Historisch Archief 1877-1940
No. 1436'
DE AMSTERDAMMER WEEK BLAD VOO R NEDERLAND.
perkt en beperkend tot het artistiek-literaire
ia lyriek en kritiek, is daarin groot, onover
troffen, Vermeylen rneer algemeen, meer
alomvattend, grijpt wijder, maar is daarom
minder fel, slaat minder zeker. Moet er een
vergelijking worden getroffen iets waarvan
ik niet zoo zeker ben ??dan lijkt mij Ver
meylen meer een Vlaainsche Verwey met dit
verschil, dat de Hollander een opteller is
van achterstalligheden met zware zwier van
studie saamgegaard, terwijl Vermeylen inde
toekomst ziet.
En dit is wel een zeer kenmerkend onder
scheid, echte ziening, gave uit je zelf geboren,
en de prat-gaande belezenheid, die je kunt
aanleeren. Hoe kwam toch Verwey anders
er aan dan door 't wikkend verstand, toen hij
onlangs als solNine liet drukken, dat het type
van de hedendaagsche roman bestaat uit onlust ?
Terwijl Verwey dit schreef was het type,
zieniug, sentiment of hoe je die klassiflkatie
noemen wilt, allang aan 't veranderen. Maar
hoe zou Verwey dat ook kunnen weten, hij die
alles maar naarstig vergaart; immers tussehen
het embryo van 'n roman, de sfeer, de toe
stand, die er aanleiding toe geeft en 't schrij
ven, drukken, verschijnen, verloopen heel wat
maanden, ? en dat de tijdsinwerking zich
laat ontgelden, nu daarvan kunnen spreken,
z§, die door ziekte en omstandigheden hun
opgezet werk moesten laten rusten. Verwey
had verstandiger gedaan met zijn aforisme
ia den verleden tijd te spreken.
Dat Vermeylen's opstellen dit euvel niet
hebben, merkt, men 't best, als we bedenken
dat de meeste opstellen dateeren van 'n tien
jaar terug, terwijl ze volkomen lijken of ze
gisteren pas zijn geschreven, behoudens enkele
anachronismen. Wel jammer is het, dat de
schrijver in een woord-vooraf meende zelf
ervoor te moeten waarschuwen. Deze
stukken, zegt bij, blijven hier naar tijdsorde
geschikt ; ze zijn het beeld van een
jeugdin-wording. Geen enkel idee wij/.igde ik, al
spreekt het vanzelf, dat menige opvatting
van negen of tien tien jaar geleden met mijn
tegenwoordige zienswijze niet meer strookt".
Dit noem ik klare wijn troebel maken.
Dus, wij lezers, moeten we nu maar aannemen
wat do schrijver zelf niet meer voor vol
erke:-:t. De toegevoegde verklaring, dat vroe
gere opstellen later geschrijf beter laten be
grijpen, en dat hij zich meer hecht aan den
toon, dan aan de onfeilbaarheid der gedachte,
veranderen het feit zelf maar weinig. Immers,
de lezers van 11)04 vragen er niet naar hoe
Vermeylen eventueel in 1S93 dacht en over
woog, maar wel hoe hij thans denkt; en
voor de enkele historici stonden de oude
jaargangen van Van nu en Straks ten dienste.
Men 'kan zich indenken, dat een schrijver
zijn opstellen, vooral als hem zelf dèu toon
er van charmeert, niet gaarne gaat omwerken,
maar ook dan nog, had hij althans enkele
nooten moeten plaatsen. Nu vervolgt ons
een twijfel elke bladzijde -door.
Toch geloof ik dat Vermeylen de veront
schuldiging neer schreef pour acquit de
contcience, en wat nu oppervlakkig-gezien een
fout lijkt, bewijst de innerlijke waarde. Be
houdens cijfers en datums, die achterlijk
blijken, staan de ideeën en stellingen nog
in 't licht van heden.
Lees b.v. maar eens't artikel over De knnst
der vrije Gemeenschap, over Starkadd, of
over de Dichtkunst der Kenaissance. Maar
lees vooral de Kritiek der Vlaamsche
Beweging." .Zelden, of 't moet geweest zijn
door prof. Mac Leod, werd zoo raak-klaar, zoo
zuiver en zoo diep de waarde der eigentaal
als middel van ontwikkeling uiteengezet,
en veel wat hier geschreven staat voor de
Vlamingen kan ook door ons bewoners van
een klein land ter harte worden genomen,
als zijnde van algemeene waarde. Zoo b.v. dit:
De Vlaamsche Beweging wil het Vlaamsche
volk in staat stellen, zich volkomen te ont
wikkelen en al zijn mogelijkheden te
verwezelijken. Een der gewichtigste vereigchten is
zeker de ontwikkeling door eigen taal, beeld
van zijn eigen aard. Vandaar het groot gewicht
der taal vraag. Doch 't gebruik van.'t Vlaamsen
is een middel en geen doel; de oplossing
der t aal vraag is niet het einde der Ylaanisehe
Beweging. Om alles uit te voeren wat aan
verborgen kracht in hem zit, heeft de Vla
ming nog heel wat anders noodig. Om nu
fllechts op het stoüelijk gebied te blijven;
wat kan hij, zoolang hij zich, om anderen
lijk te maken. twaa.f uur daags moet afsloven
om mechanisch werk in een verpeste lucht,
zoolang hij armoe lijdt, met al wat dat woord
aan ziekte en zedelijk verval in 'zich sluit'.'
