De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 25 december pagina 1

25 december 1904 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

\ 1435 DE AMSTERDAMMER A°. 1904. WEEKBLAD VOOR NEDEELAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. On.cLer red.acti© -v-a.:n. O". IDE Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heereugracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar , mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12V» Bit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 25 December. Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel * 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma EUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. INHOUD: VA5 VERRE EN VAN NABIJ: NationaalHistorische partij. Antwoord aan den heer Kooreman, II slot, door H. R. Rookmaaker. Wilde Zwijnen. De nood der gemeenten. De plassen beoosten de Vecht, door Reyne. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN : Loontarieven en Tariefloonen in het Duitsche ryk, door S. KUNSTEN LETTEREN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. De Bock (Biesing, den Haag), door Pla«chaert. Das goldene Buch vom Eignem Helm, beoordeeld door L. Dagland, door W. G. van Nouhuys. Van onzen Tijd," d"oor Pastoor Kaag.?BOEK AAN KONDIGING. FEUILLETON : De roode Punt, III slot, van Israël Zangwill. VOOR DAMES: Porlret van mejuffrouw Maria Vos 1824?21 Dec.?1904. Johanna van Woude, eene der Juniussen, door Mevr. E. Hulst. Internationale Kinderlitteratuur, door N. van Hichtum. Allerlei, door Caprice. Het tegenwoordige stadhuis te Amsterdam en zijne omgeving, door W. R. V. Ph. Sadée f, met portret, door J. W. N. Uitgaven op kunstgebied, door R. W. P. Jr. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. FINANCEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door D. Stigter. Een vrijdenker onder den Kerstboom, door B. Canter. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. NalionaaMIistorische partyEindelijk heeft men kennis kunnen maken met program en toelichting van program der Nationaal-Hiatorische partij. Dat deze partij een nieuwe verschijning van de oude, sedert lang niet meer levens lustige, maar toch ook nog niet begraven, conservatieve partij bedoelt te zijn, men wist het, vóór men dit program mocht lezen. Dat er in den lande met spanning, of zelfs maar met eenige belangstelling, op dit politieke lichaampje gewacht is, gelooven wij niet. Het conser.atisme in een nieuw jasje... wie zou er iets voor over hebben, om het te kunnen zien, als het nog eens wordt te kijk gezet. Men kent het zoete snoetje van buiten, al wisselen de kleêrtjes ook. Nu zal het dan heeten Natlonaal-historische partij, dat wil zeggen zij zal uit de vaderlandsche geschiedenis als norm voor haar staatsrecht, precies nemen, wat haar uit die geschiedenis als conservatieve partij wenschelijk schijnt; evenals de christelijkhistorische partij uit het christendom haalt wat haar te pas komt; de rest eenvoudig liggen laat. Over dit program verder geen woord. Het eenige, waarin wij en waarschijn lijk meerderen met ons belangstellen, is: het hoekje waaruit deze Nationaal-Historische partij komt. De namen van de Heeren, die het program van beginselen" vaststelden, luiden als volgt: Jhr. A. van den Brandeler, te Baarn; Mr. II. W. J. Fockema, te Arnhem; A. F. R. E. baron van Haersolte van den Doorn, te 's-Gravenhage; Mr. P. A. V. baron van Harinximi thoe Slooten, te Utrecht; Jhr. Mr. W. H. Hoeufft, te Middelburg; Prof. Dr. F. J. L. Kramer, te 's-Gravenhage; X. Mac Leod, te Rijswijk (Z.-H.); Mr. J. P. van Outeren, te Zwolle; Jhr. Mr. W. H. Snouck Hurgronje, te Middelburg; Mr. N. G. van Taack Tra Kranen, te 's-Graven hage, L. F. Teixeira de Mattos, te 's-Gravenhage, (secretaris van het voorloopig comitévan actie); Mr. R, J. de de Visser, te Arnhem; Dr. W. C. A. baron van Yredenburch, te 's-Graven hage, en J. A. Zip, te Middelburg. Van deze veertien heeren woont er f een enkele in een onzer drie groote oopsteden, Amsterdam, Rotterdam en Groningen maar niet minder dan vijf zijn Hagenaars, zoodat men allicht ge neigd zou zijn te denken aan een Haaynche Nationaal-historische partij. Voor zoover wij kunnen nagaan heeft deze Nationaalhistorische partij ganschelijk geen be hoefte gevoeld, zich met het handelsen nijverheidselement te encanailleeren. Let men verder op den stand, waaruit deze Nationaal-historische partij schijnt voortgesproten, dan telt men onder de veertien heeren zeven blauwbloedigen, nl. drie baronnen, en vier jonkheeren. En nu zijn ons volk en onze historie ongetwijfeld in hun geheel van zeer hoogen adel toch zóó hoog, dat zij recht zouden hebben voor de helft door heusche baronnen en jonkheeren te wor den gerepresenteerd betwijfelen wij zeer. Zeker echter is het, dat de Nationaalhistorische partij, met zulke vaderen van haar beginsel-program, hoffahig mag heeten. Haagsch en hoffahig ziedaar reeds iets. Maar hiermee zijn de verheven titels van deze historische partij nog niet allen genoemd. Onder de oprichters-program-redac teuren vinden wij ook den naam vermeld van Prof. Dr. F. J. L. Kramer, te 's Gravenhage. Deze heer heeft H. M. Wilhelmina les gegeven in de nationale historie" en is nog niet zoo lang gele den benoemd tot directeur van H. M.'s huisarchief. Zoo iemand, dan is deze geleerde zeker een nationaal-historische beroemdheid. Maar als men nu ziet, dat deze partijformeering een Haagsen karakter draagt, dat de helft der formeerders uit hoofde van hun adellijk praedicaat hoffahige mannen zijn, en dan nog bovendien de Hof-archivaris zelf, uit het oogpunt van nationaal-historische geleerdheid onder de stichters de primus inter pares is zal dan de onderstelling kunnen uitblijven, dat deze nationanl-historische partij eigenlijk een hofpartij wil zijn, met Hare Majesteit Wilhelmina als niet aangeduide, maar door ieder zonder nadere plechtige verklaring, aangewezen Beschermvrouw ? Da oprichting van een Nationaal-his torische partij achten wij wel tot de on schuldigste daden te behooren, waaraan iemand zijn tijd en geld kan geven. Edoch in de wijze, waarop dit thans geschiedt, schuilt eenig gevaar voor het boven de par tijen staande koningschap. In de eerste plaats had de hof-archivaris, ten paleize werkzaam, zich van deelname moeten onthouden, in plaats van zich te doen kennen als op den voorgrond tredend politiek persoon. Vervolgens had men niet een Haagsch of hoofsch comité, maar een echt-nationaal comitédienen te vor men. Nietwaar, hoe onschuldig zou deze partijstichting zijn, indien zij werkelijk uit den boezem van de natie voortge komen, zich aankondigde met namen zoo eenvoudig en nationaal-historisch van klank, als Zip"; al was er dan ook die van een enkelen meester in de rechten of van een jonkheer onder door geloopen. Maar niet alleen onschuldig zou zij geweest zijn, men had haar ook voor serieus kunnen houden terwijl zij nu allicht doet denken aan de stof vooreen jolige operette, op te voeren bij het naderend carnaval. A nl \viiunl a;m den Heer Kooreman, door H. R. ROOKMAAKEK. II. (Slot). Een groot euvel, dat altijd aan den contractarbeid op de buitenbezittingen heeft gekleefd, is dat het gehalte der inlandsche arbeiders niet zoo goed was als wel wenschelijk is in het belang van een goeden gang van zaken; niet zoo goed als het, naar mijne meening althans, wel wezen kon. De hoer Ivooreman heeft gezegd, dat men op Deli geen fatsoenlijke Javanen krijgen kan; dat het in zijn vijfjarig verblijf aldaar ecu groote uitzon dering was, wanneer daar onder de contractkoelies beteren werden gevonden dan weggeloopen dwangarbeiders, ge droste soldaten en matrozen en lieden, die hun land hebben moeten verlaten, omdat /ij anders de doos" zouden zijn ingegaan. A qui la faute ? Ik heb wel eens aan Javanen gevraagd, voor wie lots verbetering zeer urgent was, ook wc-1 aan Javanen, die als bediende tijdelijk in Nederland vertoefden, wat men er toch tegen kon hebben om contractkoelie te worden. Het antwoord luidde dan gewoonlijk iu dezen zin: lebeh baik mati troes deri pada tekin contrak" (het is beter maar dadelijk dood te gaan dan zulk eeu contract te sluiten). En het is ook duidelijk, dat een fatsoenlijk Javaan zich niet wenscht te verplaatsen in het vuil en ongerechtig milieu, dat hij zou vinden op met contract arbeiders werkende ondernemingen. De heeren Van Deventer, de Vulder van Noorden en Kooreman hebben tegenover mijn inzicht beweerd, dat er geen fat soenlijke, brave Javaansche mensehen te krijgen zijn, noch op S. O. K., noch op de ondernemingen elders, en het hoofd motief van hun bewering was, dat de Javaan te zeer gehecht is aan zijn ge boortegrond, om, al heeft hij het daar ook slecht, zich van daar te verplaatsen; en van mede zeer geachte zijde werd mij in overweging gegeven, tegen dieineening in, de mijne te bewijzen, zijnde: dat er voor de ondernemingen buiten Java, in stede van maatschappelijk uitschot, fatsoenlijke, brave en eerlijke Javanen te krijgen zijn. Ik moet dat bewijzen" ? Alleen mijn onmacht daartoe kan ik bewijzen, en wel door er op te wijzen, dat er zaken zijn, die niet te bewijzen zijn, en dat deze mijne meening tot die zaken behoort. Onzinnig echter is mijn meening zeker niet, want anders zouden de Indische Regeering en zooveel knappe koppen in privéniet peinzen over de kwestie oin in grooteu getale Javanen o.ver te brengen naar de Buitenbezittingen; oyer het be kende emigratie-vraagstuk. Ik voor mij stel die gehechtheid van den Javaan aan zijn geboortegrond, waar ze zoover gaat, dat hij liever half of heel verhongert, dan elders, waar klimaat, godsdienst, zeden enz. niet verschillen met die in zijn geboorteland een goed en gelukkig bestaan te hebben te midden der zijnen, als meening gelijk staande met het ouderwetsche, eeuwen bestaan hebbende, zeer onjuiste oordeel, dat de Javaan is : lui en perfide ; een oordeel, altijd zeor geschikt geweest om hem des te harder te kunnen knijpen. Voor mijn stelling pleit intusschen de geaardheid van al wat mensch is, zich uitende in de zucht om het zoo goed mogelijk te hebben in dit ondermaansche; om daar te arbeiden waar hij van zijn arbeid de beste vruchten kan plukken. En dan, waar als in onze tijden, de levensstrijd voor den Javaan op Java zoo hard is, dat het spook van den honger dood vaak als schrikbeeld gezien wordt en dat ook wel aanpakt hem en zijn vrouw en kind, zou daar zoo menigeen een zeer kommervol bestaan niet willen gaan ruilen voor een gelukkig leven in redelijken welstand, onder een zelfden hemel als die van zijn vaderland? Zijn niet voorheen Javane' . h. v. naar Bandjermasin en Palembang getrokken in zoo groote getale, dat taal- en raseigen schappen van de tegenwoordige bevolking dier landen er nog van getuigt ? Waar ik zeg: zij zullen gaan naar Deli en elderb", vind ik steun in de alge meen, en overal waar de mensch over de aarde wriemelt, erkende staathuishoudige waarheid, de waarheid, dat de mensch gaarne het betere voor het slechtere ruilt; een waarheid, die de meeste kracht heeft in landen, waar als op Java overbevol king is. Maar waar de toestanden zijn, zooals op Deli en op de ondernemingen elders op de Buitenbezittingen, daar geef ik mijn bestrijders toe, dat men geen fat soenlijk Javaansch werkvolk kan krijgen, althans zeker niet in voldoende mate. Laat geen wervers, maar bestuurs ambtenaren, hun hulp verleencn om ver armde, fatsoenlijke en valiede menschcn in do gelegenheid te stellen op de Buitenbezittiugen hun bestaan te vinden, en dan ben ik zeker, al kan ik dat ook niet be wijzen", wijl zoo iets onmogelijk bij voor baat te bewijzen is, dat alvast in dit opzicht normale toestanden in de plaats zullen treden voor tot 1102 toe door mijn bestrijders en door mij als zeer abnor maal gesignaleerde toestanden. Dan zal men ook minder zich verzetten tegen mijn voorstellen, om de arbeids regeling te doen zijn, zooals ze in rede lijkheid wezen kan, en om de wederzijdsche rechten van werkgevers en werk nemers te verzekeren middels een alge meen reglement, dat niet meer kan doen denken aan pandelingschap en slavernij, en door een verstandige wet op het geven van voorschotten aan arbeiders. Komt men bij zulk een wet allicht ook een enkel maal tot wat de heer v. Deventer noemde langs een omweg in de gevangenis, daarmede kan iedereen vrede hebben, maar niet met het al bij voorbaat wijd openzetten van de gevan genisdeuren voor den arbeider, die in zijn arbeid mocht te kort schieten. Op 't stuk van erkennen van geld schulden en al het mogelijke doen tot delging ervan, zijn al de volken van onzen archipel voorbeeldig eerlijk en con sciëntieus. Deze volkseigenschap dwong mij achting af, een lange reeks van jaren, en de eerste tabaksplanter op Deli, de heer Nienhuys, heeft dat ook onder vonden, toen hij zonder veel moeite of dwang belangrijke geldelijke voorschotten terugbetaald heeft gekregen, van Bataks, die in gebreke waren gebleven om voor hem te werken, en die zich in het isole ment van hun veraf gelegen haardsteden gemakkelijk aan de terugbetaling; hadden kunnen onttrekken. (Vide Ind. Gids, Juni 1888). Met het oog op de plaatsruimte in dit blad, acht ik mij gelukkig, dat ik den heer Van der Does de Bye niet behoef tegen te spreken. IIij toch was eer een medestander dan een tegenstander van mijn woord. Z'jn rede was intusschen belangrijk genoeg, dat er ook verder de noodige notitie van worde genomen, want hij heeft geconstateerd het weinig opge merkte en dus ook niet afgekeurde feit, dat het Indisch Gouvernement door de K. O'ï. vrijen arbeid zoo goed als uitsluit; niet wil toestaan. Waar werkgever en werknemer beiden den normalen toestand van vrijen arbeid willen, daar wijst het Gouvernement op .... het moderne pandelingschap en gedoogt den vrijen ar beid niet. Het ontwerp-Hoetink heb ik ook hier niet besproken. De hoofdgebreken van de thans algemeen afgekeurde K. O.'s, toch komen er alle in voor, en in dat opzicht blijven we met zijn ontwerp dus vrij wel waar we zijn. De door hem voorgestelde voor den werkman humane bepalingen zijn zeker als een verbetering aan te merken, maar al was hij te dien opzichte nog veel verder gegaan, al had hij zelfs vrijdom van brief port en van postrechten voorgesteld, zooals we die aan voor Macao bestemde contractarbei ders zien toegekend, en alle faciliteiten in andere uitheemsche koelie-reglementen voor het werkvolk gegeven, in zijn ont werp >blijft het groote kwaad, dat het maakt tot een pandelingreglement. Dit slotartikel bevatte in handschrift mede eene bestrijding van de meening des heeren van Deventer dat de contractkoelie geen pandeling is. Als afzonderlijk artikel zal die bestrijding spoedig volgen. Wilde Zwijnen. Tot in de Kamer toe heeft men het over de wilde zwijnen gehad, nu de Prins-gemaal ter verhooging van het jachtvonnaak in de Soerensche bosschen het everzwijn heeft ingevoerd, en het zieh wil laten vermenigvuldigen. In Het Handelsblad komt zeker niet zonder bedoeling de volgende mededeeling voor : Wilde zwijnen. Naar aanleiding van het bericht, dat Prins Hendrik dezer dagen een paar wilde zwijnen uit Duitschland liet aan voeren, om de bosschen van 't Domein er mede te bevolken, zendt een onzer me lewerker* ons de volgende historische bijzon derheid. De Veluwsche bosschen waren van ouds de geliefkoosde verblijfplaats der everzwijnen; wij behoeven dan ook niet ver in het verleden terug te gaan, om ze op de Veluwe nog te ontmoeten. Ja, het schijnt zelfs, dat de wilde varkens zich in ons land het langst op de Veluwe hebben staande gehouden. Zoo leest men in het derde deel van de Geschiedenis der Neder-Veluwe", door T. Pluim en H. van Gortel, dat nog in 1700 de wilde zwijnen in de Edesche bosfchen en de aangrenzende bouwlanden jjroote schade aanrichtten, zoodat blijkens n der elf ingekomen requesten, de akkers voor de tweede maal moesten om geploegd en bezaaid worden; ja het was zoo erg, dat de swijnen niet alleen des nagts, maar selft op den dag kwamen". Een ander requestrant verklaarde, den 12 April 17GO des morgens ten vijf ure gaande na(ar) Wekerom, gesien te hebben een koppel wilde swijnen van 12 of 15 stuks". Natuurlijk zullen deze zwijnen zooveel mogelijk in ornrastcrole wouden, worden gehouden, en is het gevaar, dat de boeren weder aan hun rooHust worden over geleverd, niet bijster groot. Al schijnt ket de vrees, dat die dieren de bosschen zullen bevolken, te zijn, welke tot een afkeuring van deze Duitsche jachtgewoonte leidt, de oorzaak van de bestrijding Jiït, gelooven wij, dieper. In Holland, wij hebben het vroeger al eens geschreven, kan men zich moeilijk voorstellen, dat het fokken van wild, zoowel van herten als van wilde zwijnen, uitsluitend om zekere personen het ge noegen te verschaffen, zulke dieren te kunnen doodschieten, tehuis behoort op het terrein van de allerhoogste beschaving. Hoe is het mogelijk, zegt het Nederlandsche volk, dat zoo iets kan plaats kebben on begeerd worden ook door personen, dien men zoo gaarne zijn sym pathie schenkt? En hier komen wij weder tot een op merking vroeger bij herhaling gemaakt. Hoe is het toch te verklaren, dat Prins Hendrik zoo weinig is ingelicht omtrent de zeden, en au fond de zedelijkheidsbegrippen, van de Nederlandsche natie? Als Duitscher en Meckleuburger kan hij onmogelijk weten, dat wat in Duitsch land vorstelijke zede is, ten opzichte van jacht en jachtvermaak, hier te lande door een groot deel der natio wordt ver acht, geminacht als iets belachelijks of iets wreeds, en bijna door niemand een hoogere waardeering wordt geschonken dan als aan een noodzakelijk kwaad. Indien op eenig punt zoo openbaart zich hier een beschavings-, misschien wel een rasverschil tusschen beide natiën. Prins Hendrik heeft zich op allerlei wijzen geneigd betoond Nederlander te worden. Aan zijn wensch om zich met ons volk n te gevoelen wordt niet ge twijfeld, en daarom meenen wij, dat ware het Z. K. H. bekend, wat er onder de burgerij omgaat, als ze verneemt, dat de Prins wilde zwijnen invoert om er later op te kunnen jagen, deze dieren spoedig weer over de grenzen zouden worden gezet. Gelijk vroeger, zoo vragen wij daarom heden weer: welke personen, welke autoriteiten, die met den Prins omgaan, en wél op de hoogte zijn van de natio nale wenschen en gevoelens, durven zich verantwoord achten, als zij een zoo wel willend vorst niet in kennis stellen van het meer intieme volksleven en de meer verborgen karaktereigenschappen. Intus schen welk een heerlijke gelegenheid voor Kuyper, den beschermer der kroon, voor Graaf Dumonceau, den père noble van het hofpersoncel, voor Laurillard, den paleis-vriend, voor v. d. Flier, den hofprediker, wij noemen maar enke len om zich verdienstelijk te maken. De nood der gemeenten. De Tijd schrijft: Zij, die inet Joh. Braakensiek's laatste teekening in de Groene kennis maakten en voor wie de geldnood van de hoofdstad des Lands geen geheim is, zullen zich niet vergissen in de strekking van het volgend artikeltje, aan De Maasbode, ontleend. Men behoeft ove rigens slechts te lezen het onderschrift van de prent : Een juffrouw heeft zich opgehangen, Al aan een boom in 't Muiderwoud en te zien de bezordheid en angst uitdruk kende gelaatstrekken van den ontstelden Kuyper, die heel vrij naar De Doofpot" rijmt: Ik ga het gauw aan Harte zeggen Laat hij met .een commissie overleggea Misschien is het schepsel nog niet koud, Niet ver van hier leefde een arme weduwe, een stumperd van een mensch. Zij had betere dagen gekend. Nog niet zoo lang geleden was ze zelfs een voorname dame. Haar echtgenoot, een rijke handelsman, was haar in de kracht zijner jaren ontvallen, aan zijn vrouw en hunne nog jeugdige kin deren zijn enorm vermogen nalatende. Het jonge weeuwtje had een leelijk gebrek. Zij was verkwistend in de hoogste mate. Zoolang haar ega voor de inkomsten zorgde, had haar hartstocht vrij spel: geen haan, die er naar kraaide, dat zulke sommen verinorst werden. Maar toen de geregelde inkomsten bij zijn dood ophielden te vloeien, bleven de gevolgen niet uit. Ieder verstandig mensch zou in hare plaats zijn uitgaven verminderd, en op elk gebied bezuinigd hebben. Niet aldus ons weeuwtje. Haar levenswijze werd zoo mogelijk nog weelderiger. Zoo spoedig las zij iets nieuws in de dag bladen, of zij schafte het zich aan. Zij was een vrouw van haar tijd: 't meest moderne was voor haar nog niet mooi genoeg en om geld gaf zij niet het minst. Dan nog haar lieve kinderen! Ach, zij werden zoo vertroeteld. Alles moesten ze hebben, die lievelingen. Als ze hoorde, dat dit of dat zoo gezond voor de kinderen was, dat ze met deze of gene zaak zich toch zoo zouden amuseeren, enz., dan was ze niet te houden. Ze rustte niet voor ze haar spilzucht had voldaan.' Sommigen noemden dat moederliefde! En 't geld ? 't Verdween natuurlijk als sneeuw voor de zon. Aanvankelijk kon zij door de bekende re putatie van haar echtgenoot nog hier of daar wat los krijgen. Maar ook dit hield spoedig op. De ajine drommel was weldra ten einde raad! Zij zag zich verplicht bij het Armbestuur te gaan aankloppen. Maar de heeren van dat bestuur zeiden, een onderzoek te zullen komen instellen . . . en vroegen haar, wat geduld te hebben. In een vlaag van wanhoop, zoo zegt men,' heeft zij toen de hand aan zichzelve geslagen. Bij het huisbezoek vonden de heeren van het Armbestuur slechts haar lijk... De arme drommel l Wat liefdeloos toch van die menschen, die haar maar niet op staanden voet de handen vol stopten ! Zij kon immers met zooveel recht aanspraak maken op een ruilde ondersteuning ! ..." Men heeft het bovenstaande slechtste lezen, om te bemerken, dat de grappige Maas-6ocfr, als hij maar gewild had, het nog wel geestiger zou hebben kunnen zeggen. De goede man heeft zich inge houden, om van het ridicule niet in het sublime te vervallen, waartusschen, voor hem, evenals in tegenovergestelde rich ting, maar n stap ligt. Maar geslaagd bij dit zijn voornemen is hij. Wij maken hem ons compliment en raden hem aan, zoo lang het ridicule

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl