De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 1 januari pagina 7

1 januari 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1436 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ijle Verzen van Jan Lnijtei. BIJEENGEBRACHT EN INGELEID door DR. C. B. HYLKEMA. Te Zaandam bij C. Huig. De uitgave van deze bloemlezing staat in verband met dr. Hylkema's dissertatie 'k Ontsluit mjjn venster voor uw licht Om met een vrolijk aangezicht U minnelijk in te halen. Gij wacht niet als ik open doe, Maar dringd ten eersten mild'lijk toe: Ja eer ik kom te ontsluiten En noch in 't nare duister zij, Zo staet en wacht gij al na mij, Voor toegelooke ruiten. Zoo ook de Meester die u riep, En tot een Licht der wereld schiep Die groote Zon der Zonnen; slotte hebben zij alleen te maken met den goeden God, die hun het Een is en het Al. Alle vromen zijn in meerdere of mindere mate vrijveesten tegenover de officieele kerken. Maar Jan Luijken zou ook een pantheïst zijn geweest. Men heeft het van meer mystieken beweerd. Van tijd tot tijd heeft hij zeer zeker dingen gezegd die, op zijn zachtst uit gedrukt, zeer verdacht klanken, en toch, dat de geloovigen niettemin zijn verzen (Fig. 1). Morgenstond, over de Reformateurs" en met zijn artikel in de Gids over De Nieuwlichter" Jan Luijken. De werken van dezen dichter, ook door zijn etsen beroemd, staan in de kast bij een zeer groot geta) oud-Hollandsche families. Voor nog geen 100 jaren | lagen ze op tafel, en werden in handen genomen door jong en oud, eerst om de plaatjes en dan om de verzen. (Fig. 4). De Karos. Goudslacycr. Onderïvlies, Sit Verlies. Schijnd met een glans van eeuwig goed Voor 't venster van het toe gemoed, Met opdoen was 't gewonnen. Stofwormpje onder 't dak van stroo, In 't leeme huis hoe zijt gij zo ? Het ia een Heer der Heeren Die voor uw arme hutje staat, En uwe kleinheid niet versmaad, Om zich tot u te keeren. Laat in, laat in de waarde Gast, Opdat uw Heil voorspoedig wast, Hij komt met groote zegen, En brengt een blijde bood schap mee, Een eeuwig wel, voor eeuwig Jwee, Daar leid uw aan gelegen. Dit en dergelijke verzen maken het verklaarbaar, dat met stichting lazen, dat kan ik mij levendig voorstellen, want ondanks al zijn pantheïstische neigingen en den invloed die Spinoza op hem en andere mystieken mag hebben uitgeoefend, drukt hij zich uit in termen, die meer theolo gisch dan philosofisch klinken. Er zat destijds iets in de lucht, dat van Spinoza kwam; tal van mystieken zijn toen van Spinozisme beschuldigd. Spinoza heeft dan ook veel gezegd wat mystieken aan trok ; maar de vraag is, of Jan Luijken van Spinoza's werken ooit diepgaande studie heeft gemaakt. Wie weet hoe dun het er opzat, dat Spinozisme. Onze vaderen hebben er altijd slag van gehad, hun theologie te vermengen met wijs begeerte van Cartesius, Spinoza, Kant Cicraad,mJ'ch(jn van Goud, ^ s in sïc\\ self onwaacóich hout: Ogaauwe Mens, waar sijn. uw oogen? T>/ ViVtrels gions is /naar een Schijn, fjnwendih f al't i/era.cMinck ^ijn, Een Kunstenaar heeft ir bcdrooqen.. (Fig>. 5). De Knip. Wie, die ooit als kind Jan Luijken's boeken heeft bekeken, herinnert zich niet De Morgenstond", het vrouwtje, dat het venster opendoet van haar met wilde wijngaard bekranste huisje, om het licht in te laten van de opgaande zon (fig. 1). Ieder kende in den kring der vromen van buiten het bijbehoorend vers : t O welkom schoone Dageraad Die uit een gulde kamer gaat Met glans van held're straalen : de geloovigen Jan Luijken hebben gehouden voor hun man, meer dan twee eeu wen. Maar ziet, daar komt dr. Hylkema ons vertellen, dat de geloovigen zich heb(Fig. 2). j-,en yergist, en Jan Luijken een vrijgeest was, die op den naam van Christen niet meer aan spraak had dan Spinoza. Een vrijgeest! Nu, alle mystieken zijn vrijgeesten. Zij mogen de kerkleer be lijden, dit neemt niet weg, dat zij hebben hun eigen bevindingen. Zij spreken met den Zoeten Jezus, zij wandelen door het leven met hun God, en als daarbij dominee of pastoor of rabbi hun loopen in den weg, dan storen zij zich niet aan leer, absolutie of kerkelij ken ban ; ten of l Tegel, en toch, vooral als 't op de practijk aankwam, te blijven leven in de spheer, waarin ze oorspronkelijk te huis behoorden. "Maar waartoe gctobt over het gemoedsbest/ian van ,Ian Luijken !J Hij is minder populair geworden dan Jacob Cats, die geen vrijgeest en erg practisch was, maar heeft nagelaten aardige mystieke rijmen, die om den vromen geest en den goeden vorm, nog behagen wie er kunnen in komen". Dr. llylkema heeft er, dunkt mij, een goede keus uit gedaan. Mag ik er nog een citeeren, dun dit: Wanneer den Hemel geeft zijn zegen, Van oenen schoenen Soinerregen, So valt de gaef wel overal. Maar al wat hoog is en verheven (Fig. 3). Laat ons menschen maken. (Fig. 6). De Leiband. Daer komt het water afgedreven, En vloeyt in 't allerlaegste dal. Dat is wat schoons om mij te leeren : So vloeyt de milde geest des Heeren, In 't needrigh en ootmoedig hert; O Needrigheyt, so hoog te roemen, Wat draagt uw grondt al schoone bloemen! Och of mijn bergh een diepte werl ! Och konde ik kleyn zijn en gebogen, En God in mijne Ziel verhogen, Wat souden van die hoogten af Al lieflijk water in mij vloeyen, En doen mijn geest so lustig bloeyen Als eene schoone Rosenhof. Daar sou zich Jezus mijn beminde, So soet en vrind'lijk laten vinden. En bij de rijmen -behooren prentjes, die 't oog bekoren. Echte kunststukjes zijn het. Soms is 't een binnenhuisje met een mooi kijkje op straat door het venster of de openstaande deur (fig. 2). Soms een geestig natuurtafereeltje (als fig. 3). Te naïef is de voorstelling van den Vader en den Zoon, met het onderschrift: laat ons menschen maken na Onse eer gij begint. Sta op u zelven en volg niet wie. zich vangen lieten. Niettemin niemand begint met zelf standigheid. Onder 't plaatje, dat een kind aan den leiband vertoont (fig. 6), schreef de dichter: Dus loopt het kleintje trappen heen, Nochtans en is het niet alleen. Maer in 't verborgen vastgehouden: Zoo ons de Onzichtbaare hand niet hiel, Wie weet hoe wij, na lijf en ziel, In onzen loop ook vallen zouden. En als 't kind den leiband niet meer noodig heeft, kan 't nog de valhoed niet missen (fig. 7). Nu 't kind alleen zal loopen leeren En evenwel zich niet bezeere Zoo heeft zijn Moeder hem behoed : Ach Heer I behoed toch zo ons Herte Voor 't quaad van zondelijke Smerte En quetsing van het teer gemoed. Achter deze stichtelijke liederen staan, als de Apocryphe Boeken in de Staten vertaling, eenige gedichten uit de Duytse (Fig. 7). Valhoed. boeide, na Onse gelyckenisse, maar hoe mooi verlicht de opgaande zon het jonge Paradijs en weerspiegelt zich haar schijf in het heldere water! Ja, wie de oorspronkelijke koper gravures kent, ziet wel, dat de repro ducties ze niet evenaren, maar verdien stelijk zijn ze toch, en ze blijven als van ouds voldoen als illustratie van den text of liever van het onderwerp, dat den dichter bezielde, want de verzen zijn meestal bijschriften bij de plaatjes. Zie bijv. de Karos (fig. 4), met twee jongens achterop, die voor niet meerijden, maar 't boeten met verdriet; een waar schuwing voor den lichtzinnige, die bij 't goedkoop, gemakkelijk genot der wereld de boenen van zijn ziel" kan breken. Let op de Knip (fig. 5) en Vcrzind Lier, maar zonder waarschuwing aan de lezers". Die is dan ook overbodig, want heeft Jan Luijken in zijn jonge jaren ook zijn liefdedroomen gehad en... dwaasheden gedaan die hij later betreurde, de verzen uit zijn lentetijd zijn vol van gloed en gratie. Dr. Hylkema heeft met groote liefde en goeden smaak deze bloemlezing bijeen gebracht, 't Is duidelijk, de dichter, dien hij bij zijn arbeid voor zijn disser tatie over de Reformateurs ontmoette, liet hem niet los. Ook de uitgever heeft eer van zijn werk. Het boek is* mooi gedrukt op Hollandsen papier, en vooral de prachtuitgave in perkamenten band is werkelijk een lust voor de oogen. Z. VAN HILLE. Het plan tot uitbreiding van het Zuidelijk deel van Amsterdam. (Ontworpen door H. l'. Berlat/e. Zie platte grond pay. 11 van dit blad.) De Ainsterdamsche Gemeenteraad staat bij zijne beraadslagingen, over de ontworpen stadsuitbreiding die in de zitting van 21 December ingeleid, faute de com battants echter tot de volgende bijeenkomst geschorst werden, tegenover een vraagstuk, dat voor de toekomst der stad van het grootste belang is in elk, maar vooral in aesthetisch, in sociaal-oeconomisch en hygiënisch opzicht. En zulks niet alleen voor de nieaw te bouwen stad. Terecht zet dr. Ludwig Bauer in zijn studie over Der Zug nach der Stadt unddie Stadterweiterung" uiteen dat: Die Stadterweiterung ist nicht eine Frage, welche nur die neueren Stadtteile angeht, auch die alten sind an ihrer gl cklichen Lüsung interessiert." Denken wij slechts aan het vraagstuk der volkshuisvesting. Van de, in de nieuwe stadsdeelen te scheppen superieure toestanden en de daardoor stijgende bewoningsnorm moet bij verloop van tijd een gunstige werking ook op de oude wijken uitgaan. Vóór de voortzetting der openbare behande ling der voordracht van B. en W. dd. 7 October 1904 No. 87<i waarbij den Raad werd ingediend het uitbreidingsplan, vergezeld door eene architektonische toelichting van den ontwerper Berlage, eene teclmisch-financieele van den Directeur der Publieke Werken, benevens het advies der Commissie van Bijstand in het beheer der P. W., is een samenvatting en overzicht van de besprekingen, welke het plan tot nu toe uitlokte, actueel te achten. Keeds de vóór-geschiedenis dezer stads uitbreiding gelijk die ons wordt onthuld in het de voordracht, begeleidend schrijven van B. en W. aan den Kaad en in het gunstige advies d.d. 10 December 1903 van de Commissie van Bijstand in het beheer der Publieke Werken, is belangwekkend. Deze immers leert ons dat in zijne geheime zitting van 3 Maart 1900 de gemeenteraad zich op aesthetische gronden niet heeft vereenigd met een, door den dienst der Publieke Werken (toenmaals was directeur de cirielingenieur C. L M. Lambrechtsen van Kitthem) ontworpen voorloopig uitbreidingsplan op gronden, gelegen in den Binnendijkschen Buitenvelderschen polder. B. en W. werden uitgenoodigd bedoeld plan te doen omwerken. De Raad gaf tevens eene vingerwijzing in welke richting dit zou moeten geschieden. Was inderdaad zijn voornaamste bezwaar de te geringe afwisseling, dan is, 't zij aanstonds erkend, dat in het thans ingediende plan wél afdoende ondervangen l B. en W. hebben die omwerking opgedra gen aan den beursbouwmeester H. P. Berlage Nzn. Mijne opmerking geuit ook in mijne bespreking van de Zuid-Afrikaansche buurt (Amsterdammer van 11 December 1904) dat het veeleer aangewezen was geweest een prijsvraag uit te schrijven, ziet zich door den heer Kromhout in de N. R. C. gesteund o. a. met deze woorden : Niets toch wettigt het exclusieve stelsel, dat thans bij de gemeente voorzit om aan n arctiitekt, buiten het gemeentelijk verband staande, zulke ontwer pen op te dragen." Een principieel betoog dat bij een stads uitbreiding plan ook de schoonheidseischen op den voorgrond staan gelijk zulks helaas nog dikwijls dient te worden geleverd kan in dit geval dus gelukkig achterwege blijven. Intusschen, dat de begrippen mooi" en leelijk" relatief zijn. is thans een keer te meer kunnen blijken! Door den heer J. Gosschalk is in De Amsterdammer van 31 Juli en 7 Augustus 1904 en door den heer H. J. M, Walenkamp in het Handelsblad van 30 September 1904 een oordeel over het plan uitgesproken; in het Bouwkundig Weekblad No. 31 zijn eenige opmerkingen gemaakt, terwijl in Architectura No. '29 uit de Telegraaf van 2 Juli een stuk van den heer Paul J. de Jongh overgenomen is, het ontwerp over het geheel beschouwd zeer gelukkig noemend, toch bezwaren for muleert. Voorts is door mij 8 Nov. 1.1. in de vergadering der afdeeling Amsterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst een voordracht over de uitbrei ding van Amsterdam gehouden, die opge nomen is in De Bouwwereld en ook afzon derlijk uitgegeven door de firma F. v. Rossen (Amsterdam). Volledig is deze lijst niet, maar wel memo reert zij naar ik geloof de belangrijkste besprekingen. Den Uden November 1.1. hield de heer Berlage, gehoor gevende aan eene uitnoodi ging van de Vereeniging Het Koggeschip" een voordracht in het Odeon, ter toelichting en, naar men mocht aannemen, ook ter ver dediging van zijn ontwerp. Mij is niet de eer te beurt gevallen eene uitnoodiging te ontvangen voor het bijwonen dier voordracht. Ik heb evenwel niet af te gaan op de gewone dagbladverslagen. De heer W. Kromhout Czn. immers wydde vier zijner, in de N. R- Ct. opgenomen Brieven over Bouwkunst" aan De uitbreiding van Ams-terdam aan de zuidzijde." Hij gaf daarin ook een zeer uitvoerig verslag van de rede des heeren Berlage. Aangezien hem daarbij diens aanteekeningen ter beschikking gesteld waren, mag dit resuméals een authenthiek gegeven worden beschouwd. Naar aanleiding dezer voordracht nu voelde de heer van Hylckama Vlieg zich genoopt tot het schrijven eener verdediging van het plan Berlage, welke werd gepubliceerd in Architectura (No. 47) en naar ik meen ook in het dagblad De Telegraaf. In dit stukje staat o. a. te lezen: De heer Berlage heeft gesproken. Zijn project verschijnt nu in gansch ander licht. Want zeker is, dat men en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl