Historisch Archief 1877-1940
B», 1434
DE AM8TEEDAMMEE
A°. 1904.
WEEKBLAD VOOE NEDEBLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
On.c3.er redactie -van. J". -DE IECOO.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORP, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar , mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Kt blad U verkrijgbaar Kioik 10 Boulevard dm Capocines tegenover h«t Grand Café, te Parijs.
Zondag 18 December.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitscfaland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RT3DOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel ia 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Antwoord
aan den heer Kooreman, door H. R.
Rookmaaker. Mr. Rahjsen over wijlen jhr. J.
W. M. Schorer. De doode letter, dt>or
8. Het Notariaat, door P. J. Dam, met
Antwoord van de Redactie. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Werkmanstreinen,
door Reyne. FEUILLETON: De roode
Punt, II, van Israël Zangwill.?KUNST EN
LETTEREN : Muziek in Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Rotterdamsche Kunatkring
Albert Neuhuys, door PI. Zevende bundel
verzamelde opstellen, door L. van Deyssel,
beoordeeld door van Moerkerken.?Prima vera.
Dramatisch gedicht, door Nico van Suchtelen,
beoordeeld door J. K. Rensburg. Pan,
naar het Noorsch, van Knut Harmsun, be
oordeeld door J. ten Cate. Electrische
Wonder boekje, naar het Hoogduitsch, door
A. N. J. F. BOEKAA.NKONDIGING.
VOOR DAMES: Een jubilaresse (mevrouw
Mesdag-Van Houten), met portret, door
Vrouwke. Ouders en kinderen, door W.
F. Andriessen. Allerlei, door Caprice.
De Sophia Augusta-Stichting en mr. J. E.
van Someren Brand, door C. W. H. Baard.
Tentoonstelling van Kunst-naaldwerk in het
Museum voor Kunstnijverheid te Haarlem,
door R. W. P Jr. J. K. Huysenga ti
met portret, door K. Hazelhoff. UIT DE
NATUUR, door E. -Heimans.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. DAMRUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIES.
Antwoord aan den Heer Kooreman,
door H. R. ROOKMAAKER.
In het Koloniaal Weekblad van 24
November jl. werd de openbare verga
dering op den 18den dier maand door
de Ned. Afdeeling der Ned. Ind. Maat
schappij van Nijverheid en Landbouw
gehouden, -een zeer belangrijke genoemd.
Inderdaad was ze zeer belangrijk,
niet alleen door de tegenspraak, die
mijne inleidingsrede uitlokte van de zijde
van op koloniaal gebied meerendeels zeer
competente mannen, maar vooral om het
onderwerp: De Koelieordonnanties.
Ten bewijze van de groote beduidenis
van dit onderwerp moge, na al het vele
dat al vooraf is gegaan, wel dienen dat
de Tweede Kamer der Staten-Generaal
er bijpa twee volle dagen (29 en 30 No
vember 1904) van openbare beraadslaging
aan heeft gewijd.
Hoogst merkwaardig in velerlei op
zicht zijn die zittingen geweest en de
herinnering eraan mag voor menigeen
zijn .een eerekruisje op zijn parlemen
tair pad.
Die Hollandsche redenaar, (Troelstra)
vreemd a in Indië, strijdende met vuur
en overtuiging voor den daar ginds ver
drukten medemensen; die Minister der
Kroon (Idenburg), vrij van banden, die
hier vooral zoo knellend kunnen binden,
eerbied afdwingend aan alle partijen en
richtingen door zijn verstandig en recht
schapen woord, dat belooft verlichting van
leed, waar zooveel leed was en is; die
antirevolutionair, (de Waal Malefijt), zegenend
het woord van den socialist; die vol
doening en glorie voor den man, die zoo
moedig aanvankelijk geheel alleenen
onder zeer moeielijke omstandigheden
gestreden heeft tegen groot onrecht en
ergerlijken misstand; die motie van pais
en vrede, neergelegd door liberaal en
anti-liberaal, staande hand aan hand, en
allicht zegenrijk in zijn gevolgen! Dat
alles heeft een weldadigen indruk ge
maakt op allen, wien onze goeden naam
als koloniale mogendheid na aan het
hart ligt en ook bevestigd het in de
laatste tijden waargenomen verblijdend
feit dat men het, soma zoo schadelijk
kleven aan een of andere politieke
richting, weet te doen achterstaan aan
het welzijn van Indië; een welzijn, dat
zoo nauw samenhangt met dat van
Nederland.
Zoo zal dan deze strijd om recht ook
eerlang gestreden zijn! Zoolang echter
dat nog niet ten volle is geschiedt, zoo
lang daar ginds de (contractarbeider nog
met ketenen geboeid naar zijn werk
wordt gebracht, zal van het onderwerp
de koelie-ordonnanties kunnen gezegd
worden, wat het liedje zegt: Es is eine
alte Geschichte, doch bleibt sie immer neu.
En daarom, omdat het wel een oud,
maar nogthans geenszins afgezaagd onder
werp is, durf ik er toe overgaan hier
nog een en ander daarop betrekking
hebbende, aan te teekenen en wel als
bestrijding van eenige tegenwerpingen
op hetgeen ik in bovenbedoelde verga
dering als mijn meening verkondigd
heb, aan welke niet zeer moeielijke taak
ik mij toen om meer dan n valabele
reden in het late avonduur zoo goed als
onttrokken heb.
Het is bekend dat de heer Kooreman,
oud-Resident der Oostkust van Sumatra,
sinds hij het ambtelijk leven heeft verla
ten, zich veel moeite heeft gegeven om
Delische toestanden, speciaal de wijze
waarop daar het contract-werkvolk be
handeld wordt, te vergoelijken. In het
vuur van zijn tegenstand tegen al wie
daaraan tornt, heeft hij ook mijn waar
heidsliefde in twijfel getrokken blijkens
de door hem geuite woorden doch dat
er dingen zouden gebeuren, zooals de
geachte inleider heeft medegedeeld, dat
acht ik een onwaarheid."
Ik zou hierop kunnen antwoorden
door op te merken dat de heer Kooreman,
behalve misschien ook ter Sumatra's
Westkust, waar de toestanden het zuiverst
waren, de koelie-ordonnanties alleen in
werking heeft gezien ter Sumatra's
Oostkust, waar (naar hij zegt) in de vijf
jaren dat hij daar was maar eens iets
is gebeurd, dat men een gruwelijke mis
handeling zou kunnen noemen, met boos
opzet. Alzoo van heel den archipel, buiten
het territoir waar het volgens hem zoo
best en zoo gunstig gesteld was, weet
hij wat deze zaken betreft persoonlijk
niets en toch wat ik daarvan ongunstigs
zeide, noemt hij onwiar.
De publieke meening, die meer en meer
op de hoogte komt van den toestand en
de behandeling der inlandsche contract
arbeiders, rechte over de waarheid van
zijn en van mijn woord. Ik vrees dat
oordeel niet!
Toen ik in die vergadering de heer
Kooreman zoo hoorde speechen, dacht
ik: is het ernst of kortswijl; maar voor
kortswijl is de zaak al te serieus en ook
het woord van den heer K. was vol ernst.
Hoe durft hij het te zeggen" dat is
gemompeld van uit de rijen der toehoor
ders toen de heer Kooreman met groot
aplomb uitsprak: Op Sumatra's Oostkust
gebeuren geen gruwelen." En menigeen
zal het woord van verbazing den man
hebben nagezegd, die misschien reden had
dat woord niet luid te willen uitspreken.
Eenige dagen geleden sprak ik een man,
die jaren lang ter Sumatra's Oostkust is
teweest en nog niet lang geleden van
aar gerepatrieerd. Als zeventienjarig
jongeling was hij getogen naar het land,
waarvan de heer K. zegt dat er nooit
gruwelen gebeuren nu ja, ns in een
reeks van jaren. Daar heeft hij zich geër
gerd aan het onrecht dat hij daar den
inlandschen arbeider door don blanken
werkgever zag aandoen, daar heeft hij
zich zoo doorloopend geërgerd, dat hij
daarom alleen tot een eervolle retraite
besloot.
Men heeft van mij in mijn voordracht
feiten en bizonderheden gewild tot staving
van het somber tafereel dat ik ophing
van het lot der contractarbeiders.
