De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 18 december pagina 4

18 december 1904 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

r DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1434 de geschiedvorsehers niet door meer gegevens omtrent hun karakter enz. hun beeld voor ons kannen vervormen en nu kan een dichter daar wel wat aan veranderen, maar ojj mag niet zóó ver gaan, dat hij alleen een historische naam aanwendt voor een product van zijn phantasie, waarmee hij doet, wat hij verkiest. Het is dan ook bepaald een groot verzuim, dat Van Suchtelen naliet andere namen te kiezen. Dat en zonder voorrede of toelichting zoo maar, mir nichts dir nichts, bracht alle recensenten in de war. Doch toen dit raadsel was opgelost, nadat de auteur zoo goed was mij dienaangaande verschillende ophelderingen te geven, moest ik mjjn hoofd vasthouden om niet verbasterd te worden door het bericht, dat dit dramatisch gedicht gebaseerd op dephilosophie van Schopenhauer, van dezen vol slagen anti-socialistischen leerling van Kant, een ... socia'istische strekking heeft. Wie reimt sich das zusammen ? En ga dat nou maar eens kritiseeren! Wanneer ik nu wellicht wat scherp dit werk o n dor handen neem, dan doe ik dat niet om Van Suchtelen inwendig boos te maken of bespottelijk tegenover het publiek, maar allén omdat ik ondanks zulk een tweede, direct tastbare en kolossale fout naast die van de vermelde naamsverwarring waarlijk belang stel in dit boek, omdat ik geloof, dat de auteur tot een beter, solider wetenschap pelijk standpunt gekomen en tevens tot meer klaarheid omtrent zichzelf, wel beter werk zal leveren, omdat het voor mjj vast staat, dat h\j toch talent heeft, wat me ook bleek uit zijn Epanatolion, verzen verschenen in De XXe Eeuw, 't Is geen kunst botweg zulken arbeid eenvoudig te pas^eeren of in waan' wijze brutaliteit van zulk een artist een karikatuur te leveren, opdat de recensent zelf zal schitteren als geestige uil tegen over velen, die uit domheid dadelyk tot lachen gereed zijn. Het spreekt evenwel vanzelf, dat, waar een kunstenaar aan zijn werk een wetenschappelyken grondslag geeft, men het recht heeft niet alleen te oordeelen o/er rhytrne, rijm, kleur en wat dies meer zij, maar ook om zijn wetenschap te toetsen aan wat men zelf voor waar houdt en te onderzoeken of het wel mogelijk was, dat zijn wetenschap op die w'jze ali door hem bedoeld als kunst-mate riaal kon worden aangewend. Nikias is het evenbeeld van de hedendaagsche Mensch en van de geheele Menschheid nog beheerscht door blinde, n half-bewuste dwang. Maar uit die slavernij begint zij tot volledig bewustzijn te geraken van de mach ten, die haar neerdrukken en tracht die aan zich te onderwerpen. Daarmee doet de Mensch, daarmee doet de Menschheid den sprong van de Noodzakelijkheid naar de Vrijheid. Best, maar dit is philosophie van Karl Marx en niet van Schopenhauer. Allén doordat de auteur tot een wanhopige snert de dwaze gedachte van Schopenhauer van een blinde wil" door elkaar smeet met blinde dwang", heeft hij de blinde Alwil, de zoogenaamd blinde" begeerte te leven, dat product van Schopenhauers eigen brein, verward met blind werkende machinale, natuurlijke en maat schappelijke krachten Het begrip: wil stelt voorop een keuze, en dus ... voorafgaand be wustzijn; wil stelt daarmee voorop: vrijheid, althans een schijnbare en dan nog zeer tijde lijke, want de keuze is evenals het voorafgaande bewustzijn al geheel bepaald door de om standigheden en den aanleg van het individu, ook al is het individu in quaestie zich van die omstandigheden en die aanleg zelf niet of ten deele slechts bewust, ook al komt het dus tot de valsche gevolgtrekking, dat het in het gegeven geval anders had kunnen handelen dan het z.g. wilde. Door dit gelijk stellen van zuiver mechanische werkingen met ondenkbare blinde wils-uitingen vervalt de schrijver tot de enorme fout, die den aandachtigsten, welwillendsten lezer verbijstert, dat hij in den Proloog den inhoud van het werk a la Schopenhauer inleidt, en dat liij het boek ook met een bevrij ding van Nikias in symbolischen zin a la Schopenhauer sluit, doch het laatste in werkelijken zin weer niet, daar hij onder de ware bevrijding van Nikias m. a. w. van den Mensch, van de Menschheid iets heel anders dan Schopenhauer verstaat. Die wijsgeerige warboel is echter onver teerbaar. Ja ik wil, gelijk de auteur mij ver klaarde, heel graag gelooven, dat de Mensch heid onder den invloed van het Socialisme, zeer veel als waan, als ingebeeld geluk begint te beschouwen, wat zij op weg naar een nieuwe maatschappij als zoodanig dan ook verwerpt, maar zij denkt er minder dan ooit aan in tegenstelling met Nikias haar leven zelf tot het bereiken van dit echte geluk te vernietigen. Want dit zoekt zij op deze aarde en niet in het hiernamaals als die Athener. Het Socialisme houdt niet in als zedeleer, absoluut niet:... Die Verneinunj des Willens zum Lebert, Schopenhauers zedelij k ideaal; het leert absoluut niet te streven naar Armoe, Deemoed en Kuischheid, noch op theologische gronden als het Katholicisme, noch op philosophische als Schopenhauer, maar die Bejahung des Willens zum Leben en wel tot een nieuw, een hooger leven, pal, volslagen tegenover gesteld aan een klooster-bestaan. En hier helpt geen uitwijken. Want al zou Van Suchtelen voor nieuw werk zijn heil gaan zoeken niet in het Marxisme, maar in thans nog maar half-moderne kunst van min of meer christelijk karakter, die van Riehard Wagner, welke voor een deel onder Schopenhauers invloed ontstond, dan zou hij precies verkeerd uitkomen. Want diens kunst is in verschillende werken wel christelijk maar anti-asketisch. Alleen Tannhaüser zoekt vergeefs bevrijding in askese en penitentie, vindt die echter in EHsabeths zelfopoffering. En zijn Graalridders zijn wel rein, maar leven allén in den Kreita om hun Tempel-Burcht als monniken, daarbuiten niet. Hun koning Amfortas is de zoon van Titurel, voor deze hun heer; Lohengrin verlaat den Montsalvat om Elsa te huwen en maakt zich bekend als zoon van Parcifal, eveneens vorst van dit legendaire, mystieke gebied. Die droomfiguren zijn dus wat dat betreft bijna het tegenover gestelde van werkelijke Orden van priester militairen : de Tempeliers en de Jezuiten. Of hij zou theoriën van Tolstoï, die zeer met Schopenhauer dweept, tot grondslag van zijn kunst moeten nemen. Maar dan raakt hij finaal van de wijs, want de apostel van Yasnaja Poljana zoekt verbinding van twee elementen, die op den duur naast elkaar onbestaanbaar zijn: Christendom en Socialisme. Of zou hij misschien als socialist bij N ietzsche, ook een leerling van Schopenhauer willen belanden, die niet erg christelijk was uitgevallen en ook niet bijzonder democra tisch, laat staan sociaal-democratisch l En voor zoover ik vermoed, bestaat er heelemaal geen kans van slagen voor een kunstrichting na Wagner, na Tolstoï, na Nietzsche met Verneinung des Willens zum Leben als toppunt van heerlijkheid. Thans de conclusie: Philosophiech bedoeld is Primavera in Marxistischen zin ; philosophisch geschreven is het in Schopenhauers richting. Philosophisch bedoeld is het als Bejahung des Willens zum Leben. Philosophisch geschreven is het als Vernei nung des Willens zum Leben. Met dit laatste moet hij als voorstel van ethischen aard maar eens aankomen in een een vergadering van roode arbeiders. Als bewijs hoe sterk deze verzen van Schopen hauers denkbeelden zijn doordrongen, volgt hier de proloog: O mijn gedachten, die mijn diepste heimelijkheid Onts'eegt, maar schoon 'k u droeg, toch niet miju [kinderen zijt! Zoo gaat dan heen en brengt liet luisterend valk dit lied En zegt, dat wie het zong, en was zijn oorsprong nitt. Diep-grondige oceaan, waarin 't verborgen zijn Zich spiegelend openbaart ah dezer wereld schijn, U wondere mensrhenziel, wier rusteloosheid verbeeldt 't Geweldig levens-spel, dat de Al-wil zelve speelt. Hoort hoe door Willens Macht der schepselen smart [en waan In eenen gloed van kracht en glorie ondergaan, En uit vei'lorener liefde eindeloos leege nacht De lente rijzen zal van 's koogsten Leveuspracht. Zijn diepste heimelijkheid" is niet de dichter zelf, maar de Al-Wil" bij Schopen hauer gelijk aan: das Ding an und für sich, hetzelfde als hierboven het verborgen zijn." EQ uit de vernietiging van den persoonlijken wil door askese enz. zal dan de lente rijzen van 's hoogsten levenspracht en dat hoogste leven is : niet te leven, het Nirwana. Zoo staat het in Schopenhauers termen geschreven en is het toch bedoeld in Marxisrischen zin als overgang tot een nieuw leven op deze aarde door overwinning alleen van bepaalde begeerten. Maar nu moet de dichter toch eens ver klaren, hoe het Heelal, een massa oneindig van ruimte en duur. als geheel nog iets kan willen. Het bezit van een wil onderstelt een middelpunt, waarvan die wil uitgaat, alleen denkbaar bij een begrensd wezen, niet bij het Heelal. Het bezit van een wil onderstelt een be wustzijn, dat een keuze doet. Het Heelal in het bezit daarvan, zou dus zoo'n keuze moeten hebben gedaan vóór zijn oneindige duur begon, terwijl het in duur begin noch einde heeft. Het bezit van een wil onderstelt een doel, waarop die wil is gericht. Maar in stofl'elijken zin kan het Heelal, oneindig in ruimte, nergens naar toe gaan" buiten het Heelal. En in geestelijken zin kan het Heelal ook geen doel hebben, want om zijn wil op een geestelijk doel te richten, moet het een gees telijk en stoffelijk middelpunt hebben, waar van die wil uitgaat, en het kan er door zijn oneindigheid geen van beide op na houden, of het Heelal zou gek moeten wezen en dan is het misschien voor ons als onderdeelen van het Heelal inaar het verstandigst er heelemaal niet over te philosopheeren. Laat ik dan ook maar aan hem, een pas beginnend auteur, den weigemeenden raad geven voorloopig zich niet bezig te houden met de heele Menschheid, nog veel minder met het heele Heelal. U zoudt je kunnen verslikken! In n figuur een gansche wereld incarneeren kan een schrijver eerst op de middag hoogte van zijn ontwikkeling of op het einde daarvan. En het bevredigt eigenlijk alleen dan ten volle, als zijn schepper zelf het heele intellectueele leven van zijn tijd in zich kan eoncentreeren. Dat is een genieën-monopolie. En het blijft zelfs de vraa^ of al heeft Van Suchtelen dit blijkbaar op een lager plan bedoeld dan wereldgeesten gelijk Dante en Goethe hij niet zijn kracht al te boven ging in die lagere kunst-sfeer. Ik stel deze dichter, zelfs omdat hij heel wat höheren Blödsinn gelijk de Duitschers zeggen verkocht heeft, boven zeker soort burger! ij k-verstand! ge, normale" menschen; ik vind het prijzenswaardig, dat hij adelaars in het Rijk der Gedachte als Kant, H egel, Fichte en Schopenhauer wil volgen in hun vlucht. Maar smijt alsjeblieft toch hun antitheologische.... theologie over boord en geef liever Marxistische kunst in Marxistische vorm. En wilt ge een beperkte, goddelijke macht in uw werk invoeren, houdt u dan aan wat het onderzoek, experimenteel en natuurwetenschappelijk, op het terrein van clair-voyance, telepathie enz. omtrent het bestaan daarvan en den invloed zij het dan hypothetisch, maar althans gegrond op waar neming leert of aan feiten van ander soort in de Geschiedenis en niet in tastbaren strijd met het gewone, gezonde verstand als het bestaan van zulk een fantoom met Al-Wil, Almacht, Algeest, al wat de inenseh als geboren aartstyran o zoo graag zelf zou willen wezen, als ZEd. maar kon ! Het mag op zich zelf loffelijk wezen, dat deze auteur gedachten-kunrt, een van stevi ger gehalte dan de enkel-zinnelijke van den N. Gidstijd uitgezonderd bij Van Eeden heeft willen scheppen, deze stoute poging is deerlijk mislukt. Van het eigenlijke lite raire .in Primavera valt niet heel veel te rneMen. Zeer ongrieksch wordt herhaaldelijk God met een groote G geschreven; beter had hij gedaan daarvoor den naam Zeus te zetten, zij het ook in meer abstracte beteekenis van Algeest. Ook maakt hij op blz. 9 gebruik van het allergevaarlijkste, niets zeg gende woord vreemd". Een enkele maal is de toon mal en ge zwollen. Theron Ge zocht hem ? K l y m e n e Neen, ik zocht hem niet. En hier : Nikias (tot Theron zelf) Heeft Theron zachtheid noodig? Neem dan Klymene. De actes geven helder den overgang -weer van Nikias' psychische toestand. In het eerste bedrijf, als hij Syracuse belegert, de verlam ming van zijn wil, van het verlangen naar grootheid, die hem weerloos maakt op het oogenblik, dat de Spartanen al naderen om de stad te ontzetten. In het tweede bedrijf het nadenken over zijn oude liefde voor Kyane, die in Syracuse woont en aan het einde daarvan de geboorte tot iets hoogers dan begeerte naar glorie.In het derde de bevrij ding van Syracuse, waarbij Nikias gevangen -wordt genomen en door den vijand wordt omgebracht. Op dat oogenblik, als de lief hebbende Kyane zich daartegen verzet, wil hij, aanhanger van oud-Indische en Schopenhauersche denkbeel den sterven, wil hij geen aardsche liefde meer kennen. Theron daarentegen, zijn vriend stelt als een recht geaard heiden den roem boven alles. Verzwakt worden de verzen soms door herhaling van dezelfde woorden bv.: Maar weet wel: dit vermoordt, O dit vtrmuordt. Dit doet iny vermoeden, dat hij zijn stof nog niet geheel meester was. De karakterteekening is in het algemeen zoo zoo, van Nikias, den Mensch, die van ijdele begeerten stijgt tot verlangen naar waar geluk, (en dus tevens de Menscheid moet voorstellen) in ieder geval belangwekkend. Het worden echter geen haast tastbare figuren, die een ei^en leven voeren. Het eerste koor is mooi, het tweede herinnert even aan Gorters Mei: E. n nieuw geluid en nieuwe zangen, Een nieuwe lente is gekomen. Er is nog iets, wat mij bizonder trof in den zinsbouw, de woordvorming en de maat van die koren nl. de overeenstemming met dergefijke koren in Goethe's Faust. Die terug gang tot een gevoelswijze en uitdrukking daarvan op de wijze van den Olympier" heeft misschien meer beteekenis dan men oppervlakkig zou denken. Ik durf in deze nog geen uitspfaak te doen, want de tijd zal moeten leeren of men hier reeds te doen heeft met een terugkeer tot Goethe in meer dan den vorm van die reien allén bij dezen kunstenaar. Of een Griek het wel erg godlasterend vond, dat hetairen in een koor bij een lentefeest zingen, betwijfel ik; dat moeten Helle nisten uitmaken. 't Ia wenschelijk, dat hij eenmaal om zijn eigen bevrijding als jubellied hoort, wat hieronder uit zijn werk volgt, als hij uit de duisternis van de negentien-eeuwsche Scho lastiek der duitsche wijsgeeren zal treden in da klare Zon van het Positivisme, der Natuurphilosophie: Nu danken wij Perseplioneie Om haar erbarmen gr.iot, In blijelijk zingende rijm; De lente kwam ons bevrijen Vau lang-geJi-ageii nood De bergen en vafe vallcie:i \Veerglanzen in 't vloeiende licLt; Zoo lacht ev in blank verblijeu Om nieuwe belovende tijen Ecu mijmircud gods-ge/.icht. 4 Nov. 1904. J. K. REXSBURG. Pan, Naar hetNoorsch, van KSUT HAMSUS. Vertaald door HEKMIXE SCHUYLENBÜRG. Amsterdam, H. J. W. Beent. Dit is een droef verhaal... Een verhaal van onbeantwoordde liefde, van jaloezie, van ondergang, van dood. Wat geluk had kunnen worden en vreugde, werd donkerheid en smart. Daar gaat aan ons voorbij een leven, een vreemd en droef geleefd leven, eenzaam in de groote natuur rondom, met bloemen en boomen, een hond, een steen op den weg tot vrienden. Anders niet. Menschen niet. Geen vrouw in die vroning, in die hut midden in het groote bosch. Alleen, hij met zijn hond, zijn geweer, zijn gedachten, zijn liefde, zijn mooie, teere liefde voor de sterren, de vogels, de bloemen, de zee en den storm, de lente en den herfst. Maar anders niet. Totdat de vrou.v komt, Edvarda ... en hem aanziet, heengaat van hem ... terugkeert... Nu is het niet eenzaam meer in zijn stille woning. En niet donker meer zijn levens weg. De zonne der liefde is hem opgegaan ; zijn pad is vol licht nu. En dezen nacht zal ze komen en ook den volgenden nacht en nog vele nachten daarna komt ze. En sarnen dwalen ze dan door 't groote woud, hand in hand, en lezen in elkanders ziel en wat ze daar lezen, stamelen ze in zachte klanken, stil, heel stil... Dat is wel de weg, die voert tot geluk en hij, Glahn, geeft zirh vol vertrouwen, en stuk voor stuk schenkt hij weg zijn ziel en al zijn gedachten geeft hij en al zijn liefde, en zijn geluk en zijn leven zijn nu in haar hand om daarmede te doen, als zij begeert . .. Als ze niet tot hem komt dien nacht, en ook den volgenden nacht niet en niet ge durende vier lange dagen ... Want Edvarda eigenlijk zoekt een prins en meent soms den prins gevonden te hebben ... Glahn leek haar een prins ... inaar een prins was Glahn niet, alleen maar een man die veel, heel veel liefhad .. . meer niet... Als ze niet komt gedurende vier lange dagen, moet hij gaan tot haar... Ze spreekt dan van op reis gaan, van groote reizen doen. Van hem weggaan dus. Hem terugstooten in donkere leegte. Want wat vroeger eenzaam heid was, zou nu leegte zijn voortaan. Ze zou niet meer komen om te d walen door het groote, stille nachtwoud, om te zeggen de teere woorden, de hartstochtelijke woorden, hem niet meer noemen met lieve namen ... Ik zou over dit mooie boek nog veel willen vertellen. Over Edvarda, die afstoot, aantrekt, nu hartstochtelijk verliefd is en dan weer koel. Over Glahn, hoe hij zwerft door het maanwoud, langs de zee, rond haar woning. Hoe hijjj na weer een woordentwist, nu over een dokter, die kreupel is... U met uw kreupele man!" riep ze bitter. f is niet kreupel, nee zeker niet; maar als u bovendien nog kreupel was, dan zou u niet in zijn schaduw kunnen staan, dat zou U niet, U zou niet in zijn schaduw kunnen staan. Daar". Hoe hij, ganschelijk verbijsterd, teruggaat naar zijn hut en zich schiet door den voet. Ook van Eva zou ik willen vertellen, van haar liefde, die zich geeft, volkomen, zich opoffert, niet wondt ten doode toe, niets vraagt; die nu in zijn leven was gekomen en zijn leven gelukkig wilde maken. Maar dat kon niet meer; dat was te laat. O! mis schien, wanneer ze eerder was gekomen. Maar nu niet meer. Want het verleden werpt zijn schaduw ver voor zich uit, over het heden, over de toekomst. Ik hou van drie dingen Eva. Ik hou van een liefdesdroom, dien ik eens droomde, ik hou van jou en ik hou van dit plekje aarde." En van wat hou je het meest ?" Van den droom, Eva." Zóó is dit boek een stille droeve klacht. Tegen de liefde, die zoo wreed kan zijn. Tegen het leven dat zoo weinig geluk schenkt dikwijls. Tegen het noodlot, dat verbrijzelt wat is opgebouwd en uiteenslaat wat bijeen had moeten blijven. En wanneer Glahn eindelijk wegreist, naar verre landen ... maar zijn gedachten en zyn ziel en zijn liefde kutinun niet weggaan van Edvarda... en daar sterft, omdat hij niet meer leven kan, sterft verre van haar, dan kan het noodlot tevreden zijn, want hier werd weder een leven vernietigd en het leven kan tevreden zgn, indien 't behagen schept in smart. Maar de liefde wendt zich af, treurig en stil, en hoopt en gelooft en vertrouwt. Want de liefde, wil de droefheid niet, maar het geluk. J. TEN CATE. Electrische Wonderboekje. Naar het Hoog duitse h, door J. J. LELIVELD, leeraar aan de Technische School te Amster dam. Gouda, G. B. van Goor Zonen. Nu de electiicitet in het dagelijksch leven meer en meer op den voorgrond treeüt," zeggen de uitgevers, doet zich de behoefte gevoelen aan een werkje, waarin een eenvou dige verklaring voorkomt van de meest ge bruikelijke vaktermen op electrotechnisch gebied. Hoe vele bezitten niet in fabriek of huis een electrische aanleg, of wenschen deze te laten aanbrengen, die geen zuiver begrip hebben van wat een Kilowatt, Accumulator, enz. is. Telkens ontmoet men in 't dagelijksch leven woordjes als Volt, Ampère enz.; leest men van kortsluiting zonder de rechte beteekenis er van te weten. Op de meeste zulke vragen geeft dit Electrotechnisch Woordenboekje" een kort en duidelijk antwoord. Dit werkje behoort dus niet alleen in het bezit van hen, die direct of indirect met de electriciteit, in den ruimsten zin van het woord in aanraking komen, maar van een ieder, die eenig belang stelt in de juiste be teekenis van woorden en uitdrukkingen, die hij leest." De heer J. J. Leliveld heeft alsnu een Nederlandsche bewerking geleverd van Lenggenhager's Kleines Wörterbuch der ansewandten Electrotechnik", hetwelk, naar de bewerker meent, ten volle aan de gestelde voorwaarden voldoet." Of de heer Leliveld zich hierin heeft ver gist ? Allerminst toch kan ik mij voorstellen, dat een leek uit dit woordeuboekje veel wijzer zal worden en zich na raadpleging van dit werkje een goed denkbeeld kan vor men van Volt, Ainpère enz. De lezer oordeele slechts : Een Ampère is de stroomsterkte, die in een leiding van l Ohm weerstand bij een spanning van l volt voortgeplant wordt." Zoekt nu de leek by Ohm zoo vindt hij alleen vermeldt, dat het de naam is van den Duitschen physikus", heeft hij echter daarbij het geluk zijn blik op fl te laten vallen, dan leest hij n, = Ohm'' (in plaats van : n, Omega, d. i. hier de afkorting van Ohm) de eenheid van den weerstand ... voorgesteld door een kolom kwikzilver, overal van de zelfde wijdte, van 10.63 M. (lees 1.063 M.) lengte en l mM2. doorsnede, gemeten bij O' C." De leergierige leek, die nog niet begrijpensmoede bij het woord Volt meer licht hoopt te vinden, wordt verwezen naar Po tentiaal verschil". Wat hij in zijn leekenbrein te verwerken krijgt, zal ik hier niet afschrij ven ? 't zou vermoedelijk de meeste nietdeskundige" lezers een schrik voor de electro-technisceh wetenschap doen opvatten. Zelfs aannemende, dat het electrotech nisch woordenboekje zou moeten dienen tot geheugen-opfrisscher, zoo blijft het nog egbrekkig, onvolledig en verward. Wil een oud-H.B.S. leerling bijv. zijn kennis met de weeretandsbank vernieuwen, zoo wordt hij verw&zen naar .ft/ieostaat, waar hij kan vin den is hetzelfde als weerstand", alhoewel de verklaring zoo eenvoudig had kunnen luiden : is een werktuig om den electrischen weerstand te bepalen." Bij diclitkool vindt men vermeld, zie booglamp" en daar leest men dan, dat dochtkool (liever iemkool) zou zijn de positieve kool, terwijl het is een positieve kool met zachte hern, die volstrekt niet bij ieder booglicht wordt benut. Voor solenoïde luidt de verklaring is een klos, die bestaat uit geïsoleerd draad". De verhouding van de normaalkaars tot de Heffnerkaars wordt niet aangegeven; de voor naamste elementen niet genoemd; de ver klaring van inwendige en uitwendige weer stand ontbreekt, enz. enz. zelfs een galvanometer wordt niet vermeld l Na deze opmerkingen resultaat van een vluchtig bladeren in dit boeksken zal de conclusie geen verwondering kunnen wekken: met een populair werkje over electrotechniek is de leek beter geholpen dan met dit Woordenboekje". A. N. J.F. BOEKAA.NKONDIGING. Stijf kopje als Grootmoeder, door SUZE LA CHAPELLE?UooiiOL. Met platen van A. RÜSCKEL. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf. De stijfkopjesserie is weder vermeerderd met een romannetje voor jonge meisjes, waarin de heldin als sympathieke oude vrouw optreedt en op waardige wijze voor goed het tooneel verlaat. Mevrouw la Chapelle?Roobol heeft het werkje in een Nederlandsch kleed gestoken en zich, behoudens enkele Germanismen, goed van deze taak gekweten. Om de grootmoeder groepeeren zich eenige aardige typen, waaronder oom Hendrik en de Amerikaansche geëmancipeerde Maud het meest de aandacht trekken. Het werkje werd door den heer Eünckel aardig verlucht. M. De laatste strijd, historisch verhaal voor de jeugd, door E. MOLT, geïllustreerd door B. W. WIKRINK. Medemblik, K. H. Idema. De heer Molt heeft tact om voor de jeugd te schrijven, tact die zich somtijds nog meer uit in de keuze van zijn stof, dan in de wijze van deze stof te bewerken. Ook nu weder koos deze historieschrijver tot stramien van zijn literair borduursel eene episode uit de vaderlandsche geschiedenis, die de verbeelding onzer Hollandsche jon gens voorzeker zal ontvonken, en al wat aan ridderlijkheid en rnoed in hen sluimert, zal doen ontwaken, De historie van den heldhaftigen, dollen Frans van Brederode en de laatste, wanhopige worsteling der Hoekschen, zal door menigen leesgragen knaap met groote belangstelling gelezen worden, terwijl de heer Wierink zich opnieuw als knap illustrator heeft doen kennen. Vooral het oude slot Brederode is goed weergegeven. M, Uit het levert. Militaire en burgerschetsen, door EDOUARD EÖPCKE en WILLEM VAN HOYTEMA. B. van de Watering, Rotterdam, 1904. Aan een vijftal schetjes van den heer Hoytema heeft de heer Röpcke er tien toe gevoegd van eigen maaksel. Een voorwoord leidt het boekje in, waaruit echter niet blij kt waarom deze heeren hun opstellen samen voegden. Moet de naam van den heer Hoytema met wiens schetsjes we vroeger in Eigen Haard" kennis maakten hier een beetje helpen om ook het werk van den heer Röpcke te zien gedrukt en misschien gelezen? Hoe dit zij, deze Militaire en burgerschetsen" heel fraai is de omschrijving niet hadden grootendeels in portefeuille kunnen blijven, grootendeels althans voor wat de heer Röpcke leverde, onafgewerkt en weinig boeiend. Begraven" van" den heer Hoytema is verreweg nog het beste uit dezen bundel. B. De adjudant van generaal Daendels, door J. G. KEAMEB. Bussum, C. A. J. van Dishoek. De jongensboeken van den heer Kramer heeten een goede reputatie te bezitten, e de krietiek schijnt den auteur bij lange niet ongunstig te zijn geweest. Dat De adjudant van generaal Daendels" den roem van den schrijver zal verhoogen, durf ik echter niet beweren. De heer Kramer heeft het verhaal wat al te luchtig en vluchtig in elkaar ge zet en verder ... ? Ia het de schrijver nu slechts te doen geweest om een verhaal samen te flansen: 't is toch maar voor jongens! De meeste plaatjes zijn verre van mooi. F. NIEUWE UITGAVEN. Het Dorp, door VICTOR DE MEYERE. Utrecht, H. van Romburgh. Vogelvreugd, Een prenteboek, voor de lieve jeugd, ontworpen en op steen gebracht door T. VAN HOYTEMA. Amsterdam, Tresling&Co. De Doolaar en de weidsche stad, door LODE BACKELMANS. Wageningen, Johan Pieterse. De hervorming te Haarlem, historisch over zicht der jaren 1566?1581, bevrerkt naar authentieke bronnen, benevens de afschriften van een aantal brieven van den prins van Oranje aan de regeering te Haarlem, extrac ten uit de vroedschap, resolutiën, enz. door W. P. OVERMEER, met platen. Haarlem, D. J. van der Wilk. Het dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 1796, door A. A. BEEKMAN. Den Haag, Martinus Nijhoff. Goede raa<t aan de jonge mannen en jonge meisjes der XXe eeuw, met opmerkingen voor ouderen, door een man van zaken. Naar bet 45,000ste tal der Engelsche uitgave, bewerkt en met een inleiding voorzien door dr. II. L. OORT. Utrecht J. G. Broese. Herinneringen van Ludolf Urslen Junior, door RICARDA HUCH, vertaling van LOUISE ZAAL BERG. Almelo, VV. Hilarius. Karen Kjeldsen, door WALDEMAR RÖSDAM, vertaald door mevrouw B. BAKKER-NORT. Amsterdam, Cohen Zonen. Nederlandsche Staats-Almanak voor iedereen. Jaargang 1905, door H. PYTTERSEN Tzn. ZaltBomuiel, H. J. van de Garde & Co. Algemeene Zielkunde, door J. TH. BEYSENS. Amsterdam, C. L. van Langenhuy-sen. PAUL HIRSCH, Ziekten onzer Samenleving. (Misdaad en Prostitutie), naar het Duitsch, door B. REIJNDOHC. Amsterdam, J. J. Bos K. Azn. Voordracht?Van Deyssel. Vrijdag 23 December, des avonds ten 8 ure, zal L. van Deyssel in de kleine zaal van het Concertgebouw" een tweede voor dracht geven zijner op 8 November 1.1. door hem ten gehoore gebrachte proza-gedichten Kunst is Passi e". De K h ij nval te S ch af f ha u s en. OverThijs Maris. Bezoek aan den Dom te Keulen.?Ik houd van het Proza." 40 e s n 11 per regel. IIIHMtHIlllllUlllltlllllllllllllllllll Kufeke* Het beste voedsel voor gezonde en aan maag-en ingewanden lijdende Kinderen. ECHT VICTOR! AWATER. Oberlahnstein Fournisseurs de la Cour. ChocolatVEEN CHOCOLAT LE PLUS D LICIEÜX POUR CROQUER. Usines a Sneek (Hollande). 'Nomaal-Onderideeding Prof. Dr G. ^ Eenige Fabrikanten W.Benger Söhne Sfultgarf Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 K. F. DEUSCHLE-BENGER.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl