Historisch Archief 1877-1940
'W.' 1437
WEEK
DE AMSTEEDAMMER
A°. 1905.
NEDERLAND
O 30. d e r redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?v a. n. CT. *ID IE IC O O.
Uitcevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wcrdt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1Ê81 (Staatsblad No. 121).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, Ir. p post f 1.63
Voor Indiëper jaar ., mail 10.
Afzonderlijke .Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a
Dit blad is verkrijgbaar Kiusk 10 Boulevard des Caj-uciuej tegenover Uut G i and Café, te Parijs. '
Zondag 8 Januari,
Advertuntiën van 1?3 regels / 1.10, elke regel meer f 0/20
Reclames per regel 0.10
Annonces uit Duifsoliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend nangenomen door de fiima
KL'DÜLF ilüibE te Keulen ea d^ur alle filialen Jc/.er lii'iha. i)c prijs per regel is 35 Pl'emiig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Godsdien?t
en Maatschappij, door mr. S. J. Visser. Be
denkelijke gedienstigheden, door mr. J. A.
Lëvy. Onderwijs en Wetten, door Gerard G.
Lenselink. Xiet verder, door W. Een brief
van een Haagsche maire, 'ioor dr.I. Mendels.
Het plan tot uitbreiding van liet Zuidelijk
deel van Amsterdam, II. slot, door J. H. W.
Leliman. FEUILLETON : Tussclien avond
en morgen, I, vertelling van Louise
\Vestkirch. SOCIALE AANGELEGENHEDEN :
De liuis-indrustrie als een maatschappelijk
kwaad, door S. KUNST EN LETTEREN:
Beschouwingen, door M. A. P. C. Poelhekke,
beoordeeld door Henri H. van Calker.
Indrukken en Herinneringen, door P. H.
Hugenholtz .Tr., besproken door Van lülle.
De Keizerin-Weduwe van China, door J. K.
v. d. V. VOOR DAMES: Dienstplicht en
Vrouwen, door ftlise A. Haighton.
Kleinzeerigheid" door een andere bril bekeken,
door Vruuwke. Misdeelde kinderen, door
I. Kiootsema, beoordeeld door G. Ootinar.
In 't f chemeruurtje, bij 't knappend vuur, door
Nellie, beoordeeld do r M. W. B. v. B. j
Allerlei, door Caprice. Prof. August
Allebé, door Thérèse Schwartze. August
Allebé, met gravures. August Allebé,
door W. Steenhoff. Prof. P. L. Muller T,
met portret. A. van Hart, in memoriam,
door F. AV. Drijver. UIT DE NAT( UK.
door E. Heimans. FIXANCIEELE EN
OECONOVHSCHE KRONIEK, door D. Stigter.
SCHETSJES: Een engagement, door Anna
S. K. D.OIRÜBRIEK, (SCHAAK
SPEL. AI'VEKTKNTIEN.
Godsdienst en Maatschappij
Sainte-Beuve heeft eens geschreven:
Het is zeer gewoon menschen te ont
moeten die zeggen in een God te
gelooven, doch zelden ontmoet men lieden,
wier leven in overeenstemming is inet
hun geloof."
In hare algemeenheid is deze bewering
zonder twijfel overdreven.
Maar er ligt, immers het woord
ovridrijven zegt zulks reeds, een kern van
waarheid in.
En dergelijke uitspraken mogen wel
eens herhaald worden, vooral indien men
van sommige zijde, met de beste bedoe
lingen, dit geef ik gaarne toe, te veel
van de Christelijke beginselen heil en
redding hoopt te vinden.
De H. Kath. schrijver W. de Veer S. J.,
zegt in zijn pas verschenen werk :
Wanneer beiden, de rijken en de
armen, de patroons en de werklieden,
naar de beginselen van den godsdienst
gingen handelen zou het sociale vraag
stuk dan niet spoedig zijn op telossen ?" 1)
Op zichzelf een waarheid, die geen
tegenspraak duldt.
.Nochtans heeft een dergelijke uitspraak
slechts theoretische waarde, zoolang men
niet tevens aantoont dat de menschheid,
in haar geheel genomen, daadwerkelijk
deze beginselen in het leven wil doen
gelden.
Practisch is het dus de vraag: in hoever
kan het Christendom of beter: kunnen
de verschillende Christelijke gezindten
hunnen invloed in die mate doen gelden
dat de tot hunnen kring behoorende
volgelingen in de practijk des levens deze
zedeleer opvolgen.
Of om het nog duidelijker uit te
drukken: Is de Christen van onzen tijd
ontvankelijk genoeg voor de prediking
der Christelijke leer om in de tegen
woordig bestaande maatschappelijke ver
houdingen steeds en overal hare voor
schriften tot richtsnoer te nemen?
Ieder lezer zal met mij instemmen dat
de sociologische beteekenis van de Christe
lijke leer voor de maatschappij van dit
laatste afhangt.
Bekend is het hoe sceptisch de Duitsche
wijsgeer Schleiermacher over de verhou
ding van het volk tot den godsdienst oor
deelde. Den godsdienst vergelijkend bij
een godin omhangen met een lang kleed
schreef hij: De groote massa doet weinig
meer dan spelen met de uiteinden van
haar kleed."
Nu ontbreekt het-evenmin aan andere
uitspraken van even groote denkers die
den invloed der Christelijke leer hoog
schatten.
Maar er moet toch worden gewaar
schuwd tegen de mogelijke illusie, dat
de leer alleen ooit de samenleving her
vormen zou.
Ik geloof veeleer dat de invloed van
den godsdienst moeielyk is na te gaan;
men zij dus voorzichtig in zijn oordeel.
Slechts een zeer klein deel der menschelij ke
handelingen wordt bekend en dan
nog geldt de waarheid van het Fransche
1) Lezingen en Toespraken bid. 52.
spreekwoord: Le bien ne fait pas du bruit.
Op de sociale verhoudingen, spe
ciaal op de verhouding tusschen werk
gever en werknemer heeft de godsdienst
m. i. geringen invloed. De werkstakingen
die bekend en de enquêtes die ingesteld
worden toonen bijna afdoende aan dat
de mensch iu ziju sociale verhoudingen
zeer weinig den invloed ondergaat van
de zedeleer die een essentieel deel zijner
kerkleer is. Ook het verschil der belij
denissen zelve toont, afgezien van enkele
uitzonderingen, geen noemenswaardig
verschil in de practijk des levens aan.
Neem in n land de o ver wegend Katho
lieke, de o verwegend
orthodox-Protestantscheen de grootendeels liberale provinciën;
de verhouding van patroon en arbeider
zijn vrijwel gelijk en zoo er al ongelijk
heid is dan wordt deze licht verklaard
uit speciale omstandigheden. Nog duide
lijker wordt dit wanneer we niet enkel
provinciën maar geheele landen verge
lijken.
De oorzaak van het verschijnsel, d;it
de invloed haast niet merkbaar is, ligt
ook nog elders. Om tot een kerkge
nootschap te bebooren wordt in onzen
tijd geen enkel eenigszins zwaar offer
meer geëischt.
De menschen, die tot een bepaald
kerkgenootschap behoorcn, richten hun
leven in gelijk de overigen ; vervolgen
dezelfde doeleinden in hun leven; kort
om, de toetsteen die men in vroeger tijden
kon aanbrengen door n.l. iemands over
tuiging te meten aan het offer hetwelk hij
voor die overtuiging wil brengen, bestaat
in onzen tijd niet. Het gevol»' is dan
ook dat de numerieke meerderheid van
een kerkgenootschap eigenlijk niets zegt,
ja somtijds zelfs tegen een kerkgenoot
schap kan getuigen, omdat het ouder
bepaalde omstandigheden bewijst hoe
volkomen onverschilligheid op godsdien
stig gebied niet verhindert lid te zijn
van een kerk geloof.
Toch zou men verkeerd doen door uit
sluitend op den rechtstreekschen,
onmiddellijken invloed te letten.
De zijdelingsche en na-werkende
invloed van het Christendom op de maat
schappij doet zich lang nog gevoelen,
ook zelfs bij degenen, voor wie zijne
leerstellingen zei ven geen dogmatische
beteekenis meer hebben.
Wijlen minister Modderman heeft, naar
ik meen, den nawerkeuden invloed
geteekend in deze, later historisch ge
worden woorden: Ook wanneer do zon
reeds is ondergegaan, blijft het nog
eenigen tijd helder op aarde".
Zelfs degene, die zich reeds jaren lang
als niet tot eenig kerkgenootschap
behoorend" op de volkstelling inschrijft,
ondergaat dezen invloed, zij het dan ook
onbewust.
Omgekeerd blijft de Christelijke moraal
zelve niet altijd intakt in de steeds
moderner wordende samenleving.
In de praktijk plooit de moraal zich
meer en meer naai' de nieuwe zeden en
gewoonten. Js dit een goed of een slecht
teeken ? Is het aanpassingsvermogen een
deugd of een euvel ?
De theorie, van de Christelijke zedeleer
verbiedt b.v. de Xieuw-Malthusiaansche
praktijken. Maar in Frankrijk is het
dermate in do zeden ingeworteld, dat
op het laatste concilie van l S70 verschil
lende Fransche geestelijken een verzoek
richtten tot de vergaderde vaders, om in
deze kwestie een clemente uitspraak te
doen. 2)
Tot eene behandeling dezer stellingen
is het echter op het concilie nier gekomen.
Het beroep op de Christelijke beginselen
om de maatschappelijke nooden en
ellenden te verminderen, hangt dus in
de eerste plaats af van den 1/1-11 iniionl,
die deze beginselen thans nog in de
praktijk des levens uitoefenen.
En wanneer we dan rondom ons de
werkelijkheid des levens gadeslaan, kun
nen we, dunkt mij, kwalijk de woorden
van dr. Wijnaeiidts Francken ontkennen
als hij zegt:
Het moderne leven met zijn onstui
mige jacht naar welvaart, zijne praktische
idealen, zijne geweldige uitingen van
levensenergie, zijn doorvorschen van
wetenschappen, is onmogelijk meer door
trokken te noemen van den GKKST van
het oorspronkelijk christendom. "NV M
zoekt men die verbastering tebemantelen,
wel tracht men de verouderde levens
beschouwing scholastisch te verdedigen
en in overeenstemming te brengen met
moderne zienswijzen; maar het blijft
een prediking in woorden die niet letter
lijk worden opgevolgd. Leer en praktijk
vallen in gceno deele samen."
(Sociale Ethiek bid. !)<!.)
2) Te vinden in Kiiedrich's Documenta
ud illugtranduul concilium Yaticanum bid.
2S9?316.
En niet ten onrechte citeert de schrijver
de woorden van Stuart Mill:
Alle Christenen gelnorm dat de armen,
ellendigen en ongelukkigen gezegend zijn,
dat eer een kemel gaat door het oog
eenor naald, dan een rijke in den hemel. ..
maar voor den klank dier stellingen
heeft men nog wel een tot gewoonte
geworden achting, maar geen gevoel meer
dat van de woorden overgaat tot de er in
omschreven daden en de ziel dwingt ze
ook in toepassing toebrengen."
Mijn slotsom luidt":
Het is goed den menschen voor te
houden dat de sociale vraagstukken óók
zedelijke vraagstukken zijn. Hoe meer
de heilzame invloed van den Christel ij ken
godsdienst onze samenleving doordringt
des te beter zullen onze sociale verhou
dingen worden. Maar niet kennende de
vatbaarheid der menschen in on/en tijd
voor deze invloeden, noch de neiging bij
de meerderheid om deze zedeleer op te
volgen zal men verstandig handelen er
eerlijkheidshalve bij te voegen :
Maak u geen te aroote illusies en
reken niet te veel nitxlnll<'i«l op' den
invloed van de Christelijke beginselen,
want dan zoude ge wel eens bedrogen
kunnen uitkomen."
S. J. YISSF.K.
Bedenkelijke gelienstigheien.
Di;. ILB.vvixcK. Clo-ittdijke.
}\ei-e!dbi^cJiua»:hiy. liede bij de overdracht van het
rectoraat aan de Vrije Universiteit te
Amsterdam, op 2(1 October l'.MM ge
houden. (Kampen, IWMj. Blz. <J4.
Den Sou September 1800, vaardigde
Paus Leo X-Ill, in eene Encyclika aan
het Fransche episcopaat, eene waarschu
wing tiit, tegen de Kuntiaansche wijsbe
geerte. Hare kenmerkende zinsnede luidt:
Ce nous est une profonde douleur
d'apprcndre i[ue, depuis quelques années, des
Catholiqnes ont cru pouvoir se inettre a
la remon|ue d'une philosophie qui, sous
Ie spécieux prétexte d'ati'ranchir la
raison humaine de toute idee préconrue et
de toute illusion, lui dénie Ie droit de
rien ntfirmer au dela de ses propres
opénitions, sacrifiant ainsi a un
subjeetivisme radical toutes les certitudes que
lamétaphysique traditionnolle, consacrée
par l'autoritédes plus vigoureux esprits,
donnait comme nécessaires et in
branlables fondements a la démonstration de
l'existence de Dien, de la spiritualitéet
de l'immortalitéde l'ame, et de la réalit
objective du monde extérieur."
(Ivantstu'liën. V, 385.) 's Pausen vermaning
sluit bij de Encyclika van 8 Augustus
187!), Aeterui Patris, zich aan. In dit
laatste herderlijk schrijven, was de wijs
begeerte van Thomas van Aquino amb
telijk aangewezen als die der Kerk,
waaruit volst en volgen moest, dat het
Kantianisme, als verderfelijk, heil- en
zielverwoestend, wordt gebrandmerkt.
Xiet minder grif liet zich verwachten,
dat het, ter hoogste plaatse, gegeven
wachtwoord, in ultramontaansche krin
gen, gehoorzaamheid en weerklank wek
ken zou. Gelijk liet echter veelal gaat,
de matiging der Curie bleef hun vreemd,
wier blakende ijver slechts in luid trom
petgeschal bevrediging vond. De l'rager
hoojjleeraar O. \Villmann deed eene
Geschiehte des Idealismus" (in drie deelen,
1SM407) het licht zien, die, in smadelijke
bejegening van de herauten der vrije ge
dachte, kwalijk te evenaren, ja nauwelijks
te vermelden valt. Spinoza wordt voor
sophist en wetenschappelijk falsaris uit
gemaakt (III, 2S7 vlg.), Kant bevlijtigt
zich aan geloof, zedelijkheid en weten
schap icderen grondslag te ontnemen.
Zijn <rillcnde negatie, de orgie zijner
zelfaunbidding gaan schuil achter
droogpedaiito zegswijs. Mceningen, die in
schotschriften thuis hooren, zijn hier in
langwijlig betoog gehuld. Het is de revo
lutie, gepoederd en gepruikt, die bij hem
ons te gemoct treedt (t. a. p., l>!)4).
Dit woest optreden veroorzaakte in de
Duitsche wetenschappelijke kringen pijn
lijken weerzin. Hun tolk was de
Berlijnsche hoogleeraar J'aulsen. Zijn woord:
Wie derwijze aan Kant zich vergrijpt,
onteert zichzelf 1), drukte het algemeene
gevoelen uit. Mij althans is niet gebleken,
dat, sedert, aan Willmann's pcnnevrucht,
van toongevende zijde, aandacht is ge
schonken.
Des te grooter is de verbazing, wanneer
men, ditmaal ten onzent, de ultramon
taansche gezeggelijkheid terugvindt in
het Calvinistische kamp. In de Rede",
welke ik hier ter sprake breng, wordt
op Willmann's werk niet minder dan
~<vvHwm/(blz. '24, 2."), 2S, :>S, (Ui, 74, 02).
en op kenmerkende plaatsen, met instem
ming, een beroep gedaan. Sterker, en het
zij er dadelijk bijgevoegd, verontrustender
nog, is de innerlijke overeenstemming, die
tusschon den ultramontaan Willmann en
den Calvinist Bavinck bestaat. Ten
betooge, verwijs ik naar drie punten, ont
leend aan de indeeling zelve, die de
Amsterdamsche hoogleeraar aan zijn
bctoosr geeft.
Ifet eerste dier onderdeden wijdt
Bavinck aan de realiteit der buiten
wereld, naar wij zooeven vernamen,
door 's Pausen Encycliek, aan weten
schappelijk onderzoek onttrokken. Des
Opperpriesters Calvinistische si i ppe dra
ger laat op dit punt zicli uit: Wie hier
niet van geloof wil uitgaan, maar
afdoende bewijzen verlangt, verspert zich
den weg tot wetenschap en heeft zijn
voet op het hellend pad van het scepti
cisme gezet" (14).
Klaarder kan hot niet. Bavinck
deereteert, dat onze gewaarwordingen en
voorstellingen, niet het roonccrji van
onze kennis, maar de kennis zelve zijn"
i (15) Heft men den voet om het pid te
betreden, dat naai redenen van weten
schap leidt, men wordt omniddellijk terug
gewezen : Wie het ontkent, ondermijnt
alle waarheid en wetenschap." (l(i)
Verstout men zi>'h tot profaan onderzoek,
men verneemt: Wie des Heeren Woord
verwerpen, kunnen geen wijsheid
hebben." (18) Xu wil het geval, dat juist
in den jongs ten tijd aan het probleem
van de realiteit der buitenwereld. Koster
teu onzent, Hönigswald, Kraft,
Kowalewski en Balfour elders, 2) o:n strijd,
hunne krachten wijdon. Uit een en ander
volgt, dat de jeugdige bezoekers der
Vrije Universiteit liet zich voor gezegd
kunnen houden: al wat ons probleem
raakt, staat op den Calvinistischer! index.
Het tweede onderdeel der Rede"
heeft betrekking tot het leerstuk der
evolutie. J lier, neemt de schrijver de
verschillende natuurwetenschappelijke
hypothesen in oogenschouw, om ze alle
te vonnissen ; Wij zijn bij het
illusionisme uitgekomen en laten alle
wctenschap in scepticisme ondergaan." (38)
Wat redt ons uit dien poel? De wijs
begeerte van Thomas: Ja, omdat (de
stof) geheel en al uit en door God is,
is het niet te stout door Thomas gezegd,
dat zij eenige gelijkenis heeft met het
Goddelijk zijn." (45) Calvinistisch hand
geklap bij katholieke geloofsbelijdenis!
Waarlijk, het schouwspel is niet
alledangsch. En het verecnigingspunt,
zie het hier : Dezeleer van Gods wijsheid
en wil verklaart ook de ontwikkeling,
die er in heel de wereld valt waar te
nemen." (50) Verklaart? Zou het niet
zaak zijn, dat de hoogleeraar eens kennis
nam van hetgeen Kant heeft geschreven
over /'//(/.s/7,Y)//i<Wof//f (Kritik der
Urtheilskraft t$ 85)? Wellicht par impossible!
valt daaruit, voor zijne verklaring",
nog wel iets te leercn.
J Iet derde onderdeel van Bavinck's
betoog belangt het ethische vraagstuk.
Dat, hier, Kant niet te ontwijken viel,
was te verwachten. Opmerkelijk echter
is des schrijvers trapsgewijze toenadering
tot Jesnietische leerstellingen. Eerst, heet
het: de vraag, of Kant er in geslaagd
is, om aan de moraal een nieuwen
grondslag te schenken.'' (04) Daarna,
maakt diens dualisme: een poveren
indruk." (72) Eindelijk, komt het hooge
woord er uit: Kant heet bij de
Koomschgezinden de philosoof van het
Protestantisme. Maar de^e bewering, ofschoon
van links zeer krachtig gesteund, is
toch met de historie in lijnrechten strijd."
(92) Inderdaad ! Met den-steun ran linkfs,
is Paulsyn bedoeld, die Kant den wijs
geer van het Protestantisme noemt, op
dezen grond: Dat ik innerlijk alleen
door mijne rede en mijn geweten
gebonden ben, niet door eene of andere
mensehelijke instantie buiten mij, dat
is de Mat/na charta van liet
Protestantisrne." (f. a. p. blz. 5.')). Men zou zoo
zeggen, dat dit zoo bijzonder links"
niet is. Goed echter, Paulsen hoort bij de
bokken. Hier is er echter een, n in recht*,
een niet geringere dun J. Kaftan,
hoogleeraar in de theologie te Berlijn,
die een standaardwerk schreef over
Die Wahrheit der christlichen Religion,
(Basel, 1889). Van hem, vernemen wij
/ii-fcit-K h et zei file in eene .Rode gehouden
in den Protestantenbond: Kant der
I'hilosoph des Protestaritismus (Berlin
19U4), en deze Rede" eindigt hij met:
God te danken, dat Hij ons dien man
schonk." (,'!4) Met dien man" is be
doeld Kant, dezelfde povere" sire,
waarvan Bavinck, ditmaal aan ]\'iUi>nni
wldxtm'kx, (,92) verzekert, dat het Pro
testantisme niets weten wil! Had ik
ongelijk te spreken van i-eronfnixfcnt/c
verschijnselen ?
Ettelijke dagen geleden, behelsde De
Xci/i-i-latifh'r een randschrift tot de
kliichto van een bezwaard christen, die
G roeu's waarschuwing tegen Rome's
politiek met de bestaande coalitie niet
wi=t te rijmen. De bedoelde geruststel
ling luidde o. 'A. Wel is het goed, dat
wij steeds aan Groen van Prinsterer's
juiste waarschuwingen gedachtig blij ven,
opdat wij tegen fusie met de R. K. op
onze hoede zijn." Het zou niet kwaad
kunnen, indien De Xnlerlander den heer
Bavinck ook indachtig maakte, dat
Protestantsche gedienstigheid hare grenzen
heeft.
Inmiddels, behoede de groote
Nederlandsche Hervormde Kerk het kleinood
der antonomie, Luther's nalatenschap
en kern der Kantiaansche wijsbegeerte
dat haar gereformeerde fractie op het
punt staat te laten glippen.
Amst. 30 Dcc. 19U4. J. A. LKVV.
1) F. Paulsen, Philosopdia rnilitans (Berlin,
l'JDi). blz. 17.
2) A. J. Ualfour, Iteflections suggested by
the iie\v theory of matter, being the
l'residential address beforethe British Association
for the advancement of science. Cismbridge,
August 17. 1904. (London, l!«)4.)
W. Koster. De ontkenning van het bestaan
der materie en de moderne physio- logische
Psychologie (Haarlem l'JIMj.
11. HiinigsïvalJ. Uber die Lehre IJ urne 'a
von der Kealitat der Aussendinge, (Berlin
1004).
V. Kraft. Das Problem der Aufsenwelt
in Arch. f. System. Philosophie dl. \.
blz. 21)1) vlg.
A. Kowolewski. Kant's Stellung zum Pro
blem der-Auasenwelt existeiiz in zur
Erinnerung an lm. Kant. Abhandelungen von der
Universa't, Kötiigsberg, (Halle 1904) blz. 22'J.
Onderwijs en Wetten.
Een ieder wordt geacht de wet te ken
nen, maar niet iedereen kent de wet. Hij
de huidige inrichtiiiK van liet onderwijs is
trouwens niet te verwachten, dat een overi
gens ontwikkeld mensch het noodi<je van
wet en recht weef. Xoch op de lag-ere,
noch op de middelbare school wordt de
leerlingen iets van die gedeelten van het
recht, welke voeling houden met het werke
lijke leven geleerd, ook niet op het gym
nasium. Zelfs op de handelsschool moet 't
onderwijs in>'t handelsrecht onvolledig ge
noemd worden, omdat daar het verband
tusschen hot handelsrecht en het burgerlijk
recfit niet genoeg in het oog wordt gehou
den. Alleen do universiteit geeft eene we
tenschappelijke opleiding in de rechten, /ij
't onvoldoende wat practische vorming be
treft. Want de pas gepromoveerde advo
caat, vooral degene, die zich ook als pro
cureur laat inschrijven, moet in de practijk
zijne practische kennis verwerven, veelal
op kosten van zijne eerste cliënten. Van
hem wordt niet, zooals van den notaris,
gevorderd, dat hij een tijdlang in de prac
tijk moet werkzaam geweest zijn, om haar
zelfstandig te mogen uitoefenen.
Het gemis aan kennis bij het groote
publiek van wet en recht is noch het be
lang van het individu, noch het belang van
den Staat. In de eerste plaats moet het
publiek zich in zaken geheel aan den rechts
kundige overgeven, zonder in staat te zijn
eenige controle op diens werk te kunnen
uitoefenen, of diens arbeid te kunnen
beoordeelen. En dat eenige controle of' be
oordeeling in deze gewenscht is, bleek meer
malen. Tn de tweede plaats is mon ver
plicht zich ook in eenvoudige zaken tot een
rechtskundige te wenden, waarin men bij
eenige kennis der betrekkelijke wetsbepa
lingen zijn eigen raadsman had kunnen
zijn. Daarbij komt nog, dat het platte land
veelal van rechtskundige hulp verstoken is,
zoodat-daar althans eenige kennis van wet
en recht gansch niet overbodig zou zijn.
En in 't algemeen mag gezegd worden, dat
bekendheid met recht en wet menigeen voor
schade gevrijwaard of voor schande ge
spaard zou hebben. Hoe vaak komt 't niet
voor, dat kooplieden en andere menschen,
die zaken doen, zich laten overhalen con
tracten te teekenen, die zij oppervlakkig of
in 't geheel niet hebben gelexen en waar
van later blijkt, dat zij in 't naleel van
den onderteekenaar zijn. liet is niot noodig
hier verder op in te gaan. Menig lezer zal
uit zijn eigen kring wel teekenende gevallen
kennen. Alleen het feit, dat elk mensch
on als privaat persoon n als burger van
den Staat gedurende zijn geheele leven met
verschillende wettelijke bepalingen in aan
raking komt, moet iedereen van de nood
zakelijkheid van wetskennis overtuigen.
/ooals blijkt denk ik hier niet uitsluitend
aan de regelen van het recht, waarmede
mon als privaat persoon to maken heeft.
Ik heb hier ook het oog op die wetten,
wolke rechten en verplichtingen van den
burger omschrijven in zijne verhouding tot
den Staat en de maatschappij (publiek
recht) en denk in dit verband aan de
militiewet, de landweerwet, de belastingwet
ten, de sociale wetten enz.
Kestaat er voor de meeste vakken een
legio populaire handleidingen, wat het bur
gerlijk recht aangaat, treft men beknopte
heldere uiteenzettingen weinig aan. Jaren
geleden hoeft nu wijlen mr. E. van Lier
eene populaire schots van ons burgerlijk
recht geleverd, terwijl onlangs de heer H. M.
J. Wattel, candidaat-notaris, Het Burger
lijk Recht voor ledereen" (Amsterdam,
Cohen Zonen) liet licht heeft doen zien.