Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
No. 14
tem zelf niet doodt, er nog een keer
of wat zijn vrienden de heeren van het
Armbestuur" mee te vermaken. Ze zul
len eea kleine opfrissching wel eens
noodig hebben.
De plassen beoosten de Vecht.
Tot aanbeveling vandg^drObgmaking
dezer schreef A. L. H. OTreen 'n wat zon
derlinge brochure, onder den titel Plassen
en Polder»" verschenen bij Nonhebel & Co.
te Hilversum.
't Bijvo glijk naamwoord zonderlinge" i»
hier niet misplaatst. Allereerst wel omdat
de inhoud een gansch andere is dan men
op titel en strekking afgaand, zou verwach
ten. Want minstens de helft der 36 blz.
tellende broahure laat hetutrechtsche water
land eenvoudig rusten en handelt over mili
taire inundnties in het algemeen. Zoodat
men zich afvraagt, waarom dit niet als
neven- of ondertitel kan worden verme]d.
't Onderwerp zelf is wel aantrekkelijk.
Ons voorgeslacht heeft eeuw na eeuw ge
worsteld tegen het water. Soms werd het
Zeeuwsen devies Luctor et Emergo" tot
volledige waarheid. Op andere tijden en
plaateen was het natte element weer te
machtig en zijn onze voorouders even vol
ledig verdronken. Maar met dat al behoort
die onverpoosde strijd tegen het water tot
«Te beste bladzijden onzer volksgesehiedenis.
Bn het nageslacht is nog niet zoo ontaard,
of,'t luiste)t nog wel naar nieuwe
worstelnlanuen, al ware 't maar uit piëteit jegens
aer vaderen taak.
Dit is 't geheim van het aanvankelijk
succes der Zuiderzee-vereeniging. Ook van
zoo menig ander plan tot droogmaking van
wadden, meren, zeearmen of poelen. En
de beweging voor het droogmaken der
plassen beoosten de Vecht zal om dezelfde
radenen wel staat kunnen maken op een
zeker succes d'estime".
Evenwel, daarmee zijn die plassen nog
lang niet droog.
Onze nuchtere tijd verlangt, en terecht,
nog- iets- anders. De argumenten vóór en
tegen moeten zorgvuldig worden gewikt.
De kostenrekening dient tot in onderdeelen
Muwkeurig te worden opgezet. De waarde
van den te winnen grond behoort te worden
begroot aan de hand van talrijke peilingen.
Ook dient overwogen of misschien bijzon
dere omstandigheden, als de
oevergesteldheid, de richting der waterloopen, ook
bijzondere moeilijkheden kunnen scheppen.
Kortom, de opzet der rekening moet
aantoonen, dat de baten en schaden elkaar
weten te dekken. Met andere woorden : dat
bet plan economisch verdedigbaar is.
Niet waar, juist dit zou men hebben
verwacht het zwaartepunt te zullen zijn in
het pleidooi van een schrijver, die op den
' ingenieurstitel aanspraak heeft. Niets daar
van. Op pagina 2 alleen de goedige ver
klaring recbtstreeksche winst durven wij
daarvan ook niet te voorspellen." En dan
nog heel aan 't eind de verzekering wij
winnen vijfduizend hectaren goeden, mee
rendeels zelfs voortreffelijken grond."
(Test tout! Dat is alle economie in de
heele brochure; men zal mij toestemmen:
veel is 't niet. En bovendien is de kans
niet uitgesloten, dat de geruststellende, doch
in geen enkel opzicht door feiten gestaafde,
mededeeling, de kwaliteit van den grond
betreffend, nog niet eens door ieder wordt
aanvaard. De ervaring in het nabijgelegen
waterschap Béthune is niet bepaald schit
terend. Nog minder die met 't ook aan
grenzend Naardermeer, eertijds droog ge
maakt, maar dat men ten einde raad maar
weer heeft laten volloopen.
Nu is 't waar, dat niet altijd het direct
voordeel der droogmakerijen op den voor
grond behoeft te staan. Zelfs mogen ze wel
met geldelijk verlies worden ondernomen,
mits er dan maar andere belangen door
worden gebaat. Belangen van zoodanigen
omvang en beteekenis, dat ze steun uit de
openbare kas kunnen wettigen.
Zoo werd de droogmaking van de
Zuidplas ondernomen met staatsgeld, omdat de
veiligheid van geheel Sehie- on Delfland
dit vorderde. Een zelfde motief heeft de
drooglegging der Haarlemmermeer vefhaast.
En nog werden dit jaar de Staten Generaal
door het belang der omgeving bewogen tot
het subsidieeren der droogmaking van wat
veenplassen bij Reeuwijk. Hoewel, wat dit
laatste betreft, de grootte van het .algemeen
belang vermoedelijk alleen berustte op
ministerieele verbeeldingskracht.
Door den heer Obreen is ook gespeurd
naar een dergelijk hulpmiddel voor zijn
plannen. En hij beeft wat gevonden, zelfs
wat spiksplinternieuws! Het waterstaat
kundig belang der omgeving wordt op den
duur wel wat afgezaagd en de grondafslag
bij de Loosdrechtsche plassen is trouwens
niet groot. Een buitenkansje derhalve voor
den schrijver, dat hij een gloednieuw alge
meen belang" heeft mogen ontdekken.
Namelijk de verhooging van de militaire
treerkracht.
't Opmerkelijkst is, dat tot dusverre altijd
het tegenovergestelde heeft gegolden. De
plassen beoosten de Vecht maken namelijk
een deel uit van de zoogezegd nieuwe, maar
nu al weer oude, Hollandsche Waterlinie.
Van af de Lek tot om en bij Utrecht kan
het voorterrein gemakkelijk worden
ondergezet door Rijn- of Lekwater. Nabij de
Zuiderzeekust zal 't door zeewater kunnen
geschieden. Moeilijker gaat dit voor het
middengedeelte, tusschen de Utrechtsche
versterkingen en het fort Hinderdam, wes
telijk van Naarden, aan de Vecht. Plet
water kan, zoo noodig, ook daar wel worden
aangevoerd, maar de inundatie van die
terreinen zou toch wat meer tijd vorderen.
Misschien wel meer tijd dan een snel aan
rukkend vijand ons veroorlooven zou.
Dit voor oogen is de natuurlijke gesteld
heid van het terrein oostelijk van de Vecht
steeds beschouwd als een voortreffelijk
hulpmiddel voor de verdediging. Dat terrein
ligt daar als een uitgestrekr»veenlandschap
vol poelen, plassen en watergangen, welke
onderling alleen zijn geseheiden door zwakke
kaden en grootendeels smalle
grondstrooken. Van Oost naar West leiden er maar
enkele wegen door (Kortenhoefsche Zuwe,
Ale oabertsvoetpad, Loosdrechtsche bloklaan,
Ti'ènhovensche kade) alle gemakkelijk te
Tiersperren of door te steken.
Dank zij deze weermiddelen der natuur
heeft men bij den aanleg der Hollandsche
waterlinie voor het gedeelte tusschen de
stelling van Utrecht en 't genoemd fort
Hinderda-m kunnen volstaan met enkele
forten. Wanneer het voorterrein uit vasten
grond bestond, ook al was deze te
inundeeren, zouden er zeker minstens tweemaal
zooveel moeten worden gebouwd.
En daar komt nu de heer Obreen deze
opvatting een-twee-drie onderstboven smij
ten l Met de besliste verzekering dat thans
de weerkracht onvoldoende is en zijn
droogmakinsplan deze zal versterken. Wat dan
hierop moet steunen dat de inundatie, naar
hij meent, eenvoudiger wordt. En dat tevens
zal worden weggenomen het thans dreigend
gevaar, dat de vijand, de bestaande plassen
zou aftappen in de Béthune- en
Horstermeer polders.
Voorwaar een hoogst belangrijk thema.
En ik kan me voorstellen, dat wellicht hier
of daar bezorgdheid is gewekt door zulk
een ingenieursbrochure, op zoo stelligen
toon geschreven alsof elke twijfel is uit
gesloten. Edoch, laab het vaderland achter
de beschermende poelen maar gerust zijn,
want in de waterliniekunde" weet de heer
Obreen klaarblijkelijk van toeten noch
blazen.
Volstaan kan worden met een enkele
aanwijzing.
Op blz. 28 zijner brochure oppert de
schrijver het plan om den watertoevoer
uit 't Zuiden en Noorden terzijde te stellen
en de inundatie van het naar zijn plannen
dan geheel drooggelegd terrein over te
laten aan den wateraandrang uit de hooger
gelegen streken van Gooiland. Ken vinding"
welke de deugdelijkheid van zijn onderzoek
en studie voldoende teekent.
't Volgende ter toelichting. Het
inundatieveld ten oosten van de Vecht omvat in
ronde cijfers een uitgestrektheid van 12000
hejtaren. Om dit zacht-glooiend terrein te
bedekken met een waterlaag van gemid
deld 2J< decimeter wordt vereiseht een
watertoe voer van 30 millioen kubieke meter.
Binnen enkele, stel een drietal, dagen. Ter
vergelijking diene, dat de Vecht, wanneer
de sluizen te Utrecht worden opengezet en
't Rijnwater dug vrijelijk zijn weg naar 't
noorden kan kiezen, in denzelfden lijd
nauwelijks een vierde deel kan toevoeren.
En wil men een andere vergelijking ? De
ongesplitste Rijn heeft bij Lobith een
waterverplaatsing van 2330 kuh. meter per
seconde := in drie dagen 603 millioen M". De
heer Obreen veronderstelt dus bij de lieve,
haast onvindbare Gooische beekjes een capa
citeit gelijk aan 4 maal die van de Vecht of
aan 1/20 deel van het vermogen der mach
tigste rivier van West- en Midden Europa.
Gezwegen nog van de mogelijkheid, dat
in tijden van droogte die beekjes 't een
voudig vertikken om ook maar een druppel
af te staan. In welk geval vermoedelijk aan
een eventueelen vijand zou moeten worden
verzocht weg te blijven tot 't eerst een tijd.
lang ferm bad geregend. Opdat Gooiland
zou kunnen zorgen voor de inundatie over
eenkomstig de Obreenscho plannen.
REVXE.
iiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiMiiMUHimHtiiiminiumiHiiiNiiiimiiiiiiiiiitiiMi
Sociafó
Loontariuf raeiitarif ionen in het Dnitsche rijl
De merkwaardige en waardevolle gege
vens, die door het Duitsche rijksbureau voor
de statistiek zijn verzameld over de resul
taten van de moderne vakvereenigingen,
resultaten, die zich demonstreeren in de
overeenkomsten tusschen patroons-organi
satie en werklieden-organisatie over de
arbeidsvoorwaarden, gedurende zekeren tijd,
zijn belangrijk genoeg, er eenige aandacht
aan te wijden.
In het najaar van 1903 richtte het Rijks
bureau voor de Statistiek te Berlijn, het
verzoek aan alle haar bekende organisaties
op bedrijfsgebied, zoowel van patroons als
van werklieden, om hun alle bestaande
tariefovereenkomsten tusschen werkgevers
en werknemers te willen opzenden. Onder
tariefovereenkomst werd verstaan : niet een
vastgesteld loon voor n fabriek, vooreen
onderneming, maar een overeenkomst met
de vak vereen igingun, omvattende een heel
bedrijf, voor n plaats, eon stad ofeen streek.
Op dat verzoek werden ingezonden 882
tariefovereenkomsten, allerlei bedrijven be
treffende, uit alle oorden van het Duitsche
rijk.
Dat aan de verznmcling van deze gegevens
de christelijke vakverenigingen noch de
patroonsvereenigingcn oen belangrijk aan
deel hebben gehad, blijkt wel hieruit, dut
van de 882 tariefovereenkomsten, die iu de
statistiek zijn opgenomen, er door de
General-Kommission", d.i. door de als socia
listisch gequalifieeer.le, onafhankelijke vak
vereenigingen, 877 zijn opgezonden! De
werkgeversorganisaties s ?hijiien dus dezen
tariefovereonkomsten weinig sympathie toe
te dragen. Zonder de daadwerkelijke mede
werking der vakvereenigingen ware het
verkrijgen van deze, voor de kennis van
den toestand der industrieele arbeiders
klasse zoo belangwekkende gegevens, niet
mogelijk geweest.
Niet' minder dan 882
tariofovereenkomsten, waarvan de inhoud thans bekend is.
Dat wijst er in de eerste plaats op, welk
een verbazende toepassing deze vorm van
loonbepaling en vastlegging van de resul
taten der vakvcreeniging, gekregen heeft!
Machtig bewijs van den enormen invloed,
dien daar de vakvereenigingon in betrek
kelijk korte jaren, ongeveer vanaf 1895, op
de arbeidsmarkt hebben weten te verkrij
gen! Maar tevens ook zoovele instituuts
voor tijdelijken socialen vrede, berustende
niet op zwakheid en onderwerping der
werklieden, maar juist op hun kracht,
waarbij verheffing van hun toestand, ver
betering van hun lot, toeneming van hun
invloed op de productieverhouding, toeneemt
en vooruitgaat, zonder dat daarvoor steeds
het middel der werkstaking vereiseht wordt!
In de tweede plaats geeft het ons een
overzicht van den toestand der loonen, ten
deele ook van den werktijd, in het Duitsche
rijk. De meest zuivere bron dus om den
loonstandaard te weten, en zijn rijzing of
daling, dan niet al te vluchtig meer, nauw
keuriger waai' te nemen.
* *
Do 882 tarief-overeenkomsten verdeelen
zich over de volgende beroepen aldus:
Bouwbedrijven 271 overeenkomsten (metse
laars 118, timmerlieden 77, metselaars en
timmerlieden in n tarief [kleinere plaatsen]
44, opperlieden 32), stee-n- en pottenbakkers
100, brouwersgezellen 74, havenarbeiders 49,
metaalbedrij ven 48, kleermakers 43, schilders
gezellen 36, straatmakers 31, houtbewer
kers 30, steenhouwers 27, schoenmakers 25,
stucadoors 24, glasblazers 20, handels- en
transport-arbeiders 17, kuipers 13, leidek
kers 11, lederbewerkers 9, behangers en
stoffeerders 7, bontwerkers 7, bakkers 5,
textielarbeiders 5, en verder nog een 18-tal
verschillende bedrijven, waarin elk l of 2
overeenkomsten. Zoodat men kan zeggen,
dat de tarief-overeenkomst, voornamelijk in
het typografenvak en in de bouwvakken,
maar overigens toch ook in alle andere be
drijven hare toepassing vindt.
De bijzonderheden over de tarief-over
eenkomst in het boekdrukkershedrijf zijn
echter in de beschrijving niet opgenomen,
wijl deze ondersteld worden algemeen be
kend te zijn. (Ook in dit weekblad zijn
alle bijzonderheden over de huidige tarief
overeenkomst, waarin sedert niets veranderd
is, opgenomen.) Een uitvoerige bewerking
van den inhoud dezer 802 tarief-overeen
komsten zal in een afzonderlijken band
vervat, en door het statistisch bureau uit
gegeven worden. Maar als een uittreksel
worden een aantal bijzonderheden over de
loonen nu reeds gepubliceerd, waaraan we
eeuige aandacht mogen schenken.
Er wordt in de samenstelling onderscheiden
tijdloon (uur- en weekloon) en stukloon.
Het uurloon is overwegend in de bouw
bedrijven en in de brouwerijen. Vrij uit
voerige beschouwingen worden gegeven over
den vorm der loon betaling, die ik echter,
te veel in details gaande, voorbij ga. In
een aantal tarieven is het stukwerk uit
drukkelijk buitengesloten. Waar het is
toegelaten, daar heeft het betrekking op
bijzonder werk. Verschil in belooning be
staat in den regel jegens jongere gezellen
en invalieden. Ongeveer alle tarieven be
vatten bepalingen omtrent extra loon voor
over-, nacht- en Zondags-arbeid, waarbij het
streven der Werklieden, om dit overwerk «f
te schaffen, telkens duidelijk aan den dug
treedt.
Het tariefloon in het metselaars-bedrijf,
bij overeenkomst vastgesteld, varieert van
29 tot 70 pf. per uur. De loonen beneden
4-0 pf. zijn die in de kleine dorpen.
Het tariertoon der timmerlieden varieert
van 27 '/* tot 65 pf. per uur.
Het loon der hulparbeiders (oppsrlieden)
varieert van 37 pf. tot 48 pf.
Het loon der schildersgezellon, in welk
bedrijf 30 overeenkomsten bestaan, komt
overeen niet dat der timmerlieden.
De straatmakers, die 31
tariefovereenkomsten hebben, staan (in tegenstelling met
Nederland) op vele plaatsen nog beneden
de timmerlieden. Het meest voorkomende
loon is dat van 59?60 pf. per uur.
Het brouwersbedrij f is zeer gespecialiseerd
naai- de verschillende categorieën. Daarin
bestaan 74 tariefovereenkomsten. De voor
naamste branches zijn : brouwers, mouters,
kuipers, machinisten, stokers, voerlieden.
De loonen zijn meest tijdloonen. Slechts in
drie overeenkomsten is het rantsoen bier"
vervangen door een deel loon ; in de overige
71 is het verstrekken van eone hoeveelheid
bier nog in hè!" coatract opgenomen. De
loonen (Ier brouv.i :>, mouters en kuipers
komen i u den regel vrij wel met elkaar
overeen. Op de kleinere plaatsen bedragen
zij van 20 tot 23 mark per week; Berlijn en
Kiel 30 mark; 30-35 mark Erlangen.
Het steenhouwersbedrijf is voornamelijk
stukloon. In de tariefovereenkomsten voor
dit bedrijf is voor overwerk in den regel
een toeslag van 20?50 pf, voor
Zondagsarbeid een loon van 50?100 pf. vastgelegd.
De loonen dor stuk<vloot's zijn eveneens
buitengewoon gespecialiseerd: de laagste
zijn die van 40 pf., de hoogste die van
70?72 pf. Loonen van GO?65 pf. komen
zeer veel voor.
In het bedrijf der houtbewerkers bestaan
er 30 tariefovereenkomsten. De loonen zijn
daarin iti-ct zoo hoog als in de bouwvakken.
Men verstaat daaronder de meubelmakers,
vloerleggers, enz. In Leipzig bedraagt voor
hen het loon 40 pf.; in Fraukfurt 40?50
pf.; in Hamburg 50 b'O pf.; in Berlijn 70 pf.
In het ixitfi'.iibal.'kfrxbc'li'ijf zijn van de
100 overeenkomsten die daarin bestaan, 68
gebazcerd op tijdloon. Het laagste over
eengekomen loon is 2i)?25 pf'. per uur, in
de grootere steden (Mannheim, Miinchen,
Loipziir) van 55- 60 fit', per uur.
Het klcrniHtkurxItnli-ijf heeft overwegend
in /ijn 43 tarief-overeenkomsten stukloon
bepaald, met vèr-wmudo specialiseering,
slechts in beperkte gevallen is uurloon of
weekloon overeengekomen. De loonen voor
thuiswerk x.iju in den regel hoogor dan
voor arbeid op 't atelier. In Hamburg h.v.
betaalt men voor thuiswerk 10 pCt. mér,
terwijl in Sleeswijk voor elk groot stuk
l mark, voor elk klein si uk 50 pf. meer
betaald wordt.
Voor overwerk is meesfnl bijslag over
een gekomen. Voor avondwerk 15 -40 pf.,
voor nacht- en Zondagswerk 25?50 imirk.
In Berlijn wordt voor eon goheelen nacht
arbeid 3 mark extra bp.Uuld. Waar de
loonen iu sommige gevallen als tijdloonen
zijn overeen gekomen, daar blijkt het
enorme verschil in belooning. In
lleidelberg betaalt meu 15 18 mark per week:
Breinen 19?25 mark; in Miinchen 20?30
mark: in Hamburg en Stuttgart 27 mark:
in Berlijn 30?40 mark. Het uurloon be
draagt in de groote steden 50 pf. en dat is
het hoogste.
liet s<'li<»')iin<il'i>rxJ>cilrijf telt 25
loontarievcn, waarbij ook overwegend stukloon.
De werkloonen zijn lager dan die van de
kleermakers : het hoogste loon is te Hamburg
ii.l. 24 mark : maar in de meeste gevallen
bedraagt het weekloon omstreeks 20 mark.
In de iiir'ttKilnijri'r/tt'id zijn het vooral die
vakken, die met do bouwvakken in con
nectie staan, waar overeenkomsten bestaan;
lood- en zinkbewerkers, koper- en
hlikbewerkers, etalage-stellers, maar ook bij goud
smeden, vormers, vijlenkappers, tingieters,
enz. De loonen variëeren van 35 pf. iu
Mainz, tot 55 i 60 pf. in Hamburg en Berlijn.
* *
Uit deze opgaven, die slochts enkele
cijfers weergeven en dan alleen nog maar
wat de loonen aangaat, blijkt dit reeds
allereerst, dat de' tarief-overeenkomsten
in alle bedrijven hun toepassing gaan
vinden. En dit is in de laatste jaren waar
neembaar: niet allén, dat do werklieden
naar de toepassing van de tarief-overeen
komsten streven ook de werkgevers, die
eenmaal een periode hare toepassing hebben
leeren kennen, houden er aan vast.
Over het algemeen kan men wel zeggen,
dat de arbeidsloonen, vooral in de bouw
vakken, vrij wat hooger zijn dan in ons
land. Een loon van 60 pf. (36 et.) per uur,
in Duitschland volstrekt geen uitzonde'
ring, wordt te Amsterdam allén door de
metselaars en opperlieden bereikt, en nog
slechts voor een klein deel. Een loon van
70 pf., als daar in enkele groote steden is
overeengekomen, in enkele categorieën van
de bouwvakken, is de helft hooirer, dan hier
in de gemiddelde steden aan de arbeiders
wordt betaald.
In elk geval is het voorhanden zijn van
deze 882 tarief-overoenkomston een bewijs
voor de levenskracht en de belangrijke
praetisohe resultaten der Duitsche vakver
eenigingen. S.
MDzieKiifleHoifslai).
Het meerendeel der bezoekers van de
Toonkunstconcerten zal misschien de voorkeur
geven aan een werk dat een geheelen avond
in beslag neemt, ontegenzeggelijk was voor
den musicus de laaUte uitvoering der afdeeling
Amsterdam hoogst belangrijk, omdat men er
kennis kon maken met drie nieuwe werken
van de fransche school, liet waren lesPélerins
d' Emmaus" van Gmtave Bret Requiem"
van Gabriël Fauré, en l'An niil" van Gabriël
Pierné.
Het werk van Bret is ontleend aan het
het Evangelie van den II. Lucas. Daniël
Lajas heeft den tekst gemaakt. Het onder
werp mag wt-1 als bekend geacht worden.
Het is verdeeld in twee doelen. Het eerste
deel behandelt do verschijning van Christus
aan de Apostelen op den w-'g van Emmaüs,
het tweede deel heeft tot titel Ie Repa-i"
en speelt af in de herberg van dat plaatsje.
De twee pelgrims worden vertolkt door
een tenor en een bariton. Jezus door een
bariton. Het koor heeft een contemplatieve
rol te vervullen, ongeveer als die chter
Zions'' in Bach's passiemuziek. Aan liet begin
van het werk ontmoet men eca (Jhoeur Jes
humaius' later een Choetir des anges.:'
Het begin van liet eerste deel wor.lt uit
sluitend beheerscht door twee motieven,
waarvan de componist gebruikmaakt; later,
even voordat de eerste pelgrim verhaalt
dat de vrouwen gingen weenen bij het graf
van den Zaligrnaker, treedt een derde motief
op, dat in genoemd verhaal een zeer groote
rol speelt en waarop later ook door het koor
het AUeluia" gezongen wordt. Voorts ont
moet men nog een drietal thema's van ietwat
gtooteren omvang en daarmede zijn de
bouwstollen van het werk compleet.
Hetgeen Gustave Bret met dit materiaal
heeft gedaan is buitengewoon belangrijk.
Inderdaad de componist heeft geleerd een
thema of motiel in alle phasen te behan
delen ; het te kunnen variëeren, trans,
poneeren, omkeeren, enz. Ook heeft hij groot
meesterschap in de instrumentatie aan den
dag gelegd en tevens zin voor de
klankschoonheid zijner orchest-eft'ecten. Vooral de
inleiding is mooi en teeder van stemming.
Ook de koren zijn prachtig bewerkt op de
hoofdmotieven, wél moeilijk uit te voeren,
maar zeer interessant. En zoo zijn er dus
tal van eigenschappen aanwezig om van Bret's
compositie te kunnen getuigen dat het is
een meesterwerk. Eén eigenschap echter heb
ik er in gemijt. Ik vind n.l. dat de thema's
of motieven meer verscheidenheid halden
moeten hebben en een meer sprekende karak
teristiek aan den den dag moes:en leggen.
Ware dit het geval geweest, dan zou het
werk van Gnstave Bret een waarlijk geniaal
opus zijn, want zelden zal meu een wei k
ontmoeten van een jong componist, dat,
in den modernen stijl gehouden, zoo mees
terlijk van conceptie en z >o kranig van
motiefbewerking is.
L'an mil" van (ia)iriël Piernéis niet van
zoci'n voornaam gehalte als ..les IVlerins
d'Kmuiaüs." Het onderwerp, niet
zijneeiiigszins bnrleske imUatiën van e/ii'lsgeschreemv
en de banale melodie op liet Orientis
partibus" leent zich dan ook niet voor een
gedistingueerde behandeling.
De ezelsfW-sten, die in Frankrijk meer
biociden dan elders, moesten eigenlijk her
inneren aan de vlucht der heilige Familie
naar Kgypte. Men stak <lan een ezel in een
monnikspij en joeg hem door <le straten en dt>
kerk in. De priester intoneerde dan. van liet
altaar la prose <le l'ane." On,Ier,, prose"
moet men verstaan, zeker genre van latijnsche
gedichten uit de katholieke kerkmuziek, die
op bestaande melodiën gedicht waren om ze
gemakkelijk te onthouden; als zoodanig
vertoonen ze verwantschap met de sequensen."
Enkele schrijvers vermoeden, dat de
ezelsen narrer,feesten overblijfselen zijn van de
oude romeinsche i?aturnaliën. waarbij aan de
slaven voor den duur der feesten vrijheid
werd gegeven. De kerkelijke overheid moest
aanvankelijk dut heidensch feest, evenals
zoo menig andeie, wel oogluikend toelaten.
Kerst op het concilie' van Bazel (14:51?4S)
werd het definitief verboden. Toch wist het
zich nog te handhaven tot aan liet begin
der zeventiende eeuw.
In het jaar duizend geloofde men algemeen,
naar aanleiding van Openbaring XX vers
7 en 8, dat de wereld zou vergaan. Jn liet
eerste nummer van het I'oème symphonique
avec choeurs" zooals Piernézijn compositie
noemt, wordt de angst der geioovigen ge
schilderd, die in d-3 kerken bijeen zijn in af
wachting van de vreeselijke dingen die ge
beuren zullen. Na een zuchten van het koor
(hetwelk echter niet als zoodanig maar als
zingen werd weergegeven') weerklinken de
woorden miserere mei Domme." Later slaakt
het volk een kreet en worden de, woorden
nog eens gezongen. Met een zucht sluit dit
deel af. Heit tweede deel, een Allegro
scherzando, houdt ons bezig met het ezelsfeest
hetwelk gevierd wordt doe'r degenen, die
zich geen vrees lieten aanjagen voor de
bedreigingen der Openbaring. Het is hier
d.it men die ezelskreten en dien banalen deun
vindt, die echter volkomen in het kader
van het stuk passen. Een oogenblik worden
de dolle klanken onderbroken door de waar
schuwende woorden van een bas-folist, (Prose
op den jongsten dag) die uitroept, dat de
dag van den oppersten toorn zal komen
eu weeklaagt omdat het menschdom onzinnige
vreugde najaagt. Weldra echter komen de
scherzando-klanken weer opzetten met hoon
gelach van het koor (dat echter meer den
indruk maakte van geiang dan van gelach).
In het slotnummer komt de aanbrekende
dag bewijzen dat de gevreesde ondergang
der w«reld niet heeft plaats gevonden; Lof
liederen weerklinken, gedeeltelijk op litur
gische melodieën en het geheel eiudigt vredig
met een Credo in unum Deum."
Piernéheeft in zijn Poème syiuphonique"
het leeuwenaandeel toevertrouwd aan het
orchest en dat heeft hij meesterlijk behandeld.
Kleurrijk en vol schoone effecten
iszijnpartitie. Ook de koorstemmen zijn karakteristiek
geschreven. Het slotkoor met zijn verschil
lende thema's is van grandiose werking.
Piernéis een kunstenaar die met vaste hand
groepeert en met aplomb te werk gaat. Zijn
werk is rijper dan dit van Bret. De jongere
der twee meesters is echter sympathieker in
de keu'.e van zijn onderwerp. De eerste is
reali-t de tweede idealist. De eerste is massief
in zijn vormen, de luider ciseleert zeer fijn
zijn motieven en trekt daaruit op een
kunstvol georganiseerde compositie. Beide meesters
echter zijn belangrijke verschijningen uit de
jongere fransche school!
Intusschen in beide wei ken werd een stuk
ten gehoore gebracht van geheel anderen aard,
nt. het Requiem" van Gabriël Fauré.
Kuischheid is de hoofdeigenschap van het
acht en veertigste opus van dien franschea
meester. Kuisen i* de inzet van den fntroitus"
en vol stille edele melodieën sluit zich bet
Kyriödaarbij aan. Daar echter het geheele
werk in dezelfde stemming voortgaat, het
koor steeds homophoon ge/.et is en de stem
men dus absoluut geen polyphone beweging
aannemen, wordt de totaalindruk toch wel
wat monotoon. Men denkt onwillekeurig
aan toujours perdrix." Zelfs de solo Pi
Jesu" door mevrouw Oldenboom prachtig
gezongen en het Hostias et prec.es tibi'
door den heer Zalsman zeer waardig voorge
dragen, konden toch maar weinig afwisseling
brengen in de totaalstemming. Toegegeven zij
dat de componist met het orchest en het orgel
menigmaal een zeer expressieve begeleiding
heeft gegeven aan de tekstwoorden.
In het tekstboek is afgedrukt een kritiek
op het Requiem van den talentvollen mede
werker van de Revue des deux Mondes"
Camille Bellaigue. Deze zegt daarin o. a. on
a parfoie qualifiéde grise la musique de
Gabriël Fauré." Later spreekt hij van mu
sique férniniue." Zeer juist. Maar op den
duur zijn duze twee qualiflnatiën toch niet
gunstig voor een kunstwerk.
De heer Gustave Bret leidde zijn eigen
werk zelf; de beide andere compositiën werden
door den heer Mengelberg, lenauwernood
hersteld van een ongesteldheid, gelirigeerd.
Over de uitvoering moet ik thans kort
zijn. Zij gaf een duidelijk beeld van de
beteekenis der compositiën. Gebreken waren
er natuurlijk, waar zijn die niet? Zoo liet de
schoone inzet in het werkje van Bret O
soir. du deuil" te wenscheii over. Zoo was
het koor in het moeilijke AUeluia" niet
altijd rein. Ook waren de sopranen in het
Requiem" niet altijd zuiver van klank. Doch
waar zooveel belangrijks geboden werd. mag
men kleine tekortkomingen over het hoofd
zien en liever dankbaar terugdenken aan
het schoone wat door koor en orchest ge~
bodeii werd.
Een woord van hulde aan den heer Men
gelberg voor de keuze der interessante werken
en voor de instudeeijng daarvan is hier zeker
op zijn plaats.
Xog dienen, behalve mevrouw Oldenboom
en de heer Zalsman nog genoemd te worden
de solisten Charles Clark, bariton, en Paul
Girode, tenor, uit Parijs, die zich verdienste
lijk van hun taak kweten. Vooral de laatste
heeft een frissche stem.
Dit kan niet ten volle gezegd worden van
den heer Emile Cazeneuve. eveneens tenor
uit Parijs, die op het laatste abonnements
concert in het Concertgebouw als solist op
trad. De heer Cazeneuve is echter een voor
treffelijk zanger. Zijn uitspraak en ademha
ling zijn voortreffelijk. Hij weet zijn liooge
tonen zeer mooi te dekken en daardoor wordt
zijn zingen nooit ruw of schreeuwerig. Inde
keuze zijner stukken gaf hij niet veel blijk
van goeden smaak. Vooral zijn liederen
waren van onbeduidend gehalte. Er zijn
onder de tegenwoordige jonge fran-che
toondichters, mannen van heel wat meer talent
dan de liederencomponisten die op 's heeren
Cazeneuve's programma voorkwamen. Be
halve de ouverture les Abencérages" van
Cherubini, P.eethoven's tweede symphonie,
het voorspel van ('habrier's Gwendoline"
(tweede acte) en Wagners's Walkürenriu"
werd onder leiding van den heer Heuckeroth
nog uitgevoerd een nieuw werkje van Chuide
Dfbussy. den componist van I'elléas et
Mélissamle" ; het heet a 1'aprüs-iuidi d'un
Ffiuno". Het is een /ijne soort
stemmingsmuziek, die de componist hier geboden heeft.
Jireede melodiëu vindt men hierin niet, maar
wel een droomerig verzinken in poëtische
klanken die den indruk maken van een stille
orchest-improvisatie.
De afieloopen week stond wel in het teeken
der Fransche kunst.
A NT. AVI: i: K AM p.
HIIIIIIIIIIIHIIIIIHtllHlllnHIIIIIIIIMtlllllllnlIIMIIIIIllllllllllllllMIIIIIIIIIIIM
Ce Boet (BiesiBg, oen Haai)
Het hangt natuurlijk af, van de eisenen
waaraan men meent, dat een landschap, een
schilderij moet voldoen op welke wijze men
de Bock zal apprécieeren. Zoo ik het n duidelijk
mocht maken, zou ik zeggen, dat mijns in
ziens de landschappen van Rousseau grooter
zijn dan die van Corot. Het landschap van
Rousseau is misschien wat traditioneeler op
het eerste zien maar het is nieuwe wijn
in het oude vat. Hit is een gelieel. Dit is een
eerste eisch waaraan mijns inziens een werk
van schilderkunst moet voldoen, zal het een
blijvende beduiling hebben. Het moet een
zoodanig iets zijn, dat niet alleen ieder deel
de juiste waarde in het geheel heeft als kleur ;
neen, eerst moet het zoodanig zijn (door
teekening is dit eigentlijk), dat ge ieder deel
in zijn vorm niet op ren andere plaats u,
gelijkerwijze kunt voorstellen. Is dit eenmaal
gegeven, dan komt er bij, wil het werk ook
schoon zijn, dat de kleuren die de tooi zijn
van dezen vasten vorm, doorleefd, inbrekend,
en persoonlijk zijn. Het persoonlijke van de
uiting maakt den schilder tot een guur te
meer in de geschiedenis der schoone kunsten
Z'ïhem boven veel, in onsterflijkheid.
Want men mag niet ongevoelig zijn voorde
charme van een locomotief, voor het snelle
en rappe, het instrumentachtige bv. van een.