Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1434
standen en dat in een tijd, waarin meer
dan ooit het leger de sympathie van
het volk behoeft!
Eu dat daarentegen de lust voor het
militaire op bedenkelijke wijze vermin
dert, wie zal dat betwisten?
Soldaten vrijwilligers nagenoeg
geene, een werkelijk dreigend gebrek
aan kader, vooral op administratief gebied,
een steeds stijgend incompleet aan be
roepsofficieren, het feit dat ieder, die er
maar eenigszins uit" kan er uit" gaat,
zijn dat geen verschijnselen, die te denken
geven ?
Wij aarzelen geen oogenblik, als onze
vaste overtuiging neer te schrij ven, dat
?de geest, die tegenwoordig in ons leger
heeracht, ellendig is. Onvoldoende be
zoldiging, gebrek aan billijke
vooruit2ichten, gebrekkige rechtstoestand, wille
keur en partijdigheid bij promoties en
niet het minst het afjakkersij/steem voor
namelijk bij de infanterie, zijn evenveel
factoren die hierop van invloed zijn. Het
is zeker hoogst onoordeelkundig (om den
zachtsten term te gebruiken) menschen,
die om twaalf uur doornat van de
morgenoefening z;jn teruggekeerd, des middags
om twee uur wederom te commandeeren
voor gesloten exercitie. Volkomen waar
is het, dat de soldaat slechts n stel
ondergoed ter beschikking heeft. Is ook
dit natgeregend, dan kan hij zich niet
verder van droge kleeding voorzien.
*
In de maand September hebben bij
eenige regimenten infanterie gedurende
veertien dagen onafgebroken zoogenaamde
regimentsoefeningen plaats gehad.
Toen heeft het afjakkersi/steemlaoogiij
gevierd. Onbegrijpelijk is het, dat van
hoogerhand niet wordt bevolen, alsdan
minstens n rustdag in het midden der
week te doen houden. Op bladzijde 10
van het Manoeuvre-voorschift" toch lezen
wrj, dat bij groote manoeuvres op drie,
bij uitzondering twee achtereenvolgende
manoeuvredagen een rustdag of wel de
terugkeer naar de garnizoenen volgt.
Bij de voor den soldaat over 't algemeen
veel minder vermoeiende zoogenaamde
groote manoeuvres worden deze rustdagen
voorgeschreven. Waarom zulks nu ook
niet gelast ten aanzien van de regiments
oefeningen ?
Wij hebben ze dik werf met medelij den
gadegeslagen, die soldaten, wier tot
bloedens stukgeloopen voeten getuigenis
afl«gdea van de doorgestane vermoeie
nissen. Op die wijze kan er van oefenen
geen sprake meer zijn. Men make zich
eens een denkbeeld wat het is, gedurende
veertien dagen achtereen, zwaar bepakt,
van des morgens zes tot des middags
drie a vier uur bijna onafgebroken te
worden voortgejaagd, want dat is het
ware woord, dat op de oefeningen van
den soldaat tegenwoordig van toepassing
is. Voeg dan daar nog bij dat, na terug
keer, nog aardappelen moeten worden
geschild, wachten betrokken, j i zelfs
sommigen wegens een veelal gering ver
grijp nog met een strafexercitie worden
gekweld en men kan zich een helder
denkbeeld vormen van den afkeer, waar
mede de Sederlandsehe verlofganger zijne
oproeping onder de wapenen voor de
herhalingsoefeningen begroet.
Men bedenke toch, dat- wij niet meer
leven in den tijd der huurlegers en dat
onze vrije, Hollandsche landaard van
dergelijke onnoodige proefnemingen op
lichaam en gezondheid niet is gediend.
Vraagt het den officieren, die in Indi
dienden, hoe de J^ederlandsche soldaat
voor geen bezwaren terugdeinst en won
deren van inspanning en moed verricht,
mits men hem behoorlijk behandelt en
rekening houdt met zijne materieele be
langen.
In vollen vredestijd daarentegen, staan
onze infanteristen tegenwoordig bloot
aan vermoeienissen, soms aan ontbe
ringen, zooals die in den werkelijken
krijg in ons vaderland slechts bij uit
zondering zullen voorkomen.
* *
Ook wat officieren en kader aangaat,
laat de behandeling aeer veel te wenschen
over. Meer dan eens komt het voor, dat
meerderen vóór het front en ten
aanhoore van den troep onheusch worden
behandeld, ja afgfesnauwd.
Men vergeet meestal, dat er geoefend
moet worden en duldt geen fouten. Wij
vragen: In welk vak of bedrijf treft men
een dcrgelijken toestand aan? Dat hij,
die werkt noodzakelijk fouten maakt, is
eene waarheid, die slechts in de militaire
wereld niet schijnt te', worden gehuldigd.
Het is treurig en Termakelijk tevens
hoe een plotseling op het terrein ver
schijnend chef de gemoederen in opwin
ding kan brengen en angst, schrik, ja
ontsteltenis verspreidt! Promotievrees
werkt deze toestanden maar al te zeer
in de hand. Voeg daarbij het absoluut
gemis aan eenig stelsel ten aanzien van
de hoogere bevorderingen, zoodat de toe
komst van den officier voor een groot
deel afhankelijk is van de persoonlijke
opinie zijner chefs en men kan zich een
flauw denkbeeld vormen van de zenuw
achtige gejaagdheid, de voortdurende
onrust, die het meerendeel onzer militaire
oefeningen kenmerken.
Bestaan er dan geen bepalingen, die
toesianden als de hier geschetste moeten
tegengaan? Aan voorschriften heeft ons
leger waarlijk geen gebrek, maar de
niettoepassing maakt ze helaas maar al et
zeer tot een doode letter.
Iteeds op bladzijde 3 der Op last
deiKoningin" uitgegeven Soldatenschool valt
ons oi): Alles wat zenuwachtige ge
jaagdheid kan verwekken, moet vermeden
worden."
Op bladzijde 6 heet het: de onder
wijzer zal begane fouten met geduld
verbeteren en bij voldoende vorderingen
tevredenheid doen blijken."
Op bladzijde 107 van het eveneens
op last van Hare Majesteit" uitgegeven
Reglement op de exercitiën der infanterie,
tweede gedeelte, lezen wij: dat bij ge
vechtsoefeningen opgewektheid en kalmte
een eerste vereischte zijn."
Artikel I van het Reglement op den
Inwendigen Dienst der Infanterie leert
ons als de begeerte der Koningin kennen
dat de ondergeschiktheid zacht en
vaderlijk zij en alle onderdrukking moet
uitsluiten."
Letterlij k lezen wij daar: De Koningin
wil dat de militairen met zachtheid en
menschlievendheid worden behandeld,
dat hun nimmer onrecht worde
aangedaan, dat zij in hunne meerderen in
alle opzichten welwillende voorgangers
vinden en dat de officieren hen leiden,
besturen en beschermen met die zorg
en belangstelling, welke zij verschuldigd
zijn aan mannen, van wier dapperheid
en gehoorzaamheid zij een gedeelte van
hunnen roem te verwachten hebben."
Kan het duidelijker?
Nog meer zouden wij uit de voor
schriften kunnen citeeren. Maar genoeg.
Aan bepalingen, voorschriften, neen, aan
gebiedende reglementen, nan de uiting
van den Souvereinen wil zelfs geen ge
brek! Maar de toepassing?
En dat in een tijd, waarin eerst na
veel moeite eenigermate bij ons
vrijheidlievend volk de kazernevrees is over
wonnen en het schoone beginsel van
persoonlijken dienstplicht eindelijk in
onze wet is vastgelegd!
Het is meer dan tijd, dat de militaire
autoriteiten een ernstig onderzoek gtan
instellen naar de oorzaken van de malaise,
die in ons leger in alle rangen heerscht.
Zooals het nu is, kan het niet blijven.
Onze krijgsmacht verkeert in een toestand
van diep moreel verval. Treedt niet
spoedig verbetering in, dan zal zij'blijken
een hoogst onbetrouwbaar werktuig te
zijn in de handen van den Staat.
En wordt den militairen chefs niet
bevolen de stipte naleving van de hier
boven aangehaalde bepalingen, dan moeten
deze als phrase, als grove onwaarheid,
als doode letter aan de kaak worden
gesteld! ' S.
Het Notariaat.
In dit Weekblad van 20 Xovember j.l.
komt, onder bovenstaand opschrift, een ar
tikel voor, dat ik niet met stilzwijgen mag
laten passeeren. Om meer dan n reden niet.
De schrijver klaarblijkelijk een onbe
voegd beoordeelaar op 't gebied van 't
notaliaat en die zich toch geroBpen acht, om 't
publiek in deze voor te lichten begaat
drieërlei misslag, welken ik kort wil aan
wijzen.
In de eerste plaats, zoekt de schrijver bij
't publiek de voorstelling ingang te doen
vinden, dat de notarissen zich verrijken ten
koste van de burgerij, vooral van den
nijveren kleinen unan", dat /.ij maar hooge
rekeningen kunnen uitschrijven, waarvoor
geen arbeid is verricht.
De beschuldigingen van den schrijver zijn
kras en eischen nader bewijs. Om dit te
kunnen leveren, zou hij 1°. bekend moeten
zijn met alle werkzaamheden aan 't notariaat
verbonden, 2°. moeten beschikken over eene
serie feitelijke gegevens. Met betrekking tot
't tweede punt citeert hij twee opgaven
(van de heeren Treub en Helsdingen). Deze
cijfers (van waar heeft men die verkregen ?) 7.00
klakkeloos door den schrij ver o vergenomen,be
wijzen daarom absoluut niets, omdat: 1°. uit
niets blijkt, dat die cijfers betrouwbaar zijn;
2°. omtrent 't tijdperk, waarin die acten ver
leden werden, gezwegen wordt. (Werd soms
de eene hypotheek in 1850 gepasseerd en de
andere in 1904 of werden alle vermelde acten
in de laatste jaren verleden?) 3°. uit niets blijkt
of onder die cijiers ook de voorschotten be
grepen zijn ('t zou kunnen, dat een laag cijfer
alleen 't salaris omvat, terwijl bij 't hoogere
ook de voorschotten begrepen zijn). Want bij
een hypotheek van ? 100.000 (waarvoor ? 55
werd berekend) /.ijn al minstens ?170 aan
voorschotten, terwijl bij een ander bedrag
(b.v. .Amsterdam: ?310) de voorschotten in
begrepen zijn. Zoo kan men wel met cijfers
goochelen! 4°. uit niets blijkt, dat bij die
acten, in n adem genoemd, voor alle even
veel arbeid en moeite is besteed; 't bedrag
der hypotheek b. v., komt daarby niet in aan
merking; aan een hypotheekacte van ? 1000,
is dikwijls tienmaal meer arbeid, zorg en
hoofdbreken besteel, dan aan een hypotheek
van ?100.000. Alleen hij, die in het notariaat
is, kan weten welk een quantum arbeid, moeite
en zorgen, 't ambt met zich brengt, en in 't
bijzonder, welke eene groote mate van ver
antwoordelijkheid, vooral dit laatste. Gesteld
iemand geeft hypotheek, voor een belangrijk
be Irag, door een kleinigheid soms, die over
't hoofd wordt gezien, verkrijgt de hypotheek
houder geeu wettig hypotheekrecht; op wien
zal hij de schade willen en ook kunnen ver
halen ? Op den notaris natuurlijk.
Hoogst gevaarlijk is 't, om met cijfers iets
te willen aantoonen, zoo ook hier; om over
de waardij dier cijfers te kunnen oordeelen,
zou men elke zaak, waarin die kosten zijn
gemaakt in details moeten kennen. Tot zoo
lang gaat 't niet aan en verdient 't een krach
tig protest, dat de schrijver, die cijfers gebruikt
om op 't notariaat een blaam te werpen,
vooral tegenover een publiek, dat daar gaarne
geloof aan hecht, zonder nochtans tot oor
deelen of controleeren zelfstandig in staat
te zijn.
Dat noiarissen dikwijls, in do oogen van
't publiek, hooge rekeningen indienen, is
bekend. Maar men vergete niet, dat onder
die hooge kosten vaak een aanzienlijk bedrag
aan registratie- en andere rechten schuilt;
terwijl juist dat publiek dan van oordeel is,
dat al dat geld, 't welk de notaris ontvangt,
roor hem is.
Zou men nu werkelijk willen, dat de notaris
voor eeu karig salaris, zich al den arbeid,
de zorgen, de beslommeringen, de onrust en
vooral de verantwoordelijkheid aan zijn ambt
verbonden, zou moeten getroosten?
Indien een notaris aan een belangrijk tes
tament, hoogstens ? 15 verdient, meent men
dan, dat zulk salaris opweegt tegen de ver
antwoordelijkheid, waar hij voor een luttel
verzuim, aangesproken kan worden met een
actie tot schadevergoeding, ettelijke duizen
den guldens beloopende?!
De tweede misslag, welken de schrijver
l e ,aat is deze, dat hij 't voorstelt, alsof de
instelling: notariaat bezoldigd staatsairbt"
een einde moet maken aan hooge
no'.arisrekeningen.
't la hier niet de plaats, om een debat te
openen over de wenschelijkheid van eene
radicale hervorming van 't notariaat in die
richting; maar dit s'aat toch wel vast, dat
indien er werkelijk hooge notarisrekeningen
voorkomen, deze toch allerminst door die
nieuwe reformatie van 't notarisambt, zullen
verdwijnen.
Thans bij de belangrijke concurrentie, welke
de notarissen elkander, vooral in de groote
sleden, aandoen, is er feitelijk eune daling
in de notariüele declaraties waar te nemen,
waarvan 't publiek profiteert.
Verschillende pogingen door notarissen
aangewend, om onderling een bepaald tarief
vast te stellen, ? daar 't wettelijk tarief
van 1847 totaal onbruikbaar is leden
schipbreuk en stuitten af op den
concurrentiegeest, waardoor vele notarissen beneden de
markt werkten, zoodat de anderen wel ge
noodzaakt worden, dat voorbeeld insgelijks
te volgen. En nogmaals, wie profiteert daar
van; 't publiek natuurlijk!
Dit zou nu juist inet de instelling van 't
bezoldigd-staatsambt anders worden. De no
taris moest zich dan aan 't oilicieele tarief
houden, want alles wat hij in rekening moet
brengen, dat moet hij ook aan den staat
verantwoorden. En dut officieele tarief zou
zeker niet lager, eer belangrijk hoojjer zijn,
dan de tegenwoordige notaris-rekeningen.
Want aanmerkelijke bedragen zouden uit die
ontvangsten moeten worden bestreden: sa
larissen van de notarissen, hun tantiumes,
pensioen enz.
Beneden 't tarief, zou de notaris niet meer
kunnen gaan, op strafte van zeil er geld bij
te moeten leggen. Voor een onvermogende,
een acte zoo goed als voor niets passeeren,
zooals nu in honderd gevallen, door de no
tarissen uit eigen wil geschiedt, zou dan niet
meer kunnen voorkomen. Zoo zou er meer
aan te voeren zijn, waaruit duidelijk bleek,
dat door de invoering van 't notariaat
bezoldigd staatsambt, 't publiek niet mmder,
ja eer meer zou moeten betalen.
En eindelijk begaat de schrijver een derden
misslag, door de critiek, die hij uitoefent op
de houding van Prof. Treub, bij de behan
deling der wijzigingswet op 't Notarisambt.
Dat optreden van den Amsterdarnschcn
Hoogleeraar in de 2e kamer was wie zal 't
ontkennen volkomen correct.
Men vergete toch niet, dat het onderzoek
in de afdeelingen al lang was afgeloopen,
dat Voorloopig Verslag en Memorie van
Antwoord reeds waren gewisseld en dat 't
ontwerp voor openbare beraadslaging gereed
laf, toen Prof. Treub eerst in de kamer ver
scheen. Op die schriftelijke behandeling kon
hij dus niet d->n minsten invloed hebben en
dat hij, niettegenstaande dit alles, dadelijk
deelnam aan 't debat en door amendementen
ging trachten eeniije verbeteringen aan te
brengen, verdient geen afkeuring, zooals de
ongenoemde schrijver van gemeld artikel
meent, maar lof. Wat bad Prof. Treub
volgens dien schrijver, dan wel moeten
doen ? De wijzigingswet afstemmen en dan
een nieuw voorstel indienen tot invoering
van 't bezoldigd staatsambt?
Er schijnt hier iets door te schemeren van
die socialistische tactiek, waarbij verbeterin
gen ouder den naam van lapmiddelen, worden
verworpen, omdat men plotseling niet alles
verkrijgt, wat men wen«eht.
Gelukkig, dat prof Treub er anders over
dacht en dat hij de verbeteringen, die dit
ontwerp gaf, als in 't belang van 't nota
riaat voorloopig aanvaardde. Daarmede
heeft hij getoond, de wezenlijke belangen van
't notariaat en in dat notariaat ook die van
't publiek, te willen behartigen.
Ik geloof, dat de schrijver van bedoeld
ariikel, de voorlichting van 't publiek op 't
gebied van 't notariaat, a^n meer bevoegden,
moest overlaten, dan hij blijkens zijn schrij
ven, schijnt te zijn.'t Is voorwaar geen kunst
om als dilettant op te treden, zijne meening
te zeggen over zaken, waarvan men geeu
verstand heeft en door 't naschrijven van
eenige cijfers te meenen, dat men nu ook
gerechtigd is, om op 't gansche
Xederlandsche notoriaat een smet te werpen. Eu hier
tegen moet wel 't krachtig protest gaan van
allen, die 't notariaat kennen en waardeeren.
A m s t., 22 Nov. 1904. P. J. DAM.
* *
-xDe heer Dam moest zich zelf niet be
lachelijk inikeu, door zóó hoogen toon aan
te slaan, bij zoo povere wijsheid. Waarlijk,
als iemand, eenijjszins met bet maatschap
pelijk leven bekend, nog niet wist, wat
de heer Dam daar zoo plechtig vertelt, zag
het er wel treurig uit; edoch welk maar
eenigszins ontwikkeld man behoeft men te
verzekeren, dat er ook bij notariëele reke
ningen te letten valt op hut quarntum
arbeid"! De zaak is eenvoudig, dat bet
onlariefmatige en het uiteenloopende van notariëele
declaraties, zoo algemeen bekend is, dat een
man als Treub, die meer dan twintig jaar
dit ambt beeft bestudeerd, een paar cijfers
voldoende mocht achten, oin op dat feit te
wijzen.
Of het een fout van ons en anderen is,
te meenen goedkooper notariëele handelingen
te zullen verkrijgen, door het maken van
het Notariaat tot een bezoldigd staatsambt
inderdaad de toekomst kan dit slechts leeren ;
ook voor Dam is dat een geheim maar
of er bij een dergelijk staatsambt, ook zoo
veel rijke notarissen zullen komen te leven
vooral ten plattelande hij speure het
met zijn degelijke njtarieele kennis maar
eens duchtig na.
En onze derde fout; onze kritiek op Treub's
houding die, na 20 jaar, als voorstan
der van het notariaat-bezoldigd-staatsainbt,
het nu met eenige amendementjes moest
stellen, omdat hij al dien tijd als politiek
agitator het notariaat met rust had gelaten ?
wij begrijpen uiterst goed, dat de heer Dam
in Treub's onthouding en in zijn m
epeuteren aan een onbeduidend wetje, een groote
dengd ontdekt. Waarlijk, stonden wij op
Dams standpunt, waren wij zelf notaris of
notaris in hope, wij zouden Treub om zijn
houding tegenover dit ambt een lang leven
toewenschen wat wij nu ook gaarne doen,
echter om geheel andere redenen.
Wanneer wij hier nu nog aan toevoegen,
dat wij allerminst, gelijk de heer Dam meent
te mogen beweren, het ooit hebben voorge
steld, als kenden wij ook ook niet brave, nette
notarissen, die een zegen voor hun omgeving
zjn, hebben wij ons standpunt voldoende
toegelicht.
KED.
UmilllliniHIllHlIIIIMmiMIHIMIIIIIllllliniimillllllHIIIIIIIIHIIIIHlII
Sociale,
«umin ...... iiiiniiniiiiiiiiimiiiim ..... i ..... wiiimiiitiiii ....... uu ..... i
ItrtiansliuiKn.
Eeeds de kennis van de eerste beginselen
der botanie onderricht dat bijna alle
bloeindragende planten volop licut eu frissche
lucht behoeven om tot behoorlijke ontwikke
ling te kunnen komen. Het aantal bloeiende
schaduwplanten is zeer gering :
Bosch-anemoon, zaai wikke, diclytra alba en iiog eenige
andere.
Hiertegen wordt dan ook maar weinig
gezondigd. Men zet nu eenmaal geen rozen
struik in een kelder. Evenmin een cauna
op een stads pleintje tusschen hooge muren,
o l'een begonia driehoog ia een binnenkamer.
.Naar 't schijnt komt het er voor den
nienseh minder op aan. Vermoedelijk zal
de heele medische wetenschap 't er wel
over eens zijn, dat ook menschen licht en
frissche lucht behoeven voor hunne levens
functies. Waartegen vloekt het feit, dat er
duizenden en tienduizenden zijn, die 't moe
ten klaarspelen zooal niet zonder dan toch
met een minimum dier
levensnoodzakelijkheden. Opgestapeld als ze worden in de
mensehenpakhuizen der dichtbevolkte stads
wijken.
)ie opstapeling wrerd reeds voorbereid
zoodra de bewerking van deu grond ophield
het uitsluitend bestaansmiddel dur men
schen te zijn. l)e waren-productie werd
daarmee voor een deel overgebracht van
de vrije natuur naar de werkplaats, waaruit
echter nog geen ophooping der bevolking
behoefde te ontstaan, wijl die werkplaatsen
nog niet aan centrale punten werden
geboiiden. Behalve in de oude handelscentra
naia het samentrekken dermenschenmenigte
eerst zoo groote verhoudingen aan toen de
huisnijverheid en het oude ambacht weer
plaats ruimden voor de fabriekmatige voort
brenging.
l>czj laatste bond den werker niet slechts
aan zijn werkplaats, maar bepaaldelijk aan
zijn machine, deze weer aan de werkas, do
werkas aan de stoomketel. Die banden
beheerschen den toestand. En zoolang ze niet
worden verbroken door een concurrente
beweegkracht, zoolang niet wordt gevonden
het middel om den stroom der electriciteit
billijker pp te wekken, opdat van uit een
centrale inrichting de kleine werkplaatsen
kunnen worden hersteld, zoolang zal de
samentrekking der nijverheid voortduren.
Zoolang zal pok het aantal
stoornpaardekrachten beslissen over het bevolkingscijfer
der steden.
Evenwel, vooruitloopend op latere wijzi
gingen in het stelsel onzer voortbrenging
een omkeering, welke vermoedelijk grooter
zal wezen dan de droomeu al onzer
hedendaagsche wereldhervormers! kunnen we
echter ook nu dien centraliseorenden stroom
wel reeds bekampen. We kunnen namelijk,
dank zij onze verkeersmiddelen, den afstand
ran wooiiji/uats tot wei~k\tluats vei'lenijen.
Het ligt voor de hand, dat in normale
omstandigheden die afstand bij voorkeur
zoo klein mogelijk word' gehouden. Echter
zijn de grooteu der aarde", geleid door
hun begeerte orn ruim en frisch te wonen,
reeds sedert lang van dien regel afgeweken.
Getuige de oude buitenhuizen, dd optrek
jes, luchthuizen, waterkoepels enz., welker
restanten men thans nog vindt om en bij
de Hollandsche steden. Van daaruit bleven
de stadspatriciërs in verbinding met hunne
zaken, terwijl de meer verwijderde land
goederen (voor Amsterlam aan den
duinkant, aan de Vocht of in 't Gooi) meer
werden ingericht voor tijdelijk onafgebro
ken verblijf in den zomertijd. Later heeft
de grooter verkeerssnelheid ook hiervan
afwijking veroorloofd en het forensendoni
is nu voor goed gevestigd in een wijden
kring rondom de stad.
ISleehts in zeer bescheiden mate heeft die
beweging" zich uitgestrekt tot de
rnindergegoeden. De kleiiiwiukelier houdt zijn
zaakje open tot den avond, te laat orn
gesteld al dat zyu geldmiddelen 't veroor
loven nog naar buiten te kunnen gaan.
De kantoor- en handelsbedienden zijn ook
veelal nog des avonds werkzaam of schrik
ken terug Toor do kosten van een
spoorabonnement. Evenzoo de lagere ambtenaren,
do ambachtslieden en de loonarbeiders der
handelsondernemingen en industriëole
bediijven. Zij alle-u zoeken aan 't eind der
dagtaak hun woonplaats bij voorkeur zoo
dicht mogelijk bij het werk. Hun gezinnen
vullen do dichtbevolkte stadswijken. En
op die wijze blijven deze meest talrijke
volksgroepeu gevestigd in een omgeving,
welke aan hun levensbehoeften met kan
voldoen.
Voor al dezen dient do woonplaatskeuze
verruimd te worden, om kleiner te maken
en zoo mogelijk weg te ruimen de bezwaren
tegen een woonplaats, van de werkplaats
verwijderd. Binnen do stadsgrenzen is een
goedkoop tramtarief daartoe een hulpmid
del. Doch wenscht rnen verder te gaan,
wil men mogelijk maken een woonplaats
keuze ook buiten het stedelijk complex,
dan is noodig een bijzondere regeling der
intercommunale verkeersmiddelen pm de
buitengemeenten goedkooper en snel m ver
binding te brengen met de stad.
In andere landen is zulk een verbinding
al sinds geruimen tijd in toepassing ge
bracht. Verscheidene Fransche, Duitsche,
Belgische en Eugelsche steden trekken dag
aan dag een menigte arbeidskrachten van
elders. Welke toevoer gemakkelijk wordt
gemaakt door speciale werkmaustreinen,
loopend op de geschikte uren en aldus de
lieden in staat stellend te arbeiden in de
stad, doch te wonen op het luid.
/ij, die er gebruik van maken, genieten
dan eener/.ijils den in den regel hoogeren
loonstandaard d< r steden, anderzijds de
voordeelen van het buitenlevcn, in liet bij/.onder
de frissi'her en meestal goeJkooper wonin
gen. Zij moeten zich daarentegen getroos
ten: eerstens eenige reiskosten, in de tweede
plaats het tydverlies voor de reis
beaoodigd. Bezwaren welke verminderd worden
door het tarief zoo laag mogelijk te stellen
en door snelheid der verbinding.
De afgelegde afstand is soms vrij aan
zienlijk. Prof. E. Yandervelde de bekende
sociaul-demoeratische leider, laat dit spre
kend uitkomen in een paar tabellen, voor
komend in de Soziale Praxis van 1903
(Nos. 46 en 47) en in zijn jongste werk :
L'Exode rural et Ie retour aux chainps".
Hot blijkt, dat over het jaar 1897 op de
Belgische staacss poorwegen weekcoupons
werden afgegeven op de volgende afstanden:
Afstand Grootte v. d. afstand Aantal
in K.M. gelijk aan: Coup.houtL
l?5 Leiden?Voorschoten 4820
(i?10 Amsterdam-Zaandam 15,323
11?15 Leiden?Al fen 8837
16 -20 Hotterdam?Dordrecht 6489
21 25 Dordrecht?Gorkum 4783
26?30 Zutfen?Arnhem 2Ö2
31?35 Amst rJam?Woerden 1112
36?40 Hotterdam?Leiden 793
41?50 Kotteriiam?Breda 590
51?70 Apeldoorn?Hengelo 395
71-100 Breda?Vlissingen 10
Betrekkelijk weinig coupons werden dus
maar afgegeven voor den kleinen afstand,
minder dan 5 kilometer. Buurt- en tram
banen zullen da;iT wel de verklaring van
kunnen geven. Het grootste aantal" cou
pons werd gebruikt voor de afstanden boven
10 en beneden 25 K.M. Daarboven noemt
het aantal snel af, maar toch is nog door
ruim 5000 personen van de
werkmanstreinen gebruik gemaakt voor dagelijksche
spoorreizen van 2 X 25 K.M. en hooger.
Onder hen waren er zelfs ongeveer 400,
die ^heen en terug hun reis maakten oyer
50 a 100 K.M. om van de werkplaats te
komen naar de woonplaats en omgekeerd.
D_ie cijfers dagteekenen nog maar van
1897, terwijl sedert dit speciaal verkeer nog
aanzienlijk toenam. Op de Belgische staats
spoorwegen bedroeg het aantal weekabon
nementen (coupons de semaine):
14.223 in 1870 1,188,415 in 1890
193,675 1875 1,759,025 1P95
355,556 1880 2,699,594 1897
667,522 1885 3,933,525 1899
4,412,723 in 1901.
Rekenend, dat per jaar aan denzelfden
persoon 50 coupons worden verkocht, werd
in het eerste jaar door nog geen 300 per
sonen van de werkmanstreinen gebruik ge
maakt. Naar denzelfden maatstaf wae dit
aantal in 1901 geklommen tot 88 duizend.
Sedert eenigen tijd wordt ook hier te
lande af en toe aangedrongen op de
instelling van werkmanstreinen. Ook nu
weer in de afJeelingen der Tweede Kamer,
blijkens het voorloopig verslag over de be
grooting van Waterstaat. Tot dusverre is
die aandrang steeds gekelderd, omdat 't
heette, dat de behoefte nog niet gebleken was.
Cijfers als de Belgische onderrichten echter,
dat een dergelijke instelling zeer spoedig
zich inleeft en dat er gretig van de gele
genheid gebruik wordt gemaakt, wanneer
die maar wordt geboden.
Ook de Fransche ervaring bevestigt dit
volkomen. De particuliere spoorwegmaat
schappijen hadden aanvankelijk weinig lust
een dergelijken goedkoopen dienst te
organiseeren. Echter zijn ze er in de laatste
jaren door de redering toe genoodzaakt
en zoo is er in de banlieue van Parijs en
ook bij enkele teerdere s-teden een
goedkoope verbinding tot stand gebracht. De
Staat heeft er door rentegarantie een deel
der kosten op zich genomen.
Dat ook hier de wcrkmanstreinen tot een
behoefte zijn geworden, blijkt uit de snelle
vermeerdering van het aantal weekkaarten.
Dit steeg van 4228 in 1884 tot 499,069 in
19DO, alleen op het baanvak do l'Ouest.
Het geheel aantal reizen met die treinen
gemaakt was er:
940,494 in 1884 6,350,866 in 1895
3,766,780 1890 9,212,640 1898
12,510,838 in 1900.
Duitschland wijst dezelfle uitkomsten
aan. Bij de Staatsspoorwegen zijn de werk
manstreinen op vele baanvakken ingevoerd,
iu hot noorden bovendien de 4de
spoorwegklasse. De eerste hebben vooral een druk
gebruik gevonden in de omgeving van Ber
lijn en van München.
Daarentegen vondt de speciale goedko.ipe
dienstregeling weer minder ingang in En
geland. De particuliere spoorwegmaatschap
pijen hebben er niet veel ooren naar gehad
en behoudens weinige uitzonderingen zijn
de werkmanstreinen er niet ingevoerd alvo
rens de Cheap Trains Act" van 1883 aan
de ,Boards of Trade" de bevoegdheid gaf
de spoorwegmaatschappijen te verplichten
tot het instellen van Workman's Trains".
Op deze wijze is men er gekomen tot een
uitgifte van ruim 700 duizend weekabonne
menten, benevens een enorm aantal
goedkoope dagkaarten. Maar de regeling is er
nog onvoldeende door den onwil der spoor
wegmaatschappijen.
Men zou geneigd zijn om te zeggen: tout
comme chez nous. Geheel onze
spoorwegexploitatie draagt het stempel van
geldmakerij. Het publiek belang komt alleen
in aanmerking wanneer 't zoo beleefd is
precies overeen te stemmen met het belang
der spoorwegmaatschappij. Is er botsing
van die belangen, dan zegeviert het winst
bejag.
Hierin zal wel de verklaring gelegen zijn
dat het aandringen op beter regeling van
het werkliedenvervoer hier steeds is mis
lukt. Want wel hebben we hier onze
werkmanskaarten tegen verlaagd tarief, doch de
uitgifte dezer is even gebrekkig als de ge
legenheid om er gebruik van te maken.
Wat dit laatste betreft wees voor eenigen
tijd pastoor Kaag in deze courant er nog
op, dat er 's morgens en 's avonds ettelijke
treinen zijn woonplaats voorbijvliegen, ter
wijl er voor die plaats zelve zoo goed als
geen verbinding bestaat. De spoor wegver
binding komt op een aantal lijnen alleen
neer op een samenbrengen van de hoofd
plaatsen en luxe-oorden, terwijl het aautal
treinen voor buurtverkeer er geheel onvol
doende is. Waardoor het onmogelijk wordt
gemaakt om de bestaande spoorwegen te
benutten voor de verbetering der volks
huisvesting.
Voor geregeld gebruik is ook de bestaande
prijsregeling een beletsel. Tevens een aan
wijzing van het groot onderscheid der
Staatsen der particuliere spoor\vcgexploitatie.
Een weekabonnement (coupon de semaiue)
voor de Belgische staatsspoorwegen kost: