De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 11 december pagina 2

11 december 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No. 1433 Hr' i l Potchefstroom gelost, dat hu'n de vrijheid brengen zon. Bijna vier jaar lang hadden de Boeren getracht een absoluut onrechtvaardige daad ongedaan te krijgen langs den weg van . vret ea vrede, terwijl zij het in hun macht hadden met geweld den indringer te verjagen. En zou nu onze minister, Baron Melvil van Lijnden, gelooven, dat een volk met zulk een geschiedenis achter zich, reeds nu zijn eed zou kunnen breken en in samenzwering en intrigue trachten het Engelsche juk af te werpen? Wat een latere generatie misschien zal willen en trachten te verkrijgen dat weten we niet. Maar dat de Boeren van thans, reeds nu hun eed zouden willen schenden door geïctrigeer tegen de Union Jack, zie, dat te beweren of zoodanige verdachtmaking te uiten is eene beleediging voor het Boeren volk eenerzijds, en een algeheel bewijs van onbe kendheid met den aard onzer stamverwanten, een trigefreel bewijs van incompetentie als Minister van Buitenlandsche Zaken anderzijds. Er is nog iets. Wij, Hollanders, die in Transvaal waren ook vóór den oorlog, hebben vaak heel wat van Boerenzijde over onze nationaliteit moeten slikken. Wel was er langzamerhand verbetering gekomen in het oordeel over ons, maar een kaaskop" bleef toch maar een bloody Hollander". En ook in den oorlog, hoewel onmiskenbaar meer v aarde erin g viel te constateeren, vond men nog tal van Boeren die maar weinig met Hollanders op hadden. En menig Boer, met maar luttel begrip van Europeesche machts verhoudingen, heeft het mij toen gevraagd: En waar bly jou land nou, meester?" Zij rerwachtten, toen ze de Hollanders in Transvaal hun zijde zaajen kiezen, ook groote hulp uit Holland zelf. En dat die niet kwam, maakte hunne sympathie voor ons niet grooter. Iets gerïngschattends kreeg hun oordeel over ons. En daarom ook valt de uitlating van onzen minister zoo te betreuren; de Boer zal er iets vijandigs in vinden; en hij zal niet weten hoe alïn. de minister etaat in zijn beweren. De Boer zal het den Hollander voor de voeten kunnen gooien, dat zijn Kegeering aldus over de Boeren denkt en schrijft. En de verhouding tusschen die beide is er wederom niet'beter op geworden. '.'"..' H. A. COBNELISSEN. Het leTen in te bufttai. XII. Zal de afschuwelijke moord op klaarlichten dag in de Scheveningsche boschjes bedreven werken als de druppel, die den emmer doet overloopen? Zal het gemeentebestuur inzien, dat het niet langer aangaat om zijn onver schilligheid tegenover de klachten omtrent de onveiligheid te bewaren, en met het onnoozelste gezicht ter wereld te verklaren, dat al deze klachten sterk overdreven zijn en de veiligheid weinig of niets te wenschen over laat? Zal eindelijk de raad een krachtiger optreden en zich niet meer door het dageIjjksch bestuur met een kluitje, waarvan het een scheepslading vol heeft, in het riet laten sturen? Thans is ook voldoende gebleken, waarheen liet leidt, wanneer de raad gewillig het hoofd bnigt voor zijn dagelijksch bestuur en zich onmiddellijk terugtrekt, zoo dikwijls het zich door de gemaakte opmerkingen ge voelig betoont. Dan heet het, dat de opmer king zoo kwaad niet was bedoel'l, en vooral geen aanleiding mag geven tot een minder aangename verhouding tusschen raad en be stuur. Maar de burgerij is daarvan de dupe; gemis van behoorlijke controle leidt tot ver slapping en uitstel; nu, daarvan kunnen wij hier wij hier meespreken ! Waar na de con trole van den raad al zoo weinig uitwerkt, kan men nagaan, hoeveel waarde aan de op merkingen van het publiek wordt gehecht. Ik herinner mij hoe in een mijner vorige woon plaatsen aan het stadhuis nauwkeurig aanteekening werd gehouden van alle opmerkin gen, die in dagbladen door de redactie of inzenders van stukken werden gemaakt, daarna werden de klachten nauwkeurig on derzocht, en zoo mogelijk maatregelen geno men om ze voor het vervolg te voorkomen. Hier echter niets van dat alles. Het dage lijksch bestuur laat de klachten in dagbla den verstommen, door daarvan hoeg9iiaamd geen notitie te nemen, en stelt de.opmerkingen van de leden van den raad als over dreven voorstellingen ter zijde. Maar de gebeurtenissen laten op die wijze niet met zich sollen; zy wreken die miskenninz en onverschilligheid. Vooral heeft dit plaats ten opzichte der politie. Herhaaldelijk wordt geklaagd over de hou ding van dit corps; niets mocht baten, in officiëele stukken wordt haar houding en in vloed geroemd, niettegenstaande de lang niet zeldzame moordgevallen, de telkens herhaalde inbraak en diefstal, de talrijke ongelukken door botsingen van automobielen en wielrijders met rijtuigen en voetgangers ! Toch schijnt het corps uitgebreid genoeg; het ligt niet in het aantal, maar in de houding. Op eiken hoek eener straat ziet men een agent staan, doch let eens op zijn houding. Hij staat daar al-< een paal te observeeren om nauwkeurig verslag uit te brengen, doch er moet heel wat gebeuren, eer hij handelend optreedt. Als ware hij een leerling van Spinoza, aanschouwt hij de wereld niet een wijsgeerigen blik, maar laat zich in die overpeinzing niet storen door de gebeur tenissen om hem heen. Een enkel maal acht hij zich verplicht van aanschouwen tot han delen over te gaan, maar dan doet hij het even onhandig als de schoolmeester, dio in de klas geen orde kan houden, en het rumoer over zijn hoofd heen laat gaan; acht hij zich verplicht in te grijpen om de orde te herstel len, en pakt een jongen beet om heen af te straffen, dan blijkt, dat hij den verkeerde heeft aangevat, waardoor zijn gezag meer dan te voren wordt ondermijnd. Zoo vroeg ik onlangs een gepassionneerd wielrijder, hoe hij het aanlegt om aan bekeu ring te ontsnappen. Dat is heel eenvou dig," antwoordde hij, wel bestaat hier een verordening, die het wielrijden op verschil lende straten, wegen en paden verbiedt, maar het is niet mogelijk, zich d°ze in de gedachtten te prenten. Veel eenvoudiger is het er maar op toe te rijden en de kans te loopen bekeurd te worden; laat deze kans voor iuder onzer ruim genomen op een ten honderd worden ges'eld, dan betaalt men voor dat geval de boete en beweegt zich verder vrij. Want de verordening is met de meeste wil lekeur opgesteld, wegen zonder gevaar zijn verboden, daarentegen straten met druk ver keer vrijgelaten ; daarbij mag de politie zich overal vrij op het wiel bewegen ; ziet men dus een agent op een pad dan denkt men, dat men daar ook wel vrij mag gaan en stelt zich bloot aan bekeuring." Onlangs kwam een wielrijder zich bij de politie beklagen dat hij door een wagen was aangereden, doch hij liep er zelf in, toen bleek, dat de aanrijding" op een voor wielrijders verboden pad had plaats gehad. Zoolang de orde langs straten en wegen niet strenger wordt gehandhaafd is geen verbetering Ie wachten ; zoo laat men equipa^es vrij om zich in de drukste straten te bewegen of stil te staan,"tot de dames haar inkoopen hebben volbracht, maar wagens van boeren en handelaars worden geweerd of in hun beweging belemmerd. Geen wonder, dat bij het groote publiek alle eerbied voor het gezag is verloren gegaan; men waagt het er op en telt een bekeuring niet hooger dan de geringe boete, welke daarop is gesteld. Moge al de politie worden uitgebreid, hel zal niet baten, zoolang de onmisbare eerbied voor het gezag hij het publiek blijft ontbreken; een eerste voor waarde tot herstel is: gelijkUeid voor allen voor de wet. Aan den burgemeester is als hoofd der politie een gropte macht gegeven, de kunst is echter om daarvan eeu goed gebruik te ma ken. Zoo heeft hij ook het recht voorstellin gen te verbieden, die de orde vau den staat of de goede-zeden aanranden. Slechts uiterst zelden wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt; zoo was dit onlangs het geval ten opzichte van een stuk, dat voor de katholie ken aanstootel^jk is. De opvoering werd hier en ook elders verboden, doch waarom maakt de burge meester geen gebruik van zyn bevoegdheid, wanneer het de aanranding van goede zeden betreft? Wat zien wij toch gebeuren ? Fransche tooneelgezelschappen, in den regel van mid delmatig allooi, komen tot ons met stukkeu, die den argloozen toeschouwer het schaamrood op de' wangen drijft, zoodat hij zich gelukkig acht vrousv en dochters te hebben tbuis gelaten. In de dagbladen wordt over het stuk heengegleden, slechts de keurige uit voering geroemd. Waarom dergelijke op voeringen, die tot bederf v .m goede zeden leiden, niet verboden ? Men behoeft er niet heen te gaan, zal men antwoorden, maar de katholiek behoefde ook niet te gaan naar het stuk, waarvan hij vooruit wist dat het hem ZQU ergeren. Ook hier dus meten met dubbele maat, iri het eene geval verboden, wat in het andere wordt toegestaan gevolg : ondermijning van het geza/. De tooneelstukken, waarop ik hier het oog heb, komen in den regel uit Parijs, worden daar voor volle zalen opgevoerd en door de kritiek hemelhoog geprezen, zoowel om den geest van het, stuk als wegens de uit voering. Onder de tooneelverslaggevers ten onzent zijn er verscheidenen, die zich op een hoog standpunt meenen te plaatsen, door de Parijsche critici, zoowel in stijl als in denkbeelden, zoo goed mogelijk na te volgen, en daarbij uit het oog verliezen dat zij met onze zeden, gewoonten en opvattingen in rlagranten strijd geraken. Ook de in het buitenland gevestigde correspondenten onzer groote dagbladen, bey veren z ch om in stijl en denkbeelden de Franschen critici na te bootsen en hemelen stukken op, die voor een goed vaderlander ongenietbaar zijn, daarbij zijn opvatting omtrent goede zeden in het huiselijk en maatschappelijk leven op gevoe lige wijze kwetsen. Wijkt dan onze opvatting zoozeer af van die onzer buren ? Toen ik nog niet lang geleden te Parijs vertoefde, verkeerde ik in het gezin van een fransch ambtenaar,- die, gelijk velen, in de bekoorlijke omstreken een stil gelegen door een tuin omgeven huis bewoonde. Op een goeden avond kwam ons gesprek op dit onderwerp en vroeg ik hem, of de zeden in zijn omgeving door dergelijke stukken naar juistheid worden voorgesteld en daar als regel verhoudingen voorkomen, die bij ons ten strengste worden afgekeurd. Hij lachte eyen en antwoordde : Mon cher, cela ne se voitqu'a la comédie". De zeden en gewoonten van onzen gezeten burgerstand zijn zoo streng als dit bij u slechts zijn kan ; hetgeen bij ons op het tooneel wordt voorgesteld geeft dien toestand niet weer, omdat de voorstelling niet voor onzen kring is bestemd. Het publiek waarvoor zij plaats heeft, bestaat slechts uit een klein gedeelte der Parijzenaars dat van geheel anderen stand is en andere begrippen koestert dan de onze; doch het grootst gedeelte bestaat uit vreemdelingen, die, het moge kosten wat wil, geamuseerd moeten worden. Aanziet slechts het publiek bij de voorstellingen in de groote opera in de Vaudeville, in het Palais Royal, gij zult er van alles vinden, behalve de Parijsche burgerij." ,,Slechts eenmaal kort na den bouw bezocht ik de opera, om de schitterende inrichting te bewonderen, het is reeds vele jaren gele den. Sedert ben ik daar niet teruggekeerd en heb ook geen plan er ooit meer heen te gaan. De groote Sara heb ik gehoord toen zij nog aan het Théatre francais was ver bonden; men gaf daar Hermani'', ook ik geraakte onder de bekoring van haar schoone stem en gevoelvolle voordracht. Doch nadat zij deze instelling heeft verlaten is zij diep gedaald; sedert zwerft zij rond in den vreemde om geld te trekken en toejuiching to genie ten van zoovelei , die de hooge kunst niet kunnen waardeeren. Daarna heeft zij hier een eigen theater opgericht, waarin zij te midden van een troep middel matighedcn kan schitteren met stukken, die slechts op uiterJijk eilect zijn berekend. Hoewel zij na den oorlog van 1870 heeft gezworan nooit voor een publiek van Prussieiis te zullen optre den, doorreist zij thans Duitschland en geeft voorstellingen in de groote steden voor uit verkochte zalen, onder uitbundige toejuiching van een publiek, dat zij veracht. Coquelin tracht haar hierin na te volgen, maar het gaat hem niet zoo goed af; verder hebben wij geen gruote artisten meer, die onze classieken naar waarde kunnen weergeven. Daar door he^ft het tooneel voor ons alle aan trekkelijkheid verloren.'' Ik laat natuurlijk dit oor leel voor reke ning van mijn gastheer, terwijl het slechts gedeeltelijk verklaart waarom het tooneel in Frankrijk zoover afwijkt van de zeden en gewoonten der burgerij. Intusschen ben ik ver afgedwaald van mijn onderwerp en haast mij daarheen terug te keeren. Als voorstan der van vrijheid keur ik elke censuur af en zou liefst de beoordeeling aan het publiek overlaten, mits het beter werde voorgelicht, dan thans in den regel liet geval is. Wien de tegenwoordige toestand van ons tooneel tot ergernis is, kan weg blijven; niemand dwingt hem daarheen te gaan. Om hier gelukkig en tevreden te leven moet men elke ergernis ter zijde stellen. Wie dit niet van zich kan verkrijgen, maar door een galachtig temperament gedreven, zich onder de ongerechtigheden zijner om geving ongelukkig gevoelt, moet de hofstad verlaten en ergens buiten in de vrije natuur kool gaan planten. Procul negotiis," zooals Horatius zegt; wellicht vindt hij daar gelijk voorheen deze dichter zijn gemoedsrust terug. SENIOR. Brief uit lfeclit, Het Utrechtsche Stedelijke Orchest is gered, althans voor een nieuwe periode van vijf jaar. De hulp is van verschillende zijden gekomen. Daarbij is een van de wonderen gebeurd, waarvan ik in mijn vorigen brief over dit onderwerp sprak: door het winnen van nieuwe leden en dow grootere bijdragen van hen, die al lid waren, haalde de vereeniging Het Utrechtsche Stedelijke Orchest" een som van ongeveer ? 40ÜU bij elkander. Zooals men zich .misschien herinneren zal, had ik dit niet verwacht en het daarom voor gesteld als 'n wonder, wijl leden van ge noemde vereeniging. voor hun contributie geen enkel direct voordeel genieten (indirect natuurlijk wel het genoegen ons orchest op de been te zien blijven). Het Park ivoli bracht de jaarlijksche huur van ? 14000 op ? 15000 en beloofde zelfs no» meer te geven, als het meer leden kreeg. De noodkreten bijtijds aangeheven, lamenteerende over het mogelijk verdwijnen van het orchest, hebben dus wel geholpen. Het kostte moeite Utrecht uit laksheid op te drijven, maar 'n onver biddelijk feit deed het toch wel schrikken. Maar aan die ? 5000 meer aan jaarlijkache inkomsten had het orchest niet genoeg. Aller eerst zouden de tracternenten van de musici verhoogd moeten wpiden, wilde men niet ieder oogenblik voor vacatures, wegens ver trek naar aniere orcheslen, staan; (en ook na die verhooging zullen de tracternenten nog lang niet prachtig zijn.) De onverwachte bijdrage was meer dan noodig voor die onver wachte, uitgave, nu moest er nog in het jaarlijksche tekort, waarvoor men nu ook weer stond, worden \oorzien. En daarvoor zorgde ons gemeentebestuur. Ik geloof, dat het orchest met vreezen en beven bij den raid daarom hebben aange klopt, want in 1901 kreeg het orchest een subsidie van ? 10,000 en voor 1903 en 1904 moest de raad deze al telkens verhoogen met ?4000, Doch dat waren buitengewone uil ^i ven van den raad tot dekking van liet tekort, waarvoor het orchest stond, en allerminst mocht het orchest die bijdrage als 'n vaste beschouwen en daarom juist is voor het orchest (niet zoo direct voor de gemeente, die maar ? 100Ümeer betaalt i de sprong van ? 10.000 op ? 15,000, (die het nu als vaste subsidie krijgt) zoo groot. En mocht ooit het orchest op den post van losse, toevallige inkomsten (nog beter genoemd, inkomsten buiten die uit de contracten) minder ontvangen dan ? 10,000, dan zal het gemeentebestuur de helft van dat te weinig ontvangen bedrag betalen tot een maximum van ?5000. Nu beteekent dit voor het orchest niet zoo veel, als 't wel lijkt, want op dien po-it van f 10,000 is nog nooit een tekort geweest en wat het van Park Tivoli" meer ontvangt dan de afgesproken ? 15,000, zal eerst moeten dienen om dat tekort, als het dan ooit komt, te stoppen vóór het gemeentebestuur komt bij springen. De Vereeniging Het Utr. Stee1, Orchest" had imtumlijk gevraagd orn'n algeheele garantie voor tekorten, maar op voor stel van B. en W. werd dit zoo netjes inge pikt om te voorkomen, dat het orchest in 't vervolg in vast vertrouwen op de garantie bij de pakken zou gaan neerzitten, en ver zuimen, om te zien naar nieuwe inkomsten, en lui worden in het werk. Hoewel de desbetreffende voorstellen van B. en W. met groote meerderheid in den raad zijn aangenomen, is dit toch niet gegaan zonder eenige discussie. Zoo wezen de heeren Laseur en Oudegeest er op, dat Park Tivoli" klap loopt op d\>n zak van de Gemeente. l>it moge vreetnd klinken, als beide aan het orchest ? 15,000 betalen, maar in zekeren zin is dit torh zoo, want Park Tivoli" krijgt voor zijn geld 150 concerten, waaronder de helft symphonie-concerten zijn en de genieën t e profiteert maar van 60 harmonie-concerten. Daar uit wel iets van klaplooperij in, dat wascht al het water van de zee niet weg en evenmin de heer Ragay, die zeide, dat de subsidie niet gegeven werd, als belooaing voor concerten, maar ook in 't algemeen belang, om 'n aantrekkelijkheid voor Utrecht te behouden. Dat is allemaal goed en we!, maar dan moet heel Utrecht ook maar van die aantrekkelijkheid kunnen profiteeren, dan is het ons orchest en niet dat van Park ivoli", en een feit is toch maar, dut zonder onze subsidie de leden van Tivoli niet zoo goedkoop hun talrijke mooie concerten zouden hebben. Dut voelde de heer Ragay zelf ook wel, want vlak daarop zei hij, in gedeelcelijke tegenspraak met zijn vorige woorden, dat de gemeente, had zij maar een geschikte zaal, desnoods winterconcerten van het orchest kon en zou t-ischen. Voor een deel voorziet Park Tivoli" hierin met de door Tivoli a ingeboden volksconcerten, doch daaruit blijkt niets meer, dan dat het orchest, gesteund door onze subsidie, in staat is, zonder verlies, Tivoli nog meer concerten te geven, die Tivoli, meen ik, ook nog wel eenig voorJeel zullen opleveren, hoewel het ook waar is, dat liet publiek op volksconcerten en op leden-concerten een ander is. Heel veel ontloopt het elkander anders niet. Het is hier zooals op de volksconcerten in andere steden, men ziet er veel menschen, die meer zouden kunnen betalen, en het is daarom goed gezien van eenige heeren hier uit de stad om een vereeniging Utrechtsch Orchestbelang" op te richten, met het doel het orchest te steunen en die leden zal trachten te winnen onder de volksconcert bezoekers. In het debat over bovengenoemde voor stellen van B. en W. tapte de heer Leseur de ontzaggelijke aardigheid, dat wij voor onze subsidie beter militaire muziekkorpsen op de been zouden kunnen houden, omdat die niet zoo duur zijn en ni( t zoo'n last geven. Vol gens hem spelen die ook beter dan ons orchest, omdat men ze veel verder hooren kan, en het werk van een symphonie-orchest bestaat, naar zijn zeggen, in het maken van salto-mortales op violen en bassen. Leuk hè? Of die m'nheer is geheel ontbloot van eenig muzikaal gevoel, of hij is in den handel zijn zin voor humor kwijtgeraakt! Lang niet zoo leuk, maar toch ook wel wat enfant-terrible-achtig was de heer Tetnpleman van der Hoeven, toen hij kwam wijzen op het belang van het behoud van het orchest, ten opzichte van het muziekonderwijs, dat door de leden wordt gegeven." Dat had hij nu eigenlijk niet moeten verklappen, daar schamen we ons genoeg voor, dat hier zoo'n druk gebruik wordt gemaakt van de gelegen heid, geboden door de, wegens de lage tracteme.iten, op lessen tegen geringe belooning, sterk azende musici. Dat die menschen, afgemarteld door hun drukke bezigheden, om den broode gedwongen zijn om, tusschen hun concerten en repetities in, onze zonen en dochteren voor een schijntje het Jan-d'r-leit'n-kip-in't-water-Jan," te leeren spelen, is erg genoeg en behoeft niet ieder te weten. Maar, zooals ik gezegd heb, de voorstellen werden aangenomen en daarmede is onze orchest-kwestie, laten we hopen voor goed, van de baan. We zijn bier nu iiog erg be nieuwd naar den afloop van de orchest-kwestie in Groningen. Dien strijd tusschen een directeur, die zijn gezag en dat vau de kunst hoog houdt, en een onmuzikaal soci teitsbe-ituur, gesteund door tijdens de uitvoering graag kletsende en drinkende menschen, kennen wij, hebben wij hier ook gehaJ. Hier eindigde ze met de volkomen overwinning van den directeur, die het publiek fatsoen leerde, of laat ik liever zeggen, fatsoenlijk doet zijn, zoolang hij voor hen staat, wan4 is hij er niet, dan springt men weer uit den band, zooals bleek op een concert van den violist Ondricek, waar zoo'n gepraat en zoo'n druk geloop van kelners was, dat de kunste naar verscheiden malen moest wachten, eer hg kon beginnen. Het is voor kunstenaars een ellende te moeten spelen voor menschen, wier voor vaderen zich vrijgevochten hebben. 27 Nov. 1904. J. V. Jr. Uitbreiding Yan Amsterdam. De Xuid-Afrikaansche buurt; straten plan op de terreinen van OverAmstel" en Kingvaart", volgens ontwerp van H. P. BEKLAGE Nzn. De beide onder n be stu ur staande terrein ondernemingen, de naamlooze vennootschap de Bouwmaatschappij Ring vaart" tot exploi tatie van onroerende goederen, en de bouw maatschappij O »-er-Amstel' hebben in eigendom ongeveer 25 H.A. van het stuk land dat aan den grens der gemeente Am sterdam, in den Over-Amstelschen palder, gelegen is tusschen de Linnaeusstraat, de Kingvaart van den WatergralfSüiêrp"!'!fiI'; de lijn der S.S. van Amsterdam naar Utrecht en de ceintuurbaan van den Staatsspowweg. Verleden jaar wenschten deze maatschap pijen het genoemde terrein in exploitatie te brengen. Een voordracht van B. en W. no. 544 de dato 29 Mei 1903, Gemeenteblad 1903 afd. l blz. 453 en vgd. daartoe bij den Raad ingediend, werd evenwel in de zitting van 17 Juni 1903 verworpen. Zulks geschiedde in hoofdzaak om redenen van aesthetischen aard. Het ter vaststelling aan geboden plan van stratenaanleg kon den Kaad niet bekoren. Wonder was dit niet. Geen moeite hoegenaamd was schijnbaar in het werk gesteld om het ontwerp te laten beantwoorden aan de minste, de meest be scheiden, eischen der aesthetica. Aan den ontwerper was de beteekenis van den stadsaanleg als kunstwerk blijkbaar onbekend gebleven. Sitte, Stübben, llenrici om slechts dit drietal voorvechters van de ontwikkeling van den hedendaagsche stedenbouw te noe men zij hadden voor hem niet geschre ven en geleeraard. Even onbegrijpelijk echter is dat ooit eene directie dit plan aanvaardde. De openbare gemeenteraadszitting van 17 Juni 1903 gaf dus eene herhaling in het klein van de geheime van 8 Maart 1900. Toen heeft n.l. de Kaad, mede op grond van aesthetische overwegingen geineend een door B. en "W. ingediend voorloopig uitbreidingsplan van het zuidelijk deel deigemeente te moeten afstemmen. Het lag zoo zou men/eggen vrijwel voor de hand dat de genoemde inaitsehappijen, toen hun was duidelijk geworden dat de geineenteraad aesthetische eischen wilde stellen, zich wendden tot den architekt IL P. Berlage met de opdracht een ontwerp te maken dat aan hoogere kunsteischen dan het geketste voldeed. liet was immers be kend dat hij ook door B. en W. in den arm was genomen voor het stadsuitbreidingsplan, terwijl hij algemeen gedoodverfd werd als de officieuse aesthetische adviseur der ge meente, inzonderheid der afdeeling Pu blieke Werken. Het gevaar voir dergelijke gevolgen van ofticieele opdrachten recht vaardigt zeker het uitspreken van den wensch dat openbare lichamen ook ten aanzien van hunne artis tieke behoeften voortaan een openbaar be roep doen en, door middel van een prijs vraag, alle Nederlandsche kunstenaars in de gelegenheid stellen hunne denkbeelden te uiten, zoo althans de ambtenaren niet in staat geacht worden het verlangde te leve ren. Zoodoende krijgt de gemeente dan de beschikking over het inderdaad beste ont werp met uitsluiting van alle, geenszins denkbeeldig, gevaar van door. niets gewet tigde, direete of indirecte bevoorrechting. Waarom zou het stelsel van openbare mededinging dat en terecht gevolgd moet worden bij leveranties van goederen niet ook in beginsel tot artistieke op drachten van genoemden aard dienen te worden uitgestrekt:' En wil men dit stelsel niet aanvaarden, dan werke men uitsluitend met ambtenaren. Door den heer Berlage dan, werd aan de opdracht Jer exploitatie-maatschappijen vol daan. Het door hem ontworpen plan werd aan den gemeenteraad overgelegd bij voor dracht van B. en W., dd. 4 December 1903, no. 1060. Het ondervond ceene bezwaren, maar werd in de zitting van 23 December goedgekeurd en vastgesteld. De uitnoodiging dit ontwerp te bespreken, door de Directie der Maatschappijen tot de redactie van De Amsterdammer gericht en door haar aan mij geöndosseerd, kan mitsdien sedert nog slechts theoretische beteekenis hebben. Het is immers ter ver wezenlijking reeds vastgesteld. De getra ceerde straten en pleinen ontvingen zelfs reeds hunne namen, die deze wijk tot de Zuid-Afrikaansche buurt stempelen. Kruger, de Wet, Joubert, Retief, Cielliers e. a. stonden tot peeten; er is een Langsnekstraat, een Majubastraat, een Paardekraalstraat. En nu liet plan. In het schrijven der directie lees ik o. a. dat bij de beoordeeling van dit plan te herinneren valt dat voor de eerste maal een stadsuitbreiding plaats heeft op basis van artistiek ontwerp". Zulks, bedoeld natuurlijk uitsluitend met het oog op Arasterdam, is evenwel minder juist. Vondelstraat, Rijksniuseumterrein bijv. wer den wel degelijk volgens artistiek plan aan gelegd. Het begrip artistiek" bleek boven dien bij enkele andere gedeelten relatief en tijdelijk te wezen. Het schoonheids-ideaal voor stadsaanleg is zeer onvast gebleken. Het nieuwe plan zal dat ook wel ondervinden. Nog eer het terrein der maatschappijen met de ongeveer 1000 perceelen, waarvoor het ruimte biedt, volbouwd is, wordt die"aanleg misschien weer hoogst onartistiek geoordeeld! Blijkbaar heeft de schijnbaar geïsoleerde ligging van het terrein tusschen de spoor banen, de ring vaart en ter zijde van de gemeente-gasfabriek in de Linnaeusstraat, in verband met den grondvorm den ont werper verlokt deze wijk te behandelen als een eilandje, een buurtje voor zich, dat in platte grond met de groote stad geen organisch geheel uitmaakt. Ook aan andere zijden wordt Amsterdam op overeenkomstige wijze, als 't ware met stukken en brokken uitgelegd. Het planBerlage voor de uitbreiding aan de zuid zij de is eene aaneenschakeling van zelfstan dige motieven. Druischt het daardoor niet reeds in tegen het begrip?plan"? Een leidraad, door het aldus ontstane labyrinth in den vorm van groote, doorgaande lijnen, ontbreekt. Aldus ontstond een stadsplan van een als 't ware-middeleen wsehen trant, met dien ver stande even weldat de geleidelijke wording en groei der authentiek oude stad haar pl&nloos en ingewikkeld stratennet veelal rechtvaar digen. Die onregelmatigheid van plattegrond is laat mij dit nog toevoegen geens zins karakteristiek uitsluitend Toordemiddeleeuwsche stad, evenmin als regelmaat het is voor die der antieke of moderne. De eerste karakteriseert in het algemeen de gegroeide, de tweede de aangelegde stad; en van deze zijn nu onderscheidelijk de middeleeuwsche en de antieke of moderne stad de gangbare typen. De tijd van ontstaan gaf niet alleen den doorslag. Vele antieke steden zijn onregel matiger van bouw dan ne middeleeuwsche, en omgekeerd zijn er middeleeuwsche ste den, waaraan de meest amerikaansche" stedenbouwer van den huidigen dag zijn bloksysteem had kunnen ontleenen. Wan-> neer, geiijK thans regel is, een Stad volgens vast plan werd aangelegd of wei vergif, geschiedde dit, ook in de middeleeuwen, meestal op regelmatige, althans ov*rzichtelijke wijze. Eerst de stedenaanleggers van onzen tijd, wellicht onder den invloed staande eener, eer naar een schilderachtig kachet dan naar moeilijker te bereiken monumentaliteit strevende kunstgeest, ge boeid door het pittoreske aanzien der ge groeide stad, zij stelden zich ten doel de onregelmatigheid van haren aanleg na te volgen. Zoo natuurlijk deze echter werken kan in bet voorbeeld, zoo gedocht, zoo hinderlijk is zij daarentegen vaak in de navolging. Toevalligheden laten zich niet provoceeren; man merkt die Absicht und man wird verstimmt". Dan riekt die schil derachtigheid even sterk naar de teeken plank, als het zoogen, banale" bloksysteem. Starre Regelmiiszigfceit ist ebenso zu ver meiden wie willkürliche in der Oertlichkeit oder in der gestellten Aufgabe nicht begründete Regellosigkeit". Aldus luidt de laatste maar zeker niet de minst belangrijke der?Aesthetischa Gesichtspunkte" over den stedenbouw, welke door JStübben in 1903 aan het architekten- eii ingenieurskongres te Chicago ter overweging werden aangeboden. Een opzettelijk als 't ware fragmentarische uitleg op die schaal als zonder overwegende redenen thans voor Amsterdam wordt voor gestel i, is in ieder geval zeldzame uitzon dering. Ook het ontwerp op de terreinen van Over-Amstel" en Ringvaart" is weder om een fragment, geen deel van een geheel. De nadeelen en de ongerijmdheid van een dergelijk stelselloos stelsel werden door mij ook gememoreerd in een voordracht over De uitbreiding van Amsterdam" on langs gehouden in de afdeeling Amsterdam der Maatschappij van Bouwkunst en versjheen bij de Firma V. van Rossen, Am sterdam. Uit den aard der zaak lokt dit plan ver gelijking uit met het gemeentelijke uit breidingsplan van denzelfden auteur. Naar punten yan aanraking en gemeenschap behoeft niet lang gezocht te worden; maar en gelukkig! er valt ook verschil waar te nemen. Ook hier stond Berlage onder den in vloed van Camillo Sitte's beschouwingen, ontwikkeld in Dor Staedtebau nach seinen kütistlerischen Grundsiitzen", alleen echter voor zoover die een tendenz naar schilder achtigheid hebben. Sitte is evenwel zeer veelzijdig en zijne beschouwingen hebben vaak een zeer scherpe moderne zijde, welke laatste echter wel eens soms zeker ook pour Ie besoin de la cause over het hoofd pleegt te worden gezien. Waar in het bijzonder voor Amsterdam van belang is wat Sitte schrijft over den inouumeutalen aanleg van de laat-Renaissance periode in de volgende alinea, wil ik deze hier inlasschen: Eigenartig steht die Barocke allen früheren Perioden auch dadurch gebenüber, dasz ihre Anlagen nicht allmahlig entstanden sondern bereits nach moderner Art aus einem Gusz am Reissbrett erdacht wurden. Daraus kann man ersehen, dasz diese Art zu eutwerfen nicht allein dafür verantwortlich gemacht werden darf, wenn Klage gei'ührt wird ber die Küehternheit unserer modernen Stadt und Platzanlagen; nur darf das geo metrische Schema und die Reissschienenlinie nicht Selbstzweck werden. Bei den barocken Anlagen ist Allei wohl bedacht und auf seine Erscheinung in Wirklichkeit vorherbestimmt. Die Berechnung auf Perspektivwirkung und die Geschicklichkeit der Platzanlage ist berhaupt die stiirkste Seite dieser Stylrichting. Bei wesentlicher Verschiedenheit mit den Grundsatzen der Antike muss ihr unzweifolhaft zugestanden werden, einen eigenartigen Höhepunkt in der Kunst der Stadtanlagen erreicht zu haben". Voor Amsterdam zijn in zcovfr.'e deze zinsneden van beteekenis, dat volgens Sitte, autoriteit op het artistieke gebied van den stedenbouw, de door zoo velen, in overeen stemming met het historisch karakter der der stad gewenschten monumentalen aan leg geenszins in beginsel groote voordeelen biedt. Sitte immers, hoort men wel uit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl