Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
No. 1433
Hr'
i
l
Potchefstroom gelost, dat hu'n de vrijheid
brengen zon. Bijna vier jaar lang hadden de
Boeren getracht een absoluut onrechtvaardige
daad ongedaan te krijgen langs den weg van
. vret ea vrede, terwijl zij het in hun macht
hadden met geweld den indringer te verjagen.
En zou nu onze minister, Baron Melvil
van Lijnden, gelooven, dat een volk met zulk
een geschiedenis achter zich, reeds nu zijn eed
zou kunnen breken en in samenzwering
en intrigue trachten het Engelsche juk af te
werpen? Wat een latere generatie misschien
zal willen en trachten te verkrijgen dat
weten we niet. Maar dat de Boeren van thans,
reeds nu hun eed zouden willen schenden
door geïctrigeer tegen de Union Jack, zie, dat
te beweren of zoodanige verdachtmaking te
uiten is eene beleediging voor het Boeren volk
eenerzijds, en een algeheel bewijs van onbe
kendheid met den aard onzer stamverwanten,
een trigefreel bewijs van incompetentie als
Minister van Buitenlandsche Zaken anderzijds.
Er is nog iets. Wij, Hollanders, die in
Transvaal waren ook vóór den oorlog, hebben
vaak heel wat van Boerenzijde over onze
nationaliteit moeten slikken. Wel was er
langzamerhand verbetering gekomen in het
oordeel over ons, maar een kaaskop" bleef
toch maar een bloody Hollander". En ook
in den oorlog, hoewel onmiskenbaar meer
v aarde erin g viel te constateeren, vond men
nog tal van Boeren die maar weinig met
Hollanders op hadden. En menig Boer, met
maar luttel begrip van Europeesche machts
verhoudingen, heeft het mij toen gevraagd:
En waar bly jou land nou, meester?" Zij
rerwachtten, toen ze de Hollanders in
Transvaal hun zijde zaajen kiezen, ook groote hulp
uit Holland zelf. En dat die niet kwam, maakte
hunne sympathie voor ons niet grooter. Iets
gerïngschattends kreeg hun oordeel over ons.
En daarom ook valt de uitlating van onzen
minister zoo te betreuren; de Boer zal er iets
vijandigs in vinden; en hij zal niet weten
hoe alïn. de minister etaat in zijn beweren.
De Boer zal het den Hollander voor de voeten
kunnen gooien, dat zijn Kegeering aldus over
de Boeren denkt en schrijft. En de verhouding
tusschen die beide is er wederom niet'beter
op geworden.
'.'"..' H. A. COBNELISSEN.
Het leTen in te bufttai.
XII.
Zal de afschuwelijke moord op klaarlichten
dag in de Scheveningsche boschjes bedreven
werken als de druppel, die den emmer doet
overloopen? Zal het gemeentebestuur inzien,
dat het niet langer aangaat om zijn onver
schilligheid tegenover de klachten omtrent
de onveiligheid te bewaren, en met het
onnoozelste gezicht ter wereld te verklaren, dat
al deze klachten sterk overdreven zijn en de
veiligheid weinig of niets te wenschen over
laat? Zal eindelijk de raad een krachtiger
optreden en zich niet meer door het
dageIjjksch bestuur met een kluitje, waarvan het
een scheepslading vol heeft, in het riet laten
sturen? Thans is ook voldoende gebleken,
waarheen liet leidt, wanneer de raad gewillig
het hoofd bnigt voor zijn dagelijksch bestuur
en zich onmiddellijk terugtrekt, zoo dikwijls
het zich door de gemaakte opmerkingen ge
voelig betoont. Dan heet het, dat de opmer
king zoo kwaad niet was bedoel'l, en vooral
geen aanleiding mag geven tot een minder
aangename verhouding tusschen raad en be
stuur. Maar de burgerij is daarvan de dupe;
gemis van behoorlijke controle leidt tot ver
slapping en uitstel; nu, daarvan kunnen wij
hier wij hier meespreken ! Waar na de con
trole van den raad al zoo weinig uitwerkt,
kan men nagaan, hoeveel waarde aan de op
merkingen van het publiek wordt gehecht.
Ik herinner mij hoe in een mijner vorige woon
plaatsen aan het stadhuis nauwkeurig
aanteekening werd gehouden van alle opmerkin
gen, die in dagbladen door de redactie of
inzenders van stukken werden gemaakt,
daarna werden de klachten nauwkeurig on
derzocht, en zoo mogelijk maatregelen geno
men om ze voor het vervolg te voorkomen.
Hier echter niets van dat alles. Het dage
lijksch bestuur laat de klachten in dagbla
den verstommen, door daarvan hoeg9iiaamd
geen notitie te nemen, en stelt
de.opmerkingen van de leden van den raad als over
dreven voorstellingen ter zijde. Maar de
gebeurtenissen laten op die wijze niet met
zich sollen; zy wreken die miskenninz en
onverschilligheid. Vooral heeft dit plaats
ten opzichte der politie.
Herhaaldelijk wordt geklaagd over de hou
ding van dit corps; niets mocht baten, in
officiëele stukken wordt haar houding en in
vloed geroemd, niettegenstaande de lang niet
zeldzame moordgevallen, de telkens herhaalde
inbraak en diefstal, de talrijke ongelukken
door botsingen van automobielen en
wielrijders met rijtuigen en voetgangers ! Toch
schijnt het corps uitgebreid genoeg; het ligt
niet in het aantal, maar in de houding.
Op eiken hoek eener straat ziet men een
agent staan, doch let eens op zijn houding.
Hij staat daar al-< een paal te observeeren om
nauwkeurig verslag uit te brengen, doch er
moet heel wat gebeuren, eer hij handelend
optreedt. Als ware hij een leerling van
Spinoza, aanschouwt hij de wereld niet een
wijsgeerigen blik, maar laat zich in die
overpeinzing niet storen door de gebeur
tenissen om hem heen. Een enkel maal acht
hij zich verplicht van aanschouwen tot han
delen over te gaan, maar dan doet hij het
even onhandig als de schoolmeester, dio in
de klas geen orde kan houden, en het rumoer
over zijn hoofd heen laat gaan; acht hij zich
verplicht in te grijpen om de orde te herstel
len, en pakt een jongen beet om heen af te
straffen, dan blijkt, dat hij den verkeerde
heeft aangevat, waardoor zijn gezag meer dan
te voren wordt ondermijnd.
Zoo vroeg ik onlangs een gepassionneerd
wielrijder, hoe hij het aanlegt om aan bekeu
ring te ontsnappen. Dat is heel eenvou
dig," antwoordde hij, wel bestaat hier een
verordening, die het wielrijden op verschil
lende straten, wegen en paden verbiedt, maar
het is niet mogelijk, zich d°ze in de
gedachtten te prenten. Veel eenvoudiger is het er
maar op toe te rijden en de kans te loopen
bekeurd te worden; laat deze kans voor iuder
onzer ruim genomen op een ten honderd
worden ges'eld, dan betaalt men voor dat
geval de boete en beweegt zich verder vrij.
Want de verordening is met de meeste wil
lekeur opgesteld, wegen zonder gevaar zijn
verboden, daarentegen straten met druk ver
keer vrijgelaten ; daarbij mag de politie zich
overal vrij op het wiel bewegen ; ziet men
dus een agent op een pad dan denkt men,
dat men daar ook wel vrij mag gaan en stelt
zich bloot aan bekeuring." Onlangs kwam
een wielrijder zich bij de politie beklagen dat
hij door een wagen was aangereden, doch hij
liep er zelf in, toen bleek, dat de aanrijding"
op een voor wielrijders verboden pad had
plaats gehad. Zoolang de orde langs straten
en wegen niet strenger wordt gehandhaafd
is geen verbetering Ie wachten ; zoo laat men
equipa^es vrij om zich in de drukste straten
te bewegen of stil te staan,"tot de dames
haar inkoopen hebben volbracht, maar
wagens van boeren en handelaars worden
geweerd of in hun beweging belemmerd.
Geen wonder, dat bij het groote publiek alle
eerbied voor het gezag is verloren gegaan;
men waagt het er op en telt een bekeuring
niet hooger dan de geringe boete, welke
daarop is gesteld. Moge al de politie worden
uitgebreid, hel zal niet baten, zoolang de
onmisbare eerbied voor het gezag hij het
publiek blijft ontbreken; een eerste voor
waarde tot herstel is: gelijkUeid voor allen
voor de wet.
Aan den burgemeester is als hoofd der
politie een gropte macht gegeven, de kunst is
echter om daarvan eeu goed gebruik te ma
ken. Zoo heeft hij ook het recht voorstellin
gen te verbieden, die de orde vau den staat
of de goede-zeden aanranden. Slechts uiterst
zelden wordt van die bevoegdheid gebruik
gemaakt; zoo was dit onlangs het geval ten
opzichte van een stuk, dat voor de katholie
ken aanstootel^jk is.