Ik had genieend dat die reeds te voren
overgenoeg waren gegeven door mij en
door anderen en bevreemd het mij daarom
dat een man als de heer Van der Kemp,
zoo op de hoogte van alles op koloniaal
gebied, daar naar verlangd heeft. Hij toch
kan weten dat wanneer zelfs in Indi
gebezigde spreektalen thans algemeen
begrepen woorden hebben gevonden, die
in niet zeer fraaie beteekenis wijzen op
door de K. O's ontstane begrippen, de
vorming dier woorden haar wordings
geschiedenis heeft gehad, die niet zeer
vleiend getuigt, noch van K. O's, noch
van werkgevers in het algemeen.
Ik zal die reeks van woorden die begint
met contractvee" en eindigt met koelie
schandalen" hier niet aangeven en even
min er nader op wijzen dat de bestuurs
ambtenaren de contractarbeiders zijn gaan
noemen slaven" en dat overal waar
Maleisch wordt gesproken, de inlanders
die arbeiders, oordeelende naar den staat
waarin ze leven, als boedak" (slaaf)
betitelen.
Daar men het alzoo gewild heeft, zal
ik hier nog enkele ongerechtige dingen
mededeelen, die de heer Kooreman den
kelijk wel met veel meer andere ver
geten heeft.
De man, wien het aanzien van onrecht
en boosheid op Deli te machtig werd,
heeft ze mij op eerewoord medegedeeld
en ze -v o ir mij op schrift gesteld.
Hij begint met te zeggen hoe het hem
pas uit Europa aangekomen be
vreemdde dat er inspecties werden ge
houden door bestuursambtenaren, waarbij
deze geen voet op de onderneming zetten
om zich te overtuigen of de werkgevers
hun verplichtingen nakwamen. Hij heeft
dat bijgewoond waar de toestanden,
vooral wat het hospitaal betreft, zeer
treurig waren en alzoo andere inspectie,
dan die zich uitsluitend hield aan eten.
drinken en kaartspelen, zeer nuttig had
kunnen zijn.
Dan vertelt hij:
van een contract-arbeidster, die van
een employéeen schop kreeg, zoo raak,
dat ze eenige uren daarna overleed;
van een jong employé, die een
Javaanschen contract-arbeider uit pure
brood(?)dronkenheid een arm stuk sloeg, met
het gevolg, dat deze voor goed onge
lukkig is geworden. De toenmalige con
troleur B. B. heeft dat geweten en er
het zwijgen toegedaan. Dit is ook ge
beurd ongeveer 1897?1898;
van een Chineeschen koelie, die over
leden is aan mishandeling door een
Europeesch employé;
van hoogst zwangere vrouwen, die men
dwong tot zwaren arbeid, hen daarbij
met slaag aanzettende. Daarover moet
mijn zegsman eens hooge onaangenaam
heden hebben gehad met zijn chef, die
hem toen ernstig verweet dat hij te zacht
was voor het volk en die hem willende
leeren de ware behandeling der arbeiders,
dit toen en later deed met de woorden: Es
sind ja kein Menschen.es sind Bestieën."
Die vreemdelingen in ons Indië, onze
mede-onderdanen mishandelende als da
gelijks werk! Wanneer zal het toch eens
uit zijn! Erger dan de Hollanders gaan
zij daar tekeer; men weet dat toch wel!
Dan vertelt mijn zegsman verder:
van een contract-arbeider, die door een
Europeesch employéwerd mishandeld
met doodelijken afloop. Dit geschiedde
als straf voor verregaande luiheid, door
dat de arbeider des heeren employés rij
paard geen tilam (paljas) had gegeven.
Ditmaal is een jaar gevangenisstraf ge
geven voor het dooden van een mede
mensen, doch dat leed werd weer vergoed
doordat de gestrafte dadelijk na afloop
van zijn straftijd op ruim salaris op een
van de groote ondernemingen een goed
emplooi kreeg. (?Zoo'n man moeten ze
hebben", teekende mijn zegsman aan)."
Verder verhaalt hij van zeer
onzedelijken wandel van vele Uuropeanen daar
en van de onzedelijke praktijken die
werkgevers aanwenden om contractanten
tot reëngagement te brengen, vooral door
dobbelspel dan sterk aanlokkelijk te
maken. De hoofdtandil krijgt dan van
den werkgever geld om her, wier contract
bijna is afgeloopen, in geldschuld te bren
gen, zóó dat ze van armoe wel een nieuw
contract moeten aangaan. In de boeken
van ondernemingen heeft mijn zegsman
het geboekt gezien Voorschot aan hoofd
tandil voor sjoekoeliën."
De verdere mededeelingen van den mij
geloofwaardig en onpartijdig voorkomen
den oud-assistent bij de tabakskultuur
op Deli, handelende over ziekenverple
ging op kleine ondernemingen en over
doodschouw laat ik achterwege, blij dat
ik eindigen kan met het bijboeken van
deze enkele staaltjes van koelieschan
dalen". Zeer, zér ongaarne gaf ik ze;
het stuit mij tegen de borst dergelijke
soort lektuur te scheppen, maar de heer
Kooreman heeft mij er toe gebracht.
Wil hij nog meer staaltjes, het is mijn
overtuiging, dat niets ter wereld gemak
kelijker te verkrijgen is dan zoo iets en
zelfs in onbeperkte mate en wil hij buiten
Deli ook gaan zoeken, de oogst zal hem
niet tegenvallen.
Voorts raad ik den heer K. aan kennis
te nemen van wat het Alg. Handelsblad
dezer dagen mededeelde aangaande han
delingen door den heer Kufall jegens
contractkoelies gepleegd en van andere
ongerechtigheden, die kort geleden door
de nieuwsbladen zijn medegedeeld. Ook
leze hij nog eens aandachtig na in de
Handelingen der Staten Generaal (29 en
30 November jl.) hoe thans het terzake
wijzer geworden Nederlandsche volk
door zijn vertegenwoordigers oordeelt
over het bestaan en bestaan hebben ter
S. O. K. van toestanden, die hij, Koore
man, sedert een paar jaar althans gewoon
is te vergoelijken of geheel te nieëren.
Hij zal dan zien, dat somber genoemde
tafereelen allicht waar kunnen zijn! En
dan, last not least, herleze hij wat hij
in den avond van 18 November jl. in
openbare vergadering zoo triumfeerend
heeft gezegd over den uitslag van het
onderzoek-Rhemrev naar misstanden op
Deli!
Er op stoffend, als ware het koren op
zijn molen, heeft de heer Kooreman toen
van het resultaat van dat onderzoek
gezegd Mij dunkt, dat is al een heel
pover resultaat."
En wat heeft de Minister van Koloniën
dezer dagen van dat rapport gezegd?
Z. Exo., die van zijn standplaats uit
de zaak zeker niet erger zal voorstellen
dan zij is, heeft gezegd dat den
RegeeringsCommissaris Rhemrev gebleken was ter
Sumatra's Oostkust:
Ie dat de toestand op verscheidene
ondernemingen nog zeer veel te wenschen
overlaat. Slaan met de hand of met den
stok werd tijdens het onderzoek op ver
reweg de meeste ondernemingen nog
gedaan;
2o dat ernstige mishandelingen 1) tot
korten tijd voor het onderzoek op onder
scheidene ondernemingen 1) voorkwamen.
3e dat onwettige vrijheidsberooving,
al of niet vergezeld van lichamelijke
pijniging tot kort vóór zijn (Rhemrev's)
komst ter S. O. K. vaak 1) plaats had;
4e dat doodslag door Europeanen ge
pleegd, wel is voorgekomen, doch tot de
zeldzaamheden behoort;
5e dat de verhouding van den werk
gever tot den contract-arbeider deze is:
dat de werkgever zich steeds heer en
meester over den werkman heeft gevoeld
en dat deze altijd de overtuiging met
zich heeft gedragen, dat hij van den
wrerkgever geheel afhankelijk was.
Ten slotte deel ik den heer Kooreman
mede, in antwoord op de mij door hem
gestelde vraag, hoe ik, nog in den Staats
dienst zijnde, ten deze mijn plicht heb op
gevat, dat ik die vraag niet in het openbaar
wensch te beantwoorden, al ware het
alleen omdat zulks een lange uiteenzetting
zou vorderen, waaraan het publiek niets
heeft. Alleen kan ik den heer K., wat
dat aangaat, voorloopig geruststellen en
bij twijfel, ook hieraan, zijnerzijds zou
ik hem ? het met schriftelijke beschei
den stavende in persoonlijk onderhoud
wenschen aan te toonen, dat ik toen
evenzeer als nu naar mijn beste krachten
heb gewerkt tot vermindering van het
leed van de moderne slaven. Overigens
mijn persoon stel ik geheel op den
achtergrond, waar ik als hier mijn plicht
doe, waar ik als hier een roeping vervul.
In het openbaar, in schrift en woord,
hebt gij, heer Kooreman, met welgevallen,
ja met trots gesproken over wat gij hebt
gedaan om het vaak rampzalig lot van
contract-arbeiders te verbeteren. Ik wil
uw woord niet in twijfel trekken, zelfs
aannemen dat ge in een lang
ambtenaarsleven veel hebt kunnen doen voor hen,
die bescherming noodig hadden, maar
dat begrijp ik niet: dat gij sedert gebet
schoone zonneland hebt verlaten, ge u
zoo heftig kant tegen allen, die strijden
een eerlijken strijd, voor de belangen
van de contract-arbeiders, voor wie ge,
gelijk voorheen dan, ook nu nog nuttig
zoudt kunnen zijn. Ik begrijp het niet;
soms begrijp ik het wel; neen, ik begrijp
het niet! Het inzicht in de zaak, dat
gij hebben moet, zou u moeten doen staan
aan de zijde van mij en van mijn mede
strijders en niet tegenover ons; daar is
alleen de plaats voor onwetenden en voor
belanghebbenden bij het nieuwerwetsch
pandelingschap.
1) Ik cursiveer.
Mr. Bahnsen over wijlen Jhr.
J. W. M. Sehorer.
In den dezer dagen verschenen bundel
Levensberichten der afgestorven mede
leden van de Maatschappij der Ned.
Letterkunde te Leiden", komt ook een
opstel voor van mr. E. N. Rahusen over
jhr. J. W. M. Schorer.
Aangezien wijlen da heer Schorer
nimmer in eenig verband met de letter
kunde heeft gestaan, kon zijn levens
beschrijver alleen eanige aanteekeningen
f even omtrent zijn overleden vriend in
iens hoedanigheid van ambtenaar, d. i.
als burgemeester, als commissaris des
konings en als vice-president van den
Raad van State.
De lof, den heer Schorer als Commissaris
voor Noord-Holland geboden, is niet ge
ring, en er bestaat geen enkel e reden om
iets af te dingen, wat zijn goeden wil, zijn
bekwaamheid en werkkracht betreft.
Over het vice-presidentschap van den
Raad van State schrijft de heer Rahusen,
minder geestdriftig:
Sedert de dood van zijn vrouw was
Schorer nooit meer geheel de oude. Het was
alsof de helft zijner kracht was weggerukt.
En toen hij in December 1896 geroepen werd
tot het hoogst eervol ambt van
Vice-President van den Raad van State (hij was inmid
dels 62 jaar geworden), was het niet meer
de krachtvolle man, die in 1879 in den Raad
van Middelburg de hierboven aangehaalde
woorden sprak. Hij ging, maar niet dan na
zwaren strijd, want hij had Noord-Holland
innig liefgekregen. Hij gevoelde het, dat in
hem meer een Comrr.issaris zetelde, die een
gewest had te besturen, de gemeenten tu
bezoeken, een vraagbaak te zijn voor burge
meesters en besturen van polders en water
schappen, dan een Vice-President van den
Raad van State, die langdurige raadplegende
vergaderingen had bjj te wonen en over vaak
ingewikkelde vraagpunten advies had uit te
brengen. Maar hij ging, omdat hij begreep,
dat het zijn plicht was te gaan. En nu hij
voor goed is heengegaan zeg ik, meen ik,
niets meer dan de eenvoudige waarheid, dat
hij zich ook in die hooge betrekking door
zijne gaven van hoofd en hart geacht en be
mind had weten te maken.
Daar was nog een reden, die bij hem
zwaar woog. Hij meende in deze hooge
betiekking allicht geroepen te zullen worden
in oogenblikken van staatkundige spanning
der jeugdige Koningin met zijnen raad, waar
die gevraagd werd, te kunnen bijstaan. En
in die verwachting werd hij niet teleurge
steld Het ligt geheel buiten mijne bevoegd
heid en buiten mijne kennis over dit punt
uit te weiden, maar ik mag toch gerust
zeggen, dat het hem verzoende met zijne
betrekking, toen hij bij het huwelijk der
Koningin geroepen werd, om de noodige
regeling voor te bereiden van de verhouding,
waarin Prins Hendrik der Nederlanden tot
zijn geboorteland zou staan, en om een der
getuigen te zijn bij haar burgerlijk huwelijk,
te 's-Gravenhage voor den Minister van
Justitie gesloten. Het was of in die dagen
een lieflijker licht op zijn levenspad viel."
Toch, dunkt ons, is hier de onpartij
dige levensbeschrijver, die het voornaam
ste dient te vermelden, wat voor de
geschiedenis waarde heelt, iets tekort ge
schoten in de vervulling van zijn taak.
Immers juist als vice-president van
den Raad van State heeft Schorer blijk
gegeven van een opvatting nopens het
decorum van dat ambt, die men, inder
daad, nieuw en zeer vrij mocht heeten.
Het is bekend hoe menigmaal werd er
niet over geschreven dat Schorer,
vicepresident van den Raad van State, tevens
president-commissaris was van de Hol
landsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij,
en dat hij in zijn hooge, ja, de hoogste
betrekking in den lande, mede met zijn
naam den befaamden aankoop van de
Electrische door de Hollandsche IJzeren
heeft gedekt.
^Gaat het nu wel aan, dit feit, dat
zooveel opspraak heeft verwekt, en dat
voor de publieke moraliteit als precedent
nog langen tijd van gevolgen kan zijn,
eenvoudig te verzwijgen in de levens
geschiedenis van een publiek persoon
vau den eersten rang ?
Hoe de heer Rahusen over deze hou
ding van wijlen Schorer denkt, weten wij
niet. Misschien Heeft hij mede, daarop
doelende, geschreven sedert (1888) was
Schorer nooit meer de oude. Het was
alsof de helft zijner kracht was wegge
rukt, hij was niet meer de krachtvolle
man." Ons althans zou het moeilijk vallen
aangaande een vice-president van den
Raad van State, die te gelijk president
commissaris van de machtigste Spoor
wegmaatschappij blijft, te schrij ven : hij
handhaafde het gezag *) in elke betrekking
die hem was toevertrouwd; dit was een
eigenaardigheid in zijn karakter."
Spraken wij hier niet over een publiek
persoon, wiens voorbeeld invloed kan
uitoefenen, wij zouden, gedachtig aan het
van de dooden niets dan goed", gaarne
gezwegen hebben. Nu, meenen wij, is
spreken plicht, ook plicht voor mr.
Rahusen, die allicht zich bewogen zal
vinden tot hetschrijven van een aanvulling
zijner levenschets, in den bundel van 1905.
*) Wij cursiveeren.
De doode letter.
Blijkens het voorloopig verslag naar
aanleiding van de voor het volgend
dienstjaar ingediende begrooting voor het
achtste hoofdstuk werd den Minister van
Oorlog reeds daar geen'critiek bespaard.
Onder meer werd er op gewezen, dat
tijdens de laatstgehouden manoeuvres
de troepen wederom aan overgroote,
nuttelooze vermoeienissen werden bloot
gesteld. Deze klacht komt telken jare
terug.
Toch wordt daaraan door de militaire
autoriteiten nimmer tegemoet gekomen.
Op de desbetreffende vraag van enkele
afgevaardigden wordt door den Minister
tijdens de begrootingsdebatten gewoonlijk
een nietszeggend antwoord gegeven,
meestal steunend op het voorafgaand
traditioneel verzoek om nadere" inlich
tingen, aan den betrokken korpscomman
dant gericht. De Minister doet toezegging
in het vervolg met den gegeven wenk
rekening te houden.
Daarbij blijft het. Tot uitvoering komt
die toezegging niet.
Thans rijst de vraag: Mogen die toe
standen in ons Nederlandsche leger
blijven bestaan?
Jaren en jaren achtereen werd in
militaire kringen verkondigd, dat het
leger uit zijn maatschappelijk isolement
dient te worden opgeheven, dat er nood
zakelijk nauwere aaneensluiting moet be
staan tusschen krijgsmacht en natie en
het leger in den tegen woordigen Staat
niet langer als eene afzonderlijke kaste
mag worden aangemerkt.
Afkeer van den militairen stand zal
het gevolg zijn van de gewraakte
toe