De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 1 januari pagina 3

1 januari 1905 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1436' DE AMSTERDAMMER WEEK BLAD VOO R NEDERLAND. perkt en beperkend tot het artistiek-literaire ia lyriek en kritiek, is daarin groot, onover troffen, Vermeylen rneer algemeen, meer alomvattend, grijpt wijder, maar is daarom minder fel, slaat minder zeker. Moet er een vergelijking worden getroffen iets waarvan ik niet zoo zeker ben ??dan lijkt mij Ver meylen meer een Vlaainsche Verwey met dit verschil, dat de Hollander een opteller is van achterstalligheden met zware zwier van studie saamgegaard, terwijl Vermeylen inde toekomst ziet. En dit is wel een zeer kenmerkend onder scheid, echte ziening, gave uit je zelf geboren, en de prat-gaande belezenheid, die je kunt aanleeren. Hoe kwam toch Verwey anders er aan dan door 't wikkend verstand, toen hij onlangs als solNine liet drukken, dat het type van de hedendaagsche roman bestaat uit onlust ? Terwijl Verwey dit schreef was het type, zieniug, sentiment of hoe je die klassiflkatie noemen wilt, allang aan 't veranderen. Maar hoe zou Verwey dat ook kunnen weten, hij die alles maar naarstig vergaart; immers tussehen het embryo van 'n roman, de sfeer, de toe stand, die er aanleiding toe geeft en 't schrij ven, drukken, verschijnen, verloopen heel wat maanden, ? en dat de tijdsinwerking zich laat ontgelden, nu daarvan kunnen spreken, z§, die door ziekte en omstandigheden hun opgezet werk moesten laten rusten. Verwey had verstandiger gedaan met zijn aforisme ia den verleden tijd te spreken. Dat Vermeylen's opstellen dit euvel niet hebben, merkt, men 't best, als we bedenken dat de meeste opstellen dateeren van 'n tien jaar terug, terwijl ze volkomen lijken of ze gisteren pas zijn geschreven, behoudens enkele anachronismen. Wel jammer is het, dat de schrijver in een woord-vooraf meende zelf ervoor te moeten waarschuwen. Deze stukken, zegt bij, blijven hier naar tijdsorde geschikt ; ze zijn het beeld van een jeugdin-wording. Geen enkel idee wij/.igde ik, al spreekt het vanzelf, dat menige opvatting van negen of tien tien jaar geleden met mijn tegenwoordige zienswijze niet meer strookt". Dit noem ik klare wijn troebel maken. Dus, wij lezers, moeten we nu maar aannemen wat do schrijver zelf niet meer voor vol erke:-:t. De toegevoegde verklaring, dat vroe gere opstellen later geschrijf beter laten be grijpen, en dat hij zich meer hecht aan den toon, dan aan de onfeilbaarheid der gedachte, veranderen het feit zelf maar weinig. Immers, de lezers van 11)04 vragen er niet naar hoe Vermeylen eventueel in 1S93 dacht en over woog, maar wel hoe hij thans denkt; en voor de enkele historici stonden de oude jaargangen van Van nu en Straks ten dienste. Men 'kan zich indenken, dat een schrijver zijn opstellen, vooral als hem zelf dèu toon er van charmeert, niet gaarne gaat omwerken, maar ook dan nog, had hij althans enkele nooten moeten plaatsen. Nu vervolgt ons een twijfel elke bladzijde -door. Toch geloof ik dat Vermeylen de veront schuldiging neer schreef pour acquit de contcience, en wat nu oppervlakkig-gezien een fout lijkt, bewijst de innerlijke waarde. Be houdens cijfers en datums, die achterlijk blijken, staan de ideeën en stellingen nog in 't licht van heden. Lees b.v. maar eens't artikel over De knnst der vrije Gemeenschap, over Starkadd, of over de Dichtkunst der Kenaissance. Maar lees vooral de Kritiek der Vlaamsche Beweging." .Zelden, of 't moet geweest zijn door prof. Mac Leod, werd zoo raak-klaar, zoo zuiver en zoo diep de waarde der eigentaal als middel van ontwikkeling uiteengezet, en veel wat hier geschreven staat voor de Vlamingen kan ook door ons bewoners van een klein land ter harte worden genomen, als zijnde van algemeene waarde. Zoo b.v. dit: De Vlaamsche Beweging wil