De opvoering werd hier en ook elders
verboden, doch waarom maakt de burge
meester geen gebruik van zyn bevoegdheid,
wanneer het de aanranding van goede zeden
betreft? Wat zien wij toch gebeuren ? Fransche
tooneelgezelschappen, in den regel van mid
delmatig allooi, komen tot ons met stukkeu,
die den argloozen toeschouwer het schaamrood
op de' wangen drijft, zoodat hij zich gelukkig
acht vrousv en dochters te hebben tbuis
gelaten. In de dagbladen wordt over het
stuk heengegleden, slechts de keurige uit
voering geroemd. Waarom dergelijke op
voeringen, die tot bederf v .m goede zeden
leiden, niet verboden ? Men behoeft er
niet heen te gaan, zal men antwoorden,
maar de katholiek behoefde ook niet te gaan
naar het stuk, waarvan hij vooruit wist dat
het hem ZQU ergeren. Ook hier dus meten
met dubbele maat, iri het eene geval verboden,
wat in het andere wordt toegestaan gevolg :
ondermijning van het geza/.
De tooneelstukken, waarop ik hier het oog
heb, komen in den regel uit Parijs, worden
daar voor volle zalen opgevoerd en door de
kritiek hemelhoog geprezen, zoowel om den
geest van het, stuk als wegens de uit
voering. Onder de tooneelverslaggevers ten
onzent zijn er verscheidenen, die zich op
een hoog standpunt meenen te plaatsen,
door de Parijsche critici, zoowel in stijl als
in denkbeelden, zoo goed mogelijk na te
volgen, en daarbij uit het oog verliezen dat
zij met onze zeden, gewoonten en opvattingen
in rlagranten strijd geraken. Ook de in het
buitenland gevestigde correspondenten onzer
groote dagbladen, bey veren z ch om in stijl
en denkbeelden de Franschen critici na te
bootsen en hemelen stukken op, die voor een
goed vaderlander ongenietbaar zijn, daarbij
zijn opvatting omtrent goede zeden in het
huiselijk en maatschappelijk leven op gevoe
lige wijze kwetsen. Wijkt dan onze opvatting
zoozeer af van die onzer buren ?
Toen ik nog niet lang geleden te Parijs
vertoefde, verkeerde ik in het gezin van een
fransch ambtenaar,- die, gelijk velen, in de
bekoorlijke omstreken een stil gelegen door
een tuin omgeven huis bewoonde. Op een
goeden avond kwam ons gesprek op dit
onderwerp en vroeg ik hem, of de zeden in
zijn omgeving door dergelijke stukken naar
juistheid worden voorgesteld en daar als
regel verhoudingen voorkomen, die bij ons
ten strengste worden afgekeurd. Hij lachte
eyen en antwoordde : Mon cher, cela ne se
voitqu'a la comédie". De zeden en gewoonten
van onzen gezeten burgerstand zijn zoo streng
als dit bij u slechts zijn kan ; hetgeen bij ons
op het tooneel wordt voorgesteld geeft dien
toestand niet weer, omdat de voorstelling
niet voor onzen kring is bestemd. Het publiek
waarvoor zij plaats heeft, bestaat slechts uit
een klein gedeelte der Parijzenaars dat van
geheel anderen stand is en andere begrippen
koestert dan de onze; doch het grootst
gedeelte bestaat uit vreemdelingen, die, het
moge kosten wat wil, geamuseerd moeten
worden. Aanziet slechts het publiek bij de
voorstellingen in de groote opera in de
Vaudeville, in het Palais Royal, gij zult er van
alles vinden, behalve de Parijsche burgerij."
,,Slechts eenmaal kort na den bouw bezocht
ik de opera, om de schitterende inrichting
te bewonderen, het is reeds vele jaren gele
den. Sedert ben ik daar niet teruggekeerd
en heb ook geen plan er ooit meer heen te
gaan. De groote Sara heb ik gehoord toen
zij nog aan het Théatre francais was ver
bonden; men gaf daar Hermani'', ook ik
geraakte onder de bekoring van haar schoone
stem en gevoelvolle voordracht. Doch nadat
zij deze instelling heeft verlaten is zij diep
gedaald; sedert zwerft zij rond in den vreemde
om geld te trekken en toejuiching to genie
ten van zoovelei , die de hooge kunst niet
kunnen waardeeren. Daarna heeft zij hier
een eigen theater opgericht, waarin zij te
midden van een troep middel matighedcn kan
schitteren met stukken, die slechts op
uiterJijk eilect zijn berekend. Hoewel zij na den
oorlog van 1870 heeft gezworan nooit voor
een publiek van Prussieiis te zullen optre
den, doorreist zij thans Duitschland en geeft
voorstellingen in de groote steden voor uit
verkochte zalen, onder uitbundige toejuiching
van een publiek, dat zij veracht. Coquelin
tracht haar hierin na te volgen, maar het gaat
hem niet zoo goed af; verder hebben wij
geen gruote artisten meer, die onze
classieken naar waarde kunnen weergeven. Daar
door he^ft het tooneel voor ons alle aan
trekkelijkheid verloren.''
