, De Swart & Zoon. HE.TSJES De eerste sneeuw, Met mijn voeten op het haardijzer zat ik en las. De met elke seconde toenemende scheme ring had mij, zonder dat ik mij n lektuur staakte, eerst het boek links, toen rechts, toen weer links en weer rechts doen houden, om niet mijzelf tot schaduw te zijn, want ik zat met mijn rug naar het raam gekeerd, toen een grauw-zwarte duuternis zich schoof als. een muur tusscheu mij en mijn bladzij. Wel was het de maand der vroege avondschemering, doch nu reeds... Om op de klok aan den wand te kunnen zien, moest ik inij ter hal verwege omdraaien op mijn stoel, en daar zag ik voor mijn ramen, zwevend op nauw merk bare luchttrilling, wijkend even, naderend weer, glijdend naar beneden in altijd sneller tempo, duizend en nogmaals duizend breede, witte, donzige vlokken: de eerste sneeuw. Reeds hadden zij zich neergelegd in de wagensporen van den landweg onder mijn venster, waarvoor ik nu stond, verrast. 't Landschap toch, waarop ik het uitzicht heb, had tot nu toe zoo weinig nog vertoond van wat des winters is. Een zeldzaam schoone herfst imnters volgde op den langen zomer. Veel planten in den schoonen tuin tegenover mij hadden nog de groene kleur, en het wel ver zorgde gazon door een rasterwerk van den weg gescheiden moest door zijn malschheid de koeien, die naar de stallen geleid werden, soms hebben doen twijfelen aan de noodzaak daarvan. Nu kleefden aan dat rasterwerk de witte doosjes. Ze bleven er hangen, want er was geen wind, die ze verder voerde. Ook op 't gras lagen ze, de wollige vlokken, en de sprietjes rechtstandig omhoog spietsten er hun smalle zwaarden doorheen, zoodat van overal een groene kleur door het wit kijken kwam en het geheel er uitzag, alsof een door zichtige wade zich over het grasperk had gelegd, een wade te licht en te teer van weetsel om zelfs een grashalm te doen buigen en daardoor golvend, oneffen liggend, zooals zeer fijn lijnwaad dit doet, dat men te bleeken gelegd heeft in den zomertijd. Sneller gingen nog de vlokken vallen, maar in de bovenlucht kwam klaarheid naar gelang de sneeuwlast zich uitstortte. Ik kon verder blikken. Op lariks en taxus lag de witte wol dikker reeds, meer gepakt. De spits beroerde ze nauw, alleen de breede, vooruitstekende waaiers der lagere takken vingen, onbewogen in zelfbewuste kracht, den schoonen last op, die het glanzend groen hunner naalden zoo voordeelig afzette. Daar tusschen en daarboven staken fijne twijgen uit, ontbladerd ten deele. De eiken nog prijkend in rood-bruinen dos, nu ook wit dragend op het bruin, statig en voornaam. Of het de roerloosheid van het geheel is, dat mij dit alles een Tyroolsch berglandschap voor den geest roept, zooals de Brennerpas d.e te aanschouwen geeft? Ik weet het niet. Hier toch zijn geen bergen, geen rotskloven ook, maar de schoonheid is er, de schoonheid van de stilte, van het majestueuse zwijgen, dat zoo luide spreekt tot wien het doordrong, ons wordend tot een wijding. Door 'tkreupelhout heen flikkert een lichtje: de kleine lamp in 't huisje aau 't achterpad. Ik ken de lage woonstee met het belendend schuurtje, 't Lampje schijnt een rood vonkje, dat ergens opblinkt, hel, tusschen veel wit, als een belofte van iets intiems. Soms is het of de sneeuwvallende vlokken het lichtje uit'edoofd hebben, dan vertoont het zich W(i^r, en ik zeg blijde: Het is er! Het is er nog l" Hoog staat het heerenhuis, dat het fraaie park beheerscht, afgeteekend tegen het lucht ruim, dat nog bezwangerd, nog donker is daar. 't Zware dak, wit bedonsd, gelijkt een kasteeltrans vol-geheimenissen, waaruit zullen opvliegen straks witte zwanen, die even zoo vele meiischen waren. Het sneeuwen heeft opgehouden. De donkere wolkenmassa scheidt zich. Hoekig, barok, staan ze. aan 't werk, die wolkenstukken, zonder overgang van zachtere tinten, en plots als een openbaring, noch vermoed, noch voordien, staat daar de lichtende maan ; hoog reeds achter der wolken grauw en 't spel der vlokken heeft zij haar weg gevonden, was zij verrezen in 't Oosten. En nu beschijnt zij 't besneeuwde landschap, dat zij maakt tot een schoonheidssproke. O, hoe blij ben ik buiten te wonen, ook in den winter, en zoo hoog en vrij mijn kamer te hebben, dat ik om mij heen kan zien naar alle kanten, als ik dit wil. Bij mijn studeerlamp zit ik aan mijn schrijf tafel. De gordijnen heb ik hoog opgelaten. Mijn pen ritselt over het papier. De wandklok tikt 21 November. L. v. W. IIIIIIIMIItlMlllllllllltlHMIMIIIIIIItllMlltllltlllMlllltlllMlllllllltMIIIIIIIIIIIIld FaüsHoordracbt. Geachte Redactie. In het laatste nummer van uw weekblad vind ik onder het opschrift: Goetlte'i Faust en Willem Roijaard? een stukje geplaatst, welks schrijver zich achter de mij onbekende initialen J. E. R. verbergt. In dit stukje, dat bedoeld schijnt als eene bespreking mijner Famt-voordracht, word ik door den weinig ridderlijken tegenstander, die den moed om mij met opgeslagen vizier te bestrijden, mist, beschuldigd van een totaal gemis aan piëteit; ik zou (.ioetke's geniale schepping misbruikt hebben, om mijne virtuo siteit in zeggings- en voordrachtfkunst, in ge baren en stembuiging te doen uitkomen ; ik zou bovendien hierm.df het drama geweld hebben aangedaan, daar Faust zich nu e nmaal niet voor een Brand in de Jonge Jan" procéd gebruiken laat. In een noot zegt deze Goethe-kenner ein delijk nog, dat hij de fouten in de voordracht buiten beschouwing laat. Hoe fair, niet waar, van den geachten inzender ! Maar ook hoe jammer voor de lezers van uw blad.' Het spreekt bijna van zelf, dat ik mij er be scheidenlijk voor wachten zal, in eenige dis cussie te treden met den mij onbekenden heer I. E. W. over de wijze waarop men moet voordragen. Bedoelde heer toch behoort klaarblijkelijk tot die buitengewoon begaafde, aan fantaisie zoo over-rijke Hollanders, die de meesterwerken der wereld litteratuur veelal op hun duimpje kennende, van eenige voordracht dier werken onmogelijk anders dan teleurgesteld huiswaarts zullen keeren, daar zij alleen, in de binnenkameren van hun nen geest, al tbzende deze werken steeds zoo veel schooner genoten hebben. Voor deze menschen is mijne voordracht inderdaad niets, en niet eenige verbazing vraag ik mij dan ook af, wrtarom nog telkens lieden van dit slag inij de eer van hun bezoek gunnen. Zij moesten nu toch eindelijk verstandig worden en dit laten. Er zijn, het is mij in eene reeks van jaren van eerlijk, energiek werken gebleken, in Holland ook nog een voudiger menschen, die minder begaafd, minder rijk aan fantaisie dan die alleruitnemendsten onder on?, op wie ik zooeven doelde, met de geniale scheppingen van Goethe, van Shakespoare, van Vondel niet door dagelijkschen omgang zoo vertrouwd geraakt zijn en wien ik door mijne voor drachten, zoo onvolkomen deze ook wezen mogen, inderdaad iets geven kan. Welnu, het zij mij vergund hier overluid te zeggen: voor deze menschen, die zich niet beroemen de allerbeaten, de allerknapsten onder ons te zijn, draag ik voor en hoop ik nog lang te blijven voordragen, n'en dép'.aise den heer T. E. W. en die hem in uitnemendheid van geest, in voortreffelijkheid van inzicht op zijde strevende anderen. Doch geachte redac tie, sta gij mij toe, u tot slot beleefdelijk de vraag te stellen, of het u inderdaad voor komt, geheel gepast te zijn geweest, dat in een blad-van-goeden-toon als het uwe, aan iemand, die zich voor uwe lezers achter, naar ik meen, onbekende initialen verschuilt, ge legenheid geboden werd om op zoo opper vlakkige en zoo duidelijk van moedwil ge tuigende wijze eene voordracht te bespreken, die het resultaat is van maandenlangen eer lijken arbeid.. Mij wil het voorkomen, dat ik door mijne vroegere praestaties op het gebied der voor dracht toch minstens zooveel eenvoudig respekt verdien, dat ik tegen dergelijke ano nieme aanvallen door de redacties van fat soenlijke dag- en weekbladen-moet worden gevrijwaard. Het zou mij spijten indien ik bij her haling moest bemerken, dat gij hierover anders denkt Amsterdam. . WILLEM ROIJAAKES. * * Het spijt ons dat wij gevaar loopen door den heer Royaards toch niet voor geheel fatsoendclijk te zullen worden aangezien. Wij begrijpen volstrekt niet, waarom iemand oppervlakkig" en moedwillig" zou moeten heeten, indien hij meent, dat de heer Royaards te veel eerbied voor den Faust moest hebben om dit stuk op zijn manier te spelen of voor te dragen zulk-een meeuing en een andere wordt in het bedoelde stukje niet gegeven mag toch worden uitgesproken, ook waar men met een geschoold en veelgeacht man als de heer Royaards te doen heeft. Dat nu I. E. Jr., die principieel de voor dracht foutief oordeelt: in een noot zegt: Ik laat de fouten in de voordracht buiten beschouwing" het heeft ons allerminst als iets ongeiuanierds getroffen; evenmin als wij er iets van begrijpen, dat iemand, niet over een quaestie als de hier besproken zou mogen schrijven onder initialen! Waarlijk, waren er aanvallen van persoon lijken aard, die niei de kunst maar het karakter van den heer R. betroffen, wij zouden den heer I. E. Jr. niet het woord hebben verleend. Nu echter komt het ons voor, dat de heer Roijaards al te gevoelig on ietwat prikkelbaar, zich vertoornt over een, in kunst kritiek, al zeer onschuldig geval. Red. Deli, De misdaden op St.-Cyr niet gestraft! De zaak Kutfahl is" geëindigd zonder ver oordeeling, zooals reeds bij het begin door eenigen werd voorspeld. Dit slot van dergelijke drama's is niet nieuw; de beschuldigde heeft den weg ge kozen, zoo goei bekend aan Europeesche misdadigers op Deli, via Singapore of Penang naar vreemde koloniën, in plaats van, zooals het zijn moest, onvrijwillig via Batavia naar de gevangenis. Wie of wat heeft schuli aan deze ont vluchting ? Autoriteiten, die geen preventieve hech tenis toepasten, of wetten, die het verboden? want schuld moet er zijn. Wij hadden hier toch niet te doen met een plotselinge vlucht bij het bekend worden der feiten, integendeel; nadat meer dan een jaar geleden de beschuldigingen in de Delische couranten reeds waren gepubliceerd, werd de administrateur van St.- Cyr nog geruimen tijd gehandhaafd als chef van dezelfde koelies, die hij op zoo'u gruwelijke wijze had mis handeld. Waarom werd hem niet onmiddellijk belet ons grondgebied te verlaten ? Bestond wer kelijk n van de redenen, die in_vollen ernst verteld, ons toen zoo belachelijk voorkwamen? Sommigen beweerden namelijk, dat bijzon dere bewaking ontvluchting onmogelijk maakte (dat blijkt!), terwijl hij tevens zijn t'erewoord (!) gegeven had niet te zullen heen gaan; andere vonden het niet niet mogelijk ter wille van de zaken" den beheerder zoo plotseling van de onderneming te verwijderen, terwijl zelfs werd aanbevolen hem te laten vluchten ter wille van het prestige" van den Europeaan. Zou n van deze nobele motieven hebben medegewerkt tot dit bedroevend slot of is er wellicht politiek in het spel tegenover den Duits/ju'r? 't Is te hopen, dat er wat licht komt in deze zaak, ter voorkoming van herhalingen, zoodat eindelijk gebroken worde met het systeem, aan blanke misdadigers in Indi de gelegenheid zóó niet te bieden, dan toch te laten, zich aan hun straf te onttrekken. Dit is tevens noodig opdat de Inlanders niet gesterkt worden in de reeds bestaande over tuiging, dat voor hen in dergelijke gevallen geen recht te verkrijgen is door een misplaatst soort Cameraderie ouder de Europeanen. En tevens wenschen wij, dat, in verband met mogelijke uitlevering, niets onbeproefd blij ve, om ook in deze zaak nog recht te doen. II. CORRESPONDENTIE. G. M. Kan niet geplaatst worden. VERBETERING. In het ingezonden stuk Ontwerp-Notariswet" van den heer J. G. Sandbrink, Notaris, in het voorgaand rrammer, zijn de volgende zinstorende zetfouten geslopen : In kolom 2, regel 12, staat voorkeur, moet zijn' indruk. In regel 41 staat een persoon, moet zijn uw persoon. SNUIFJES. Ik vind het opmerkelijk hoe moeilijk het toch voor velen is de eenvoudigste waar heden van zedelijken aard te vatten en zich eigen te maken. Daar heb je nu weer die oorlogsdaad der dooding van een paar duizend Gajoe-vrouwen en kinderen, strikt geboden door de omstandigheden; een gewotensdaad van het uit moreel oogpunt niet genoeg te prijzen Indisch legerbestuur, onder een totdusver nooit bezoedelde vlag, dekkende een protestantsch-christelijke kolo niale politiek van meer dan drie eeuwen worden er door de opper vlakkigen niet allerlei booze woorden over uitgebraakt? Natuurlijk de socialisten vooraan, maar stond daar ook niet een welopgevoed katholiek als De Stuers, en, evenzoo in de Tweede Kamer, een man als Iloessingb, te kwebbe len over onze bevlekte, onteerde driekleur? Ka wie weet wat wij nog meer te hooren zullen krijgen van personen, die tegen alle onieieele bescheiden in, maar niet willen gelooven, dat er geen enkel middel zou zijn geweest om dezen vrouwen- en kinderwioorrf zooals ze dat noemen te voorkomen, te beperken. Kn wat zal liet gevolg hier van wezen? Ze zullen in het buitenland gaan denken, dat wij in het oorlogvoeren tegen de menschen die wij beschaven willen, niet altijd even netjes zijn. Ja, daar gaat het heen. Toch verliezen zij die zoo toor nen over het verslaan van die vrouwen en kinderen uit het oog: lo. dat je de ethische zijde van dergelijke oorlogsdaden niet niopgt beoordeejen, naar de hoogere zedelijke eischen aan liet vechten van beschaafde naties gesteld, liet fatale van het geval i?, dat je als koloniseerendo mo gendheid steeds moet strijden tegen een soort van menschen, die haast niet veel boter dan kinderen gewapend zijn. Je staat altijd met je maxims on je repeteergeweren, met je moderne aanvalsmiddelen, ook ttl heb je niet met vrouwen en kinderen te doen, als tegenover een troep jongens, die alleen veel talrijker zijn, en het je daarom toch erg lastig kunnen maken. Kn zoo wordt het niot alleen plicht, maar ook gewoonte, om zoo velen dood te schieten als je maar kan. Was het niet de onbedwingbare begeerte om de Westersche beschaving onder de kleurlingen te verspreiden, die do koloniale mogendheden dreef', om uu en dan hen te tuchtigen, te decimeeren, zij zouden, rid derlijk als zij zijn, zich van zulk een on gelijken strijd tegen den zwakken ont houden, want ik weet zeker, zoowel de smetteloozo Kngelsehe vlag, als de evensmettelooze Duitsche, Fransche en Hollandscho vlag, vindt liet menigmaal niets pleizierig bij en boven die bloedpassen te worden geJragen. Nietwaar, vooral vlaggen zijn zoo fijngevoelig! 'Aoo vermoed ik dan ook, dat op een der aanstaande vredesconferenties door Nederland het voorstel zal worden gedaan, de koloniale oorlogen tot een hooger peil van humaniteit op te voeren, door de inlanders in de moderne vechtkunst op te voeden, aangezien die kunst dan toch wel het hartje van de be schaving uitmaakt, en opdat de strijd tegen den zwakke en woerlooze niet langer den schijn van een rooftocht drage. Vervolgens mogen de bedülers van ons beleidvol koloniaal bestuur en van ons roem rijk leger, allerminst vergeten, dat een Gajoe-ziel, maar oen Gajoe-ziel is, heel iets anders dan een Kolkman-, een Heemskerk of een Cremer-ziel. Terecht heeft Deen indertijd de opmerking neergeschreven, dat de koelies in Deli veelal redelooze'1 wezens zijn en al heeft deze Deli-specialiteit zich hierover nog niet uitgelaten, ik neem graag aan, dat de redeloosheid van een Gajoeman of vrouw, laat staan dan van een Gajoekind, niet minder treffend zal blijken te zijn, als v ij door een onzer beschaafden onpartijdig wordt getaxeerd. /oo wil ik in 't kort zeggen, dat er aan die Gajoebevolking maar zeer weinig voor hier en hiernamaals ver loren gaat; te weinig dan dat Jhr. de Stuers en Roessingh daarover zoo'n drukte behoe ven te maken. /iet eens, zoomeen ik te moeten eindigen, ik zou iets voor de taal dier opposanten kunnen gevoelen, indien er ook maar de ge ringste twijfel kon bestaan aan ons heilig recht om in de koloniën neer te schieten wie ons in den weg loopt. Ja, kon het met een zweem vau waarheid geloochend worden, dat de hemel ons uitverkoren heeft orn den Javaan en Sumatraan gelukkig te maken, dan zou ook ik andere overwegingen laten gelden maar nu dit niet het geval is, en het al van den zondvloed af' bekend is, dat Chain een vloek draagt, en wij hem als onzen knecht moeten steunen, onder dien last, zeg ik tegen al (jat denigreerende volk: ga maar door met je nijdig gelaster... 't Zal je niet helpen; onze beschaving zal zegevieren, wij hebben nog bijbels en bus kruit genoeg. 1ste Jaargang. 11 December 1904. Red.: C. H. BROEKKAMP, Damrak 59, Arnst. Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek betreffende, te richten aan bovenstaand adres. UIT DE DAMWKRELD. Donderdagavond l Dec. jl., gaf de wereld kampioen mr. W«isp, een simultaan séance in» de damvereeniging Constant" te Rotterdam. Van de 18 deelnemers werden er 14._verslagen. . -^ De heeren J. P. Huibers, S. Kan en J". Metz hadden het genoegen als winnaars het strijd perk te verlaten, terwijl de heer Jac. de Brmjn départij tot de remile bracht. Als wij bedenken dat de kampioen Weiss op dit terrein zijn meester nog niet heeft gevonden, dan kunnen wij niet anders al* hulde brengen aan de genoemde leden van. bovenstaande vereeniging. Probleem No. 23, van J. Luteijn, Groede. Zwart (9 schijven en 2 dammen). Wit (12 schijven'en l dammen). Oplossingen mceten binnen 14 dagen op gezonden worden aan bovenstaand adres. DE PROBLEMISr. Vervolg). Bezitten wij c'e vaardigheid om ook inge wikkelde slagproblemen te ontleden, dan trachten w cit tevens te krijgen van eind spelen. Deze studie wijkt echter eenigszins af van de voot gaande, omdat men moeilijker de bedoeling van den ontwerper kan vatten. De willekeurige en ongedwongen voortzettingen, waarvan zwart zich kan bedienen, maken het zoeken van de oplossing zeer lastig. Wij moeten bij eindspelen ook meer letten op datgene wat kan dan wat moet geschieden, omdat de inleiding niet berust op het aan bieden van schijven, zooals dit wel het geval is bij problemen. Ook zijn in eindspelen de fijne tempo zetten meer het doel dan het middel, terwijl bij problemen dit juist het omgekeerde is, want bij de laatsten zijn deze tempo-zetten hoogst zeldzaam en bij de eersten veelvuldig en zij zijn als 't ware de hoofdschotel van het menu. De compositie wordt schoener en ingewikkelder naar verhouding dezer moeielij k te vinden tempo-zetten. De inleiding vau een goed geconstrueerd eindspel is rnoeielijk te vinden en de grond stelling bijna niet te ontdekken. Het doel van de ontwerper is dus vooraf niet of zeer moeielijk vastte stellen, en hierom juist komt men vaak in een dwaa.'oplossing terecht. Toch zullen wij ons met een weinig oefening spoediger het ontleden meester maken dan wij oppervlakkig meenen en na eenigen tijd o 113 hiermede bezig te houden, vinden wij weldra het spoor dat wij steeds moeten volgen. (Wordt vervolgd). CORRESPONDENTIE-WED S T RIJ D. Tabel der gespeelde zetten van Wit. ^^^^ l^.*^*^**^ v^ g 1 ^ 1 g 1 ^ 1 ~g ' X , g 1 !z! 1 g '£ F * g ^ CO Ci ^-* w CO "^1 tó cc O -i cc l_ CO £ [T] CO 4 C 'i' 4-'.; O O c; 7^ Cr?1 ffi CO 4 c-t 4-* O W 4 CO CC CO CO to g cc ?^ LÓ CO g 73 2 f j. W Ir1 '" W 1 hH W l tr« * ^ ( f # CH W «H 1 w" > to i_j to te 4* CO O c to -j to o CO CO t=J CO ^ 4^* CC o O CO }O 1?1 to HH o 4CO ^ K h^ W W CO to ft *F o g Ov ?cc r?1 CO CO r?' c_, ^ p CO 4* M £ ?^J 1 4*to =-i 0 CO CO ^ ffi 4=H W o; CO o W ^ 41 W «H O i V1 CO r?1 Q K CC CO cc td «H " CO r?1 1 to O O E^ 4 4 c; cc K g f" 0 Q g CC * r;7 GO w £ H- 1 5 o t> ~-7 ' CO t?1 ^ W CO CO Q O CO 1 io H-1 ^ e CO 00 h^ Q H CO t" 1 co o 4>^* CO ^ $ i *T^ cc ~^i K" W > 9 to Hj C?^ 4^ 1 cc 0 M W 4 CO CD 4-* * 9 to o M g CO 1 , to CO 1 r CO H ' w 1 Q 1 O O 1 : i o * i o * o r i > 0 CO J?1 W CO f" CO o o 4c'o o o CO CO h-* W CO 4 C CO 4co o o" CO 7' cc H-1 hH *h ei h-1 11 4. CO o w CC 10 K p tó C' g CO o 00 .."r?.. M T1 cc »?' o ^ w 1 > 1 w 1 .. 1 w i '> i w 1 >. r w * ^ i w , ^ CO to to to CO H-1 to -J o CO CO 1-1 o -1 CO 1 1 H CC CO o hr5 CO )?' LÓ ?"^ ! O CC 7^J cc 1?1 K oo cc oo to e-i 4f* oc w cc o to c^ K o 0 g CO _l t?1 co -^7 GC r?1 Zwart moet spelen. Voortzetting van partij No. 5. A27-21, L16.-27 gedwongen. C27-21, L16.-27 G27-21, L16:27 H37-32, 026:37 J27-21, L16:27 L34-29, B23:34 L34-29, D23:34 L34-29, F23:34 17. 41. 44. 53. 61. 62. 63. 70. 72. M32-28, G23:32 M32-28, L23.-32

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl