Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1435
De kinderen konden, als krachtige
naturen geen onredelijken d .vang verdragen.
En Dag zat altyd opnieuw in elke wils
openbaring, met iets dat met verstar! geleid,
.maar iets oproerigs dat onderdrukt moest
worden.
Zelf vergat hy hoe hy in zijn jeugd reeds
met zjjn wil hij en z\jn broer met hun
aller wil gestaan hadden tegen dien van
hun vader. Want in hem alleen leefde de
zelfde energieke, stiel-trotsche aard, die door
hinderpalen alleen geprikkeld wordt om ze
te boven te komen.
^.ts een symbool hiervoor 't symbool
dat sterk aan Zosen herinnerd is het be
klimmen van den Schwarzenstein, een haast
ontoegankelijk steil gevaarte, doch dat daar
om juist de Dags in verschillende genaraties
tot gewaagde en geslaagde pogingen verleid
heeft. Den Schwarzenstein beklommen te
hebben, 't is als een ridderslag.
Hoe de kinderen den vaderleken drang als
iets onrechtvaardigs gevoeld hebben, klinkt
duidelijk door in een onderhoud van de na
Unge afwezigheid thuis gekomen Ragna met
Berthe. Ragna is het tegenbeeld van Berthe, de
goedaardige, duldende, die met vader wel
o-verweg kan, hem boven op zijn weg bezoekt,
den bezwaarlijken terugweg gedeeltelijk
skiloopend aflegt, frisch als karsebloesem, het
liefelijke ii in het sombere huis aan de kust.
Eagna is een inpulsieve natuur, een kind van
't, oogenblik, wild flink, openhartig, onhan
dig ook wel eens . . . Haar was de ongeving
te benauwend en ze is te Parijs op kost
school geweest. Vandaar vluchtte zy, tegenover
haar ouders als de vrouw van zekeren
Andersson naar Amerika. Toen kwam ze tot de
ontdekking dat die Anderson daar een andere
vrouw had. Ze liet zich niet neerslaan, ging
in een hotel aU strijkster, verdiende haar
eigen kost. Zij verdiende geld, lei over; ont
moette toen een Noor, een gladden kerel die
met haar speculaties op touw zettende, nog
meer verdiende. Eindelijk kreeg ze er genoeg
van, begon naar huis te verlangen, maar
wilde eerst de heele wereld zien. En na een
langdurige reis kwam ze weer geldelous in 't
o-uderhnis terug, dolblij haar moeder, de
kleine Bertha, Steuer weer te zien, maar als
een bedreiging nog altijd boven zich voelend
den ouden vader daar hoog op den berg.
Wanneer ze hoort dat .hij, door Steuer tot
een wanhopige handeling geprikkeld naar
beneden komt, is zij opeens alle vroolijkheid
Dadel\jk na het onderhoud mot zijn vrouw,
Wil de oude Dag met Rugna «preken, en deze
gaat de kam»r binnen met het gevoel uit haar
kinderjaren als ze wist slaag van vader te
zu'len krygen. Onwillekeurig houdt ze haar
handen op den ruj; . . .
In dat gesprek, alleronaangenaamst voor
beide eindigend, roemt Ragnn, onvoorzichtig
genoeg, de Amerikaansche opvoeding, spreekt
van eerbied voor de kinderen. Dag vindt
hierin bedekte verwijten, scheldt haar uit
yoor een brutale meid, herinnerde haar aan
de reden van haar weggezonden worden naar
Pary's, omdat ze hier ongewenschte relaties
aanknoopte, beleedigt en grieft haar diep.
Het heele derde be Iryf dat is het waarin
Dag zy'n huis aan de kust bozoekt om maat
regelen te nemen, teneinde zijn goed daar
boven te Vrijwaren voor Steuer's plannen.
dat heele bedrijf is als een opeenvolging van
afrekening houdende tooneelen. Achtereen
volgens hooren we den vader in gesprek met
zyn rronw en zijn drie kinderen. Voor het
tooneel moet .er wel iets eentonigs zijn in al
die scènes van telkens twee personen. Het
tooneel tusschen vader en zoon is natuurlijk
het interessantste.
We hebben Steuer tegen moeder en zusters
al hooren zeggen, wat hij dacht over het
conrarvaüsme.van oude menschen. Hij vindt
dat grootendeels ijdelheid, de ydelheid der
vereenzaamden, die alle voeling met hun
omgeving verloren hebben en opgaan in de
vereering van eigen meeningen. Daarbij
begaan zij de fout van zich tegen het levende
te verzetten in naam van het doode. Zij
willen handhaven wat voorbij is.
Hieruit kennen we zijn geest en als hij
tien jaren van vreemdelingschap, weer met
zijn vader samen, over de ontroering van
zy'n eerste ontmoeting, van 't weerzien der
zooveel ouder geworden grijsaard heen is,
met den daarboven zoo gansch vereenzaamden
gaat spreken, voelen we het fatale dat hen
scheidt.
Eerst praten ze over algemeenheden, doen
een poging lot toenadering.
Je zult naar ik hoop, uitgaan van de
gedachte dat wat ik wensch, me in elk
opzicht even dankbaar is als jou, wat ge zelf
wenscht," zegt Dag.
Steuer beproefde din eerst omdchtig het
terrein te weten waar ze elkander kunnen
naderen. Er is nu eenmaal een strijd, niet
tusschen het oude en het nieuwe, maar
tusschen de Ouden en de Jongen. De jonge
katholieken geestelijken zijn af keerig van de
wereldlijke macht der kerk de oude willen
die handhaven.
Daarin hebben de oude ongelijk," meent
Dag.
De jonge willen de critiek haar recht doen
gelden op leer en schrift en in vroomheid
alleen de kracht van kerk en godsdienst
zoeken de ouden niet.
Daarin hebben de ouden ongelijk," meent
Dag opnieuw.
Zoo zijn ze 't aanvankelijk eens, tot Steuer
spreekt over het recht der jongeren op de
toekomst. Zij vragen een nieuwe
verantwoordelykheid, willen die heel alleen dra
gen. Dan komt de botsing.
Dag zegt, dat hij die verantwoordelijkheid
niet op hem mag laden als hij een ruïne
ziet in wat gebeuren gaat, waarop Steuer de
verklaring zoekt in gebrek aan geloof.
STEUER. Ze hebben verloren de gave van
te gelóóven.
DAG. Omdat zij oud geworden zijn!
STETJER. Daarin bestaat het oud worden.
Dan ziet rnen zoo vele die verliezen.
DAG. Neen, dan krijgen ze eerst echt de
gave van het geloof. Die ze vroeger verloren
hebben, herkrijgen ze dan.'
STEUER. "U meent het geloof aan wat ver
achter ons ligt. Aan wat de rnenschheid al
lang voorbij is. Ja, daar zorgen de ouderg
voor in hun eenzaantheid.
DAG. Wat noemt gij daa geloof?
STEBBK. De gave om den weg te zien,
vooruit. Nooit heeft men daar een beteren
naam voor gehad.
DAG. In alles wat je me gezegd hebt, mijn
jongen, mis ik n woord.
STEDER. En dat is ?
' DAG (ontroerd.) Eén woord. Je raalt het
niet?
STEUBB. Neen.
DAG. Het woord voor den samenhang der
dingen. Voor den samenhang van ervaring
der ouden en het jeugdvuur der jongen
of hun geloof, zooals je 't noemen wilt. Voor
wat beide vereenigt. Dat alles wat geweest
is, verbindt niet alles wat worden zal. Het
woord voor dat verband.
STEUER. Ontwikkeling?
DAG. Meer dan dat. (PleMig.} God.
Na een pauze.
STEUER. Het nieuwe geslacht komt met
nieuwe rechten, noem ze zooals u wilt.
DAG. Het moet komen in den geest der
gehoorzaamheid. Dan blijft het verband on
aangetast. Eer uwen vader en uwen moe
der, opdat ge lang leeft ia 't land dat God
u geeft. Dat is de voorwaarde.
STEUER. Dat de dooden de levenden in
den weg staan en verdringen, dat mag niet zijn.
DAG (zich beheerschend). Ben ik dan al dood ?
STEUER. Neen, beste vader! Maar u kiest
partij voor de dooden tegenover de levenden.
DAG. Ga nu heen, Steuer l
Wanneer we nu in aanmerking nemen dat
uit den gansenen dialoog liefde blijkt van
weerszyden, dan ligt er in dit conflict van
meeningen, oin levensbeschouwingen iets
zeer tragisch.
Het conflict van Dag en zijn vrouw is er
een van inzichten dat van vader en zoon
een van principen.
In den vader dien hij zóó liefheeft, dat het hem
zóó verouderd heeft, na een terugzien na tien
jaar. Steuer diep ontroerd, kan hij toch niet
anders zien dan den vijand van zijn idealen ?
in' den eenig overgebleven zoon ziet Dag den
bestryder, den schenner van wat hem heilig is.
Toch heeft Björnson de verzoening be
proefd. En hij heeft die gezocht in een lou
tering door angst om wat beiden lief is. In
Ragna, de brutale meid", is het wilde bloed
der Dag's na de beleediging door haren vader
ivoest opgebruist. Zij wil toonen, dat zij
meer is dan dat, zij wil doen het grootste
waartoe een Dag in staat is, en plotseling
zien ze haar heel alleen het waagstuk be
staan den Schwarrenstein te bestijgen.
Machteloos, in radeloozen angst volgen ze
van beneden haar roekeloos pogen. Dat heeft
nog nooit een vrouw gewaagd! En vol
brengt het.
Het laatste bedrijf verplaatst de handeling
naar boven op de bergen. Daar ligt Ragna
afgemat aan hand en voet gewond te bed.
En de ouders hebben elkaar en Steuer door
hun angst teruggevonden, Maar in Ragna's
tocht boven het lagere leven ervaart ze de
minderwaardigheid van den man, di?n zij
liefheeft, van wien ze een vreugdevol offer
van liefde verwacht, en wat de anderen
bijeenvoert wordt haar tragedie.
Dit laatste motief is echter door den schrij
ver te veel als aanhangsel behandeld, te
weinig verweven met het geheel, en daardoor
heeft het bij de vertooning een verwarrenden
indruk gemaakt.
In Dagland het drama van ouderen en
jongeren gaf de dichter-moralist Bjürson
een werk van breede opvatting, van groote
onbevangenheid. Er is niets wat het tragische
zóó versterkt als het gelijk-hebben van alle
personen die door eikaars toedoen lijden. En
dat wordt alleen verkregen door volkomen
afwezigheid van strekking
Dan zien we het kleine en beperkte van
menschelijk denken en rneenen tegen den
breeden, imposanten achtergrond van het
grootmachtige Leven. Dan openbaart zich de
noodzaak van botsing en strijd, ook zonder
voorafgaand geweld of woede. De tragiek van
het telkens terugkeerend conflict wordt veel
sterker door de tragische overmacht van het
individu om te voorkomen die conflicten rnet
wie hem het naaste staan.
Boven dat menschen-beweeg voelen we dan
als eenige oplossing het eeuwig worden als
eenige verovering de Liefde.
Nov. 1904. W. G. VAN NOUIIUYS.
Van onzen Tod".
Een veel-omvattende, bijna wilde ik zeggen:
een stoute titel, voor een tijdschrift van
Roomsche kleur. En nog wel gekozen en
aangenomen in de vorige eeuw; want van
den vijfden jaargang lag in de maand November
1904 de eerste aflevering op mijn lessenaar.
Of was het niet stout en misschien wel
brutaal, naar de gedachten van velen, dut
roomsche litteratoren met een tijdschrift voor
den dag kwamen, waarvan zij de inhoud
en de vorm innig geloofden van onzen tijd"
te zijn ? Hoe konden menschen opgevoed in
die oude roomsche kerk, waarvoor men bezig
was een graf te delven, naar het woord eens
Ministers van het liberale geloof, er aan
denken nog zoo van onzen modernen tijd te
zijn, dat zij zelfs met de kleuren van dien
nieuwen tijd de banen van hun vlag durfden
verven!
Hoe konden die litteratoren, die van onzen
tijd" wilden wezen, nog goede katholieken
genoemd worden, menschen die blijkbaar ge
loofden noch voelden, dat heel onze tijd,
onze moderne tijd, was uit den booze?
vroegen weer anderen die meenden, dat goede
roomsche menschen alleen in een afzonderlijk
hoekje gronds als een ka-ite leven kunnen.
De verwondering van beide groepen was
genoeg te verklaren niet alleen, maar was
zeker ook verwacht door de dames en heeren
die van dit nieuwe tijdschrift de eerste
aflevering met een niet gelukkig gekozen
en uitdagend prentje in het kleine Holland
binnen loosden.
Werd men van de verwondering der eerste
groep niet veel gewaar, omdat ze met hoog
hartige onverschilligheid gewoon is neer te
zien op alles wat uit dat zoogenaamd
oudbesjeg-huis komend, strompelt langs de straat
van de verwondering der andere groep
werd wel zooveel luid geschreeuw gehoord,
dat men geloofde een troep jonge bengels
te zien voorthollen, die zoo even nog de mooie
geschilderde vensters van de kerk hadden
stuk gegooid en nu door de voorbijgangers
op het geschreeuw van hou den dief' moesten
gegrepen worden en afgeranseld.
De reden waarom de redactie- leden van
Van onzen Tijd" door deze soort van belang
stellende broeders niet ontmoedigd werden
noch weerhouden van hun kwaad-doen, lag
vooral daar, waar in de eersten de overtuiging
was vastgegroeid, dat voorbij was de tijd,
die der dichtkunst ,,ten naasten doel het
vermaak" voorhield. Lang genoeg, dachten
zij, waren -omtrent doel en wezen der poëzie
misvattingen van deze soort ook bij deze
katholieken gangbaar geweest.
Van deze verdwijnende soort" heeft toch
deze opkomende zon" zooveel wolken voor
zich heen zien drijven dat er heel wat uren
van haren dag voorbij moesten gaan aleer
van deze opkomende zon de verwarmende
en verlichtende stralen werden gevoeld en
gezien
Ik weet wel dat het ,quos ego" geroep
van Neptunusniet passend, is als vergelijking
voor het bezadigd woord van den meester,
die in zijne Katholiek", want het maand
schrift de Katholiek" heeft van hem in on ien
tijd nieuw bloed en nieuw Itven gekregen de
hoü-den-dief'-schreeuwers tot kalmte ver
maande, maar toch kan ik niet nalaten te
bekennen, dat, by het lezen van dat ver
manend en verklarend woord het beeld
van den grijzen Neptunus, rijdend boven de
baren, als ze door den stormwind zijn wild
geworden, en deze braveerend met zijn
Godenmacht, als van zelf in een minder gelukkig
oogenblik voor mijne oogen kwam staan.
Dr. Schaepman was er niet meer en ook
deze had in zijne laatste Chronica vooral
wel bewijzen willen geven, dat de frissche
go'.fstroom van de moderne letterkunde niet
te vergeefs ook langs zijne stranden was
voortgeschoven.
Wie meer dan Rector van Cooth had het
recht en het gezag om de toornenden tot
kalmte te brengen en tot inkeer, indien dezen
ten minste voor bekeering vatbaar waren en
wilden ophouden in de heervoerders van
Van onzen Tijd dolende broeders te zien.
In artikelen, door zeer velen uitbundig
geprezen en door anderen bijna in gelijke
mate gelaakt, had toch kapelaan Binnewiertz
reeds het pogen der Van-onzen-Tijd-mannen
in bescherming genomen, zonder evenwel op
tegenstanders groote veroveringen te maken;
omdat niet altijd met vaste haijd werJ ge
mikt en geschoten naar het doei.
Aan Rector van Cootti, de man die groot
gebracht was in de oude school, die zelf jaren
lang op een heel bizondere wijze vele jongeren
de heerlijkheden der klassieke letterkunde
als lekkernijen had leeren smaken, die een
proza schrijft waaruit de goudgeele honig
van het oude Griekenland nog iuimer sijpelt,
terwijl de kleurenrijkste orchideën van den
nieuwen tijd eruit opbloeien in groot getal
Rector van Cooth was de man, die met
hoofsch gebiar zijn eere-saluut bracht aan het
vaandel van Van onzen Tijd, als hij, de leeraar
van voorheen, in ootmoed van deze jongeren
verklaart: Zij althans ik erken het gaarne!
hebben mij overtuigd, dat er in het geluid,
in de klankverguheideuheid, inderhylhmische
beweging en maatgang van Vondel's vereen
nog veel gevoeliger en rijker plastiek ligt
dan tot dusverre ten volle was gewaardeerd.
Zeker heeft ook Beets die plastiek, reeds in
1871, niet lijnen toets uitgebeeld als Voniel's
tooveren met de Nederlandsche taal" (vgl.
De reizangen in Vondel's treurspelen bl. 38 vv.j.
Een groote stap vooruit al! Van Lennep en
Dr. Jonckbloet een heel eind voorbij! Maar
juist daarom is eene vergelijking van Beets
lleizanyen met Verwey's Inleidingen de Klerk's
Geschiedenis en vergelijking (in Van onzen Tijd)
leerzaam: zij wijst de nieuwe elementen van
waardeering duidelijk aan. Jammer dat A.
Verwey na een uitstekend begin zich zoo
spoedig tot eenvoudig overdrukken heeft laten
verleiden. Dieper en keuriger, menigmaal
verrassend vaii nieuwheid, is de studie van
C. R. do Klerk. Vergelijk bijv. Verwey bl.
2Ü-48 met de Klerk bl. 211-221 (in Van onzen
Tijd, April 19U2). De Kierk is daar verreweg
de meerdere".
In latere jaren zal men naar de verklaring
zoeken van de onverschilligheid, van de
hooghartige op zij-duwing, van de brutale
versehopping die de jongeren van Van onzen
Tijd te verdragen hadden van hen, die waren
ingeslapen in niets werkende ruste op de
maatslag van oude deunen. En als men reeds
lang vergeten zal zijn, dat vrees voor het
nieuwe van anderen die niet anders dan in
kleuriger verven en meer bonkerige vegen
uitbeeldden wat anderen met fijnere penseel
streken en tneer verwaterde kleuren reeds
lang te voren hadden uitgebeeld, zal men
moeielijk gelóóven kunnen, dat aan het einde
van 1904 door de Redactie van een kath.
dagblad eene eereplaats werd ingeruimd om
in slecht proza het proza van eene Maria Viola
aan te vallen, als deze hoog-begaafde vrouwe,
na een arbeid van vier jaren, met blijde trots,
in Van onzen Tijd verklaren kan het volgende :
Wie dau ook, in dezen overgangstijd, nog
dagelijks gewaar wordt, hoe het katholiek
leven in al zijn geledingen zich
diep-wezenlijker leert aanvoelen en inniger aansluiten
aan. dat van zijn dag, kan zonder
twijfelpijnlijk ongeduld eon toekomst tegemoet zien,
die ook de litteratuur gedragen door een
uit helderder kunst-besef en breeder cultuur
begrip herleefde belangstelling ? de haar
waardige plaats zal wedergeven in de nieuwe
levenseenheid, waarheen wij werken".
Ja, waarlijk, sedert het verschijnen van
Van onzen Tijd, is de roomsche letterkunde
veel vooruit gegaan op den weg die zij zeker
weet te moeten gaan, om te komen tot haar
doel waarvan de eerste der redacteuren van
Van onzen Tijd in het maandschrift De Katho
liek zoo heerlijk gezongen heeft. 1)
O wie, wie onzer, al weer klonk de kreet :
Waar is hun God?" wie zingt dan nieuwe
psalmen
Hem, die 't heelal Zijn heerlijk maaksel weet ?
Wie treedt, de harp in sidderende palmen,
Het volk clan voor naar 't hooge Tempelkoor
Kn wekt er windgeruisen, van jubelgalmeu,
Dat nederslaat de droeve dalen door
En doe verstommen die Jehova- vloeken
En kliuke als klare hemelmare in 't oor
Van wie bcneên den God der Bergen zoeken?
Nog niet zoo hél lang was de werktijd,"
mag Maria Viola in hare overheerlijke
Orienteerini/2) dan wel schrijven, en reeds is een
litteraire critiek bezig zich te vestigen die,
in haar beste momenten zelve litteratuur,
een onderrichtende inleiding der Roomsche
letterkunde poogt te zijn. In verband hier
mee werd tot den Katholieken roman reeds
menig belovende aanloop genomen:}) en zelfs
naar een Katholiek-leven-reproduceerende
tooneel-litteratuur een niet geheel van ver
diensten ontbloote poging gewaagd 4) terwijl
wel niet het minst beteekenende deel van
den gezamenlijken arbeid besloten ligt in de
door rustig-klare stijl-beweging aan den adel
der stof waardig beantwoordende studies,
waarin met de lijn-zinnige helderheid, dich
terlijk inzicht eigen, de kern van verledene
geestelijke levensbewegingen ter belichting
van het heden wordt gekeurd en bloot
gelegd in den ziele-gang harer diepst-levende
persoonlijkheden. '?>)"
Het verlangen naar eene, den heidenen
levenswil ontwilde, Katholieke poëzie vond
eveneens op deze bladzijden reeds bevredi
ging en waar zoowel de straffere wendingen
der hemel waarts-strevende als de mildere
rhythmen-deiningen der 't eigen mensch-zyn
bepeinzende ziel een modern klinkende stem
erlangden, daar werd mede reeds de heldere
harmonie van mensch- en dichter-/ijn be
reikt, daarin niets menschelijks zich vol
trekt aan bespreid met de wijding van het
heilige. 6)"
Na gezien te hebben wat hier in de Room
sche litteratuur aan het worden is, laat Maria
Viola in haar Ori'ênteering ?ien, van welk
gehalte de vruchten zijn. die de zich ver
nieuwende geest elders oplevert, waar door
dichters aan het Socialismus hui offers wor
den opgedragen. In de rook van deze offers
gaan de stralen dezer dichters verloren.
Maar liever lees zelf Van omen Tijd,
als gij de Nederlandsche letterkunde van deze
dagen in heel haar omvang kennen wilt. En
als gij lid van het Lees-Museum te Araster
dam zijt, vraaz dan naar dit tijdschrift, dat
gij er niet vinden zult; maar waaraan met
recht geen plaats kan geweigerd worden, als
het door velen wordt gevraagd.
Pastoor KAAG.
1) De Katholiek. September 1900, Vox
Clamanlis C. R- de Klerk.
2) Van onzen Tijd, vy'fde jaargang, I.
3) Zie Marie Koenen, Leo Balet.
4) Een offer, door P. A. Bruinsma.
5) Vondel- en Augustinus-beschouwingen,
door R C de Klerk.
6) Lees van Herman van Zuyle in de eerste
aflevering van den vyfdenjaargang: De
Pold'r, De Pachter, De Ploeger en vooral: De
Klepper, met de rijke innigheid dezer regels:
Het slaven door de klei,
Dat is voor and'ren, maar ten doop
Den zuigeling.
Ter kerk de teere vrouw op hoop
Van nieuwe zegening
Te rijden, dat doet hij.
BOEKA4.NKONDIGING.
Lwmig proza. Verzameld en vertaald
door F. v. D. GOES. Amsterdam, S. L.
van Looy. 1904.
Weinig bundels schetsen, weinig bloem
lezingen zijn er in de laatste jaren in ons
land verschenen waaraan zoo zeer behoefte
is als aan het kleine boekske, ons dit jaar
door Frank van der Goes bezorgd en bij Van
Looy uitgegeven.
Luimig proza!" ik begrijp niet waar de
heer Van der Goes den moed vandaan haalt
met zóó een titel te voorschijn te treden in
een zoo door-en-door pessimistischen tijd als
de onze: Ltiimig proza in ónze samenleving,
waar wij gsen boek ter hand nemen, dan
om voor onze oogen te doen verrijzen beelden
van namelooze ellende, nachten van ramp
spoed er rouw, levens van zorg en désilluzies!
En de heer Van der (ioes wil ons nu laten
lachen, wil onze mondhoeken p- in plaats
van neerwaarts plooien, wil in onze gedachte
humor brengen, verbeeldt u, humor, dat
werk des Duivels'.
En tóch laten we Frank van der Goes
dankbaar zijn voor dit werk ; uit oude ge
schriften, uit buitenlandsohe schrijvers heef s
hij geput en bijeengegaard en wat anders
wellicht voor goed voor ons verloren gegaan
ware, wat voor do nv,i_sten van ons althans
onbekend KOU zijn gebleven, dat wordt ons
nu ter genieten geboden in zoo keurige vorm
en in zoo precieuse keilde, «lat dit boekje
onder het Nederlandsche publiek in geen
enkel huisgezin mag ontbreken. Ongeveer
twintig schetsen zijn hier verzameld ; de
meesten van Charles Lamb uit de eerste vijf
en twintig jaren der vorige eeuw, de overige
van Thackeray LeigH Ilunt en Villiers de
l'Isle Adam. De echte gezoude humor viert
in dit boekske hoogtij; als voorbeeld halen
wij aan ? en tevens als voorbeeld van de
uitstekende vertaling v^in den heer v. d. G.
Karakterschets van een Lijkbezorger' uit
Lamb's Begrafenisgenootscbappen".
Hij is ceremoniemeester bij begrafenissen
en samenkomsten van rouw, hofmaarschalk
bij lijkstoeten, de aanvoerder der ware
lijfwachten, en hij voert over het lichaam des
afgescheidenen eene onbeperkte heerschappij
van het oogenblik dat de adem is gevloden,
totdat van zijne eindelijke nederlegging in
de aarde. Zijne werkzaamheid neemt een
aanvang, waar die van den geneesheer, van
den notaris en van den geestelijke ophouden.
Of, indien eenig deel van des laatsten ver
richting met de zijne evenwijdig loopt, is dat
enkel en alleen tot het onstoffelijke begrensd.
Xiji.c oppermacht over de tijdelijke dingen
is onbeperkt. Hij oordeelt in alle vragen van
eer welke de overledene aangaan ; en bepaalt
na een vluchtig onderzoek hoe lang deze met
goed fatsoen op dit omlerrnaansche kan
blijven en wanneer het in 't belang van
diens ongekrenkten naam zal zijn dat hij
zich terugtrekke. Zijne uitspraak op die pun
ten is beslissend en zonder appèl" etc. Met
hoeveel schalksche humor en toch ook tnet
hoeveel ingetogenheid wordt een zoo pijnlijk
onderwerp als dit behandelt, maar let «rel,
hoe deze ware humor nooit de perken der
kieschheid te buiten gaat, hoe zij ons lachen
doet, maar nooit of te nimmer aanstoot geeft.
De avonturen van Cartouche" van Thacke
ray uit The Paris Sketchbook" van 1S40
zijn in dit opzicht een juweeltje; en een
ecresaluut aan Van der Goes voor zijn even
humoristische vertaling. Ook hiervan kan ik
niet nalaten een klein voorbeeld aan te
halen; ook zonder de intrigue te kennen,
gerft de woordenkeus alleen een onweer
staanbaar charme:
Plots kwam de hertog de la Koelte Gyon
aan, ten hoogste beangst: Ik mag den moord
stikken," sprak Zijne Genade, als die vrouw
van den controleur-generaal niet dat oude lel
van een Margotan is, de waardin van de "
Hier werd de stem des hertogs de la Roche
onverstaanbaar.
Cartouche glimlachte vriendelijk en begaf
zich naar de tafel, Hij nam een van de vijf
tienduizend goudstukken der weduwe in de
hand. Het was zoo een aardig koperen muntje
als men denkeu kon. Liefste," zeide hij be
leefd, er is hier blijkbaar een vergissing, en
wij moesten van de zaak maar afzien."
Graat!" snikte de arme weduwe.
Verrek met uw graaf," antwoordde de
bruidegom barscb, mijn naam is Cartouche!"
Wie een schat van humor in zijn huis wil
binnenhalen, hij koope dit boekske en spoe
dig zal het voor hem worden een vroolijke
kameraad, met zijn gullen lach de lange win
teravonden opvroolijkend en met geestige
gesprekken de uren veraangenamend na een
moeitevollen werkdag.
In zy'n Denkrede ber Jean Paul" zegt
Börne, Der Humor ist keine Gabe des
Geistes, er ist eine Gabe des Herzens" en ook
bij het lezen van dezen bundel Luimig
Proza" en inzonderheid van het Voorbericht"
van Van der Goes voelen wij het, dat dit
bundeltje in de ruimste beteekenis van het
woord een Gabe des Herzens" is.
W. G. v. R.
Dr'e Hort garen op reu, door S.
BOULETANDEU SSEX. Baarn,Hollandia-drukkerij.
Een lijvig boekdeel, waarin heel wat te
lezen is; te lezen niet alleen, te leeren ook;
wie iets van de wereld wil leeren kennen,
speciaal van Zuid-Oost Europa, West-Azie en
Noord-Afrika, zonder zich te vermoeien en
zonder meerdere kosten dan de aanschaffing
van dit boek hij leze bedaard en bedacht
zaam, liefst in gezelschap van een atlas, de
379 bladzijden door. Met de litteratuur heeft
dit werk niets te maken; een gemakkelijk,
laag-bij-de-grondsch stijltje vermoeit onze
aandacht niet; wij hebben deze dan ook
geheel en al noodig voor de afwisselende
panorama's, die soms in duizeling-wekkende
sneltrein-vaart voor onze oogen voorbij snor
ren. Mevrouw Boulet-Andriessen heeft blijk
baar een prachtige reis gemaakt en van hare
herinneringen heeft zij nu, met behulp van
welgeslaagde kiekjes, een verhaal opgebouwd,
in den beginne wel romantisch doch al
spoedig verloopend in de zacht-glooiende
bedding eener zeer gewone reisbeschrijving.
Denk een oogenblik aan Couperus' Reis
impressies en ge voelt aanstonds, wien het
om de kunst en wien het om de reis te doen
was. Waarom het juist drie Hongaren"
moesten zijn, die ons als reisgenooten worden
opgedrongen, is mij niet recht duidelijk;
waarschijnlijk voor het romantische van het
geval; maar met drie Hollanders had het
even goed gegaan. Het door de
reisindrukken heengevlochten verhaal is van
nul en geener waarde. Soms lijkt het wel of
het veihaal gedraaid en gedeukt is oin de
wille van de meegebrachte photo's, of het
praa'jes bij plaatjes en niet omgekeerd zijn.
Afgezien echter van het onlogische, vaak
onwaarschijnlijke van het verhaal, mag dit
boek als reisbeschrijving maar ook" als
niets meer wel geslaagd heeten en zullen
voor al die gelukkigen onder onze
landgenooten, die de door mevr. Boulet beschreven
streken bezocht hebben, dit werk met be
langstelling en sympathie lezen.
W. G. v. R.
Inhoud van Tijdschriften.
Op de Hoogte, No. 12 : Van verre en nabij :
Over de maand, die hsen^ing, (geil!.), door
L. van Bosse. Een gestrande vreemdeling,
(niet photograh'sche opnamen), door K. Hillus.
? Het transportmiddel te water en te land,
voorheen en thans, (met af b.) door F.
Loevestein. Is er leven buiten de aarde ? (geïll.),
door A. J. van Pesch Jr.?Beeldende kunst:
Steinlen", door II. M. Krabbé. Het bosch
in den winter, (photogr. opname). Schetsen.
Muziek. Tooneel. Literair ove-zicht.
Pjc-dagogiok. Uit de natuur. Recht en
wet. Medische en hygiënische wenken.
Modes. ? Voor keuken en huiskamer. Met
bijlage Voor onze Jeugd''.
Hel lecen. Maandschrift voor literatuur,
wetenschap en kunst, redactie P. VAN- DER
MEER en J. STKYXEX :. Nachtstad, door J.
Steynen. Verzen, doer Nico van
Suchtelen Ondergang, door P. van der Meer.
De Kaaizot. door Lode Baekelmans.
Klodders, door L. H. A. Drabbe. ? Literatuur, door
J. Tersieeg. Schilderkunst, door Alb
Plasschaert. Muziek, door Karel van den Borren.
Eigen Haard, No. 52: La bellissime
Hollande, door L. E , III. De aardappel in de
Groninger Veenkoloniën, door R. H. Herwig,
met kaartje en portretten. Tante's kleine
Plaag, door Willy, (slot). Theophile de Bock,
met portret. Hollandsch landschap, naar
de schilderij van Th. de Bock, uit de ver
zameling van den beer J. A. Langerhuizen
te Amsterdam. Bij de groepen van Fauna
Neerlandica" in Artis", door J. Daalder Dz,,
met af b. In Volendam, fotografische op
name van dr. E Neuhauser. Liefde doet
lijden, door Sally. Feuilleton.
iiiiiiiiiiiiiiiimiHinnit
40 o e n t» per r e g ? 1.
iiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi
TRADEMARK
MARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg*
baar bij alle Wfjnhandelaars ea
bij de vertegenwoordigers
KOOPMANS & BRUI]?IER,
Wjjnhandelaars te Amiterdaiu.
Prijzen w af ? 2,50 per Hescli.
F.CHT VICTORIAWATER.
<v
Qberlahnstein.
Fournisseurs de la Cour.
ChocolatVEEN
CHOCOLAT LE PLUS D
LICIEUX PO U K CROQUER.
Usines a S nee k (Hollande).