Ik laat natuurlijk dit oor leel voor reke
ning van mijn gastheer, terwijl het slechts
gedeeltelijk verklaart waarom het tooneel in
Frankrijk zoover afwijkt van de zeden en
gewoonten der burgerij. Intusschen ben ik
ver afgedwaald van mijn onderwerp en haast
mij daarheen terug te keeren. Als voorstan
der van vrijheid keur ik elke censuur af en
zou liefst de beoordeeling aan het publiek
overlaten, mits het beter werde voorgelicht,
dan thans in den regel liet geval is. Wien
de tegenwoordige toestand van ons tooneel
tot ergernis is, kan weg blijven; niemand
dwingt hem daarheen te gaan.
Om hier gelukkig en tevreden te leven
moet men elke ergernis ter zijde stellen.
Wie dit niet van zich kan verkrijgen, maar
door een galachtig temperament gedreven,
zich onder de ongerechtigheden zijner om
geving ongelukkig gevoelt, moet de hofstad
verlaten en ergens buiten in de vrije natuur
kool gaan planten. Procul negotiis," zooals
Horatius zegt; wellicht vindt hij daar gelijk
voorheen deze dichter zijn gemoedsrust terug.
SENIOR.
Brief uit lfeclit,
Het Utrechtsche Stedelijke Orchest is gered,
althans voor een nieuwe periode van vijf
jaar. De hulp is van verschillende zijden
gekomen. Daarbij is een van de wonderen
gebeurd, waarvan ik in mijn vorigen brief
over dit onderwerp sprak: door het winnen
van nieuwe leden en dow grootere bijdragen
van hen, die al lid waren, haalde de
vereeniging Het Utrechtsche Stedelijke Orchest"
een som van ongeveer ? 40ÜU bij elkander.
Zooals men zich .misschien herinneren zal,
had ik dit niet verwacht en het daarom voor
gesteld als 'n wonder, wijl leden van ge
noemde vereeniging. voor hun contributie
geen enkel direct voordeel genieten (indirect
natuurlijk wel het genoegen ons orchest
op de been te zien blijven). Het Park ivoli
bracht de jaarlijksche huur van ? 14000 op
? 15000 en beloofde zelfs no» meer te geven,
als het meer leden kreeg. De noodkreten
bijtijds aangeheven, lamenteerende over het
mogelijk verdwijnen van het orchest, hebben
dus wel geholpen. Het kostte moeite Utrecht
uit laksheid op te drijven, maar 'n onver
biddelijk feit deed het toch wel schrikken.
Maar aan die ? 5000 meer aan jaarlijkache
inkomsten had het orchest niet genoeg. Aller
eerst zouden de tracternenten van de musici
verhoogd moeten wpiden, wilde men niet
ieder oogenblik voor vacatures, wegens ver
trek naar aniere orcheslen, staan; (en ook
na die verhooging zullen de tracternenten
nog lang niet prachtig zijn.) De onverwachte
bijdrage was meer dan noodig voor die onver
wachte, uitgave, nu moest er nog in het
jaarlijksche tekort, waarvoor men nu ook
weer stond, worden \oorzien.
En daarvoor zorgde ons gemeentebestuur.
Ik geloof, dat het orchest met vreezen en
beven bij den raid daarom hebben aange
klopt, want in 1901 kreeg het orchest een
subsidie van ? 10,000 en voor 1903 en 1904
moest de raad deze al telkens verhoogen met
?4000, Doch dat waren buitengewone uil ^i ven
van den raad tot dekking van liet tekort,
waarvoor het orchest stond, en allerminst
mocht het orchest die bijdrage als 'n vaste
beschouwen en daarom juist is voor het
orchest (niet zoo direct voor de gemeente, die
maar ? 100Ümeer betaalt i de sprong van ? 10.000
op ? 15,000, (die het nu als vaste subsidie
krijgt) zoo groot. En mocht ooit het orchest
op den post van losse, toevallige inkomsten
(nog beter genoemd, inkomsten buiten die
uit de contracten) minder ontvangen dan
? 10,000, dan zal het gemeentebestuur de
helft van dat te weinig ontvangen bedrag
betalen tot een maximum van ?5000. Nu
beteekent dit voor het orchest niet zoo veel,
als 't wel lijkt, want op dien po-it van f 10,000
is nog nooit een tekort geweest en wat het
van Park Tivoli" meer ontvangt dan de
afgesproken ? 15,000, zal eerst moeten dienen
om dat tekort, als het dan ooit komt, te
stoppen vóór het gemeentebestuur komt bij
springen. De Vereeniging Het Utr. Stee1,
Orchest" had imtumlijk gevraagd orn'n
algeheele garantie voor tekorten, maar op voor
stel van B. en W. werd dit zoo netjes inge
pikt om te voorkomen, dat het orchest in
't vervolg in vast vertrouwen op de garantie
bij de pakken zou gaan neerzitten, en ver
zuimen, om te zien naar nieuwe inkomsten,
en lui worden in het werk.
Hoewel de desbetreffende voorstellen van
B. en W. met groote meerderheid in den
raad zijn aangenomen, is dit toch niet gegaan
zonder eenige discussie. Zoo wezen de heeren
Laseur en Oudegeest er op, dat Park Tivoli"
klap loopt op d\>n zak van de Gemeente.
l>it moge vreetnd klinken, als beide aan
het orchest ? 15,000 betalen, maar in zekeren
zin is dit torh zoo, want Park Tivoli" krijgt
voor zijn geld 150 concerten, waaronder de
helft symphonie-concerten zijn en de genieën t e
profiteert maar van 60 harmonie-concerten.
Daar uit wel iets van klaplooperij in, dat
wascht al het water van de zee niet weg en
evenmin de heer Ragay, die zeide, dat de
subsidie niet gegeven werd, als belooaing
voor concerten, maar ook in 't algemeen
belang, om 'n aantrekkelijkheid voor Utrecht
te behouden. Dat is allemaal goed en we!,
maar dan moet heel Utrecht ook maar van
die aantrekkelijkheid kunnen profiteeren,
dan is het ons orchest en niet dat van Park
ivoli", en een feit is toch maar, dut zonder
onze subsidie de leden van Tivoli niet zoo
goedkoop hun talrijke mooie concerten zouden
hebben. Dut voelde de heer Ragay zelf ook
wel, want vlak daarop zei hij, in
gedeelcelijke tegenspraak met zijn vorige woorden,
dat de gemeente, had zij maar een geschikte
zaal, desnoods winterconcerten van het orchest
kon en zou t-ischen. Voor een deel voorziet
Park Tivoli" hierin met de door Tivoli a
ingeboden volksconcerten, doch daaruit blijkt
niets meer, dan dat het orchest, gesteund
door onze subsidie, in staat is, zonder verlies,
Tivoli nog meer concerten te geven, die Tivoli,
meen ik, ook nog wel eenig voorJeel zullen
opleveren, hoewel het ook waar is, dat liet
publiek op volksconcerten en op
leden-concerten een ander is.
Heel veel ontloopt het elkander anders niet.
Het is hier zooals op de volksconcerten in
andere steden, men ziet er veel menschen,
die meer zouden kunnen betalen, en het is
daarom goed gezien van eenige heeren hier
uit de stad om een vereeniging Utrechtsch
Orchestbelang" op te richten, met het doel
het orchest te steunen en die leden zal
trachten te winnen onder de volksconcert
bezoekers.
In het debat over bovengenoemde voor
stellen van B. en W. tapte de heer Leseur
de ontzaggelijke aardigheid, dat wij voor onze
subsidie beter militaire muziekkorpsen op de
been zouden kunnen houden, omdat die niet
zoo duur zijn en ni( t zoo'n last geven. Vol
gens hem spelen die ook beter dan ons
orchest, omdat men ze veel verder hooren
kan, en het werk van een symphonie-orchest
bestaat, naar zijn zeggen, in het maken van
salto-mortales op violen en bassen. Leuk hè?
Of die m'nheer is geheel ontbloot van eenig
muzikaal gevoel, of hij is in den handel zijn
zin voor humor kwijtgeraakt!
Lang niet zoo leuk, maar toch ook wel
wat enfant-terrible-achtig was de heer
Tetnpleman van der Hoeven, toen hij kwam wijzen
op het belang van het behoud van het
orchest, ten opzichte van het muziekonderwijs,
dat door de leden wordt gegeven." Dat had
hij nu eigenlijk niet moeten verklappen, daar
schamen we ons genoeg voor, dat hier zoo'n
druk gebruik wordt gemaakt van de gelegen
heid, geboden door de, wegens de lage
tracteme.iten, op lessen tegen geringe belooning,
sterk azende musici. Dat die menschen,
afgemarteld door hun drukke bezigheden, om
den broode gedwongen zijn om, tusschen hun
concerten en repetities in, onze zonen en
dochteren voor een schijntje het
Jan-d'r-leit'n-kip-in't-water-Jan," te leeren spelen, is erg
genoeg en behoeft niet ieder te weten.
Maar, zooals ik gezegd heb, de voorstellen
werden aangenomen en daarmede is onze
orchest-kwestie, laten we hopen voor goed,
van de baan. We zijn bier nu iiog erg be
nieuwd naar den afloop van de orchest-kwestie
in Groningen. Dien strijd tusschen een
directeur, die zijn gezag en dat vau de kunst
hoog houdt, en een onmuzikaal soci
teitsbe-ituur, gesteund door tijdens de uitvoering
graag kletsende en drinkende menschen,
kennen wij, hebben wij hier ook gehaJ. Hier
eindigde ze met de volkomen overwinning
van den directeur, die het publiek fatsoen
leerde, of laat ik liever zeggen, fatsoenlijk
doet zijn, zoolang hij voor hen staat, wan4
is hij er niet, dan springt men weer uit den
band, zooals bleek op een concert van den
violist Ondricek, waar zoo'n gepraat en zoo'n
druk geloop van kelners was, dat de kunste
naar verscheiden malen moest wachten, eer
hg kon beginnen.
Het is voor kunstenaars een ellende te
moeten spelen voor menschen, wier voor
vaderen zich vrijgevochten hebben.
27 Nov. 1904. J. V. Jr.
Uitbreiding Yan Amsterdam.
De Xuid-Afrikaansche buurt; straten
plan op de terreinen van
OverAmstel" en Kingvaart", volgens
ontwerp van H. P. BEKLAGE Nzn.
De beide onder n be stu ur staande terrein
ondernemingen, de naamlooze vennootschap
de Bouwmaatschappij Ring vaart" tot exploi
tatie van onroerende goederen, en de bouw
maatschappij O »-er-Amstel' hebben in
eigendom ongeveer 25 H.A. van het stuk
land dat aan den grens der gemeente Am
sterdam, in den Over-Amstelschen palder,
gelegen is tusschen de Linnaeusstraat, de
Kingvaart van den WatergralfSüiêrp"!'!fiI';
de lijn der S.S. van Amsterdam naar Utrecht
en de ceintuurbaan van den Staatsspowweg.
Verleden jaar wenschten deze maatschap
pijen het genoemde terrein in exploitatie
te brengen. Een voordracht van B. en W.
no. 544 de dato 29 Mei 1903, Gemeenteblad
1903 afd. l blz. 453 en vgd. daartoe bij
den Raad ingediend, werd evenwel in de
zitting van 17 Juni 1903 verworpen. Zulks
geschiedde in hoofdzaak om redenen van
aesthetischen aard. Het ter vaststelling aan
geboden plan van stratenaanleg kon den
Kaad niet bekoren. Wonder was dit niet.
Geen moeite hoegenaamd was schijnbaar in
het werk gesteld om het ontwerp te laten
beantwoorden aan de minste, de meest be
scheiden, eischen der aesthetica. Aan den
ontwerper was de beteekenis van den
stadsaanleg als kunstwerk blijkbaar onbekend
gebleven.
Sitte, Stübben, llenrici om slechts dit
drietal voorvechters van de ontwikkeling
van den hedendaagsche stedenbouw te noe
men zij hadden voor hem niet geschre
ven en geleeraard. Even onbegrijpelijk
echter is dat ooit eene directie dit plan
aanvaardde.
De openbare gemeenteraadszitting van
17 Juni 1903 gaf dus eene herhaling in het
klein van de geheime van 8 Maart 1900.
Toen heeft n.l. de Kaad, mede op grond
van aesthetische overwegingen geineend
een door B. en "W. ingediend voorloopig
uitbreidingsplan van het zuidelijk deel
deigemeente te moeten afstemmen.
Het lag zoo zou men/eggen vrijwel
voor de hand dat de genoemde
inaitsehappijen, toen hun was duidelijk geworden dat
de geineenteraad aesthetische eischen wilde
stellen, zich wendden tot den architekt IL P.
Berlage met de opdracht een ontwerp te
maken dat aan hoogere kunsteischen dan
het geketste voldeed. liet was immers be
kend dat hij ook door B. en W. in den arm
was genomen voor het stadsuitbreidingsplan,
terwijl hij algemeen gedoodverfd werd als
de officieuse aesthetische adviseur der ge
meente, inzonderheid der afdeeling Pu
blieke Werken.
Het gevaar voir dergelijke gevolgen van
ofticieele opdrachten recht vaardigt zeker het
uitspreken van den wensch dat openbare
lichamen ook ten aanzien van hunne artis
tieke behoeften voortaan een openbaar be
roep doen en, door middel van een prijs
vraag, alle Nederlandsche kunstenaars in
de gelegenheid stellen hunne denkbeelden
te uiten, zoo althans de ambtenaren niet in
staat geacht worden het verlangde te leve
ren. Zoodoende krijgt de gemeente dan de
beschikking over het inderdaad beste ont
werp met uitsluiting van alle, geenszins
denkbeeldig, gevaar van door. niets gewet
tigde, direete of indirecte bevoorrechting.
Waarom zou het stelsel van openbare
mededinging dat en terecht gevolgd
moet worden bij leveranties van goederen
niet ook in beginsel tot artistieke op
drachten van genoemden aard dienen te
worden uitgestrekt:' En wil men dit stelsel
niet aanvaarden, dan werke men uitsluitend
met ambtenaren.
Door den heer Berlage dan, werd aan de
opdracht Jer exploitatie-maatschappijen vol
daan. Het door hem ontworpen plan werd
aan den gemeenteraad overgelegd bij voor
dracht van B. en W., dd. 4 December 1903,
no. 1060. Het ondervond ceene bezwaren,
maar werd in de zitting van 23 December
goedgekeurd en vastgesteld.
De uitnoodiging dit ontwerp te bespreken,
door de Directie der Maatschappijen tot
de redactie van De Amsterdammer gericht
en door haar aan mij geöndosseerd, kan
mitsdien sedert nog slechts theoretische
beteekenis hebben. Het is immers ter ver
wezenlijking reeds vastgesteld. De getra
ceerde straten en pleinen ontvingen zelfs
reeds hunne namen, die deze wijk tot de
Zuid-Afrikaansche buurt stempelen.
Kruger, de Wet, Joubert, Retief, Cielliers e. a.
stonden tot peeten; er is een
Langsnekstraat, een Majubastraat, een
Paardekraalstraat.
En nu liet plan. In het schrijven der
directie lees ik o. a. dat bij de beoordeeling
van dit plan te herinneren valt dat voor
de eerste maal een stadsuitbreiding plaats
heeft op basis van artistiek ontwerp". Zulks,
bedoeld natuurlijk uitsluitend met het oog
op Arasterdam, is evenwel minder juist.
Vondelstraat, Rijksniuseumterrein bijv. wer
den wel degelijk volgens artistiek plan aan
gelegd. Het begrip artistiek" bleek boven
dien bij enkele andere gedeelten relatief en
tijdelijk te wezen. Het schoonheids-ideaal
voor stadsaanleg is zeer onvast gebleken. Het
nieuwe plan zal dat ook wel ondervinden.
Nog eer het terrein der maatschappijen met
de ongeveer 1000 perceelen, waarvoor het
ruimte biedt, volbouwd is, wordt die"aanleg
misschien weer hoogst onartistiek geoordeeld!
Blijkbaar heeft de schijnbaar geïsoleerde
ligging van het terrein tusschen de spoor
banen, de ring vaart en ter zijde van de
gemeente-gasfabriek in de Linnaeusstraat,
in verband met den grondvorm den ont
werper verlokt deze wijk te behandelen
als een eilandje, een buurtje voor zich, dat
in platte grond met de groote stad geen
organisch geheel uitmaakt.
Ook aan andere zijden wordt Amsterdam
op overeenkomstige wijze, als 't ware met
stukken en brokken uitgelegd. Het
planBerlage voor de uitbreiding aan de zuid
zij de is eene aaneenschakeling van zelfstan
dige motieven. Druischt het daardoor niet
reeds in tegen het begrip?plan"? Een leidraad,
door het aldus ontstane labyrinth in den vorm
van groote, doorgaande lijnen, ontbreekt.
Aldus ontstond een stadsplan van een als 't
ware-middeleen wsehen trant, met dien ver
stande even weldat de geleidelijke wording en
groei der authentiek oude stad haar pl&nloos
en ingewikkeld stratennet veelal rechtvaar
digen. Die onregelmatigheid van plattegrond
is laat mij dit nog toevoegen geens
zins karakteristiek uitsluitend
Toordemiddeleeuwsche stad, evenmin als regelmaat het
is voor die der antieke of moderne. De eerste
karakteriseert in het algemeen de gegroeide,
de tweede de aangelegde stad; en van deze
zijn nu onderscheidelijk de middeleeuwsche
en de antieke of moderne stad de gangbare
typen.
De tijd van ontstaan gaf niet alleen den
doorslag. Vele antieke steden zijn onregel
matiger van bouw dan ne middeleeuwsche,
en omgekeerd zijn er middeleeuwsche ste
den, waaraan de meest amerikaansche"
stedenbouwer van den huidigen dag zijn
bloksysteem had kunnen ontleenen. Wan->
neer, geiijK thans regel is, een Stad volgens
vast plan werd aangelegd of wei vergif,
geschiedde dit, ook in de middeleeuwen,
meestal op regelmatige, althans
ov*rzichtelijke wijze. Eerst de stedenaanleggers van
onzen tijd, wellicht onder den invloed
staande eener, eer naar een schilderachtig
kachet dan naar moeilijker te bereiken
monumentaliteit strevende kunstgeest, ge
boeid door het pittoreske aanzien der ge
groeide stad, zij stelden zich ten doel de
onregelmatigheid van haren aanleg na te
volgen. Zoo natuurlijk deze echter werken
kan in bet voorbeeld, zoo gedocht, zoo
hinderlijk is zij daarentegen vaak in de
navolging. Toevalligheden laten zich niet
provoceeren; man merkt die Absicht und
man wird verstimmt". Dan riekt die schil
derachtigheid even sterk naar de teeken
plank, als het zoogen, banale" bloksysteem.
Starre Regelmiiszigfceit ist ebenso zu ver
meiden wie willkürliche in der Oertlichkeit
oder in der gestellten Aufgabe nicht
begründete Regellosigkeit". Aldus luidt de
laatste maar zeker niet de minst belangrijke
der?Aesthetischa Gesichtspunkte" over den
stedenbouw, welke door JStübben in 1903 aan
het architekten- eii ingenieurskongres te
Chicago ter overweging werden aangeboden.
Een opzettelijk als 't ware fragmentarische
uitleg op die schaal als zonder overwegende
redenen thans voor Amsterdam wordt voor
gestel i, is in ieder geval zeldzame uitzon
dering. Ook het ontwerp op de terreinen
van Over-Amstel" en Ringvaart" is weder
om een fragment, geen deel van een
geheel. De nadeelen en de ongerijmdheid
van een dergelijk stelselloos stelsel werden
door mij ook gememoreerd in een voordracht
over De uitbreiding van Amsterdam" on
langs gehouden in de afdeeling Amsterdam
der Maatschappij van Bouwkunst en
versjheen bij de Firma V. van Rossen, Am
sterdam.
Uit den aard der zaak lokt dit plan ver
gelijking uit met het gemeentelijke uit
breidingsplan van denzelfden auteur. Naar
punten yan aanraking en gemeenschap
behoeft niet lang gezocht te worden; maar
en gelukkig! er valt ook verschil waar
te nemen.
Ook hier stond Berlage onder den in
vloed van Camillo Sitte's beschouwingen,
ontwikkeld in Dor Staedtebau nach seinen
kütistlerischen Grundsiitzen", alleen echter
voor zoover die een tendenz naar schilder
achtigheid hebben.
Sitte is evenwel zeer veelzijdig en zijne
beschouwingen hebben vaak een zeer scherpe
moderne zijde, welke laatste echter wel
eens soms zeker ook pour Ie besoin de
la cause over het hoofd pleegt te worden
gezien.
Waar in het bijzonder voor Amsterdam
van belang is wat Sitte schrijft over den
inouumeutalen aanleg van de
laat-Renaissance periode in de volgende alinea, wil
ik deze hier inlasschen: Eigenartig steht
die Barocke allen früheren Perioden auch
dadurch gebenüber, dasz ihre Anlagen
nicht allmahlig entstanden sondern bereits
nach moderner Art aus einem Gusz am
Reissbrett erdacht wurden. Daraus kann
man ersehen, dasz diese Art zu eutwerfen
nicht allein dafür verantwortlich gemacht
werden darf, wenn Klage gei'ührt wird
ber die Küehternheit unserer modernen
Stadt und Platzanlagen; nur darf das geo
metrische Schema und die
Reissschienenlinie nicht Selbstzweck werden.
Bei den barocken Anlagen ist Allei wohl
bedacht und auf seine Erscheinung in
Wirklichkeit vorherbestimmt.
Die Berechnung auf Perspektivwirkung
und die Geschicklichkeit der Platzanlage
ist berhaupt die stiirkste Seite dieser
Stylrichting. Bei wesentlicher
Verschiedenheit mit den Grundsatzen der Antike muss ihr
unzweifolhaft zugestanden werden, einen
eigenartigen Höhepunkt in der Kunst der
Stadtanlagen erreicht zu haben".
Voor Amsterdam zijn in zcovfr.'e deze
zinsneden van beteekenis, dat volgens Sitte,
autoriteit op het artistieke gebied van den
stedenbouw, de door zoo velen, in overeen
stemming met het historisch karakter der
der stad gewenschten monumentalen aan
leg geenszins in beginsel groote voordeelen
biedt. Sitte immers, hoort men wel
uit