Wie durft er van natuurlijken opgroei en
volledige ontwikkeling praten, als duizenden
vrouwen zich op straat moeten verkoopen,
of om een korst brood niet haar bloedlooze
kroost in een fabriek verleppen'ik Als de
stompzinnigen niet een beetje meer mensch"
moesten worden, zooals 't volk zegt, dan zon
de kruistocht om 't In Vlaanderen Ylaamsch"
van weinig belang zijn." Of, wie acht de
HET AANZOEK.
Scltets, naar het Duitsclt, van WII.LY SCIIAEFER.
Toen zij om kwart voor tweeën, nog in
haar morgenjapon en met slordig opgemaakt
haar, de soep op tafel zette, zeide zij op
noncbalanten toon:
Hij komt om drie uur hierom u te spreken."
Deze mededteling scheen op vader en
moeder niet den minsten indruk te maken,
er werd niet op geantwoord. Zonder iets te
zeggen werd de soep opgelepeld, onverschillig
werd het niet onverschilligheid toebereide
vleesch verorberd, en toen trok vader zich
terug in zijn atelier".
Vaders atelier is aen klein hokje met altijd
gesloten gordijnen voor het venster. Een
karikatuur van een Perzisch tapijt, vervaardigd
uit de aller goedkoopste grondzuilen, op den
zoogenaamden divan; een paar van ouder
dom wankelende stoelen; een stuk of wat
boeken, waarvan n sinds lange tijd met
groote hardnekkigheid hetzelfde plaatsje
blijft innemen op het tafeltje naast dun divan;
aan de muren landschapstudies zonder lijsten,
en over alles heen koud geworden tabaks
rook dat is het vertrek-, waaiin vader
zich met zijn korte pijp neerzet om een
welverdiende rust te genieten.
Kn het duurde niet lang, of de jonge schilder
zat tegenover hem : Professor, ik heb uw
dochter lief!"
Hij keek den jongen man lang aan; Weet
ge. dat zij geen geld heeft ?"
taak volbracht, wanneer eindelijk de Vla
mingen in 't Vlaarnseh beheerscht, bestolen
en eventueel zoo wat afgepoft worden. De
Vlaamsche Beweging mag niet slechts zijn
een taaibeweging, maar een maatschappelijk
streven in den broedsten zin van 't woord ....
De geesten omwoelen in alle standen van
een volk, buiten alle politiek om, het geweten
wakker schudden, leeren hoe ieder zelf moet
terugwerken op al wat zijn groei belemmert
en nemen wat hem noodig is de menschen
overtuigen en ze dan a's zelfstandige) wezens
laten handelen: dat is de e enige propaganda,
die een zedelijke waarde bezit."
Een zeer kranig opstel in dezen handel is
de bespreking van Maeterlinck's La Sagesse
et la Destinée.
Bij ons i u 't goede Nederland, waar men de
krachten van eigen volk zoo traag erkent,
zoo echt nnchter-klein betuttelt en bevit en
waar uitslaande bewondering een zeldzaam
heid is, bij ons in dat zelfde Nederland brandt
men zoo willig wierook bij heele vaten
tegelijk, als het maar van buiten komt, wat
moet worden beiauwerd. Een buitenlandsch
auteur behoeft maar n boek te hebben ge
schreven dat eenigszins pakt, of dadelijk
wordi-n al z'n werken, die voor de handen
komen, door de uitgevers aangeteekeud, om
met reklauie te worden uitgegeven.
Moeilijk zal eenig land zijn aan te wijzen,
waar zoo'u rommelzoo op de markt wordt
gebracht voor volle waar. De kritiek, en vooral
de halve en k wart- kritiek, heel vlug in 't
prijzen van zoogenaamde wereld werken, zwijgt,
speelt stommetje, als van diezelfde, zoo ge
loofde schrijver minderwaardig werk ver
schijnt, en onze uitgevers, de enkele goede
er buiten gelaten, zijn spekulanten, al matigen
ze zich nog zooveel air van belezenheid aan.
Hoeveel aanprijzingen ik destijds niet onder
d'oogen kreeg over La Sagesse et la Destinée
is niet te tellen, tot ik onlangs besloot het
boek eens te lezen, en o wee, daar kwam mijn
ontnuchtering, tt!n spijt van de prachtige
aanbeveling van Dr. J. D. Bierens de Haan.
Eerlijk gezegd, het boekje is moeielijk uit te
lezen, 't Lijkt me etn soort van woordcnwel,
heel zalvend, heel glijerig, heel voedzaam moge
lijk, maar onverteerbaar, 't Ligt natuurlijk
aan je zelf, denk je eerst, aan je geestes
toestand van 't oogenblik, aan onvoldoende
evenwicht of zooal meer. Maar nu komt me
dezen bun lel onder handen van Vermeyleii
en ik zie dat 't hem even zóó verging.
Een heerlijk boek!, zegt hij, voelt men bij
't lezen der eerste tien of twintig bladzijden.
Maeterlinck is aan 't veranderen, van uit de
beschouwing komt hij tot de daad ; hij zet zijn
wijsheid om in praktisch leven; ja, er is
wellicht iets mannelijkers hier dan in vorig
werk. En dan die taal!...
De wonderbare lucht van het Trésor des
Ilumbles is nog in u. Er komt nog een weer
schijn om haar zieleklaarheid, haar geheim
zinnig mud morgenlicht tiHschen de zinnen
van dit boek glijden. Op voorhand zij t ge
tot bewondering geneigd, liet ontledend ver
stand, dat zich hier voor diepere bronnen
weet, houdt zich stil. En gij laat u gaan . . .
Gij laat u gaan en wiegen op de zuivere wel
der taal. Geen schokje komt u storen, zóó
zacht is de rijzing, die u meevoert. En gij
denkt allén nog volgens het rustig gedein
dier gedachten. Dat duurt langer bij den
een dan bij den ander. Maar weldra onder
vindt ge, dat uw aandacht in vreemden slui
mer gewiegd is. Lie gestadige ernstige mild
heid vermoeit toch een weinig. . . . Ge zijt
misschien niet goed gestemd, ge legt
voorloopig uw boek aan kant Zonderling, hoe
spoedig men zich van dat heerlijk boek ver
zadigd voelt en de indruk vervlogen raakt,
als men weer naar buiten leeft. Er zijn
werken, die uw ik" zoo venreerderen, dat
ze overal met u meegaan, door smart en
vreugd; maar dit niet.
Mm begint te vermoeden, dat er in dat
werk iets ontbreekt. Men vat weer het boek
aan. met wat scherper aandacht, men wil er
achter komen: Is het wel wat het nrlicen?
Neen: het is niet wat het scAmi. O, dat
ntonige, zoetsappige geredeneer over wijs
heid en goedheid en gelatenheid en tevre
den geluk, zonder n kreet, n kreet uit
de ziel. Wijze woorden zijn er genoeg in dit
boek, maar daargelaten, dat zo schipperen,
wat baat. ons dat, als geen warme
onderstrooming die bezielt."
Vermeylen gaat dan die wijze woorden
eens nader bekijken, en zijn eindsom is, dat
dit boek de gemakkelijke levensbeschouwing
inhoudt van den rijken bourgeois", die geen
reden tot klagen heeft en vooral niet wil
opgepoid worden uit die tevredenheid. Het
optimisme van Maeterlinck verkleint, ver
zwakt, is een verarming van het innerlijk
leven, en wat erger is, spreekt zichzelf overal
tegen
Heel de wereld loeit in opstand, heel de
wereld staat in brand. . . en Maeterlinck
nMIIICIIIIIIHIMIII ....... III
IIIIIIIIIIIIIIHIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIU
Daarnaar vraag ik niet. Ik heb haar lief."
Ijest ! Hebt ge er eenig idee van, wat
het zeggen wil. een gezin te onderhouden?"
Ik ben jong en kan werken!"
Ja, precies xoo heb ik. vroeger ook gedacht!
(jij hebt ook niets is hut wel V
Neen. Mijn vader was rijksambtenaar, en
was hooggeplaatst. Ilij stierf vroeg, maar
door het pensioen was mijn moeder in staat,
ons een goede opvoeding te geven. Na haar
dood bleek het zelfs, dat zij nog een klein
kapitaaltje had opgespaard'. .Mijn aandeel
daarin heb ik aan iiiijn zuster afgestaan. Zij
heeft een goed huwelijk gedaan."
Wat ge voor uw zilver hebt gedaan is
mensehelijk schoon, maar niet verstandig."
Maar. Professor," en do jonge man
glimlachte dat zegt gij, de verdtduer
van alle idealen?"
De oude man leunde achterover in zijn
stoel en zeide: ..Luister eens. \Vat ik u nu
ga vertellen, zai misschien vreemd klinken
uit den mond van een vader, die. zijn dochter
uithuwelijken kan maar niet wil. Neen ! Ik
ir'il haar n'nt aan u guveii !"
Hij maakt een rnstig-kalmeerende hand
beweging, toen de jonge man wilde opsprin
gen, een beweging die ongeveer wilde zeggen:
houd je toch bedamd, \\indje niet op. kleine
domme jongen.
..Luister nu eens kalm naar mij. Nu
dan, ik was ongeveer zoo iemand als gij zegt.
Ik zag een jong meisje, ik hoorde haar een
liedje /ingeii. Ik zan haar nog een» op een
feestavond in dun zomer onder de oude
boomen. Ue muziek speeide de -erun-adu
van Haydn. ge weet wel: ta lititi la, ta
lititi ta ! Zij droes.' een eenvoud:^ rose
japonnetje met lange lichtgroene linten. Dat
wandelt daar zoetsappig door met zijn
uitnoodiging tot den glimlach en spreekt zal
vende woorden van verzoening en geduld,
maar zijn levensleer houdt steeds een ach
terdeur open, als de niet glimlachende wer
kelijkheid op eens aankomt.
Uit de regels, die ik hier overschreef, is
gelijk te zien, daf deze Vlaming uitmuntend
het Nederlandsch verstaat, dat zijn toon vol
en gedragen, ook pit en kleur heeft, dat het
warme gevoel, het verstandelijk denken
overstraalt, maar niet benevelt, dat de kritische
geest diep ingraaft en tevens zuiver ontkleedt.
Van Vermeylen is, dunkt me, nog wel wat
te wachten; maar dan liefst, zonder veront
schuldigden over jeugd-werk, het manlijk-.
forsche werk ineens met breede omvatting
gegeven, en eveneens zonder zelf achter
deurtjes open te houden.
G. VAN HULZEN.
Mr. C. PyxACKEii HORDI.IK. Willelmi
capellant in lin'ilci'ode, pusten monachi
et procurat')ri,i Eg mondmx's Chronicon.
(Amsterdam. .Tohannes Muller l'JU-J J.
XLIV en 299 blz. Werken van het
Hist. Genootschap, gevestigd te Utrecht.
Dat mr. C. Pynacker.'Hordijk een voortref
felijk hoogleeraar in de rechten (te Amster
dam en Utrecht), een knap en werkzaam
minister van Justitie, een flinke commissaris
der Koningin in Drenthe, een kranig gouver
neur-generaal van Ned.-Indiëgeweest is, en
na deze schitterende loopbaan nog volstrekt
geen afscheid ? an het openbare leven genomen
heeft, maar zich op menig gebied zeer ver
dienstelijk blijft maken, kan van genoegzame
bekendheid worden geacht. Minder bekend
is het uit den aard dt r zaak dat deze
veelzijdige staatsman en geleerde ook behoort
tot de uitstekendste beoefenaars onzer oudere
vaderlandsche geschiedenis. Bij wijze van
verpoozing schijnt hij zich liefst te verdiepen
in ernstige historische studie, en de rijpe
vruchten hiervan zien nu en dan helaas
te zeldzaam het licht.
Zoo verscheen onlangs van zijne hand de
publicatie van bovengenoemde geschiedbruii.
De kroniek van Wiliem procurator
(leiberoemde abdij van Egmond, rnaj; gerekend
worden onder de voornaamste kronieken
onzer middelecuwsche gu-ehiedenis, ten mini-te
ais we haar beschouwen in noodzakelijk ver
band met de Ammlfg E</mmn1ani en het daaruit
voort gekomen (Vowi/r w AV///;om/(f w/w, waarvan
ze een aanvulling en voortzetting is. liet
tijdsverloop, dat zij behandelt, is tamelijk
kort: 1200 tot 1332; doch uiterst belangrijk:
het omvat de bloeiperiode van het graafschap
Holland en Zee'and en eindigt niet de schit
terende figuur van graat \Vilk m II I, schoon
vader van den uitschen keizer en den
Engelschen koning.
In weerwil van hare belangrijkheid was
aan deze kroniek nog geen voldoende recht
gedaan. Tot voor 25 jaren werd zij in het.
buitenland ternauwernood opgemerkt, en eerst
in 187'J kwam door Miiller's werk over den
strijd van Lodewijk den Bever met de
roomsche curie aan deze verwaarloozing een einde.
In ons land heeft ni"n zich lang tevreden
gesteld met de uitgave in Antonim Matthaeus'
Annh'ctd (1701) en 173S). die aan nauwkeu
righeid veel, aan tekstcritiek alles te wenschen
o erlaiit. Daarom meende mr. Pynacker
Hordijk volkomen terecht een niet onnut
werk te verrichten door de zorg voor een
nieuwe uitgave op (zich) te nemen." Geen
oogenblik aarzel ik te verklaren, dat hij
daarmede zelfs een zeer nuttig werk heeft
verricht.
Nuttig onder tweevoudig opzicht.
Vooreerst om het geval-zelf. Wij bezitten
nu een alleszins vertrouwbaren tekst der
kroniek van Wilhelmus Procurator, met de
meeste kunde en zo r i ontleend aan het euige
thans bekende handschrift, dat zich bevindt
in de bibliotheek der stad Hamburg. Deze
publicatie werd voorzien van een meesterlijke
Inleiding, waarin de uitgever uit den schat
zijner de oudere Middeleeuwen met gemak
beheerschende eruditie tid van interessante
mededeelingen doet over de geschiedenis er.
eigenaardigheden van hit handschrift; over
den inhoud en de geschiedkundige waarde
van onze kroniek, die naar de twee verschil
lende gedeelten (!2o(j tot l 321, blz. l lol en
1IS22 tot l oö2,.blz. 102?2l>8) wél moet worden
onderscheiden; over de persoonlijkheid des
schrijvers en het door hem gebezigde Latijn;
eindelijk over de technische inrich'ting van
deze nieuwe uitgave.
Dit alles gaat boven mijn lof.waar het ienuuii.'s
werk geldt, dien meer bevoegden dan ik
beschouwen als den besten kenner \an oiue
oudere Middeleeuwen. Slechts enkele vlekjes
zou ik dmvtn aanstippen.
Om het gewicht der kronii k voor du kennis
van de politieke gebeurtenissen aan te toonen,
gaf den doorslag. Ik trouwde met haar!"
Hij vertelde dat heel rustig, ais in herin
nering, zonder omhaal, zonder gebaren.
Wij trouwden. Ik was jong, niet
veeleisehend en bekwaam. .Met het tweede kind
kwam de armoede het huis binnen. !)e
armoed ! Ik werkte. Ik keek rechts noch links.
De meeningen over onze kunst veranderden,
eens, tweemaal. Ik werkte, werkte. De dagen
gin_'un vu irbij, maar de golf, waarop ik
wachtte, de golf, die mij zou onheilen,
-ging over mij heen. l'it!"
Du verteller zag in het schemerige licht
de gestalte van den jongen schilder slechts
vaag en onduidelijk tegenover zich en de
oogun ver\\ ondurd un vragend op zich gericht.
Iemand, die geid genoeg heeft om van te
leven, ach, die kan zich van zoo iets geen
voorstelling maken. Altijd zorgen, altijd,
altijd ! En al dat leelijke. dat grof leelijke
van het dagulijksch leven !"
En toen, als niet ingehouden woede :
O. ja: Wij! Wij, die ons verbeelden du :
cultuur" te helpen maken ! Wij halen den
neus o;> voor den braven burgerman, die
eerst rekent, voordat hij zijn dochter weg
geeft, die eerst vraagt : ja maar. kan dat
wel, zou dat wel gaan? Wij gebruiken
groote woorden en storten ons zelf in du
ellende. I'.n niet ons zelf alleen! Dat zou
nog het 'Tg-tu niet zijn. Maar ook hen. die
naa-'t on- !e\en. un die na on< komen! -
?Zij kon niets. A!!e< half \\erk. Met het derde
kind kwam de haat! Dat was waar.-ehijnlijk
geen nuance van ons die i_raat waar
schijnlijk altijd samen met de armoede. Wij
haatten elkaar. Wij worden oud ..?un
ik - ? nu ja, niet bepaald ..c., iu^a i'rampton"
de onvei>ehiili'_'lieid kv.a;:i alleen maar in
verwijst mr. P. H. (Inleiding blz. XXVI) naar
in onzen tijd aan 't licht gebrachte nieuwe
bronnen, die somtijds op verrassende wijze
meer in bijzonderheden bevestigden, wat
door den Egraondscheii auteur in enkele
woorden was medegedeeld. En hij wijst dan
bepaaldelijk op de verhouding tussehen graaf
Willem III en paus Johannes XXII, waarover
uit de Vaticaansche regesten eenig licht was
opgegaan. Zou het hier evenwel niet de voor
keur hebben verdiend, een publicatie in ons
eigen land als het Hulltirium Tmjectinse te
citeeren? Behalve pin redenen van gezond
protectionisme, ook irog hierom, dat de meeste
der in aanmerking komende documenten bij
den buitenlander (Sigmund Riezler) slechts in
extract worden meegedeeld, die het Bullarlum
alle in extenso geeft.
Dan moet ik opmerken, dat men om tot
priester gewijd te worden, 24 jaar oud zijn
moet, en niet 25, zooals blz. XXXIII wordt
gezegd. Maar vooral, dat i i mij bezwaarlijk
kan vereenigen met de hypereritische moeite,
die mr. P. II. zich niet heeft gespaard, door
zoo nauwgezet alle tekstafwijkiriien der
uitgave van Matthams ? niet minder dan
8Göstuk voor stuk te vermelden. Wat
hij daarmee oeoogde, had de geleerde bewerker
in. i. ook wel met eenige gpecimina kunnen
bereiken. Nu schijnt hij eenigszins
wel1 ebt door gestadigen omgang met den
Egmondschen monnik op zijn beurt tot...
monniken .verk te zijn verlei 1.
Maar deze bescheiden opmerkingen doen
natuurlijkerwijze niets hoegenaamd af aan
mijn hooge waardeering van dezen
strengwetensehappelijken arbeid, die tenzij be
houdens het zooeven aangeduide teveel
als uitgave eener middeleeuwsche
geschiedbron voor model zou kunnen dienrn.
En hiermede kom ik op de andere reden,
waarom ik straks zei, dat mr. P. H. met
deze publicatie een zeer nuttig werk verricht
heeft. Namelijk om het alleszins
navolgenswaardig voorbeeld, dat hij zoodoende heeft
gegeven, niet slechts wat betreft de
zorgvolle voorbereiding en onberispelijke inrich
ting zijner publicatie, maar vooral ook,
omdat hij in zijn positie, met zijn veelom
vattende en gewichtige bezigheden, nog tijd
en lust genoeg wist over te houden voor een
uitteraard droog en provaïsch werk als dit.
Zoo dikwijls wordt door heel- of
halfoniugewijdeu met een zekere minachting
op deigelijken arbeid ueergezien. Het feit,
dat een eminent man als mr. P. II. dien
zelfden arbeid geens/.ins beneden zich acht,
doch er gaarne zijn beste krachten, zijn
liefste uren aan besteedt, zal deze betweters
misschien wel een toontje lager doen
spreben. Doch ook indien niet, dan blijft dit
heugelijk voorbeeld toch voor de kalme,
rustige werkers een bemoediging en troost,
die aan de vaderlandsche geschiedvorsching
slechts tot heil verstrekken kan.
K o m e, löDee. '04. Dr. G. BUOM.
Xe<liThm<L*<-}if JMlftrir, j'JOl?1903, door
W. G. VAN Noviii'Ys. Amsterdam, Van
Holkema & Warendorf, l'.H)4.
En dat moet alles gelezen worden."
Ja, die verzuchting men vindt ze op
de eerste bladzij van Van Nouhuys' boek ??zal
deze recensent menigmaal geuit hebhen, als
hij 's morgen» voor zijn volgeladen tafel te
bespreken werken kwam staan. En
begrijpel'k is liet, dat hij er dan dikwels aan toe
voegt : het zijn werkt']..k soms boze dagen."
Maar hoe ondoorworstelbaar die
letterberg van ons lang niet altijd lui en lekker
liter.ituurland Van Nouhuys ook soms mag
toegeschenen hebben zijn kritieken ver
tonen nooit de sporen van de ontstemming
of verslapping, die onder 't werken een
recensent wel te besluipen plegen. Neemt
welk hoofdstuk ge wilt, uit deze nieuwe
bundel, 't is nf, gaaf, rustig bewerkt, ernstig
doordacht. De zo uienselike lust om zich
eens te latjn gaan, zich wat vrolik te maken
ten koste van een auteur, eens 'n paradoks
te slaan hoe kriebelt 't soms 'n
boekbespreker! Van Nouhuys laat er zich nooit
door vatten, ledere nieuwe kritiek bouwt
hij weer op met hetzelfde bedwang over z'n
hartstocht, hetzelfde te rade gaan met z'n
artistiek geweten. Wie wijst mij n
onbillikheid, n spoor van dogmatiek of
partijgeest in zijn AVt/fT^/m/.s'<7(t.' Ije/U'ti'it*? Ziet de
leeuw en het lam, ziet Quérido en Borel,
Kloos en Teirlinek, vreedzaam verenigd
grazen in deze belletristiese weide!
Wel moet het inspanning kosten, telkens
opnieuw met zooveel zelfbeheersing aan
de slag te gaan. En daarbij neemt hij maat
regelen om de lezer integendeel 't werk te
verlichten; zie ik immers goed, dan zijn bij
het bundelen de besprekingen van minder
l belangrijke literaire verschijnselen ter zijde
gelegd. Zo is deze Xt'<li'rliüitl*clic ISi'lletr'n'
een uitgekochte verzameling geworden, die
niet eenvoudig uit opstellen bestaat, wulse
HiitiiiiinmiiniMiiilii
iiimmiimiiiHHimimiiMiiiiiMti
de plaats van den haat. Ja, ik werd zelf
kalm, toen er niets meer i u mij over was,
dat in geustdiift kon raken."
In de oogen van den jongen man veran
derde de verbazing in schrik.
En met dat leven achter mij zou ik u het
kind van dat leven in de armen gooien?
Neen, neen! Ik wil niet medeplichtig zijn
aan nieuwe ellende. Kn ga nu maar weg.'
(iij zut waarschijnlijk wel niet over de ..alles
overwinnende liefde" willen praten. Ga maar
weg. ga maar gauw weg ..."
Toen stond de jonge man onhoorbaar op.
Hij nam zijn hoed op, greep stil, vreemd
stil. de hand van den ouden man en ku4e [
die. Ilij gleed op du deur toe ... en plotseling
voelde de pmfess H' zich bij den schouder
schudden. Hij sprong op en opi nde de. oog., n.
Is hij weg '.'"
..Weg? Ilij is juist gekomen", zeide zijn
vrouw. ..'t Is drie uur. Kom maar gauw
binnen.''
..Wat? --- heb ik dan zoo vast geslapen?''
Zeker wel. Maar kom dan toch!"
..Jk kan toch ook volstrekt niet meer tegen
schapenvleesch .' Wat een gekke dingen kan :
een mensch toch droomen ! . . ."
Kn oogenblik stond hij in gepeins ver
zonken, toen trok hij gelaten zijn oud
liuweelen buis aan. !
Ken binnen zat de blonde jonge man. j
..Professor, ik hoef zeker niet veel te i
zeggen!"
De mooie oude man reikte hem beide
handen. Ik \\cet alles!" zeide hij eenvoudig.
..(iij kent mijn omstandigheden..."
..Ik weet, dat ge uit een respeclable fa
milie zijt! Ik weet dat ge bekwaam zijt. Dat j
is mij voldoende."
wel de kosten van een verenigde herdruk
waard waren, zonder meer, maar die een
merkwaardige bijdrage is geworden voor de
kennis onzer letterkunde tussen 1901 en
1903. Van Xouhuyg' boek is een literatuur
geschiedenis.
Hoe zuiver deze kritikus ziet, hoe scherp
hij opmerkt en hoe zelfstandig zijn oordeel
is, wil ik met een enkele aanhaling op de
voorgrond brengen.
Elt. 23S): Mr. J. N. van Hall heeft in de
Januiri-Gïd» geschreven over Gerrit van
Lowe als het s'achtoifer van een leven van
zinnelijkheid," maar ik betwijfel of het de
bedoeling van den auteur geweest is hem
als zoodanig te geven.""
Laat ik er bijvoegen, die heel wat andere
besprekers in dezelfde dwaasheid zijn ver
vallen, en dat Van Nouhuys de enige is ge
weest, die de figuur van Geriit begrepen
heeft. Het is immers te mal om los te laten
lopen! Gerrit een slachtoffer van
zinnelikheid! Maar heeft de heer Van Hall de titel
van het boek dan niet doorzien, niet gevat
waarom het Zitlmschemering heet? 't Is de
schemering van een over de ziel opgaande,
niet ondergaande zon, en in het dan over
zijn ziel schijnende dageraadabegin ziet Gerrit
het dode, lege van zijn kleine ziel. Aan de
wetenschap dat er mér en bjter had kunnen
zijn, sterft hij. Hem voor te stellen als een
aan de gevolgen van een ongeregeld leven
ondergaand man, zou in z'n banaliteit ge
heel niet gepast hebben in de opzet van
Couperus' cyclus, 'n misbakken steen zijn
geweest in de artistieke bouw, en geen lite
rair raison hebbeu gehad.
Ziehier n voorbeeld. Er zijn er honderd
te vinden.
Wat ik in dit blad van Van Nouhuys'
vorige bundel zei, wil me ook nu uit de
pen: het is een genot en een lering geweest
deze kiitieken te herlezen.
Den Ifaa'j. J. TKKSTEKG.
Maatschappij Diligcnlia. Voordrachten
beschreven door P. A. HAAXMAN' Jr.
32e Serie, l'J03/l'J04. 'sGravenbage,
W. P. van Stockuin & Zoon.
De bekei de secretaris van de Maatschappij
Diligentia te 's Gravenhage, d; heer I' A.
Haaxmau Jr., heeft een boek het licht doen
zien, dat buitengewoon rijk aan inhoud is,
ofschoon het niet veel meer dan 1:10 blad
zijden binnen zijn eenvoudigen omslag bevat.
Het is een boek dat geenerlei aanspraak
maakt op vorm van opzet of uitvoeriiu', maar
dat zich in hoofdzaak aanbeveelt door de
namen der geleerden, wier geest en uitge
breide kennis er kort, zakelijk en belang
wekkend op elke bladzijde uit spreekt. Het
boek begint met Hugo de Vries en eindigt
met hem; tussclieii deze eindtermen zijn
eïntercaleerd drie professoren: Hubiecht,
Du Bois
Haga, almede vier doctoren:
Grijns, Enklaar, Stortenbeker en Le lioy
zij allen hebben zich in de vergaderingen
van Diligentia laten hooreu in het seizoen
11)03/1004, maar Hugo de Vries minstens
zoovele malen als de anderen te zamen. En
de heer Haaxman heeft zich op verdienste
lijke wijze moeite gegeven van die voor
drachten aanteekeningen te maken en de
hoofdzaken in een verkorten maar prettig
leesbaren vorm aan een grooter publiek.
dan in Diligentia kan geborgen worden,
mede te deelen.
Er is uit dit bjpek veel te leeren, namelijk
voor hen die geen leekeri zijn op gebied der
natuur- en vooral biologische wetenschap.
Waar mannen als de genoemden aan liet
woord zijn, is men zeker te worden opge
voerd tot het peil waarop de wetenschap
tij lens hunne mededeelingen staat, men ver
neemt van hen de nieuwste feiten, de ziens
wijzen van het oogenblik, de vraagstukken
die het meest aan de orde zijn. Maar boven
dien leert men op welke wijze onze voor
mannen de materie rangschikken en gebruiken
om een publiek van uitteraard heterogeen
bevattingsvermogen te boeien en te leeren.
Uit dat oogpunt beschouwd is de arbeid van
den heer Ilaaxman een nuttige en, naar ik
hoop dat zal blijken, een dankbare.
Over den inhoud in bijzonderheden te
spreken, lijkt mij in een geval als dit, waar
het een refereeren in de tweede macht geldt,
geheel overbodig, het beeld zou trouwens
te onduidelijk worden, evenals de
photographie van een vertrek maar heel gebrekkig
tint en vorm uitdrukt van de gravures die
eraan den wand hangen.
En weet men dat De Vries over erfelijk
heid en mutatie handelt, Hubrecht en (irijns
over bloed, Du Bois over electrische
bliks.emtreinen, Euklaar over collodiale oplossingen.
Stortenbeker ovtr kristallen, Haga over
interferentie-verschijnselen bij het licht, Le
Koy over zien- en gezichtsbedrog en dat
eindelijk De Vries een geheele reeks van
lezingen houdt over hoogst interessante
IMIIIIIHIIIIIIIII
IIIIIMItllHlltllllUIIHIIIII»
Zijn stem werd krachtiger en de ernstige
oogeu spraken mte:
..liet rekenen laten wij over aan de win
keliers en de burger]uidjes. Ik heb ook niet
lang geaarzeld, en niet waar, moeder ?" hij
; legde den arm om de schouders der oude
vrouw, die erbij zat, alsof de heele zaak haar
niet aanging ..niet waar, moeder, wij
hebben er geen berouw van gehad',' De
kunstenaar moet een vrouw hebben, die hem
j begrijpt. Hij mout weten aan wie.ii hij zich
kan oprichten, als de twijfel komt, di ? nie
mand wordt bespaard.
Al onze dochters zijn goddank zijn ge
lukkig getrouwd, en zijn dappere hd'psters
voor hun mannen geworden. Gij neemt de
laatste, en uw zinspreuk zij het oude op
schrift van de schildersdoos: Ik zal er
komen, komen zal ik er!"
De winterdag verdween. Een laatste, koud
zonneschijntje vloog over het meisje heen en
maakte haar voor een oogenblik mooi. Er
zweefde iets als van geluk in de kamer.
,,Ku nu, niet waar geen omsUig. geen
fotmalitciten. Gij blijft hier theediinken. (ie
hebt, mijn dochter zeker nog wel wat te zeg
gen. Ik moet mijn potje bier gaan drinken.
en dat is een heel eind uit de buurt, (ie weet
het. bier moet in een bierhuis gedronken
'
worden.
De oude vrouw gaat het door het h.-ofd.
dat hij die woorden over het bier hu ei;:
dergelijke gelegenheid nog eens heel';
>rebruikt. maar du jonge man is in <_"ce-;drif't
geraakt. Een heerlijke oude man is dat.
prachtig!
Kn hij drukt de hand van het mei-ie:
..Wat ben ik gelukkig!"