Historisch Archief 1877-1940
No. 1438
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gebied van werkzaamheid.' Daal van uw
voetstuk af en wees een mensch in het
midden der mensch heid. Open de poort en
laat de warmte binnenstroomen. Deze eeuw
is de tijdkring der democratie, van het her
boren geloof in Jezus, als onzen ouderen
algemeenen broeder."
Voor breedsprakige predikers : Hoe meer
waarlijk geestelijk iemand is, des te minder
hoort gij hem over het geestelijke spreken...
Want een werkelijk geestelijk bestaan gaat
altyd onwillekeurig samen met een leven van
dienstvaardigheid, een opwassen in vrede,
een heerschen door liefde."
Ziedaar enkele proeven uit dit geestelijk
receptenboek, Ze zouden nog met vele ver
meerderd kunnen worden. Maar wie gene
zing zoekt van een der vermelde kwalen,
neme 't zelf ter hand.
P, H. HÜQEXHOLTZ Jr.
OË8 liedjes op TerscöelliBg.
In enkele uithoekjcs van ons land dringt
de beschaving"' algemeen minder snel door
dan elders. Zoo ook op Terschelling.
Sterven overal do Oude gewoonten uit, hier
houdt men zich althans nog, wat er ook
verder moge veranderen, aan de oude ge
woonte van den oprij".
Elk jaar na St. Jan", zoo schrgft mij een
myner berichtgevers, maken de bewoners
van West-Terschelling in een met 2 of 3
paarden bespannen huifkar een rijtoer naar
Midsland, Hoorn, of nog verder noordelijk.
Zoo'n uitstapje duurt een geheelen da?, en
bij die gelegenheid worden altijd dezelfde
liedjes aangeheven.
Bij 't vertrek bijv. zingt men het oude
liedje der onstandvastigheid".
De Terschellingsche lezing daarvan luidt
als volgt:
Hoe kan de zee zijn zonder baren,
'Hoe kan een minnaar leven zonder pijn?
Zonder droefheid en bezwaren....
Hoe kan de zee zijn zonder baren,
Hoe kan een minnaar leven zonder pijn?
Op de zwakheid der jonkvrouwen,
Daar kunnen wij niet op vertrouwen,
Zij zijn veranderlijk als de wind.
Heden is hij Oosten, morgen weer Westen,
Nu is hij Zuid en dan weer Noord,
Heden is het vriendschap, morgen weer
[kwestie,
Zoodoende maken 1) ze geen akkoord.
Maar ach, ik wil om haar niet treuren,
Gelijk er zoo mcnigen jonkman doet.
Vaart dan maar wel, m'n liefste zoet,
Vaart dan maar bij die wilde dieren
Die daar loopen al in het woud,
Die door bosch en velden zwieren,
Wie op zijn schippertje (sic!) maar
[vertrouwt,
Vertrouwt op Hem die 't al regeert,
't Kwade van het goede keert,
Vertrouwt op hem!"
Dit slot vooral is te vreemd om te kunnen
aannemen, dat het lied in dezen vorm oor
spronkelijk gedicht is. Ten eerste de maat ?
dan dat meisje dat bij de wilde dieren"
moet varen", en last not least dat
schippertje", op wien men moet vertrouwen!
Ik heb gezocht in allerlei oude liederen,
totdat ik op blz. 2üG van Jan Bols' 100 oude
Vlaamsche liederen hetzelfde lied vond
meer uitvoerig en volledig. Het schijnt me
toe dat dit de oorspronkelijke lezing moet zijn.
Het lied is in couple ttn van 9 regels
(waarvan de laatste telkens wordt herhaald)
afgedeeld, maar toch in 't begin bijna geheel
gelijk aan het boven medegedeelde.
Na akkoord" echter volgt hier een stuk,
dat in Ter schelling, naar 't schijnt, wordt
weggelaten. Ik laat 't hier volgen :
Die mij eertijds placht te minnen,
Toont mij nu een stuur gelaat,
Want zij is zoo tiots van zinnen,
Ik vind bij haar geen Iroost of baat. (bis.)
Hoe zou ik haar no^ durven aanschouwen,
Die ik eertijds te minnen placht?
Die gaat nu met een ander trouwen '
Wie had zulks ooit van haar verwacht?
Maar ik zal diarom niet treuren
Gelijk het tortelduifju doet;
Zulks ziet men nog meer gebeuren!
Maar ik zal daarom niet treuren,
Vaar dan maar wel, mijn liefste zoet!" (bis).
Nu zijn we weer op bekend terrein, maar
hier is de minnaar minder wreed, en gebruikt
de wilde dieren" alleen om ze te aan
schouwen", en 2ijn vertrouwen vest hij op
geen schippertje", zooals de Terschellingers
waar blijkbaar de e van Schepper" langza
merhand in een i is overgegaan. Bij Jan Bols
luidt 't laatste couplet:
Nu en wil ik niet meer minnen;
Ik houd mij aan de eenigheid.
Ik zet dit liever uit mijn zinnen
Vaarwel, die mijn jong hert doorsnijdt!
Ik aanschouw de wilde dieren
Die daar looperi iii het woud,
En de vogels die daar zwieren,
Ik aanschouw de wilde dieren,
En op den Schepper ik mij vertrouw".
Misschien zullen hél oude Terschellingers
zich ook nog de :eu vorm herinneren, ten
minste als we hier werkelijk met een lang
zame verbastering te doen hebben.
Maar dat het tegenwoordig zoo gezongen
wordt als mijn beide berichtgevers (de ne
trouwens gaf eenige regels minder dan de
andere, waaronder die van 't .,schippertje")
't mij opgaven, blijkt wel daaruit dat hun
beider lezing geheel gelijk is, voor zoover
althans den een z'n geheugen niot in den
steek laat.
Nog twee oprij-liedjes" zendt men mij,
die ik maar geef zonder commentaar, omdat
ik er tot nu toe geen andere lezingen van
heb kunnen ontdekken:
Op de rij' zingt men:
De liefde werd gebonden,
De min was dwingeloos.
Dat heeft men ondervonden
Al van een jong matroos.
Die in zijn jonge jaren
Beminde een rijk' jonkvrouw.
Hij vroeg haar om te pareu,
Hij schonk haar hand op trouw.
Maar toen de vader hoorde
Dat zij een matroosje bemint,
Heeft hij zijn dochter genomen
En op een kamer gebracht.
Maar toen 't matroosje dat hoorde
Dat zijn zoetlief zat vast.
Heeft hij een ladder genomen,
En zijn zoetlief gauw verlost. 2)
En toen de andere morgens
De vader de la kier zag staan,
Riep hij: O God en Vader,
Mijn dochter is mij ontgaan !"
Hij schreef er brief op brieven
Door 't gansche Nederland,
Maar deze twee zoetlieven
Zij waren in Engeland.
Elf maanden waren verschenen (?)
Toen keerden zij weerom.
De liefde werd geprezen,
Zij waren wellekom".
En dan liet zonderlinge slot:
Voor hen zoo wil ik sterven,
Voor hen zoo wil ik gaan,
Mijn leven voor hen derven,
Voor hen ten grave gaan".
Nog een liedje Op-de-rij".
Hoe vroolijk is 't, op zee te varen!
Als God maar onze stuurman is,
Daa vreezen wij vóór geen gevaren,
Klippen en banken, die zeilen wij mis .'
Wij gaan ons vaderland verlaten,
Vrienden, en ook onze lieve meid.
Maar ach, wat kan het, treuren baten ?
Denk: het is maar voor korten tijd !"
Ik laat mij door Neptunus geleiden,
Nooit word ik vau het varen moe;
Nooit wil ik van de zee gaan scheiden
Tot uau het eind van mijn leven toe!
Onz' tijd is nu alweer voorhanden,
Het schip ligt klaar, en wij gaan naar zee :
Meisjes, wacht n voor de schande!
Denk aan de belofte diu gij aan hem deed.
't Is waar de zee verslindt zoovele schepen,
Daar zoo'n menig vrouw en kind om schreit,
Die men aan het strand ziet slingeren en
sleepen
Al die in de zee verdronken leit.
Maar komen wij in vreemde landen,
Daar wordt een zeeman hoog geacht
Bij hoojie en bij lage standen,
Meer dan een landman had gedacht.
Daar staan die boeren alweer te loeren
Het zeemansvolk komt overal.
Het zijn en blijven toch maar boereu,
liet zeemansvolkje komt overal!"
En nu nog een paar Terschellingsche
brui-lofliiedjes, die uien bijna geheel in denzelfden
vorm, ook vermeld vindt in liet vroolijke
bleekersmeisje", Amsterdam, F. G. H. Holst,
en in vele Belgische liederenbundels.
I. (?N aar 'tRozenlan d").
Al naar het rozenland zoo zijne wij gevaren
En daar woonde ja voorwaar mijn zoetlief
Vlak voor mijn zoetlief haar deurtje
Stonden twee boomgaardjes tot haar gerief
Aan het eene groeiden, notemuscaten,
Aan het andere een kruidnageltje zoet
Ik dacht, ik vrijde met zoo'n rijken,
Helaas! het was een arme bloed.
Ik nam haar in mijn beide armen
En kuste haar zoo teeder en zoo zoet
Ik pakte haar zoo lief. zoo lekker
Tot onder deze boomgaardjes toe.
En die boomgaardjes die waren gesloten,
En daar woonde ja voorwaar niemand in
Niemand als het lieve nachtegaaltje
, Dat vloog er ja van boven in.
En nu zullen wij het nachtegaaltje binden,
Met het hoofdje al onder de voet
Opdat het niemand zal verklappen
Wat men onder deze boomgaard doet.
En zullen wij het liedje besluiten
Ja, ter eerc van den bruidegom en bruid
En dan eens vrolijk, vrolijk klinken
En dan drinken wij het glaasje weer uit.
en H. B r u i l o f t s l i e d j e.
Er zijn veel meisjes in ons land
Als men met geld komt in de hand,
Zij vra«en naar geen jaargetal
Al is het ook een on Ie man.
Thans leef ik vrolijk en verblijd,
Het gaat zooals het spreekwoord zeit
Een volle beurs verzoet de min,
Geeft glorie, moed, verstand en zin.
Wij zijn hier thans in dit vertrek,
Aan lieve meisjes geen gebrek.
Is er dan geen een die mij bemint ?
O neen. zij zwijgen allen stil.
Ik vraag aan die ik vragen kan,
liet vragen past een i-sder man.
Thans leef' ik zonder zorg en druk,
Misschien zoek ik mijn ongeluk.
Ken meisje zedig, fraai 011 net,
Niet al te mager, niet al te vet,
Niet al te groot, niet al te klein,
Zoo een meisje moet er mijn vrouwtje zijn.
Tusschen het laatste en 't voorlaatste
couplet van 't laatstgenoemde liedje schijnt
er n te zijn weggelaten, dat in 't vrolijke
bleekersmeisje" aldus luidt :
Ach lieve man ! blijf mij getrouw,
En schenk mij maar een goede vrouw,
Geef mij een meisje dat ik min,
En waar ik mei"1 tevreden ben.
Ook het aan velen uwer nog stellig wel
bekende liedje van ..]k ben er de
Groenelands straatjes" woidt tiuor de Terscheliingers
nog gezongen in den volgenden vorm :
Ik ben er de Groenelands' straten,
Zoo dikwijls ten einde gegaan.
Daar heb ik mijn liefje gelaten,
Dat hebben mijn vrienden gedaan.
Niet langer als gisterenavond
Stond ik voor mijn zoeteliefs' deur.
Ik zeide: mijn Betje doe open
Doe open, ik sta er veur.
Ik doe u voorwaar niet open,
Ik laat u voorwaar niet in.
Ga naar uw huisje geloopen,
Er is een ander lief in.
Is daar een ander lief inne,
Dat ik niet weten mag,
Dan wensch ik u voor 't laatste,
Nogeens zoo'n vrolijke nacht.
Zjg Betje, als jij komt te trouwen,
Schrijf mij dan eens een brief.
Dat ik op uw bruiloft mag komen,
Dat ik op uw bruiloft mag zijn.
Gij zult op mijn bruiloft niet komen,
Gij zult op mijn bruiloft niet zijn.
Daar zijn er wel andere jonguians,
Die in d'r mijn gratie zijn.
Niet langer dan gisterenavond,
Stond ik voor miju zoeteliefs' deur.
Ik zal op uw grafsteen gaan schrijven.
Hier ligt er een zoetelief vau mij.
Een andere lezing (uit den mond van een
rnij bekende oude dame opgevangen) geeft
het slot aldus :
En, Betje, als jij komt te sterven,
Mag ik op je begrafenis zijn,
Ik zal op je grafsteen kerven :
Hier ligt een zoetlief van mijn."
en in de Ghants populaires Flamand<" van
Lootens en Feijs wordt er nog het volgende
coupletje aan toegevoegd :
Mijn schuitje is mij ontvaren,
Mijn ankertjes lagen niet vast,
Ik heb er mijn iiefje verloren,
En 'k heb er niet wel op gepast.
In dit werk en ook in de
liederenverzamolingeii van v. Duy.se, de Cou^ss-nmaker,
Sneüaert, llotlmann v. Fallersleben en ande
ren worden nog verscheidene varianten op
dit lied genoemd. In Het lied in de mid
deneeuwen" noemt Dr. Kuilt' het een heel
oud lied, dat echter nog altijd in den smaak
valt. Reeds in de XVIe eeuw was het bekend.
Ten bewijze hoe het nog altij.i izi den
volksmond voortleeft, kan strekken dat het
mij uit allt streken van ons land, en steeds
vrijwel in deuzelfden vorm als 't op
Terschelling gezongen wordt, werd toegezonden.
N. VAX HiC'lITOr.
l) of hiinden.
'2) Deze rijm van vaut of re.rlwt is mogelijk
in 't friesch accent, dat ook op Tersch. ge
sproken wordt. Ik ken Friezen die de n en
de a geregeld met elkaar verwarren, o a. een
vader, die z'n zoontje vermaande: Pos ap!''
«ijn eii toch goed koken, dat kan ieder* zuinige huisvrouw
me* MAGGF8 AROMA om te kruiden ?t n
kleine hoeveelheid van dit alom gerenommeerde en bekroonde produkt ??voor het opdienen bijgevoegd?is voldoende
om aan groenten,vit e/en.satizen.soepen,zwakken bouillon enz.dadelijk een vc rrassend kruchtigen en aangenamen smaak te geven.
Te verkrijgen by kruideniers en comestibleshaudelaars. Ia flacons van ?0.30 tot f ~*.'~~r. i
MAGGI's onderscheidingen: 5 groote Prijzen, 30 Gouden Medailles, 6 Eere-Diplcma's, 7 Eere-Prijzen, zesmaal buiten mededinging, o a. 1899 en 19GO Wereldtentoo stelling Parijs.
SPAARZAAM
}]'aar niet verkrijgbaar wende men zich tot liet Generaal-Ar/entuur voor Kederlnnd en Koloniën PAUL HOItS', Amsterdam.
YOO^ DAME£.
6)
Lapmilieltjfs.
Naar aanleiding van een in feuilleton-vorm
door Anne" geschreven stuk Bewaarplaat
sen voor schoolgaande kinderen in
Duitschland" in de avond-editie van het Handelsblad
van 25 Oct. A» Po en van andere in periodieke
schriften voorkomende artikels over de opvoe
ding van het kind, meen ik te mogen op
merken, dat het wenschelijker wordt meer
acht te slaan op de oorzaak, de groote oor
zaak, waardoor tegenwoordig de hulp voor
het kind zoo dringend wordt ingeroepen, dan
wel voort te hollen op den nu eenmaal inge
slagen weg van beoordeelen der opgerichte
en bespreking van nog op te richten instel
lingen, waar kinderen bewaard, opgevoed en
grootgebracht kunnen worden.
Het moge vreemd klinken, dat men een
toestand wil gaan verbeteren en eerst later
de oorzaak van den mistoestand, die verbe
tering eischt, scherp onder de oogen ziet
toch is dit bij zoo menige gelegenheid al
vaker gebeurd. Evenals men door n leugen
genoodzaakt wordt nog meer te liegen, zoo
zal men zijn toevlucht moeten nemen tot
hulpmiddeltjes, diiar waar men misgetast
heeft en niet dadelijk het eenige, het afdoende
middel heeft aangewend. Die hulpmiddeltjes
zijn kostbaar, omdat ze zoo lang iurig worden
toegepast, totdat men ten slot te tot de ont
dekking komt, dat zij toch niet baten. Maar
dat doet immers minder ter zake: ze worden
meest door philantropen bekostigd . . . Kr is
echter niets stuitender dan van philantropie
af te moeten hangen.
De twintigste eeuw wordt die van liet
Kind genoemd. Voorzeker: voor de opvoeding
der kinderen mogen geen kosten gespaard
worden ; in het kind van lieden ligt de naaste
toekomst. Maar, zoo lezende over (ie Fransche
Crèches", de Duitsche Horte" en de bij ons
in navolging daarvan opgerichte ..Tehuizen
voor kinderen", dringt de vraag zich bij mij
op : moeten de tegenwoordige vrouwen dan
uitsluitend baarmachines worden, wier
jnoedergeluk slechts hierin bestaat, dat zij het
kind ter wereld gebracht hebben ? Waar zal
ten slotte het huiselijk fatnilieverkeer blijven
en wat wordt er van den band tusscheu
moeder en kind? Wij zijn. meen ik, nog niet
zoover, dat deze vragen conventioneel klinken.
Ik wil nog even opmerken, dat ik meer
speciaal het oog heb op de vrouwen uit de
min gegoede klassen. Immers do vrouw uit
deftigen stand, de mondaine, heeft geen tijd
haar kind te zoogen, fl done, of op te voe
den ; haar wachten bals, soirée's, theater,
concert en andere . . . plichten ! Zij heeft haar
min, haar baker, later een gouvernante, een
kind'.-rjuffrouw, in het kort: haar personeel.
Moederschap en chic... wie reimt sich
das zusammen'.' Wanneer ik dus in het ver
volg over moeder" spreek, bedoel ik hier
telkens de vrouw uit het volk, die haar moe
derplichten wel zou willen vervullen, maar
het vaak door nood gedwongen, niet kan. De
vrouw dus, die bescherming behoeft.
Zeker, het is praktisch, maar toch minder
ideaal, dat hot pasgeboren kind zonder moe
der kan worden opgevoed, alsof deze in het
kraambed gestorven ware. Wanneer dit niet
het geval is en het kind wordt om
financieele redenen van de moeder weggehaald,
dan ligt hierin een misdadig denkbeeld.
Ken kind, onvol Iragen ter wereld gebracht,
kan de meest moderne opvoeding genieten,
crescendo: couveuse, tehuis voor zuigelingen,
crèche, change international des enfants:
mensch geworden kan het dan eens kennis met
de ouders maken . . . wanneer deze nog leven.
Kortweg gezegd, dienen al deze toevluchts
oorden en tehuizen voor kinderen hoe
nuttig op zich zelf ook gecategoriseerd te
worden tot de lapmiddeltjes, die voortge
komen zijn uit n groote fout: het ontwij
ken van ra licale verbetering van sociale
toestanden.
..Meestal het woord is aan de schrijfster,
bovengenoemd bleven de kinderen aan
zichzelf overgelaten, totdat hun toenemende
ellende en verwaarlooziug in Frankrijk aan
leiding gaf tot het oprichten der ..crèches".
In Duitschland bewerkte de vorstin l'auline
van l)etm)!il in 1S()2 de stichting van de
eerste k inderoe waarplaat s."
De toenemende ellende en de
verwaurlooziug daardoor der kin leren gaf dus aanlei
ding, dat men ze aan de moeders onttrekt.
Ieder weldenkend mensch moet toch voelen,
dat dit geen cei'lie/rrin,/ is van den toestand ;
banaal-weg uitgedrukt, noemt men dit : het
eene gat met het andere stoppen. Men ver
valt hier van het eene kwaad in het andere.
Wanneer men uit een nest honden of kat
ten de jonge dieren wegneemt, wordt dit wreed
gevonden. Niet aldus bij de mensehen.' -Men
kan dit trouwens meer waarnemen, dat die
ren menschen beschamen.
De moderne iudustiie aldus in het
JJandi'hblad?haalde de ouders het huis uit,
naar de fabriek, de groote gezamenlijke werk
plaats. Zij ontnam den kinderen niet alleen
den vader, maar ook du zorg der moeder,
die, door de machine beroofd van haar hand
arbeid, eveneens in de fabriek een karig loon
moest gaan verdienen,"
Den kinderen werd de zorg der moeder
ontnomen! En om dien (oestand nu te doen
voortbestaan, richtte men kinderbewaar- |
plaatsen en tehuizen voor kinderen op ! In ]
plaats van de moeders in staat te stellen hun
kinderen wél op te kunnen voeden, gaf men
hun gelegenheid dezen plicht na te latenen
liet hen liever met den man in de fabriek
zwoegen. Alsof d;i;ir de vrouw thuis hoort
en niet aan de wieg vau haar kind of in
haar huishouden !
Het karige loon van den man. . . daar zit
de wonde plek.
Een hulpmiddeltje werd bedacht, moreel
wel niet goed werkend n op de moeder n
op het kind, i)ui;ir . .. er was een
kwasioplossiug van het overigens moeielijk pro
bleem.
Is het niet bedroevend, dat moe Iers tijdelijk
afstand moeten doen vau hun kinderen, omdat
zij ze door geldgebrek zelf niet kunnen
grootbrengen ? Men helpt nu de kinderen ; de
moeders laat men voorttobben. Of heet dit
óók al philantropie, dat men kinderen aan
de zorgen der moeder onttrekt'.'
Ja, maar zal menigeen zeggen een
kind wordt doorgaans in zoo'n inrichting
beter opgevoed dan thuis. Ook daarin steekt
gevaar: die kinderen zullen later met gering
schatting op de ouders neerzien.
Men zal mij nog tegenwerpen, dat, al ver
dient de man genoeg, de vrouw tóch zal gaan
werken. Dit kan ik heslist tegenspreken.
Het zijn toch de armste moeders, wier kindereu
in een Tehuis bewaard" worden.
Hier, op de Veluwe, waar de bevolking
volstrekt geen luxe kent, zal de armste moeder
haar baby mee naar het land nemen, om
het o]> tijd te kunnen zoogen ; maar zoodra
zij een meid kan bekostigen, die de aard
appels rooit, blijft zij te midden van haar
huisgezin en laat het werk buitenshuis aan
jongere krachten over. Zelden zal zij de
zorg harer kinderen aau vreemden toever
trouwen.
Mijn meening is, dat c//, kind (lus ook
het kind der armsten recht heeft op
opvoeding door de moeder.
EnoUAP.].' Knl'c'KE.
Etn Elas fiM water,
Wie van u een tlronk water aan een arme
geeft in mijnen naam, cien zal zijn belooning
niet ontgaan."
Zoo luiden de woorden volgens de over
levering door Jezus gesproken.
Kan men zich iets eenvoudiger* denken,
dan het verschallen vau een dronk water?
Hel brood kan ontbreken, maar het water
zal wel door ieder kosteloos kunnen worden
verkregen. En tm-h wordt aan die geringe
gave een belooning toegezegd'
Hieruit blijkt, dat bij het in de weegschaal
leggen van onze daden niet de grootte, maar
vooral <io wijze waarop de gift is verstrekt,
in aanmerking zal worden genomen.
Hoe menigmaal komt het voor, dat we ons
warm maken voor zaken, die tot de wereld
gebeurtenissen kunnen worden gerekend.
Wij blaken van geestdrift voor het goede
en grootsclu; maar juist daardoor schijnt
het dat we het kleine en geringe geheel
voorbijzien.
Hoe komt dut ?
De meesten van ons hebben hun eigen
lasten te dragen, de weg die we voor ons
uitzien en die we wel gedwongen zijn te
volgen, ligt bezaaid met doornen en distels.
Als we vleugelen luidden, waarop we hot
luchtruim kouden doorklieven, als we niet
steeds naai- beueden hadden te zien omdat
onze rug zoo zwaar beladen is, dan zouden
we ieder voor ons minder behoefte hebben
aan vriendelijke toespraak, en zelf zouden we
meer oog en oor hebben voor degenen die
een glas water in den vorm vau
hartelijkheidsbewijzen zoo van noode hebben.
De Kussische schrijver Toergenjetl' verhaalt:
Eens ontmoette ik een bedelaar, oud en in
lompen gekleed. Hij zag er verwaarloosd en
vervallen uit en de hand die hij me toestak
om een aalmoes te ontvangen, was zwart
van het vuil.
Ik zocht in mijn zakken, maar vond niets.
Mijn portemonnaie, mijn horloge, zelfs mijn
zakdoek, alles had ik thuis laten liggen. Ik
voelde me teleurgesteld en greep onwille
keurig naar de uitgestrekte hand van den
bedelaar on drukte die.
Ik heb niets bij me, broeder!" zeide ik.
De bedelaar keek me ietwat verbijsterd
aan, hij had tranen in de oogen toen hij
tot mij zeide :
Dat is niet*, meneer, u hebt me broeder"
genoemd, dat is ook een aalmoes voor mij !
Ik heb een gevoel alsof ik een kostbaar ge
schenk heb oulvangen '."
En, is hut nu zóó gemakkelijk als het wel
schijnt, om een dronk water aan een minder
bedeelde te verschallen'.'
Is het werkelijk overeenkomend met onze
meuschelijke natuur om onze eigen zorgen
vergetend ons te verplaatsen in die van
anderen ?
Neen, zeker niet voor den mensch wiens
innerlijk leven slechts wordt bebeerscht door
het zoeken van eigen voordeel.
Zeker niet voor hem die gewoon is
conventionueele woorden te uiten, woorden die
slechts van de oppervlakte en niet uit het
binnenste van de ziel kwamen.
Ue dronk water", waarvan Jezus sprak,
kan dan ook alleen gegeven worden door
degenen die den schat, gelegd in het hart
van ieder menschenkiud, uit de diepte heb
ben opgedolven. Zij ervaren echter, dat het
uitoefenen dier kleine plichten, m. a. w. het
verschalfeu van een ..dronk water'' niet is
een zwaar te vervullen taak, maar integen
deel een heerlijke wijding aan hot leven
gevend en een zonnestraal werpend op ons
vaak zoo donker léven-pad.
Naar het Fransch. V.
Ja, ja, ik kruip al in mij a sdinip!
Daar heeft mijn stukje Kleinzeerigheid"
in het 11 ei'klilud van l .Januari een forschen
aanval uitgelokt van Vrouwke. Ik krijg er
heel wat over te hooren en alierU i grof
geschut wordt tegen mij in 't veld gebracht,
't geen heusch niet iioodig is, want wie dat
artikeltje niet las met de vriendelijke gewil
ligheid van den goed-verstaander, die kon
de redenoer'ng wel met een enkelen adem
tocht omver blazen. Natuurlijk is het waar
wat de schrijfster zegt aan 't slot: Ik twijfel
niet. of we zijn 't nu eens."
Zeker zijn we 't eens; de kolossale waar
heden van Vrouwke zal ik niet bestrijden;
maar die zijn toch wezenlijk in eonfesso, die
behoeven wij elkaar toch niet te herhalen,
alsof de tijd niet te veel waard is, om hem
te gebruiken voor het lezen en het schrijven
van dingen, waarmee iedereen het eens is.
Verwennen en vertroetelen en toegeven aan
eigen klein leed, wie zou dat nu ooit
verI dedigen.' Als dat uit mijn stukje gehaald
j wordt, ben ik niet duidelijk genoeg geweest.
Trouwens het lag ook niet in mijn bedoe
ling, een betoog te houden vau opvoedkun
dige waarde of algemeene waarheden te
dehiteeren, maar stel, dat een zorgzaam,
ijverig moedertje, die haar best deed, de
kinderen flink te maken en sterk en hun
weerstandsvermogen te vergrooten, dat die
teleurgesteld zich voelde over de kinderach
tige kleinzeerigheid van haar zeven- acht- of
negenjarige, dan zou men met een vergoe
lijkend lachje haar mijn stukje over Klein
zeerigheid kunnen laten lezen en ze zou een
klein lichtzijdje zien aan het gevreesde kwaad.
Zóó, als iets van een bescheiden {..aradoxje
wou dat in 't allerminste niet zwaarwichtige
artikeltje worden opgevat, met een zweem
van imlnlgente meegaandheid, omdat klein
zeerigheid toch ook van dien door mij aan
gewezen kant kan worden bekeken.
Maar een schrijvend mensch kiest nu
eenmaal maar voor een zeer klein deel en
in beperkte mate zijn eigen lezers, en wie
enkel tot gewillige goed-verstaanders praat
in 't groote gezelschap van het Groene
Weekblad, mag niet al te verbaasd zijn over
een aanval van een zijde, waar hij in 't ge
heel niet heen keek.
l lij kan dan niet anders doen dan maar
gauw in zijn schulp kruipen zeggend, dat hij
't heelemaal zoo niet heeft bedoeld, wat ik
bij dezen met berusting doe.
F. J. v. U.
Keizerin Angusla. J'Jteiniuitiek;
:<"ui'.u:j'ijnrit. (irai'in Siirf'olk. ??Modes;
Mode-kleur. IfimdbordnurseL Geur.
De Duitsche keizerin kleedt zich in de