het Vlaamsche volk in staat stellen, zich volkomen te ont wikkelen en al zijn mogelijkheden te verwezelijken. Een der gewichtigste vereigchten is zeker de ontwikkeling door eigen taal, beeld van zijn eigen aard. Vandaar het groot gewicht der taal vraag. Doch 't gebruik van.'t Vlaamsen is een middel en geen doel; de oplossing der t aal vraag is niet het einde der Ylaanisehe Beweging. Om alles uit te voeren wat aan verborgen kracht in hem zit, heeft de Vla ming nog heel wat anders noodig. Om nu fllechts op het stoüelijk gebied te blijven; wat kan hij, zoolang hij zich, om anderen lijk te maken. twaa.f uur daags moet afsloven om mechanisch werk in een verpeste lucht, zoolang hij armoe lijdt, met al wat dat woord aan ziekte en zedelijk verval in 'zich sluit'.' Wie durft er van natuurlijken opgroei en volledige ontwikkeling praten, als duizenden vrouwen zich op straat moeten verkoopen, of om een korst brood niet haar bloedlooze kroost in een fabriek verleppen'ik Als de stompzinnigen niet een beetje meer mensch" moesten worden, zooals 't volk zegt, dan zon de kruistocht om 't In Vlaanderen Ylaamsch" van weinig belang zijn." Of, wie acht de HET AANZOEK. Scltets, naar het Duitsclt, van WII.LY SCIIAEFER. Toen zij om kwart voor tweeën, nog in haar morgenjapon en met slordig opgemaakt haar, de soep op tafel zette, zeide zij op noncbalanten toon: Hij komt om drie uur hierom u te spreken." Deze mededteling scheen op vader en moeder niet den minsten indruk te maken, er werd niet op geantwoord. Zonder iets te zeggen werd de soep opgelepeld, onverschillig werd het niet onverschilligheid toebereide vleesch verorberd, en toen trok vader zich terug in zijn atelier". Vaders atelier is aen klein hokje met altijd gesloten gordijnen voor het venster. Een karikatuur van een Perzisch tapijt, vervaardigd uit de aller goedkoopste grondzuilen, op den zoogenaamden divan; een paar van ouder dom wankelende stoelen; een stuk of wat boeken, waarvan n sinds lange tijd met groote hardnekkigheid hetzelfde plaatsje blijft innemen op het tafeltje naast dun divan; aan de muren landschapstudies zonder lijsten, en over alles heen koud geworden tabaks rook dat is het vertrek-, waaiin vader zich met zijn korte pijp neerzet om een welverdiende rust te genieten. Kn het duurde niet lang, of de jonge schilder zat tegenover hem : Professor, ik heb uw dochter lief!" Hij keek den jongen man lang aan; Weet ge. dat zij geen geld heeft ?" taak volbracht, wanneer eindelijk de Vla mingen in 't Vlaarnseh beheerscht, bestolen en eventueel zoo wat afgepoft worden. De Vlaamsche Beweging mag niet slechts zijn een taaibeweging, maar een maatschappelijk streven in den broedsten zin van 't woord .... De geesten omwoelen in alle standen van een volk, buiten alle politiek om, het geweten wakker schudden, leeren hoe ieder zelf moet terugwerken op al wat zijn groei belemmert en nemen wat hem noodig is de menschen overtuigen en ze dan a's zelfstandige) wezens laten handelen: dat is de e enige propaganda, die een zedelijke waarde bezit." Een zeer kranig opstel in dezen handel is de bespreking van Maeterlinck's La Sagesse et la Destinée. Bij ons i u 't goede Nederland, waar men de krachten van eigen volk zoo traag erkent, zoo echt nnchter-klein betuttelt en bevit en waar uitslaande bewondering een zeldzaam heid is, bij ons in dat zelfde Nederland brandt men zoo willig wierook bij heele vaten tegelijk, als het maar van buiten komt, wat moet worden beiauwerd. Een buitenlandsch auteur behoeft maar n boek te hebben ge schreven dat eenigszins pakt, of dadelijk wordi-n al z'n werken, die voor de handen komen, door de uitgevers aangeteekeud, om met reklauie te worden uitgegeven. Moeilijk zal eenig land zijn aan te wijzen, waar zoo'u rommelzoo op de markt wordt gebracht voor volle waar. De kritiek, en vooral de halve en k wart- kritiek, heel vlug in 't prijzen van zoogenaamde wereld werken, zwijgt, speelt stommetje, als van diezelfde, zoo ge loofde schrijver minderwaardig werk ver schijnt, en onze uitgevers, de enkele goede er buiten gelaten, zijn spekulanten, al matigen ze zich nog zooveel air van belezenheid aan. Hoeveel aanprijzingen ik destijds niet onder d'oogen kreeg over La Sagesse et la Destinée is niet te tellen, tot ik onlangs besloot het boek eens te lezen, en o wee, daar kwam mijn ontnuchtering, tt!n spijt van de prachtige aanbeveling van Dr. J. D. Bierens de Haan. Eerlijk gezegd, het boekje is moeielijk uit te lezen, 't Lijkt me etn soort van woordcnwel, heel zalvend, heel glijerig, heel voedzaam moge lijk, maar onverteerbaar, 't Ligt natuurlijk aan je zelf, denk je eerst, aan je geestes toestand van 't oogenblik, aan onvoldoende evenwicht of zooal meer. Maar nu komt me dezen bun lel onder handen van Vermeyleii en ik zie dat 't hem even zóó verging. Een heerlijk boek!, zegt hij, voelt men bij 't lezen der eerste tien of twintig bladzijden. Maeterlinck is aan 't veranderen, van uit de beschouwing komt hij tot de daad ; hij zet zijn wijsheid om in praktisch leven; ja, er is wellicht iets mannelijkers hier dan in vorig werk. En dan die taal!... De wonderbare lucht van het Trésor des Ilumbles is nog in u. Er komt nog een weer schijn om haar zieleklaarheid, haar geheim zinnig mud morgenlicht tiHschen de zinnen van dit boek glijden. Op voorhand zij t ge tot bewondering geneigd, liet ontledend ver stand, dat zich hier voor diepere bronnen weet, houdt zich stil. En gij laat u gaan . . . Gij laat u gaan en wiegen op de zuivere wel der taal. Geen schokje komt u storen, zóó zacht is de rijzing, die u meevoert. En gij denkt allén nog volgens het rustig gedein dier gedachten. Dat duurt langer bij den een dan bij den ander. Maar weldra onder vindt ge, dat uw aandacht in vreemden slui mer gewiegd is. Lie gestadige ernstige mild heid vermoeit toch een weinig. . . . Ge zijt misschien niet goed gestemd, ge legt voorloopig uw boek aan kant Zonderling, hoe spoedig men zich van dat heerlijk boek ver zadigd voelt en de indruk vervlogen raakt, als men weer naar buiten leeft. Er zijn werken, die uw ik" zoo venreerderen, dat ze overal met u meegaan, door smart en vreugd; maar dit niet. Mm begint te vermoeden, dat er in dat werk iets ontbreekt. Men vat weer het boek aan. met wat scherper aandacht, men wil er achter komen: Is het wel wat het nrlicen? Neen: het is niet wat het scAmi. O, dat ntonige, zoetsappige geredeneer over wijs heid en goedheid en gelatenheid en tevre den geluk, zonder n kreet, n kreet uit de ziel. Wijze woorden zijn er genoeg in dit boek, maar daargelaten, dat zo schipperen, wat baat. ons dat, als geen warme onderstrooming die bezielt." Vermeylen gaat dan die wijze woorden eens nader bekijken, en zijn eindsom is, dat dit boek de gemakkelijke levensbeschouwing inhoudt van den rijken bourgeois", die geen reden tot klagen heeft en vooral niet wil opgepoid worden uit die tevredenheid. Het optimisme van Maeterlinck verkleint, ver zwakt, is een verarming van het innerlijk leven, en wat erger is, spreekt zichzelf overal tegen Heel de wereld loeit in opstand, heel de wereld staat in brand. . . en Maeterlinck nMIIICIIIIIIHIMIII ....... III IIIIIIIIIIIIIIHIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIU Daarnaar vraag ik niet. Ik heb haar lief." Ijest ! Hebt ge er eenig idee van, wat het zeggen wil. een gezin te onderhouden?" Ik ben jong en kan werken!" Ja, precies xoo heb ik. vroeger ook gedacht! (jij hebt ook niets is hut wel V Neen. Mijn vader was rijksambtenaar, en was hooggeplaatst. Ilij stierf vroeg, maar door het pensioen was mijn moeder in staat, ons een goede opvoeding te geven. Na haar dood bleek het zelfs, dat zij nog een klein kapitaaltje had opgespaard'. .Mijn aandeel daarin heb ik aan iiiijn zuster afgestaan. Zij heeft een goed huwelijk gedaan." Wat ge voor uw zilver hebt gedaan is mensehelijk schoon, maar niet verstandig." Maar. Professor," en do jonge man glimlachte dat zegt gij, de verdtduer van alle idealen?" De oude man leunde achterover in zijn stoel en zeide: ..Luister eens. \Vat ik u nu ga vertellen, zai misschien vreemd klinken uit den mond van een vader, die. zijn dochter uithuwelijken kan maar niet wil. Neen ! Ik ir'il haar n'nt aan u guveii !" Hij maakt een rnstig-kalmeerende hand beweging, toen de jonge man wilde opsprin gen, een beweging die ongeveer wilde zeggen: houd je toch bedamd, \\indje niet op. kleine domme jongen. ..Luister nu eens kalm naar mij. Nu dan, ik was ongeveer zoo iemand als gij zegt. Ik zag een jong meisje, ik hoorde haar een liedje /ingeii. Ik zan haar nog een» op een feestavond in dun zomer onder de oude boomen. Ue muziek speeide de -erun-adu van Haydn. ge weet wel: ta lititi la, ta lititi ta ! Zij droes.' een eenvoud:^ rose japonnetje met lange lichtgroene linten. Dat wandelt daar zoetsappig door met zijn uitnoodiging tot den glimlach en spreekt zal vende woorden van verzoening en geduld, maar zijn levensleer houdt steeds een ach terdeur open, als de niet glimlachende wer kelijkheid op eens aankomt. Uit de regels, die ik hier overschreef, is gelijk te zien, daf deze Vlaming uitmuntend het Nederlandsch verstaat, dat zijn toon vol en gedragen, ook pit en kleur heeft, dat het warme gevoel, het verstandelijk denken overstraalt, maar niet benevelt, dat de kritische geest diep ingraaft en tevens zuiver ontkleedt. Van Vermeylen is, dunkt me, nog wel wat te wachten; maar dan liefst, zonder veront schuldigden over jeugd-werk, het manlijk-. forsche werk ineens met breede omvatting gegeven, en eveneens zonder zelf achter deurtjes open te houden. G. VAN HULZEN. Mr. C. PyxACKEii HORDI.IK. Willelmi capellant in lin'ilci'ode, pusten monachi et procurat')ri,i Eg mondmx's Chronicon. (Amsterdam. .Tohannes Muller l'JU-J J. XLIV en 299 blz. Werken van het Hist. Genootschap, gevestigd te Utrecht. Dat mr. C. Pynacker.'Hordijk een voortref felijk hoogleeraar in de rechten (te Amster dam en Utrecht), een knap en werkzaam minister van Justitie, een flinke commissaris der Koningin in Drenthe, een kranig gouver neur-generaal van Ned.-Indiëgeweest is, en na deze schitterende loopbaan nog volstrekt geen afscheid ? an het openbare leven genomen heeft, maar zich op menig gebied zeer ver dienstelijk blijft maken, kan van genoegzame bekendheid worden geacht. Minder bekend is het uit den aard dt r zaak dat deze veelzijdige staatsman en geleerde ook behoort tot de uitstekendste beoefenaars onzer oudere vaderlandsche geschiedenis. Bij wijze van verpoozing schijnt hij zich liefst te verdiepen in ernstige historische studie, en de rijpe vruchten hiervan zien nu en dan helaas te zeldzaam het licht. Zoo verscheen onlangs van zijne hand de publicatie van bovengenoemde geschiedbruii. De kroniek van Wiliem procurator (leiberoemde abdij van Egmond, rnaj; gerekend worden onder de voornaamste kronieken onzer middelecuwsche gu-ehiedenis, ten mini-te ais we haar beschouwen in noodzakelijk ver band met de Ammlfg E</mmn1ani en het daaruit voort gekomen (Vowi/r w AV///;om/(f w/w, waarvan ze een aanvulling en voortzetting is. liet tijdsverloop, dat zij behandelt, is tamelijk kort: 1200 tot 1332; doch uiterst belangrijk: het omvat de bloeiperiode van het graafschap Holland en Zee'and en eindigt niet de schit terende figuur van graat \Vilk m II I, schoon vader van den uitschen keizer en den Engelschen koning. In weerwil van hare belangrijkheid was aan deze kroniek nog geen voldoende recht gedaan. Tot voor 25 jaren werd zij in het. buitenland ternauwernood opgemerkt, en eerst in 187'J kwam door Miiller's werk over den strijd van Lodewijk den Bever met de roomsche curie aan deze verwaarloozing een einde. In ons land heeft ni"n zich lang tevreden gesteld met de uitgave in Antonim Matthaeus' Annh'ctd (1701) en 173S). die aan nauwkeu righeid veel, aan tekstcritiek alles te wenschen o erlaiit. Daarom meende mr. Pynacker Hordijk volkomen terecht een niet onnut werk te verrichten door de zorg voor een nieuwe uitgave op (zich) te nemen." Geen oogenblik aarzel ik te verklaren, dat hij daarmede zelfs een zeer nuttig werk heeft verricht. Nuttig onder tweevoudig opzicht. Vooreerst om het geval-zelf. Wij bezitten nu een alleszins vertrouwbaren tekst der kroniek van Wilhelmus Procurator, met de meeste kunde en zo r i ontleend aan het euige thans bekende handschrift, dat zich bevindt in de bibliotheek der stad Hamburg. Deze publicatie werd voorzien van een meesterlijke Inleiding, waarin de uitgever uit den schat zijner de oudere Middeleeuwen met gemak beheerschende eruditie tid van interessante mededeelingen doet over de geschiedenis er. eigenaardigheden van hit handschrift; over den inhoud en de geschiedkundige waarde van onze kroniek, die naar de twee verschil lende gedeelten (!2o(j tot l 321, blz. l lol en 1IS22 tot l oö2,.blz. 102?2l>8) wél moet worden onderscheiden; over de persoonlijkheid des schrijvers en het door hem gebezigde Latijn; eindelijk over de technische inrich'ting van deze nieuwe uitgave. Dit alles gaat boven mijn lof.waar het ienuuii.'s werk geldt, dien meer bevoegden dan ik beschouwen als den besten kenner \an oiue oudere Middeleeuwen. Slechts enkele vlekjes zou ik dmvtn aanstippen. Om het gewicht der kronii k voor du kennis van de politieke gebeurtenissen aan te toonen, gaf den doorslag. Ik trouwde met haar!" Hij vertelde dat heel rustig, ais in herin nering, zonder omhaal, zonder gebaren. Wij trouwden. Ik was jong, niet veeleisehend en bekwaam. .Met het tweede kind kwam de armoede het huis binnen. !)e armoed ! Ik werkte. Ik keek rechts noch links. De meeningen over onze kunst veranderden, eens, tweemaal. Ik werkte, werkte. De dagen gin_'un vu irbij, maar de golf, waarop ik wachtte, de golf, die mij zou onheilen, -ging over mij heen. l'it!" Du verteller zag in het schemerige licht de gestalte van den jongen schilder slechts vaag en onduidelijk tegenover zich en de oogun ver\\ ondurd un vragend op zich gericht. Iemand, die geid genoeg heeft om van te leven, ach, die kan zich van zoo iets geen voorstelling maken. Altijd zorgen, altijd, altijd ! En al dat leelijke. dat grof leelijke van het dagulijksch leven !" En toen, als niet ingehouden woede : O. ja: Wij! Wij, die ons verbeelden du : cultuur" te helpen maken ! Wij halen den neus o;> voor den braven burgerman, die eerst rekent, voordat hij zijn dochter weg geeft, die eerst vraagt : ja maar. kan dat wel, zou dat wel gaan? Wij gebruiken groote woorden en storten ons zelf in du ellende. I'.n niet ons zelf alleen! Dat zou nog het 'Tg-tu niet zijn. Maar ook hen. die naa-'t on- !e\en. un die na on< komen! - ?Zij kon niets. A!!e< half \\erk. Met het derde kind kwam de haat! Dat was waar.-ehijnlijk geen nuance van ons die i_raat waar schijnlijk altijd samen met de armoede. Wij haatten elkaar. Wij worden oud ..?un ik - ? nu ja, niet bepaald ..c., iu^a i'rampton" de onvei>ehiili'_'lieid kv.a;:i alleen maar in verwijst mr. P. H. (Inleiding blz. XXVI) naar in onzen tijd aan 't licht gebrachte nieuwe bronnen, die somtijds op verrassende wijze meer in bijzonderheden bevestigden, wat door den Egraondscheii auteur in enkele woorden was medegedeeld. En hij wijst dan bepaaldelijk op de verhouding tussehen graaf Willem III en paus Johannes XXII, waarover uit de Vaticaansche regesten eenig licht was opgegaan. Zou het hier evenwel niet de voor keur hebben verdiend, een publicatie in ons eigen land als het Hulltirium Tmjectinse te citeeren? Behalve pin redenen van gezond protectionisme, ook irog hierom, dat de meeste der in aanmerking komende documenten bij den buitenlander (Sigmund Riezler) slechts in extract worden meegedeeld, die het Bullarlum alle in extenso geeft. Dan moet ik opmerken, dat men om tot priester gewijd te worden, 24 jaar oud zijn moet, en niet 25, zooals blz. XXXIII wordt gezegd. Maar vooral, dat i i mij bezwaarlijk kan vereenigen met de hypereritische moeite, die mr. P. II. zich niet heeft gespaard, door zoo nauwgezet alle tekstafwijkiriien der uitgave van Matthams ? niet minder dan 8Göstuk voor stuk te vermelden. Wat hij daarmee oeoogde, had de geleerde bewerker in. i. ook wel met eenige gpecimina kunnen bereiken. Nu schijnt hij eenigszins wel1 ebt door gestadigen omgang met den Egmondschen monnik op zijn beurt tot... monniken .verk te zijn verlei 1. Maar deze bescheiden opmerkingen doen natuurlijkerwijze niets hoegenaamd af aan mijn hooge waardeering van dezen strengwetensehappelijken arbeid, die tenzij be houdens het zooeven aangeduide teveel als uitgave eener middeleeuwsche geschiedbron voor model zou kunnen dienrn. En hiermede kom ik op de andere reden, waarom ik straks zei, dat mr. P. H. met deze publicatie een zeer nuttig werk verricht heeft. Namelijk om het alleszins navolgenswaardig voorbeeld, dat hij zoodoende heeft gegeven, niet slechts wat betreft de zorgvolle voorbereiding en onberispelijke inrich ting zijner publicatie, maar vooral ook, omdat hij in zijn positie, met zijn veelom vattende en gewichtige bezigheden, nog tijd en lust genoeg wist over te houden voor een uitteraard droog en provaïsch werk als dit. Zoo dikwijls wordt door heel- of halfoniugewijdeu met een zekere minachting op deigelijken arbeid ueergezien. Het feit, dat een eminent man als mr. P. II. dien zelfden arbeid geens/.ins beneden zich acht, doch er gaarne zijn beste krachten, zijn liefste uren aan besteedt, zal deze betweters misschien wel een toontje lager doen spreben. Doch ook indien niet, dan blijft dit heugelijk voorbeeld toch voor de kalme, rustige werkers een bemoediging en troost, die aan de vaderlandsche geschiedvorsching slechts tot heil verstrekken kan. K o m e, löDee. '04. Dr. G. BUOM. Xe<liThm<L*<-}if JMlftrir, j'JOl?1903, door W. G. VAN Noviii'Ys. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, l'.H)4. En dat moet alles gelezen worden." Ja, die verzuchting men vindt ze op de eerste bladzij van Van Nouhuys' boek ??zal deze recensent menigmaal geuit hebhen, als hij 's morgen» voor zijn volgeladen tafel te bespreken werken kwam staan. En begrijpel'k is liet, dat hij er dan dikwels aan toe voegt : het zijn werkt']..k soms boze dagen." Maar hoe ondoorworstelbaar die letterberg van ons lang niet altijd lui en lekker liter.ituurland Van Nouhuys ook soms mag toegeschenen hebben zijn kritieken ver tonen nooit de sporen van de ontstemming of verslapping, die onder 't werken een recensent wel te besluipen plegen. Neemt welk hoofdstuk ge wilt, uit deze nieuwe bundel, 't is nf, gaaf, rustig bewerkt, ernstig doordacht. De zo uienselike lust om zich eens te latjn gaan, zich wat vrolik te maken ten koste van een auteur, eens 'n paradoks te slaan hoe kriebelt 't soms 'n boekbespreker! Van Nouhuys laat er zich nooit door vatten, ledere nieuwe kritiek bouwt hij weer op met hetzelfde bedwang over z'n hartstocht, hetzelfde te rade gaan met z'n artistiek geweten. Wie wijst mij n onbillikheid, n spoor van dogmatiek of partijgeest in zijn AVt/fT^/m/.s'<7(t.' Ije/U'ti'it*? Ziet de leeuw en het lam, ziet Quérido en Borel, Kloos en Teirlinek, vreedzaam verenigd grazen in deze belletristiese weide! Wel moet het inspanning kosten, telkens opnieuw met zooveel zelfbeheersing aan de slag te gaan. En daarbij neemt hij maat regelen om de lezer integendeel 't werk te verlichten; zie ik immers goed, dan zijn bij het bundelen de besprekingen van minder l belangrijke literaire verschijnselen ter zijde gelegd. Zo is deze Xt'<li'rliüitl*clic ISi'lletr'n' een uitgekochte verzameling geworden, die niet eenvoudig uit opstellen bestaat, wulse HiitiiiiinmiiniMiiilii iiimmiimiiiHHimimiiMiiiiiMti de plaats van den haat. Ja, ik werd zelf kalm, toen er niets meer i u mij over was, dat in geustdiift kon raken." In de oogen van den jongen man veran derde de verbazing in schrik. En met dat leven achter mij zou ik u het kind van dat leven in de armen gooien? Neen, neen! Ik wil niet medeplichtig zijn aan nieuwe ellende. Kn ga nu maar weg.' (iij zut waarschijnlijk wel niet over de ..alles overwinnende liefde" willen praten. Ga maar weg. ga maar gauw weg ..." Toen stond de jonge man onhoorbaar op. Hij nam zijn hoed op, greep stil, vreemd stil. de hand van den ouden man en ku4e [ die. Ilij gleed op du deur toe ... en plotseling voelde de pmfess H' zich bij den schouder schudden. Hij sprong op en opi nde de. oog., n. Is hij weg '.'" ..Weg? Ilij is juist gekomen", zeide zijn vrouw. ..'t Is drie uur. Kom maar gauw binnen.'' ..Wat? --- heb ik dan zoo vast geslapen?'' Zeker wel. Maar kom dan toch!" ..Jk kan toch ook volstrekt niet meer tegen schapenvleesch .' Wat een gekke dingen kan : een mensch toch droomen ! . . ." Kn oogenblik stond hij in gepeins ver zonken, toen trok hij gelaten zijn oud liuweelen buis aan. ! Ken binnen zat de blonde jonge man. j ..Professor, ik hoef zeker niet veel te i zeggen!" De mooie oude man reikte hem beide handen. Ik \\cet alles!" zeide hij eenvoudig. ..(iij kent mijn omstandigheden..." ..Ik weet, dat ge uit een respeclable fa milie zijt! Ik weet dat ge bekwaam zijt. Dat j is mij voldoende." wel de kosten van een verenigde herdruk waard waren, zonder meer, maar die een merkwaardige bijdrage is geworden voor de kennis onzer letterkunde tussen 1901 en 1903. Van Xouhuyg' boek is een literatuur geschiedenis. Hoe zuiver deze kritikus ziet, hoe scherp hij opmerkt en hoe zelfstandig zijn oordeel is, wil ik met een enkele aanhaling op de voorgrond brengen. Elt. 23S): Mr. J. N. van Hall heeft in de Januiri-Gïd» geschreven over Gerrit van Lowe als het s'achtoifer van een leven van zinnelijkheid," maar ik betwijfel of het de bedoeling van den auteur geweest is hem als zoodanig te geven."" Laat ik er bijvoegen, die heel wat andere besprekers in dezelfde dwaasheid zijn ver vallen, en dat Van Nouhuys de enige is ge weest, die de figuur van Geriit begrepen heeft. Het is immers te mal om los te laten lopen! Gerrit een slachtoffer van zinnelikheid! Maar heeft de heer Van Hall de titel van het boek dan niet doorzien, niet gevat waarom het Zitlmschemering heet? 't Is de schemering van een over de ziel opgaande, niet ondergaande zon, en in het dan over zijn ziel schijnende dageraadabegin ziet Gerrit het dode, lege van zijn kleine ziel. Aan de wetenschap dat er mér en bjter had kunnen zijn, sterft hij. Hem voor te stellen als een aan de gevolgen van een ongeregeld leven ondergaand man, zou in z'n banaliteit ge heel niet gepast hebben in de opzet van Couperus' cyclus, 'n misbakken steen zijn geweest in de artistieke bouw, en geen lite rair raison hebbeu gehad. Ziehier n voorbeeld. Er zijn er honderd te vinden. Wat ik in dit blad van Van Nouhuys' vorige bundel zei, wil me ook nu uit de pen: het is een genot en een lering geweest deze kiitieken te herlezen. Den Ifaa'j. J. TKKSTEKG. Maatschappij Diligcnlia. Voordrachten beschreven door P. A. HAAXMAN' Jr. 32e Serie, l'J03/l'J04. 'sGravenbage, W. P. van Stockuin & Zoon. De bekei de secretaris van de Maatschappij Diligentia te 's Gravenhage, d; heer I' A. Haaxmau Jr., heeft een boek het licht doen zien, dat buitengewoon rijk aan inhoud is, ofschoon het niet veel meer dan 1:10 blad zijden binnen zijn eenvoudigen omslag bevat. Het is een boek dat geenerlei aanspraak maakt op vorm van opzet of uitvoeriiu', maar dat zich in hoofdzaak aanbeveelt door de namen der geleerden, wier geest en uitge breide kennis er kort, zakelijk en belang wekkend op elke bladzijde uit spreekt. Het boek begint met Hugo de Vries en eindigt met hem; tussclieii deze eindtermen zijn eïntercaleerd drie professoren: Hubiecht, Du Bois Haga, almede vier doctoren: Grijns, Enklaar, Stortenbeker en Le lioy zij allen hebben zich in de vergaderingen van Diligentia laten hooreu in het seizoen 11)03/1004, maar Hugo de Vries minstens zoovele malen als de anderen te zamen. En de heer Haaxman heeft zich op verdienste lijke wijze moeite gegeven van die voor drachten aanteekeningen te maken en de hoofdzaken in een verkorten maar prettig leesbaren vorm aan een grooter publiek. dan in Diligentia kan geborgen worden, mede te deelen. Er is uit dit bjpek veel te leeren, namelijk voor hen die geen leekeri zijn op gebied der natuur- en vooral biologische wetenschap. Waar mannen als de genoemden aan liet woord zijn, is men zeker te worden opge voerd tot het peil waarop de wetenschap tij lens hunne mededeelingen staat, men ver neemt van hen de nieuwste feiten, de ziens wijzen van het oogenblik, de vraagstukken die het meest aan de orde zijn. Maar boven dien leert men op welke wijze onze voor mannen de materie rangschikken en gebruiken om een publiek van uitteraard heterogeen bevattingsvermogen te boeien en te leeren. Uit dat oogpunt beschouwd is de arbeid van den heer Ilaaxman een nuttige en, naar ik hoop dat zal blijken, een dankbare. Over den inhoud in bijzonderheden te spreken, lijkt mij in een geval als dit, waar het een refereeren in de tweede macht geldt, geheel overbodig, het beeld zou trouwens te onduidelijk worden, evenals de photographie van een vertrek maar heel gebrekkig tint en vorm uitdrukt van de gravures die eraan den wand hangen. En weet men dat De Vries over erfelijk heid en mutatie handelt, Hubrecht en (irijns over bloed, Du Bois over electrische bliks.emtreinen, Euklaar over collodiale oplossingen. Stortenbeker ovtr kristallen, Haga over interferentie-verschijnselen bij het licht, Le Koy over zien- en gezichtsbedrog en dat eindelijk De Vries een geheele reeks van lezingen houdt over hoogst interessante IMIIIIIHIIIIIIIII IIIIIMItllHlltllllUIIHIIIII» Zijn stem werd krachtiger en de ernstige oogeu spraken mte: ..liet rekenen laten wij over aan de win keliers en de burger]uidjes. Ik heb ook niet lang geaarzeld, en niet waar, moeder ?" hij ; legde den arm om de schouders der oude vrouw, die erbij zat, alsof de heele zaak haar niet aanging ..niet waar, moeder, wij hebben er geen berouw van gehad',' De kunstenaar moet een vrouw hebben, die hem j begrijpt. Hij mout weten aan wie.ii hij zich kan oprichten, als de twijfel komt, di ? nie mand wordt bespaard. Al onze dochters zijn goddank zijn ge lukkig getrouwd, en zijn dappere hd'psters voor hun mannen geworden. Gij neemt de laatste, en uw zinspreuk zij het oude op schrift van de schildersdoos: Ik zal er komen, komen zal ik er!" De winterdag verdween. Een laatste, koud zonneschijntje vloog over het meisje heen en maakte haar voor een oogenblik mooi. Er zweefde iets als van geluk in de kamer. ,,Ku nu, niet waar geen omsUig. geen fotmalitciten. Gij blijft hier theediinken. (ie hebt, mijn dochter zeker nog wel wat te zeg gen. Ik moet mijn potje bier gaan drinken. en dat is een heel eind uit de buurt, (ie weet het. bier moet in een bierhuis gedronken ' worden. De oude vrouw gaat het door het h.-ofd. dat hij die woorden over het bier hu ei;: dergelijke gelegenheid nog eens heel'; >rebruikt. maar du jonge man is in <_"ce-;drif't geraakt. Een heerlijke oude man is dat. prachtig! Kn hij drukt de hand van het mei-ie: ..Wat ben ik gelukkig!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl