De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1904 25 december pagina 2

25 december 1904 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No. 14 tem zelf niet doodt, er nog een keer of wat zijn vrienden de heeren van het Armbestuur" mee te vermaken. Ze zul len eea kleine opfrissching wel eens noodig hebben. De plassen beoosten de Vecht. Tot aanbeveling vandg^drObgmaking dezer schreef A. L. H. OTreen 'n wat zon derlinge brochure, onder den titel Plassen en Polder»" verschenen bij Nonhebel & Co. te Hilversum. 't Bijvo glijk naamwoord zonderlinge" i» hier niet misplaatst. Allereerst wel omdat de inhoud een gansch andere is dan men op titel en strekking afgaand, zou verwach ten. Want minstens de helft der 36 blz. tellende broahure laat hetutrechtsche water land eenvoudig rusten en handelt over mili taire inundnties in het algemeen. Zoodat men zich afvraagt, waarom dit niet als neven- of ondertitel kan worden verme]d. 't Onderwerp zelf is wel aantrekkelijk. Ons voorgeslacht heeft eeuw na eeuw ge worsteld tegen het water. Soms werd het Zeeuwsen devies Luctor et Emergo" tot volledige waarheid. Op andere tijden en plaateen was het natte element weer te machtig en zijn onze voorouders even vol ledig verdronken. Maar met dat al behoort die onverpoosde strijd tegen het water tot «Te beste bladzijden onzer volksgesehiedenis. Bn het nageslacht is nog niet zoo ontaard, of,'t luiste)t nog wel naar nieuwe worstelnlanuen, al ware 't maar uit piëteit jegens aer vaderen taak. Dit is 't geheim van het aanvankelijk succes der Zuiderzee-vereeniging. Ook van zoo menig ander plan tot droogmaking van wadden, meren, zeearmen of poelen. En de beweging voor het droogmaken der plassen beoosten de Vecht zal om dezelfde radenen wel staat kunnen maken op een zeker succes d'estime". Evenwel, daarmee zijn die plassen nog lang niet droog. Onze nuchtere tijd verlangt, en terecht, nog- iets- anders. De argumenten vóór en tegen moeten zorgvuldig worden gewikt. De kostenrekening dient tot in onderdeelen Muwkeurig te worden opgezet. De waarde van den te winnen grond behoort te worden begroot aan de hand van talrijke peilingen. Ook dient overwogen of misschien bijzon dere omstandigheden, als de oevergesteldheid, de richting der waterloopen, ook bijzondere moeilijkheden kunnen scheppen. Kortom, de opzet der rekening moet aantoonen, dat de baten en schaden elkaar weten te dekken. Met andere woorden : dat bet plan economisch verdedigbaar is. Niet waar, juist dit zou men hebben verwacht het zwaartepunt te zullen zijn in het pleidooi van een schrijver, die op den ' ingenieurstitel aanspraak heeft. Niets daar van. Op pagina 2 alleen de goedige ver klaring recbtstreeksche winst durven wij daarvan ook niet te voorspellen." En dan nog heel aan 't eind de verzekering wij winnen vijfduizend hectaren goeden, mee rendeels zelfs voortreffelijken grond." (Test tout! Dat is alle economie in de heele brochure; men zal mij toestemmen: veel is 't niet. En bovendien is de kans niet uitgesloten, dat de geruststellende, doch in geen enkel opzicht door feiten gestaafde, mededeeling, de kwaliteit van den grond betreffend, nog niet eens door ieder wordt aanvaard. De ervaring in het nabijgelegen waterschap Béthune is niet bepaald schit terend. Nog minder die met 't ook aan grenzend Naardermeer, eertijds droog ge maakt, maar dat men ten einde raad maar weer heeft laten volloopen. Nu is 't waar, dat niet altijd het direct voordeel der droogmakerijen op den voor grond behoeft te staan. Zelfs mogen ze wel met geldelijk verlies worden ondernomen, mits er dan maar andere belangen door worden gebaat. Belangen van zoodanigen omvang en beteekenis, dat ze steun uit de openbare kas kunnen wettigen. Zoo werd de droogmaking van de Zuidplas ondernomen met staatsgeld, omdat de veiligheid van geheel Sehie- on Delfland dit vorderde. Een zelfde motief heeft de drooglegging der Haarlemmermeer vefhaast. En nog werden dit jaar de Staten Generaal door het belang der omgeving bewogen tot het subsidieeren der droogmaking van wat veenplassen bij Reeuwijk. Hoewel, wat dit laatste betreft, de grootte van het .algemeen belang vermoedelijk alleen berustte op ministerieele verbeeldingskracht. Door den heer Obreen is ook gespeurd naar een dergelijk hulpmiddel voor zijn plannen. En hij beeft wat gevonden, zelfs wat spiksplinternieuws! Het waterstaat kundig belang der omgeving wordt op den duur wel wat afgezaagd en de grondafslag bij de Loosdrechtsche plassen is trouwens niet groot. Een buitenkansje derhalve voor den schrijver, dat hij een gloednieuw alge meen belang" heeft mogen ontdekken. Namelijk de verhooging van de militaire treerkracht. 't Opmerkelijkst is, dat tot dusverre altijd het tegenovergestelde heeft gegolden. De plassen beoosten de Vecht maken namelijk een deel uit van de zoogezegd nieuwe, maar nu al weer oude, Hollandsche Waterlinie. Van af de Lek tot om en bij Utrecht kan het voorterrein gemakkelijk worden ondergezet door Rijn- of Lekwater. Nabij de Zuiderzeekust zal 't door zeewater kunnen geschieden. Moeilijker gaat dit voor het middengedeelte, tusschen de Utrechtsche versterkingen en het fort Hinderdam, wes telijk van Naarden, aan de Vecht. Plet water kan, zoo noodig, ook daar wel worden aangevoerd, maar de inundatie van die terreinen zou toch wat meer tijd vorderen. Misschien wel meer tijd dan een snel aan rukkend vijand ons veroorlooven zou. Dit voor oogen is de natuurlijke gesteld heid van het terrein oostelijk van de Vecht steeds beschouwd als een voortreffelijk hulpmiddel voor de verdediging. Dat terrein ligt daar als een uitgestrekr»veenlandschap vol poelen, plassen en watergangen, welke onderling alleen zijn geseheiden door zwakke kaden en grootendeels smalle grondstrooken. Van Oost naar West leiden er maar enkele wegen door (Kortenhoefsche Zuwe, Ale oabertsvoetpad, Loosdrechtsche bloklaan, Ti'ènhovensche kade) alle gemakkelijk te Tiersperren of door te steken. Dank zij deze weermiddelen der natuur heeft men bij den aanleg der Hollandsche waterlinie voor het gedeelte tusschen de stelling van Utrecht en 't genoemd fort Hinderda-m kunnen volstaan met enkele forten. Wanneer het voorterrein uit vasten grond bestond, ook al was deze te inundeeren, zouden er zeker minstens tweemaal zooveel moeten worden gebouwd. En daar komt nu de heer Obreen deze opvatting een-twee-drie onderstboven smij ten l Met de besliste verzekering dat thans de weerkracht onvoldoende is en zijn droogmakinsplan deze zal versterken. Wat dan hierop moet steunen dat de inundatie, naar hij meent, eenvoudiger wordt. En dat tevens zal worden weggenomen het thans dreigend gevaar, dat de vijand, de bestaande plassen zou aftappen in de Béthune- en Horstermeer polders. Voorwaar een hoogst belangrijk thema. En ik kan me voorstellen, dat wellicht hier of daar bezorgdheid is gewekt door zulk een ingenieursbrochure, op zoo stelligen toon geschreven alsof elke twijfel is uit gesloten. Edoch, laab het vaderland achter de beschermende poelen maar gerust zijn, want in de waterliniekunde" weet de heer Obreen klaarblijkelijk van toeten noch blazen. Volstaan kan worden met een enkele aanwijzing. Op blz. 28 zijner brochure oppert de schrijver het plan om den watertoevoer uit 't Zuiden en Noorden terzijde te stellen en de inundatie van het naar zijn plannen dan geheel drooggelegd terrein over te laten aan den wateraandrang uit de hooger gelegen streken van Gooiland. Ken vinding" welke de deugdelijkheid van zijn onderzoek en studie voldoende teekent. 't Volgende ter toelichting. Het inundatieveld ten oosten van de Vecht omvat in ronde cijfers een uitgestrektheid van 12000 hejtaren. Om dit zacht-glooiend terrein te bedekken met een waterlaag van gemid deld 2J< decimeter wordt vereiseht een watertoe voer van 30 millioen kubieke meter. Binnen enkele, stel een drietal, dagen. Ter vergelijking diene, dat de Vecht, wanneer de sluizen te Utrecht worden opengezet en 't Rijnwater dug vrijelijk zijn weg naar 't noorden kan kiezen, in denzelfden lijd nauwelijks een vierde deel kan toevoeren. En wil men een andere vergelijking ? De ongesplitste Rijn heeft bij Lobith een waterverplaatsing van 2330 kuh. meter per seconde := in drie dagen 603 millioen M". De heer Obreen veronderstelt dus bij de lieve, haast onvindbare Gooische beekjes een capa citeit gelijk aan 4 maal die van de Vecht of aan 1/20 deel van het vermogen der mach tigste rivier van West- en Midden Europa. Gezwegen nog van de mogelijkheid, dat in tijden van droogte die beekjes 't een voudig vertikken om ook maar een druppel af te staan. In welk geval vermoedelijk aan een eventueelen vijand zou moeten worden verzocht weg te blijven tot 't eerst een tijd. lang ferm bad geregend. Opdat Gooiland zou kunnen zorgen voor de inundatie over eenkomstig de Obreenscho plannen. REVXE. iiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiMiiMUHimHtiiiminiumiHiiiNiiiimiiiiiiiiiitiiMi Sociafó Loontariuf raeiitarif ionen in het Dnitsche rijl De merkwaardige en waardevolle gege vens, die door het Duitsche rijksbureau voor de statistiek zijn verzameld over de resul taten van de moderne vakvereenigingen, resultaten, die zich demonstreeren in de overeenkomsten tusschen patroons-organi satie en werklieden-organisatie over de arbeidsvoorwaarden, gedurende zekeren tijd, zijn belangrijk genoeg, er eenige aandacht aan te wijden. In het najaar van 1903 richtte het Rijks bureau voor de Statistiek te Berlijn, het verzoek aan alle haar bekende organisaties op bedrijfsgebied, zoowel van patroons als van werklieden, om hun alle bestaande tariefovereenkomsten tusschen werkgevers en werknemers te willen opzenden. Onder tariefovereenkomst werd verstaan : niet een vastgesteld loon voor n fabriek, vooreen onderneming, maar een overeenkomst met de vak vereen igingun, omvattende een heel bedrijf, voor n plaats, eon stad ofeen streek. Op dat verzoek werden ingezonden 882 tariefovereenkomsten, allerlei bedrijven be treffende, uit alle oorden van het Duitsche rijk. Dat aan de verznmcling van deze gegevens de christelijke vakverenigingen noch de patroonsvereenigingcn oen belangrijk aan deel hebben gehad, blijkt wel hieruit, dut van de 882 tariefovereenkomsten, die iu de statistiek zijn opgenomen, er door de General-Kommission", d.i. door de als socia listisch gequalifieeer.le, onafhankelijke vak vereenigingen, 877 zijn opgezonden! De werkgeversorganisaties s ?hijiien dus dezen tariefovereonkomsten weinig sympathie toe te dragen. Zonder de daadwerkelijke mede werking der vakvereenigingen ware het verkrijgen van deze, voor de kennis van den toestand der industrieele arbeiders klasse zoo belangwekkende gegevens, niet mogelijk geweest. Niet' minder dan 882 tariofovereenkomsten, waarvan de inhoud thans bekend is. Dat wijst er in de eerste plaats op, welk een verbazende toepassing deze vorm van loonbepaling en vastlegging van de resul taten der vakvcreeniging, gekregen heeft! Machtig bewijs van den enormen invloed, dien daar de vakvereenigingon in betrek kelijk korte jaren, ongeveer vanaf 1895, op de arbeidsmarkt hebben weten te verkrij gen! Maar tevens ook zoovele instituuts voor tijdelijken socialen vrede, berustende niet op zwakheid en onderwerping der werklieden, maar juist op hun kracht, waarbij verheffing van hun toestand, ver betering van hun lot, toeneming van hun invloed op de productieverhouding, toeneemt en vooruitgaat, zonder dat daarvoor steeds het middel der werkstaking vereiseht wordt! In de tweede plaats geeft het ons een overzicht van den toestand der loonen, ten deele ook van den werktijd, in het Duitsche rijk. De meest zuivere bron dus om den loonstandaard te weten, en zijn rijzing of daling, dan niet al te vluchtig meer, nauw keuriger waai' te nemen. * * Do 882 tarief-overeenkomsten verdeelen zich over de volgende beroepen aldus: Bouwbedrijven 271 overeenkomsten (metse laars 118, timmerlieden 77, metselaars en timmerlieden in n tarief [kleinere plaatsen] 44, opperlieden 32), stee-n- en pottenbakkers 100, brouwersgezellen 74, havenarbeiders 49, metaalbedrij ven 48, kleermakers 43, schilders gezellen 36, straatmakers 31, houtbewer kers 30, steenhouwers 27, schoenmakers 25, stucadoors 24, glasblazers 20, handels- en transport-arbeiders 17, kuipers 13, leidek kers 11, lederbewerkers 9, behangers en stoffeerders 7, bontwerkers 7, bakkers 5, textielarbeiders 5, en verder nog een 18-tal verschillende bedrijven, waarin elk l of 2 overeenkomsten. Zoodat men kan zeggen, dat de tarief-overeenkomst, voornamelijk in het typografenvak en in de bouwvakken, maar overigens toch ook in alle andere be drijven hare toepassing vindt. De bijzonderheden over de tarief-over eenkomst in het boekdrukkershedrijf zijn echter in de beschrijving niet opgenomen, wijl deze ondersteld worden algemeen be kend te zijn. (Ook in dit weekblad zijn alle bijzonderheden over de huidige tarief overeenkomst, waarin sedert niets veranderd is, opgenomen.) Een uitvoerige bewerking van den inhoud dezer 802 tarief-overeen komsten zal in een afzonderlijken band vervat, en door het statistisch bureau uit gegeven worden. Maar als een uittreksel worden een aantal bijzonderheden over de loonen nu reeds gepubliceerd, waaraan we eeuige aandacht mogen schenken. Er wordt in de samenstelling onderscheiden tijdloon (uur- en weekloon) en stukloon. Het uurloon is overwegend in de bouw bedrijven en in de brouwerijen. Vrij uit voerige beschouwingen worden gegeven over den vorm der loon betaling, die ik echter, te veel in details gaande, voorbij ga. In een aantal tarieven is het stukwerk uit drukkelijk buitengesloten. Waar het is toegelaten, daar heeft het betrekking op bijzonder werk. Verschil in belooning be staat in den regel jegens jongere gezellen en invalieden. Ongeveer alle tarieven be vatten bepalingen omtrent extra loon voor over-, nacht- en Zondags-arbeid, waarbij het streven der Werklieden, om dit overwerk «f te schaffen, telkens duidelijk aan den dug treedt. Het tariefloon in het metselaars-bedrijf, bij overeenkomst vastgesteld, varieert van 29 tot 70 pf. per uur. De loonen beneden 4-0 pf. zijn die in de kleine dorpen. Het tariertoon der timmerlieden varieert van 27 '/* tot 65 pf. per uur. Het loon der hulparbeiders (oppsrlieden) varieert van 37 pf. tot 48 pf. Het loon der schildersgezellon, in welk bedrijf 30 overeenkomsten bestaan, komt overeen niet dat der timmerlieden. De straatmakers, die 31 tariefovereenkomsten hebben, staan (in tegenstelling met Nederland) op vele plaatsen nog beneden de timmerlieden. Het meest voorkomende loon is dat van 59?60 pf. per uur. Het brouwersbedrij f is zeer gespecialiseerd naai- de verschillende categorieën. Daarin bestaan 74 tariefovereenkomsten. De voor naamste branches zijn : brouwers, mouters, kuipers, machinisten, stokers, voerlieden. De loonen zijn meest tijdloonen. Slechts in drie overeenkomsten is het rantsoen bier" vervangen door een deel loon ; in de overige 71 is het verstrekken van eone hoeveelheid bier nog in hè!" coatract opgenomen. De loonen (Ier brouv.i :>, mouters en kuipers komen i u den regel vrij wel met elkaar overeen. Op de kleinere plaatsen bedragen zij van 20 tot 23 mark per week; Berlijn en Kiel 30 mark; 30-35 mark Erlangen. Het steenhouwersbedrijf is voornamelijk stukloon. In de tariefovereenkomsten voor dit bedrijf is voor overwerk in den regel een toeslag van 20?50 pf, voor Zondagsarbeid een loon van 50?100 pf. vastgelegd. De loonen dor stuk<vloot's zijn eveneens buitengewoon gespecialiseerd: de laagste zijn die van 40 pf., de hoogste die van 70?72 pf. Loonen van GO?65 pf. komen zeer veel voor. In het bedrijf der houtbewerkers bestaan er 30 tariefovereenkomsten. De loonen zijn daarin iti-ct zoo hoog als in de bouwvakken. Men verstaat daaronder de meubelmakers, vloerleggers, enz. In Leipzig bedraagt voor hen het loon 40 pf.; in Fraukfurt 40?50 pf.; in Hamburg 50 b'O pf.; in Berlijn 70 pf. In het ixitfi'.iibal.'kfrxbc'li'ijf zijn van de 100 overeenkomsten die daarin bestaan, 68 gebazcerd op tijdloon. Het laagste over eengekomen loon is 2i)?25 pf'. per uur, in de grootere steden (Mannheim, Miinchen, Loipziir) van 55- 60 fit', per uur. Het klcrniHtkurxItnli-ijf heeft overwegend in /ijn 43 tarief-overeenkomsten stukloon bepaald, met vèr-wmudo specialiseering, slechts in beperkte gevallen is uurloon of weekloon overeengekomen. De loonen voor thuiswerk x.iju in den regel hoogor dan voor arbeid op 't atelier. In Hamburg h.v. betaalt men voor thuiswerk 10 pCt. mér, terwijl in Sleeswijk voor elk groot stuk l mark, voor elk klein si uk 50 pf. meer betaald wordt. Voor overwerk is meesfnl bijslag over een gekomen. Voor avondwerk 15 -40 pf., voor nacht- en Zondagswerk 25?50 imirk. In Berlijn wordt voor eon goheelen nacht arbeid 3 mark extra bp.Uuld. Waar de loonen iu sommige gevallen als tijdloonen zijn overeen gekomen, daar blijkt het enorme verschil in belooning. In lleidelberg betaalt meu 15 18 mark per week: Breinen 19?25 mark; in Miinchen 20?30 mark: in Hamburg en Stuttgart 27 mark: in Berlijn 30?40 mark. Het uurloon be draagt in de groote steden 50 pf. en dat is het hoogste. liet s<'li<»')iin<il'i>rxJ>cilrijf telt 25 loontarievcn, waarbij ook overwegend stukloon. De werkloonen zijn lager dan die van de kleermakers : het hoogste loon is te Hamburg ii.l. 24 mark : maar in de meeste gevallen bedraagt het weekloon omstreeks 20 mark. In de iiir'ttKilnijri'r/tt'id zijn het vooral die vakken, die met do bouwvakken in con nectie staan, waar overeenkomsten bestaan; lood- en zinkbewerkers, koper- en hlikbewerkers, etalage-stellers, maar ook bij goud smeden, vormers, vijlenkappers, tingieters, enz. De loonen variëeren van 35 pf. iu Mainz, tot 55 i 60 pf. in Hamburg en Berlijn. * * Uit deze opgaven, die slochts enkele cijfers weergeven en dan alleen nog maar wat de loonen aangaat, blijkt dit reeds allereerst, dat de' tarief-overeenkomsten in alle bedrijven hun toepassing gaan vinden. En dit is in de laatste jaren waar neembaar: niet allén, dat do werklieden naar de toepassing van de tarief-overeen komsten streven ook de werkgevers, die eenmaal een periode hare toepassing hebben leeren kennen, houden er aan vast. Over het algemeen kan men wel zeggen, dat de arbeidsloonen, vooral in de bouw vakken, vrij wat hooger zijn dan in ons land. Een loon van 60 pf. (36 et.) per uur, in Duitschland volstrekt geen uitzonde' ring, wordt te Amsterdam allén door de metselaars en opperlieden bereikt, en nog slechts voor een klein deel. Een loon van 70 pf., als daar in enkele groote steden is overeengekomen, in enkele categorieën van de bouwvakken, is de helft hooirer, dan hier in de gemiddelde steden aan de arbeiders wordt betaald. In elk geval is het voorhanden zijn van deze 882 tarief-overoenkomston een bewijs voor de levenskracht en de belangrijke praetisohe resultaten der Duitsche vakver eenigingen. S. MDzieKiifleHoifslai). Het meerendeel der bezoekers van de Toonkunstconcerten zal misschien de voorkeur geven aan een werk dat een geheelen avond in beslag neemt, ontegenzeggelijk was voor den musicus de laaUte uitvoering der afdeeling Amsterdam hoogst belangrijk, omdat men er kennis kon maken met drie nieuwe werken van de fransche school, liet waren lesPélerins d' Emmaus" van Gmtave Bret Requiem" van Gabriël Fauré, en l'An niil" van Gabriël Pierné. Het werk van Bret is ontleend aan het het Evangelie van den II. Lucas. Daniël Lajas heeft den tekst gemaakt. Het onder werp mag wt-1 als bekend geacht worden. Het is verdeeld in twee doelen. Het eerste deel behandelt do verschijning van Christus aan de Apostelen op den w-'g van Emmaüs, het tweede deel heeft tot titel Ie Repa-i" en speelt af in de herberg van dat plaatsje. De twee pelgrims worden vertolkt door een tenor en een bariton. Jezus door een bariton. Het koor heeft een contemplatieve rol te vervullen, ongeveer als die chter Zions'' in Bach's passiemuziek. Aan liet begin van het werk ontmoet men eca (Jhoeur Jes humaius' later een Choetir des anges.:' Het begin van liet eerste deel wor.lt uit sluitend beheerscht door twee motieven, waarvan de componist gebruikmaakt; later, even voordat de eerste pelgrim verhaalt dat de vrouwen gingen weenen bij het graf van den Zaligrnaker, treedt een derde motief op, dat in genoemd verhaal een zeer groote rol speelt en waarop later ook door het koor het AUeluia" gezongen wordt. Voorts ont moet men nog een drietal thema's van ietwat gtooteren omvang en daarmede zijn de bouwstollen van het werk compleet. Hetgeen Gustave Bret met dit materiaal heeft gedaan is buitengewoon belangrijk. Inderdaad de componist heeft geleerd een thema of motiel in alle phasen te behan delen ; het te kunnen variëeren, trans, poneeren, omkeeren, enz. Ook heeft hij groot meesterschap in de instrumentatie aan den dag gelegd en tevens zin voor de klankschoonheid zijner orchest-eft'ecten. Vooral de inleiding is mooi en teeder van stemming. Ook de koren zijn prachtig bewerkt op de hoofdmotieven, wél moeilijk uit te voeren, maar zeer interessant. En zoo zijn er dus tal van eigenschappen aanwezig om van Bret's compositie te kunnen getuigen dat het is een meesterwerk. Eén eigenschap echter heb ik er in gemijt. Ik vind n.l. dat de thema's of motieven meer verscheidenheid halden moeten hebben en een meer sprekende karak teristiek aan den den dag moes:en leggen. Ware dit het geval geweest, dan zou het werk van Gnstave Bret een waarlijk geniaal opus zijn, want zelden zal meu een wei k ontmoeten van een jong componist, dat, in den modernen stijl gehouden, zoo mees terlijk van conceptie en z >o kranig van motiefbewerking is. L'an mil" van (ia)iriël Piernéis niet van zoci'n voornaam gehalte als ..les IVlerins d'Kmuiaüs." Het onderwerp, niet zijneeiiigszins bnrleske imUatiën van e/ii'lsgeschreemv en de banale melodie op liet Orientis partibus" leent zich dan ook niet voor een gedistingueerde behandeling. De ezelsfW-sten, die in Frankrijk meer biociden dan elders, moesten eigenlijk her inneren aan de vlucht der heilige Familie naar Kgypte. Men stak <lan een ezel in een monnikspij en joeg hem door <le straten en dt> kerk in. De priester intoneerde dan. van liet altaar la prose <le l'ane." On,Ier,, prose" moet men verstaan, zeker genre van latijnsche gedichten uit de katholieke kerkmuziek, die op bestaande melodiën gedicht waren om ze gemakkelijk te onthouden; als zoodanig vertoonen ze verwantschap met de sequensen." Enkele schrijvers vermoeden, dat de ezelsen narrer,feesten overblijfselen zijn van de oude romeinsche i?aturnaliën. waarbij aan de slaven voor den duur der feesten vrijheid werd gegeven. De kerkelijke overheid moest aanvankelijk dut heidensch feest, evenals zoo menig andeie, wel oogluikend toelaten. Kerst op het concilie' van Bazel (14:51?4S) werd het definitief verboden. Toch wist het zich nog te handhaven tot aan liet begin der zeventiende eeuw. In het jaar duizend geloofde men algemeen, naar aanleiding van Openbaring XX vers 7 en 8, dat de wereld zou vergaan. Jn liet eerste nummer van het I'oème symphonique avec choeurs" zooals Piernézijn compositie noemt, wordt de angst der geioovigen ge schilderd, die in d-3 kerken bijeen zijn in af wachting van de vreeselijke dingen die ge beuren zullen. Na een zuchten van het koor (hetwelk echter niet als zoodanig maar als zingen werd weergegeven') weerklinken de woorden miserere mei Domme." Later slaakt het volk een kreet en worden de, woorden nog eens gezongen. Met een zucht sluit dit deel af. Heit tweede deel, een Allegro scherzando, houdt ons bezig met het ezelsfeest hetwelk gevierd wordt doe'r degenen, die zich geen vrees lieten aanjagen voor de bedreigingen der Openbaring. Het is hier d.it men die ezelskreten en dien banalen deun vindt, die echter volkomen in het kader van het stuk passen. Een oogenblik worden de dolle klanken onderbroken door de waar schuwende woorden van een bas-folist, (Prose op den jongsten dag) die uitroept, dat de dag van den oppersten toorn zal komen eu weeklaagt omdat het menschdom onzinnige vreugde najaagt. Weldra echter komen de scherzando-klanken weer opzetten met hoon gelach van het koor (dat echter meer den indruk maakte van geiang dan van gelach). In het slotnummer komt de aanbrekende dag bewijzen dat de gevreesde ondergang der w«reld niet heeft plaats gevonden; Lof liederen weerklinken, gedeeltelijk op litur gische melodieën en het geheel eiudigt vredig met een Credo in unum Deum." Piernéheeft in zijn Poème syiuphonique" het leeuwenaandeel toevertrouwd aan het orchest en dat heeft hij meesterlijk behandeld. Kleurrijk en vol schoone effecten iszijnpartitie. Ook de koorstemmen zijn karakteristiek geschreven. Het slotkoor met zijn verschil lende thema's is van grandiose werking. Piernéis een kunstenaar die met vaste hand groepeert en met aplomb te werk gaat. Zijn werk is rijper dan dit van Bret. De jongere der twee meesters is echter sympathieker in de keu'.e van zijn onderwerp. De eerste is reali-t de tweede idealist. De eerste is massief in zijn vormen, de luider ciseleert zeer fijn zijn motieven en trekt daaruit op een kunstvol georganiseerde compositie. Beide meesters echter zijn belangrijke verschijningen uit de jongere fransche school! Intusschen in beide wei ken werd een stuk ten gehoore gebracht van geheel anderen aard, nt. het Requiem" van Gabriël Fauré. Kuischheid is de hoofdeigenschap van het acht en veertigste opus van dien franschea meester. Kuisen i* de inzet van den fntroitus" en vol stille edele melodieën sluit zich bet Kyriödaarbij aan. Daar echter het geheele werk in dezelfde stemming voortgaat, het koor steeds homophoon ge/.et is en de stem men dus absoluut geen polyphone beweging aannemen, wordt de totaalindruk toch wel wat monotoon. Men denkt onwillekeurig aan toujours perdrix." Zelfs de solo Pi Jesu" door mevrouw Oldenboom prachtig gezongen en het Hostias et prec.es tibi' door den heer Zalsman zeer waardig voorge dragen, konden toch maar weinig afwisseling brengen in de totaalstemming. Toegegeven zij dat de componist met het orchest en het orgel menigmaal een zeer expressieve begeleiding heeft gegeven aan de tekstwoorden. In het tekstboek is afgedrukt een kritiek op het Requiem van den talentvollen mede werker van de Revue des deux Mondes" Camille Bellaigue. Deze zegt daarin o. a. on a parfoie qualifiéde grise la musique de Gabriël Fauré." Later spreekt hij van mu sique férniniue." Zeer juist. Maar op den duur zijn duze twee qualiflnatiën toch niet gunstig voor een kunstwerk. De heer Gustave Bret leidde zijn eigen werk zelf; de beide andere compositiën werden door den heer Mengelberg, lenauwernood hersteld van een ongesteldheid, gelirigeerd. Over de uitvoering moet ik thans kort zijn. Zij gaf een duidelijk beeld van de beteekenis der compositiën. Gebreken waren er natuurlijk, waar zijn die niet? Zoo liet de schoone inzet in het werkje van Bret O soir. du deuil" te wenscheii over. Zoo was het koor in het moeilijke AUeluia" niet altijd rein. Ook waren de sopranen in het Requiem" niet altijd zuiver van klank. Doch waar zooveel belangrijks geboden werd. mag men kleine tekortkomingen over het hoofd zien en liever dankbaar terugdenken aan het schoone wat door koor en orchest ge~ bodeii werd. Een woord van hulde aan den heer Men gelberg voor de keuze der interessante werken en voor de instudeeijng daarvan is hier zeker op zijn plaats. Xog dienen, behalve mevrouw Oldenboom en de heer Zalsman nog genoemd te worden de solisten Charles Clark, bariton, en Paul Girode, tenor, uit Parijs, die zich verdienste lijk van hun taak kweten. Vooral de laatste heeft een frissche stem. Dit kan niet ten volle gezegd worden van den heer Emile Cazeneuve. eveneens tenor uit Parijs, die op het laatste abonnements concert in het Concertgebouw als solist op trad. De heer Cazeneuve is echter een voor treffelijk zanger. Zijn uitspraak en ademha ling zijn voortreffelijk. Hij weet zijn liooge tonen zeer mooi te dekken en daardoor wordt zijn zingen nooit ruw of schreeuwerig. Inde keuze zijner stukken gaf hij niet veel blijk van goeden smaak. Vooral zijn liederen waren van onbeduidend gehalte. Er zijn onder de tegenwoordige jonge fran-che toondichters, mannen van heel wat meer talent dan de liederencomponisten die op 's heeren Cazeneuve's programma voorkwamen. Be halve de ouverture les Abencérages" van Cherubini, P.eethoven's tweede symphonie, het voorspel van ('habrier's Gwendoline" (tweede acte) en Wagners's Walkürenriu" werd onder leiding van den heer Heuckeroth nog uitgevoerd een nieuw werkje van Chuide Dfbussy. den componist van I'elléas et Mélissamle" ; het heet a 1'aprüs-iuidi d'un Ffiuno". Het is een /ijne soort stemmingsmuziek, die de componist hier geboden heeft. Jireede melodiëu vindt men hierin niet, maar wel een droomerig verzinken in poëtische klanken die den indruk maken van een stille orchest-improvisatie. De afieloopen week stond wel in het teeken der Fransche kunst. A NT. AVI: i: K AM p. HIIIIIIIIIIIHIIIIIHtllHlllnHIIIIIIIIMtlllllllnlIIMIIIIIllllllllllllllMIIIIIIIIIIIM Ce Boet (BiesiBg, oen Haai) Het hangt natuurlijk af, van de eisenen waaraan men meent, dat een landschap, een schilderij moet voldoen op welke wijze men de Bock zal apprécieeren. Zoo ik het n duidelijk mocht maken, zou ik zeggen, dat mijns in ziens de landschappen van Rousseau grooter zijn dan die van Corot. Het landschap van Rousseau is misschien wat traditioneeler op het eerste zien maar het is nieuwe wijn in het oude vat. Hit is een gelieel. Dit is een eerste eisch waaraan mijns inziens een werk van schilderkunst moet voldoen, zal het een blijvende beduiling hebben. Het moet een zoodanig iets zijn, dat niet alleen ieder deel de juiste waarde in het geheel heeft als kleur ; neen, eerst moet het zoodanig zijn (door teekening is dit eigentlijk), dat ge ieder deel in zijn vorm niet op ren andere plaats u, gelijkerwijze kunt voorstellen. Is dit eenmaal gegeven, dan komt er bij, wil het werk ook schoon zijn, dat de kleuren die de tooi zijn van dezen vasten vorm, doorleefd, inbrekend, en persoonlijk zijn. Het persoonlijke van de uiting maakt den schilder tot een guur te meer in de geschiedenis der schoone kunsten Z'ïhem boven veel, in onsterflijkheid. Want men mag niet ongevoelig zijn voorde charme van een locomotief, voor het snelle en rappe, het instrumentachtige bv. van een.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl