De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 18 december pagina 2

18 december 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1434 standen en dat in een tijd, waarin meer dan ooit het leger de sympathie van het volk behoeft! Eu dat daarentegen de lust voor het militaire op bedenkelijke wijze vermin dert, wie zal dat betwisten? Soldaten vrijwilligers nagenoeg geene, een werkelijk dreigend gebrek aan kader, vooral op administratief gebied, een steeds stijgend incompleet aan be roepsofficieren, het feit dat ieder, die er maar eenigszins uit" kan er uit" gaat, zijn dat geen verschijnselen, die te denken geven ? Wij aarzelen geen oogenblik, als onze vaste overtuiging neer te schrij ven, dat ?de geest, die tegenwoordig in ons leger heeracht, ellendig is. Onvoldoende be zoldiging, gebrek aan billijke vooruit2ichten, gebrekkige rechtstoestand, wille keur en partijdigheid bij promoties en niet het minst het afjakkersij/steem voor namelijk bij de infanterie, zijn evenveel factoren die hierop van invloed zijn. Het is zeker hoogst onoordeelkundig (om den zachtsten term te gebruiken) menschen, die om twaalf uur doornat van de morgenoefening z;jn teruggekeerd, des middags om twee uur wederom te commandeeren voor gesloten exercitie. Volkomen waar is het, dat de soldaat slechts n stel ondergoed ter beschikking heeft. Is ook dit natgeregend, dan kan hij zich niet verder van droge kleeding voorzien. * In de maand September hebben bij eenige regimenten infanterie gedurende veertien dagen onafgebroken zoogenaamde regimentsoefeningen plaats gehad. Toen heeft het afjakkersi/steemlaoogiij gevierd. Onbegrijpelijk is het, dat van hoogerhand niet wordt bevolen, alsdan minstens n rustdag in het midden der week te doen houden. Op bladzijde 10 van het Manoeuvre-voorschift" toch lezen wrj, dat bij groote manoeuvres op drie, bij uitzondering twee achtereenvolgende manoeuvredagen een rustdag of wel de terugkeer naar de garnizoenen volgt. Bij de voor den soldaat over 't algemeen veel minder vermoeiende zoogenaamde groote manoeuvres worden deze rustdagen voorgeschreven. Waarom zulks nu ook niet gelast ten aanzien van de regiments oefeningen ? Wij hebben ze dik werf met medelij den gadegeslagen, die soldaten, wier tot bloedens stukgeloopen voeten getuigenis afl«gdea van de doorgestane vermoeie nissen. Op die wijze kan er van oefenen geen sprake meer zijn. Men make zich eens een denkbeeld wat het is, gedurende veertien dagen achtereen, zwaar bepakt, van des morgens zes tot des middags drie a vier uur bijna onafgebroken te worden voortgejaagd, want dat is het ware woord, dat op de oefeningen van den soldaat tegenwoordig van toepassing is. Voeg dan daar nog bij dat, na terug keer, nog aardappelen moeten worden geschild, wachten betrokken, j i zelfs sommigen wegens een veelal gering ver grijp nog met een strafexercitie worden gekweld en men kan zich een helder denkbeeld vormen van den afkeer, waar mede de Sederlandsehe verlofganger zijne oproeping onder de wapenen voor de herhalingsoefeningen begroet. Men bedenke toch, dat- wij niet meer leven in den tijd der huurlegers en dat onze vrije, Hollandsche landaard van dergelijke onnoodige proefnemingen op lichaam en gezondheid niet is gediend. Vraagt het den officieren, die in Indi dienden, hoe de J^ederlandsche soldaat voor geen bezwaren terugdeinst en won deren van inspanning en moed verricht, mits men hem behoorlijk behandelt en rekening houdt met zijne materieele be langen. In vollen vredestijd daarentegen, staan onze infanteristen tegenwoordig bloot aan vermoeienissen, soms aan ontbe ringen, zooals die in den werkelijken krijg in ons vaderland slechts bij uit zondering zullen voorkomen. * * Ook wat officieren en kader aangaat, laat de behandeling aeer veel te wenschen over. Meer dan eens komt het voor, dat meerderen vóór het front en ten aanhoore van den troep onheusch worden behandeld, ja afgfesnauwd. Men vergeet meestal, dat er geoefend moet worden en duldt geen fouten. Wij vragen: In welk vak of bedrijf treft men een dcrgelijken toestand aan? Dat hij, die werkt noodzakelijk fouten maakt, is eene waarheid, die slechts in de militaire wereld niet schijnt te', worden gehuldigd. Het is treurig en Termakelijk tevens hoe een plotseling op het terrein ver schijnend chef de gemoederen in opwin ding kan brengen en angst, schrik, ja ontsteltenis verspreidt! Promotievrees werkt deze toestanden maar al te zeer in de hand. Voeg daarbij het absoluut gemis aan eenig stelsel ten aanzien van de hoogere bevorderingen, zoodat de toe komst van den officier voor een groot deel afhankelijk is van de persoonlijke opinie zijner chefs en men kan zich een flauw denkbeeld vormen van de zenuw achtige gejaagdheid, de voortdurende onrust, die het meerendeel onzer militaire oefeningen kenmerken. Bestaan er dan geen bepalingen, die toesianden als de hier geschetste moeten tegengaan? Aan voorschriften heeft ons leger waarlijk geen gebrek, maar de niettoepassing maakt ze helaas maar al et zeer tot een doode letter. Iteeds op bladzijde 3 der Op last deiKoningin" uitgegeven Soldatenschool valt ons oi): Alles wat zenuwachtige ge jaagdheid kan verwekken, moet vermeden worden." Op bladzijde 6 heet het: de onder wijzer zal begane fouten met geduld verbeteren en bij voldoende vorderingen tevredenheid doen blijken." Op bladzijde 107 van het eveneens op last van Hare Majesteit" uitgegeven Reglement op de exercitiën der infanterie, tweede gedeelte, lezen wij: dat bij ge vechtsoefeningen opgewektheid en kalmte een eerste vereischte zijn." Artikel I van het Reglement op den Inwendigen Dienst der Infanterie leert ons als de begeerte der Koningin kennen dat de ondergeschiktheid zacht en vaderlijk zij en alle onderdrukking moet uitsluiten." Letterlij k lezen wij daar: De Koningin wil dat de militairen met zachtheid en menschlievendheid worden behandeld, dat hun nimmer onrecht worde aangedaan, dat zij in hunne meerderen in alle opzichten welwillende voorgangers vinden en dat de officieren hen leiden, besturen en beschermen met die zorg en belangstelling, welke zij verschuldigd zijn aan mannen, van wier dapperheid en gehoorzaamheid zij een gedeelte van hunnen roem te verwachten hebben." Kan het duidelijker? Nog meer zouden wij uit de voor schriften kunnen citeeren. Maar genoeg. Aan bepalingen, voorschriften, neen, aan gebiedende reglementen, nan de uiting van den Souvereinen wil zelfs geen ge brek! Maar de toepassing? En dat in een tijd, waarin eerst na veel moeite eenigermate bij ons vrijheidlievend volk de kazernevrees is over wonnen en het schoone beginsel van persoonlijken dienstplicht eindelijk in onze wet is vastgelegd! Het is meer dan tijd, dat de militaire autoriteiten een ernstig onderzoek gtan instellen naar de oorzaken van de malaise, die in ons leger in alle rangen heerscht. Zooals het nu is, kan het niet blijven. Onze krijgsmacht verkeert in een toestand van diep moreel verval. Treedt niet spoedig verbetering in, dan zal zij'blijken een hoogst onbetrouwbaar werktuig te zijn in de handen van den Staat. En wordt den militairen chefs niet bevolen de stipte naleving van de hier boven aangehaalde bepalingen, dan moeten deze als phrase, als grove onwaarheid, als doode letter aan de kaak worden gesteld! ' S. Het Notariaat. In dit Weekblad van 20 Xovember j.l. komt, onder bovenstaand opschrift, een ar tikel voor, dat ik niet met stilzwijgen mag laten passeeren. Om meer dan n reden niet. De schrijver klaarblijkelijk een onbe voegd beoordeelaar op 't gebied van 't notaliaat en die zich toch geroBpen acht, om 't publiek in deze voor te lichten begaat drieërlei misslag, welken ik kort wil aan wijzen. In de eerste plaats, zoekt de schrijver bij 't publiek de voorstelling ingang te doen vinden, dat de notarissen zich verrijken ten koste van de burgerij, vooral van den nijveren kleinen unan", dat /.ij maar hooge rekeningen kunnen uitschrijven, waarvoor geen arbeid is verricht. De beschuldigingen van den schrijver zijn kras en eischen nader bewijs. Om dit te kunnen leveren, zou hij 1°. bekend moeten zijn met alle werkzaamheden aan 't notariaat verbonden, 2°. moeten beschikken over eene serie feitelijke gegevens. Met betrekking tot 't tweede punt citeert hij twee opgaven (van de heeren Treub en Helsdingen). Deze cijfers (van waar heeft men die verkregen ?) 7.00 klakkeloos door den schrij ver o vergenomen,be wijzen daarom absoluut niets, omdat: 1°. uit niets blijkt, dat die cijfers betrouwbaar zijn; 2°. omtrent 't tijdperk, waarin die acten ver leden werden, gezwegen wordt. (Werd soms de eene hypotheek in 1850 gepasseerd en de andere in 1904 of werden alle vermelde acten in de laatste jaren verleden?) 3°. uit niets blijkt of onder die cijiers ook de voorschotten be grepen zijn ('t zou kunnen, dat een laag cijfer alleen 't salaris omvat, terwijl bij 't hoogere ook de voorschotten begrepen zijn). Want bij een hypotheek van ? 100.000 (waarvoor ? 55 werd berekend) /.ijn al minstens ?170 aan voorschotten, terwijl bij een ander bedrag (b.v. .Amsterdam: ?310) de voorschotten in begrepen zijn. Zoo kan men wel met cijfers goochelen! 4°. uit niets blijkt, dat bij die acten, in n adem genoemd, voor alle even veel arbeid en moeite is besteed; 't bedrag der hypotheek b. v., komt daarby niet in aan merking; aan een hypotheekacte van ? 1000, is dikwijls tienmaal meer arbeid, zorg en hoofdbreken besteel, dan aan een hypotheek van ?100.000. Alleen hij, die in het notariaat is, kan weten welk een quantum arbeid, moeite en zorgen, 't ambt met zich brengt, en in 't bijzonder, welke eene groote mate van ver antwoordelijkheid, vooral dit laatste. Gesteld iemand geeft hypotheek, voor een belangrijk be Irag, door een kleinigheid soms, die over 't hoofd wordt gezien, verkrijgt de hypotheek houder geeu wettig hypotheekrecht; op wien zal hij de schade willen en ook kunnen ver halen ? Op den notaris natuurlijk. Hoogst gevaarlijk is 't, om met cijfers iets te willen aantoonen, zoo ook hier; om over de waardij dier cijfers te kunnen oordeelen, zou men elke zaak, waarin die kosten zijn gemaakt in details moeten kennen. Tot zoo lang gaat 't niet aan en verdient 't een krach tig protest, dat de schrijver, die cijfers gebruikt om op 't notariaat een blaam te werpen, vooral tegenover een publiek, dat daar gaarne geloof aan hecht, zonder nochtans tot oor deelen of controleeren zelfstandig in staat te zijn. Dat noiarissen dikwijls, in do oogen van 't publiek, hooge rekeningen indienen, is bekend. Maar men vergete niet, dat onder die hooge kosten vaak een aanzienlijk bedrag aan registratie- en andere rechten schuilt; terwijl juist dat publiek dan van oordeel is, dat al dat geld, 't welk de notaris ontvangt, roor hem is. Zou men nu werkelijk willen, dat de notaris voor eeu karig salaris, zich al den arbeid, de zorgen, de beslommeringen, de onrust en vooral de verantwoordelijkheid aan zijn ambt verbonden, zou moeten getroosten? Indien een notaris aan een belangrijk tes tament, hoogstens ? 15 verdient, meent men dan, dat zulk salaris opweegt tegen de ver antwoordelijkheid, waar hij voor een luttel verzuim, aangesproken kan worden met een actie tot schadevergoeding, ettelijke duizen den guldens beloopende?! De tweede misslag, welken de schrijver l e ,aat is deze, dat hij 't voorstelt, alsof de instelling: notariaat bezoldigd staatsairbt" een einde moet maken aan hooge no'.arisrekeningen. 't la hier niet de plaats, om een debat te openen over de wenschelijkheid van eene radicale hervorming van 't notariaat in die richting; maar dit s'aat toch wel vast, dat indien er werkelijk hooge notarisrekeningen voorkomen, deze toch allerminst door die nieuwe reformatie van 't notarisambt, zullen verdwijnen. Thans bij de belangrijke concurrentie, welke de notarissen elkander, vooral in de groote sleden, aandoen, is er feitelijk eune daling in de notariüele declaraties waar te nemen, waarvan 't publiek profiteert. Verschillende pogingen door notarissen aangewend, om onderling een bepaald tarief vast te stellen, ? daar 't wettelijk tarief van 1847 totaal onbruikbaar is leden schipbreuk en stuitten af op den concurrentiegeest, waardoor vele notarissen beneden de markt werkten, zoodat de anderen wel ge noodzaakt worden, dat voorbeeld insgelijks te volgen. En nogmaals, wie profiteert daar van; 't publiek natuurlijk! Dit zou nu juist inet de instelling van 't bezoldigd-staatsambt anders worden. De no taris moest zich dan aan 't oilicieele tarief houden, want alles wat hij in rekening moet brengen, dat moet hij ook aan den staat verantwoorden. En dut officieele tarief zou zeker niet lager, eer belangrijk hoojjer zijn, dan de tegenwoordige notaris-rekeningen. Want aanmerkelijke bedragen zouden uit die ontvangsten moeten worden bestreden: sa larissen van de notarissen, hun tantiumes, pensioen enz. Beneden 't tarief, zou de notaris niet meer kunnen gaan, op strafte van zeil er geld bij te moeten leggen. Voor een onvermogende, een acte zoo goed als voor niets passeeren, zooals nu in honderd gevallen, door de no tarissen uit eigen wil geschiedt, zou dan niet meer kunnen voorkomen. Zoo zou er meer aan te voeren zijn, waaruit duidelijk bleek, dat door de invoering van 't notariaat bezoldigd staatsambt, 't publiek niet mmder, ja eer meer zou moeten betalen. En eindelijk begaat de schrijver een derden misslag, door de critiek, die hij uitoefent op de houding van Prof. Treub, bij de behan deling der wijzigingswet op 't Notarisambt. Dat optreden van den Amsterdarnschcn Hoogleeraar in de 2e kamer was wie zal 't ontkennen volkomen correct. Men vergete toch niet, dat het onderzoek in de afdeelingen al lang was afgeloopen, dat Voorloopig Verslag en Memorie van Antwoord reeds waren gewisseld en dat 't ontwerp voor openbare beraadslaging gereed laf, toen Prof. Treub eerst in de kamer ver scheen. Op die schriftelijke behandeling kon hij dus niet d->n minsten invloed hebben en dat hij, niettegenstaande dit alles, dadelijk deelnam aan 't debat en door amendementen ging trachten eeniije verbeteringen aan te brengen, verdient geen afkeuring, zooals de ongenoemde schrijver van gemeld artikel meent, maar lof. Wat bad Prof. Treub volgens dien schrijver, dan wel moeten doen ? De wijzigingswet afstemmen en dan een nieuw voorstel indienen tot invoering van 't bezoldigd staatsambt? Er schijnt hier iets door te schemeren van die socialistische tactiek, waarbij verbeterin gen ouder den naam van lapmiddelen, worden verworpen, omdat men plotseling niet alles verkrijgt, wat men wen«eht. Gelukkig, dat prof Treub er anders over dacht en dat hij de verbeteringen, die dit ontwerp gaf, als in 't belang van 't nota riaat voorloopig aanvaardde. Daarmede heeft hij getoond, de wezenlijke belangen van 't notariaat en in dat notariaat ook die van 't publiek, te willen behartigen. Ik geloof, dat de schrijver van bedoeld ariikel, de voorlichting van 't publiek op 't gebied van 't notariaat, a^n meer bevoegden, moest overlaten, dan hij blijkens zijn schrij ven, schijnt te zijn.'t Is voorwaar geen kunst om als dilettant op te treden, zijne meening te zeggen over zaken, waarvan men geeu verstand heeft en door 't naschrijven van eenige cijfers te meenen, dat men nu ook gerechtigd is, om op 't gansche Xederlandsche notoriaat een smet te werpen. Eu hier tegen moet wel 't krachtig protest gaan van allen, die 't notariaat kennen en waardeeren. A m s t., 22 Nov. 1904. P. J. DAM. * * -xDe heer Dam moest zich zelf niet be lachelijk inikeu, door zóó hoogen toon aan te slaan, bij zoo povere wijsheid. Waarlijk, als iemand, eenijjszins met bet maatschap pelijk leven bekend, nog niet wist, wat de heer Dam daar zoo plechtig vertelt, zag het er wel treurig uit; edoch welk maar eenigszins ontwikkeld man behoeft men te verzekeren, dat er ook bij notariëele reke ningen te letten valt op hut quarntum arbeid"! De zaak is eenvoudig, dat bet onlariefmatige en het uiteenloopende van notariëele declaraties, zoo algemeen bekend is, dat een man als Treub, die meer dan twintig jaar dit ambt beeft bestudeerd, een paar cijfers voldoende mocht achten, oin op dat feit te wijzen. Of het een fout van ons en anderen is, te meenen goedkooper notariëele handelingen te zullen verkrijgen, door het maken van het Notariaat tot een bezoldigd staatsambt inderdaad de toekomst kan dit slechts leeren ; ook voor Dam is dat een geheim maar of er bij een dergelijk staatsambt, ook zoo veel rijke notarissen zullen komen te leven vooral ten plattelande hij speure het met zijn degelijke njtarieele kennis maar eens duchtig na. En onze derde fout; onze kritiek op Treub's houding die, na 20 jaar, als voorstan der van het notariaat-bezoldigd-staatsainbt, het nu met eenige amendementjes moest stellen, omdat hij al dien tijd als politiek agitator het notariaat met rust had gelaten ? wij begrijpen uiterst goed, dat de heer Dam in Treub's onthouding en in zijn m epeuteren aan een onbeduidend wetje, een groote dengd ontdekt. Waarlijk, stonden wij op Dams standpunt, waren wij zelf notaris of notaris in hope, wij zouden Treub om zijn houding tegenover dit ambt een lang leven toewenschen wat wij nu ook gaarne doen, echter om geheel andere redenen. Wanneer wij hier nu nog aan toevoegen, dat wij allerminst, gelijk de heer Dam meent te mogen beweren, het ooit hebben voorge steld, als kenden wij ook ook niet brave, nette notarissen, die een zegen voor hun omgeving zjn, hebben wij ons standpunt voldoende toegelicht. KED. UmilllliniHIllHlIIIIMmiMIHIMIIIIIllllliniimillllllHIIIIIIIIHIIIIHlII Sociale, «umin ...... iiiiniiniiiiiiiiimiiiim ..... i ..... wiiimiiitiiii ....... uu ..... i ItrtiansliuiKn. Eeeds de kennis van de eerste beginselen der botanie onderricht dat bijna alle bloeindragende planten volop licut eu frissche lucht behoeven om tot behoorlijke ontwikke ling te kunnen komen. Het aantal bloeiende schaduwplanten is zeer gering : Bosch-anemoon, zaai wikke, diclytra alba en iiog eenige andere. Hiertegen wordt dan ook maar weinig gezondigd. Men zet nu eenmaal geen rozen struik in een kelder. Evenmin een cauna op een stads pleintje tusschen hooge muren, o l'een begonia driehoog ia een binnenkamer. .Naar 't schijnt komt het er voor den nienseh minder op aan. Vermoedelijk zal de heele medische wetenschap 't er wel over eens zijn, dat ook menschen licht en frissche lucht behoeven voor hunne levens functies. Waartegen vloekt het feit, dat er duizenden en tienduizenden zijn, die 't moe ten klaarspelen zooal niet zonder dan toch met een minimum dier levensnoodzakelijkheden. Opgestapeld als ze worden in de mensehenpakhuizen der dichtbevolkte stads wijken. )ie opstapeling wrerd reeds voorbereid zoodra de bewerking van deu grond ophield het uitsluitend bestaansmiddel dur men schen te zijn. l)e waren-productie werd daarmee voor een deel overgebracht van de vrije natuur naar de werkplaats, waaruit echter nog geen ophooping der bevolking behoefde te ontstaan, wijl die werkplaatsen nog niet aan centrale punten werden geboiiden. Behalve in de oude handelscentra naia het samentrekken dermenschenmenigte eerst zoo groote verhoudingen aan toen de huisnijverheid en het oude ambacht weer plaats ruimden voor de fabriekmatige voort brenging. l>czj laatste bond den werker niet slechts aan zijn werkplaats, maar bepaaldelijk aan zijn machine, deze weer aan de werkas, do werkas aan de stoomketel. Die banden beheerschen den toestand. En zoolang ze niet worden verbroken door een concurrente beweegkracht, zoolang niet wordt gevonden het middel om den stroom der electriciteit billijker pp te wekken, opdat van uit een centrale inrichting de kleine werkplaatsen kunnen worden hersteld, zoolang zal de samentrekking der nijverheid voortduren. Zoolang zal pok het aantal stoornpaardekrachten beslissen over het bevolkingscijfer der steden. Evenwel, vooruitloopend op latere wijzi gingen in het stelsel onzer voortbrenging een omkeering, welke vermoedelijk grooter zal wezen dan de droomeu al onzer hedendaagsche wereldhervormers! kunnen we echter ook nu dien centraliseorenden stroom wel reeds bekampen. We kunnen namelijk, dank zij onze verkeersmiddelen, den afstand ran wooiiji/uats tot wei~k\tluats vei'lenijen. Het ligt voor de hand, dat in normale omstandigheden die afstand bij voorkeur zoo klein mogelijk word' gehouden. Echter zijn de grooteu der aarde", geleid door hun begeerte orn ruim en frisch te wonen, reeds sedert lang van dien regel afgeweken. Getuige de oude buitenhuizen, dd optrek jes, luchthuizen, waterkoepels enz., welker restanten men thans nog vindt om en bij de Hollandsche steden. Van daaruit bleven de stadspatriciërs in verbinding met hunne zaken, terwijl de meer verwijderde land goederen (voor Amsterlam aan den duinkant, aan de Vocht of in 't Gooi) meer werden ingericht voor tijdelijk onafgebro ken verblijf in den zomertijd. Later heeft de grooter verkeerssnelheid ook hiervan afwijking veroorloofd en het forensendoni is nu voor goed gevestigd in een wijden kring rondom de stad. ISleehts in zeer bescheiden mate heeft die beweging" zich uitgestrekt tot de rnindergegoeden. De kleiiiwiukelier houdt zijn zaakje open tot den avond, te laat orn gesteld al dat zyu geldmiddelen 't veroor loven nog naar buiten te kunnen gaan. De kantoor- en handelsbedienden zijn ook veelal nog des avonds werkzaam of schrik ken terug Toor do kosten van een spoorabonnement. Evenzoo de lagere ambtenaren, do ambachtslieden en de loonarbeiders der handelsondernemingen en industriëole bediijven. Zij alle-u zoeken aan 't eind der dagtaak hun woonplaats bij voorkeur zoo dicht mogelijk bij het werk. Hun gezinnen vullen do dichtbevolkte stadswijken. En op die wijze blijven deze meest talrijke volksgroepeu gevestigd in een omgeving, welke aan hun levensbehoeften met kan voldoen. Voor al dezen dient do woonplaatskeuze verruimd te worden, om kleiner te maken en zoo mogelijk weg te ruimen de bezwaren tegen een woonplaats, van de werkplaats verwijderd. Binnen do stadsgrenzen is een goedkoop tramtarief daartoe een hulpmid del. Doch wenscht rnen verder te gaan, wil men mogelijk maken een woonplaats keuze ook buiten het stedelijk complex, dan is noodig een bijzondere regeling der intercommunale verkeersmiddelen pm de buitengemeenten goedkooper en snel m ver binding te brengen met de stad. In andere landen is zulk een verbinding al sinds geruimen tijd in toepassing ge bracht. Verscheidene Fransche, Duitsche, Belgische en Eugelsche steden trekken dag aan dag een menigte arbeidskrachten van elders. Welke toevoer gemakkelijk wordt gemaakt door speciale werkmaustreinen, loopend op de geschikte uren en aldus de lieden in staat stellend te arbeiden in de stad, doch te wonen op het luid. /ij, die er gebruik van maken, genieten dan eener/.ijils den in den regel hoogeren loonstandaard d< r steden, anderzijds de voordeelen van het buitenlevcn, in liet bij/.onder de frissi'her en meestal goeJkooper wonin gen. Zij moeten zich daarentegen getroos ten: eerstens eenige reiskosten, in de tweede plaats het tydverlies voor de reis beaoodigd. Bezwaren welke verminderd worden door het tarief zoo laag mogelijk te stellen en door snelheid der verbinding. De afgelegde afstand is soms vrij aan zienlijk. Prof. E. Yandervelde de bekende sociaul-demoeratische leider, laat dit spre kend uitkomen in een paar tabellen, voor komend in de Soziale Praxis van 1903 (Nos. 46 en 47) en in zijn jongste werk : L'Exode rural et Ie retour aux chainps". Hot blijkt, dat over het jaar 1897 op de Belgische staacss poorwegen weekcoupons werden afgegeven op de volgende afstanden: Afstand Grootte v. d. afstand Aantal in K.M. gelijk aan: Coup.houtL l?5 Leiden?Voorschoten 4820 (i?10 Amsterdam-Zaandam 15,323 11?15 Leiden?Al fen 8837 16 -20 Hotterdam?Dordrecht 6489 21 25 Dordrecht?Gorkum 4783 26?30 Zutfen?Arnhem 2Ö2 31?35 Amst rJam?Woerden 1112 36?40 Hotterdam?Leiden 793 41?50 Kotteriiam?Breda 590 51?70 Apeldoorn?Hengelo 395 71-100 Breda?Vlissingen 10 Betrekkelijk weinig coupons werden dus maar afgegeven voor den kleinen afstand, minder dan 5 kilometer. Buurt- en tram banen zullen da;iT wel de verklaring van kunnen geven. Het grootste aantal" cou pons werd gebruikt voor de afstanden boven 10 en beneden 25 K.M. Daarboven noemt het aantal snel af, maar toch is nog door ruim 5000 personen van de werkmanstreinen gebruik gemaakt voor dagelijksche spoorreizen van 2 X 25 K.M. en hooger. Onder hen waren er zelfs ongeveer 400, die ^heen en terug hun reis maakten oyer 50 a 100 K.M. om van de werkplaats te komen naar de woonplaats en omgekeerd. D_ie cijfers dagteekenen nog maar van 1897, terwijl sedert dit speciaal verkeer nog aanzienlijk toenam. Op de Belgische staats spoorwegen bedroeg het aantal weekabon nementen (coupons de semaine): 14.223 in 1870 1,188,415 in 1890 193,675 1875 1,759,025 1P95 355,556 1880 2,699,594 1897 667,522 1885 3,933,525 1899 4,412,723 in 1901. Rekenend, dat per jaar aan denzelfden persoon 50 coupons worden verkocht, werd in het eerste jaar door nog geen 300 per sonen van de werkmanstreinen gebruik ge maakt. Naar denzelfden maatstaf wae dit aantal in 1901 geklommen tot 88 duizend. Sedert eenigen tijd wordt ook hier te lande af en toe aangedrongen op de instelling van werkmanstreinen. Ook nu weer in de afJeelingen der Tweede Kamer, blijkens het voorloopig verslag over de be grooting van Waterstaat. Tot dusverre is die aandrang steeds gekelderd, omdat 't heette, dat de behoefte nog niet gebleken was. Cijfers als de Belgische onderrichten echter, dat een dergelijke instelling zeer spoedig zich inleeft en dat er gretig van de gele genheid gebruik wordt gemaakt, wanneer die maar wordt geboden. Ook de Fransche ervaring bevestigt dit volkomen. De particuliere spoorwegmaat schappijen hadden aanvankelijk weinig lust een dergelijken goedkoopen dienst te organiseeren. Echter zijn ze er in de laatste jaren door de redering toe genoodzaakt en zoo is er in de banlieue van Parijs en ook bij enkele teerdere s-teden een goedkoope verbinding tot stand gebracht. De Staat heeft er door rentegarantie een deel der kosten op zich genomen. Dat ook hier de wcrkmanstreinen tot een behoefte zijn geworden, blijkt uit de snelle vermeerdering van het aantal weekkaarten. Dit steeg van 4228 in 1884 tot 499,069 in 19DO, alleen op het baanvak do l'Ouest. Het geheel aantal reizen met die treinen gemaakt was er: 940,494 in 1884 6,350,866 in 1895 3,766,780 1890 9,212,640 1898 12,510,838 in 1900. Duitschland wijst dezelfle uitkomsten aan. Bij de Staatsspoorwegen zijn de werk manstreinen op vele baanvakken ingevoerd, iu hot noorden bovendien de 4de spoorwegklasse. De eerste hebben vooral een druk gebruik gevonden in de omgeving van Ber lijn en van München. Daarentegen vondt de speciale goedko.ipe dienstregeling weer minder ingang in En geland. De particuliere spoorwegmaatschap pijen hebben er niet veel ooren naar gehad en behoudens weinige uitzonderingen zijn de werkmanstreinen er niet ingevoerd alvo rens de Cheap Trains Act" van 1883 aan de ,Boards of Trade" de bevoegdheid gaf de spoorwegmaatschappijen te verplichten tot het instellen van Workman's Trains". Op deze wijze is men er gekomen tot een uitgifte van ruim 700 duizend weekabonne menten, benevens een enorm aantal goedkoope dagkaarten. Maar de regeling is er nog onvoldeende door den onwil der spoor wegmaatschappijen. Men zou geneigd zijn om te zeggen: tout comme chez nous. Geheel onze spoorwegexploitatie draagt het stempel van geldmakerij. Het publiek belang komt alleen in aanmerking wanneer 't zoo beleefd is precies overeen te stemmen met het belang der spoorwegmaatschappij. Is er botsing van die belangen, dan zegeviert het winst bejag. Hierin zal wel de verklaring gelegen zijn dat het aandringen op beter regeling van het werkliedenvervoer hier steeds is mis lukt. Want wel hebben we hier onze werkmanskaarten tegen verlaagd tarief, doch de uitgifte dezer is even gebrekkig als de ge legenheid om er gebruik van te maken. Wat dit laatste betreft wees voor eenigen tijd pastoor Kaag in deze courant er nog op, dat er 's morgens en 's avonds ettelijke treinen zijn woonplaats voorbijvliegen, ter wijl er voor die plaats zelve zoo goed als geen verbinding bestaat. De spoor wegver binding komt op een aantal lijnen alleen neer op een samenbrengen van de hoofd plaatsen en luxe-oorden, terwijl het aautal treinen voor buurtverkeer er geheel onvol doende is. Waardoor het onmogelijk wordt gemaakt om de bestaande spoorwegen te benutten voor de verbetering der volks huisvesting. Voor geregeld gebruik is ook de bestaande prijsregeling een beletsel. Tevens een aan wijzing van het groot onderscheid der Staatsen der particuliere spoor\vcgexploitatie. Een weekabonnement (coupon de semaiue) voor de Belgische staatsspoorwegen kost:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl