De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 15 januari pagina 3

15 januari 1905 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1438 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. gebied van werkzaamheid.' Daal van uw voetstuk af en wees een mensch in het midden der mensch heid. Open de poort en laat de warmte binnenstroomen. Deze eeuw is de tijdkring der democratie, van het her boren geloof in Jezus, als onzen ouderen algemeenen broeder." Voor breedsprakige predikers : Hoe meer waarlijk geestelijk iemand is, des te minder hoort gij hem over het geestelijke spreken... Want een werkelijk geestelijk bestaan gaat altyd onwillekeurig samen met een leven van dienstvaardigheid, een opwassen in vrede, een heerschen door liefde." Ziedaar enkele proeven uit dit geestelijk receptenboek, Ze zouden nog met vele ver meerderd kunnen worden. Maar wie gene zing zoekt van een der vermelde kwalen, neme 't zelf ter hand. P, H. HÜQEXHOLTZ Jr. OË8 liedjes op TerscöelliBg. In enkele uithoekjcs van ons land dringt de beschaving"' algemeen minder snel door dan elders. Zoo ook op Terschelling. Sterven overal do Oude gewoonten uit, hier houdt men zich althans nog, wat er ook verder moge veranderen, aan de oude ge woonte van den oprij". Elk jaar na St. Jan", zoo schrgft mij een myner berichtgevers, maken de bewoners van West-Terschelling in een met 2 of 3 paarden bespannen huifkar een rijtoer naar Midsland, Hoorn, of nog verder noordelijk. Zoo'n uitstapje duurt een geheelen da?, en bij die gelegenheid worden altijd dezelfde liedjes aangeheven. Bij 't vertrek bijv. zingt men het oude liedje der onstandvastigheid". De Terschellingsche lezing daarvan luidt als volgt: Hoe kan de zee zijn zonder baren, 'Hoe kan een minnaar leven zonder pijn? Zonder droefheid en bezwaren.... Hoe kan de zee zijn zonder baren, Hoe kan een minnaar leven zonder pijn? Op de zwakheid der jonkvrouwen, Daar kunnen wij niet op vertrouwen, Zij zijn veranderlijk als de wind. Heden is hij Oosten, morgen weer Westen, Nu is hij Zuid en dan weer Noord, Heden is het vriendschap, morgen weer [kwestie, Zoodoende maken 1) ze geen akkoord. Maar ach, ik wil om haar niet treuren, Gelijk er zoo mcnigen jonkman doet. Vaart dan maar wel, m'n liefste zoet, Vaart dan maar bij die wilde dieren Die daar loopen al in het woud, Die door bosch en velden zwieren, Wie op zijn schippertje (sic!) maar [vertrouwt, Vertrouwt op Hem die 't al regeert, 't Kwade van het goede keert, Vertrouwt op hem!" Dit slot vooral is te vreemd om te kunnen aannemen, dat het lied in dezen vorm oor spronkelijk gedicht is. Ten eerste de maat ? dan dat meisje dat bij de wilde dieren" moet varen", en last not least dat schippertje", op wien men moet vertrouwen! Ik heb gezocht in allerlei oude liederen, totdat ik op blz. 2üG van Jan Bols' 100 oude Vlaamsche liederen hetzelfde lied vond meer uitvoerig en volledig. Het schijnt me toe dat dit de oorspronkelijke lezing moet zijn. Het lied is in couple ttn van 9 regels (waarvan de laatste telkens wordt herhaald) afgedeeld, maar toch in 't begin bijna geheel gelijk aan het boven medegedeelde. Na akkoord" echter volgt hier een stuk, dat in Ter schelling, naar 't schijnt, wordt weggelaten. Ik laat 't hier volgen : Die mij eertijds placht te minnen, Toont mij nu een stuur gelaat, Want zij is zoo tiots van zinnen, Ik vind bij haar geen Iroost of baat. (bis.) Hoe zou ik haar no^ durven aanschouwen, Die ik eertijds te minnen placht? Die gaat nu met een ander trouwen ' Wie had zulks ooit van haar verwacht? Maar ik zal diarom niet treuren Gelijk het tortelduifju doet; Zulks ziet men nog meer gebeuren! Maar ik zal daarom niet treuren, Vaar dan maar wel, mijn liefste zoet!" (bis). Nu zijn we weer op bekend terrein, maar hier is de minnaar minder wreed, en gebruikt de wilde dieren" alleen om ze te aan schouwen", en 2ijn vertrouwen vest hij op geen schippertje", zooals de Terschellingers waar blijkbaar de e van Schepper" langza merhand in een i is overgegaan. Bij Jan Bols luidt 't laatste couplet: Nu en wil ik niet meer minnen; Ik houd mij aan de eenigheid. Ik zet dit liever uit mijn zinnen Vaarwel, die mijn jong hert doorsnijdt! Ik aanschouw de wilde dieren Die daar looperi iii het woud, En de vogels die daar zwieren, Ik aanschouw de wilde dieren, En op den Schepper ik mij vertrouw". Misschien zullen hél oude Terschellingers zich ook nog de :eu vorm herinneren, ten minste als we hier werkelijk met een lang zame verbastering te doen hebben. Maar dat het tegenwoordig zoo gezongen wordt als mijn beide berichtgevers (de ne trouwens gaf eenige regels minder dan de andere, waaronder die van 't .,schippertje") 't mij opgaven, blijkt wel daaruit dat hun beider lezing geheel gelijk is, voor zoover althans den een z'n geheugen niot in den steek laat. Nog twee oprij-liedjes" zendt men mij, die ik maar geef zonder commentaar, omdat ik er tot nu toe geen andere lezingen van heb kunnen ontdekken: Op de rij' zingt men: De liefde werd gebonden, De min was dwingeloos. Dat heeft men ondervonden Al van een jong matroos. Die in zijn jonge jaren Beminde een rijk' jonkvrouw. Hij vroeg haar om te pareu, Hij schonk haar hand op trouw. Maar toen de vader hoorde Dat zij een matroosje bemint, Heeft hij zijn dochter genomen En op een kamer gebracht. Maar toen 't matroosje dat hoorde Dat zijn zoetlief zat vast. Heeft hij een ladder genomen, En zijn zoetlief gauw verlost. 2) En toen de andere morgens De vader de la kier zag staan, Riep hij: O God en Vader, Mijn dochter is mij ontgaan !" Hij schreef er brief op brieven Door 't gansche Nederland, Maar deze twee zoetlieven Zij waren in Engeland. Elf maanden waren verschenen (?) Toen keerden zij weerom. De liefde werd geprezen, Zij waren wellekom". En dan liet zonderlinge slot: Voor hen zoo wil ik sterven, Voor hen zoo wil ik gaan, Mijn leven voor hen derven, Voor hen ten grave gaan". Nog een liedje Op-de-rij". Hoe vroolijk is 't, op zee te varen! Als God maar onze stuurman is, Daa vreezen wij vóór geen gevaren, Klippen en banken, die zeilen wij mis .' Wij gaan ons vaderland verlaten, Vrienden, en ook onze lieve meid. Maar ach, wat kan het, treuren baten ? Denk: het is maar voor korten tijd !" Ik laat mij door Neptunus geleiden, Nooit word ik vau het varen moe; Nooit wil ik van de zee gaan scheiden Tot uau het eind van mijn leven toe! Onz' tijd is nu alweer voorhanden, Het schip ligt klaar, en wij gaan naar zee : Meisjes, wacht n voor de schande! Denk aan de belofte diu gij aan hem deed. 't Is waar de zee verslindt zoovele schepen, Daar zoo'n menig vrouw en kind om schreit, Die men aan het strand ziet slingeren en sleepen Al die in de zee verdronken leit. Maar komen wij in vreemde landen, Daar wordt een zeeman hoog geacht Bij hoojie en bij lage standen, Meer dan een landman had gedacht. Daar staan die boeren alweer te loeren Het zeemansvolk komt overal. Het zijn en blijven toch maar boereu, liet zeemansvolkje komt overal!" En nu nog een paar Terschellingsche brui-lofliiedjes, die uien bijna geheel in denzelfden vorm, ook vermeld vindt in liet vroolijke bleekersmeisje", Amsterdam, F. G. H. Holst, en in vele Belgische liederenbundels. I. (?N aar 'tRozenlan d"). Al naar het rozenland zoo zijne wij gevaren En daar woonde ja voorwaar mijn zoetlief Vlak voor mijn zoetlief haar deurtje Stonden twee boomgaardjes tot haar gerief Aan het eene groeiden, notemuscaten, Aan het andere een kruidnageltje zoet Ik dacht, ik vrijde met zoo'n rijken, Helaas! het was een arme bloed. Ik nam haar in mijn beide armen En kuste haar zoo teeder en zoo zoet Ik pakte haar zoo lief. zoo lekker Tot onder deze boomgaardjes toe. En die boomgaardjes die waren gesloten, En daar woonde ja voorwaar niemand in Niemand als het lieve nachtegaaltje , Dat vloog er ja van boven in. En nu zullen wij het nachtegaaltje binden, Met het hoofdje al onder de voet Opdat het niemand zal verklappen Wat men onder deze boomgaard doet. En zullen wij het liedje besluiten Ja, ter eerc van den bruidegom en bruid En dan eens vrolijk, vrolijk klinken En dan drinken wij het glaasje weer uit. en H. B r u i l o f t s l i e d j e. Er zijn veel meisjes in ons land Als men met geld komt in de hand, Zij vra«en naar geen jaargetal Al is het ook een on Ie man. Thans leef ik vrolijk en verblijd, Het gaat zooals het spreekwoord zeit Een volle beurs verzoet de min, Geeft glorie, moed, verstand en zin. Wij zijn hier thans in dit vertrek, Aan lieve meisjes geen gebrek. Is er dan geen een die mij bemint ? O neen. zij zwijgen allen stil. Ik vraag aan die ik vragen kan, liet vragen past een i-sder man. Thans leef' ik zonder zorg en druk, Misschien zoek ik mijn ongeluk. Ken meisje zedig, fraai 011 net, Niet al te mager, niet al te vet, Niet al te groot, niet al te klein, Zoo een meisje moet er mijn vrouwtje zijn. Tusschen het laatste en 't voorlaatste couplet van 't laatstgenoemde liedje schijnt er n te zijn weggelaten, dat in 't vrolijke bleekersmeisje" aldus luidt : Ach lieve man ! blijf mij getrouw, En schenk mij maar een goede vrouw, Geef mij een meisje dat ik min, En waar ik mei"1 tevreden ben. Ook het aan velen uwer nog stellig wel bekende liedje van ..]k ben er de Groenelands straatjes" woidt tiuor de Terscheliingers nog gezongen in den volgenden vorm : Ik ben er de Groenelands' straten, Zoo dikwijls ten einde gegaan. Daar heb ik mijn liefje gelaten, Dat hebben mijn vrienden gedaan. Niet langer als gisterenavond Stond ik voor mijn zoeteliefs' deur. Ik zeide: mijn Betje doe open Doe open, ik sta er veur. Ik doe u voorwaar niet open, Ik laat u voorwaar niet in. Ga naar uw huisje geloopen, Er is een ander lief in. Is daar een ander lief inne, Dat ik niet weten mag, Dan wensch ik u voor 't laatste, Nogeens zoo'n vrolijke nacht. Zjg Betje, als jij komt te trouwen, Schrijf mij dan eens een brief. Dat ik op uw bruiloft mag komen, Dat ik op uw bruiloft mag zijn. Gij zult op mijn bruiloft niet komen, Gij zult op mijn bruiloft niet zijn. Daar zijn er wel andere jonguians, Die in d'r mijn gratie zijn. Niet langer dan gisterenavond, Stond ik voor miju zoeteliefs' deur. Ik zal op uw grafsteen gaan schrijven. Hier ligt er een zoetelief vau mij. Een andere lezing (uit den mond van een rnij bekende oude dame opgevangen) geeft het slot aldus : En, Betje, als jij komt te sterven, Mag ik op je begrafenis zijn, Ik zal op je grafsteen kerven : Hier ligt een zoetlief van mijn." en in de Ghants populaires Flamand<" van Lootens en Feijs wordt er nog het volgende coupletje aan toegevoegd : Mijn schuitje is mij ontvaren, Mijn ankertjes lagen niet vast, Ik heb er mijn iiefje verloren, En 'k heb er niet wel op gepast. In dit werk en ook in de liederenverzamolingeii van v. Duy.se, de Cou^ss-nmaker, Sneüaert, llotlmann v. Fallersleben en ande ren worden nog verscheidene varianten op dit lied genoemd. In Het lied in de mid deneeuwen" noemt Dr. Kuilt' het een heel oud lied, dat echter nog altijd in den smaak valt. Reeds in de XVIe eeuw was het bekend. Ten bewijze hoe het nog altij.i izi den volksmond voortleeft, kan strekken dat het mij uit allt streken van ons land, en steeds vrijwel in deuzelfden vorm als 't op Terschelling gezongen wordt, werd toegezonden. N. VAX HiC'lITOr. l) of hiinden. '2) Deze rijm van vaut of re.rlwt is mogelijk in 't friesch accent, dat ook op Tersch. ge sproken wordt. Ik ken Friezen die de n en de a geregeld met elkaar verwarren, o a. een vader, die z'n zoontje vermaande: Pos ap!'' «ijn eii toch goed koken, dat kan ieder* zuinige huisvrouw me* MAGGF8 AROMA om te kruiden ?t n kleine hoeveelheid van dit alom gerenommeerde en bekroonde produkt ??voor het opdienen bijgevoegd?is voldoende om aan groenten,vit e/en.satizen.soepen,zwakken bouillon enz.dadelijk een vc rrassend kruchtigen en aangenamen smaak te geven. Te verkrijgen by kruideniers en comestibleshaudelaars. Ia flacons van ?0.30 tot f ~*.'~~r. i MAGGI's onderscheidingen: 5 groote Prijzen, 30 Gouden Medailles, 6 Eere-Diplcma's, 7 Eere-Prijzen, zesmaal buiten mededinging, o a. 1899 en 19GO Wereldtentoo stelling Parijs. SPAARZAAM }]'aar niet verkrijgbaar wende men zich tot liet Generaal-Ar/entuur voor Kederlnnd en Koloniën PAUL HOItS', Amsterdam. YOO^ DAME£. 6) Lapmilieltjfs. Naar aanleiding van een in feuilleton-vorm door Anne" geschreven stuk Bewaarplaat sen voor schoolgaande kinderen in Duitschland" in de avond-editie van het Handelsblad van 25 Oct. A» Po en van andere in periodieke schriften voorkomende artikels over de opvoe ding van het kind, meen ik te mogen op merken, dat het wenschelijker wordt meer acht te slaan op de oorzaak, de groote oor zaak, waardoor tegenwoordig de hulp voor het kind zoo dringend wordt ingeroepen, dan wel voort te hollen op den nu eenmaal inge slagen weg van beoordeelen der opgerichte en bespreking van nog op te richten instel lingen, waar kinderen bewaard, opgevoed en grootgebracht kunnen worden. Het moge vreemd klinken, dat men een toestand wil gaan verbeteren en eerst later de oorzaak van den mistoestand, die verbe tering eischt, scherp onder de oogen ziet toch is dit bij zoo menige gelegenheid al vaker gebeurd. Evenals men door n leugen genoodzaakt wordt nog meer te liegen, zoo zal men zijn toevlucht moeten nemen tot hulpmiddeltjes, diiar waar men misgetast heeft en niet dadelijk het eenige, het afdoende middel heeft aangewend. Die hulpmiddeltjes zijn kostbaar, omdat ze zoo lang iurig worden toegepast, totdat men ten slot te tot de ont dekking komt, dat zij toch niet baten. Maar dat doet immers minder ter zake: ze worden meest door philantropen bekostigd . . . Kr is echter niets stuitender dan van philantropie af te moeten hangen. De twintigste eeuw wordt die van liet Kind genoemd. Voorzeker: voor de opvoeding der kinderen mogen geen kosten gespaard worden ; in het kind van lieden ligt de naaste toekomst. Maar, zoo lezende over (ie Fransche Crèches", de Duitsche Horte" en de bij ons in navolging daarvan opgerichte ..Tehuizen voor kinderen", dringt de vraag zich bij mij op : moeten de tegenwoordige vrouwen dan uitsluitend baarmachines worden, wier jnoedergeluk slechts hierin bestaat, dat zij het kind ter wereld gebracht hebben ? Waar zal ten slotte het huiselijk fatnilieverkeer blijven en wat wordt er van den band tusscheu moeder en kind? Wij zijn. meen ik, nog niet zoover, dat deze vragen conventioneel klinken. Ik wil nog even opmerken, dat ik meer speciaal het oog heb op de vrouwen uit de min gegoede klassen. Immers do vrouw uit deftigen stand, de mondaine, heeft geen tijd haar kind te zoogen, fl done, of op te voe den ; haar wachten bals, soirée's, theater, concert en andere . . . plichten ! Zij heeft haar min, haar baker, later een gouvernante, een kind'.-rjuffrouw, in het kort: haar personeel. Moederschap en chic... wie reimt sich das zusammen'.' Wanneer ik dus in het ver volg over moeder" spreek, bedoel ik hier telkens de vrouw uit het volk, die haar moe derplichten wel zou willen vervullen, maar het vaak door nood gedwongen, niet kan. De vrouw dus, die bescherming behoeft. Zeker, het is praktisch, maar toch minder ideaal, dat hot pasgeboren kind zonder moe der kan worden opgevoed, alsof deze in het kraambed gestorven ware. Wanneer dit niet het geval is en het kind wordt om financieele redenen van de moeder weggehaald, dan ligt hierin een misdadig denkbeeld. Ken kind, onvol Iragen ter wereld gebracht, kan de meest moderne opvoeding genieten, crescendo: couveuse, tehuis voor zuigelingen, crèche, change international des enfants: mensch geworden kan het dan eens kennis met de ouders maken . . . wanneer deze nog leven. Kortweg gezegd, dienen al deze toevluchts oorden en tehuizen voor kinderen hoe nuttig op zich zelf ook gecategoriseerd te worden tot de lapmiddeltjes, die voortge komen zijn uit n groote fout: het ontwij ken van ra licale verbetering van sociale toestanden. ..Meestal het woord is aan de schrijfster, bovengenoemd bleven de kinderen aan zichzelf overgelaten, totdat hun toenemende ellende en verwaarlooziug in Frankrijk aan leiding gaf tot het oprichten der ..crèches". In Duitschland bewerkte de vorstin l'auline van l)etm)!il in 1S()2 de stichting van de eerste k inderoe waarplaat s." De toenemende ellende en de verwaurlooziug daardoor der kin leren gaf dus aanlei ding, dat men ze aan de moeders onttrekt. Ieder weldenkend mensch moet toch voelen, dat dit geen cei'lie/rrin,/ is van den toestand ; banaal-weg uitgedrukt, noemt men dit : het eene gat met het andere stoppen. Men ver valt hier van het eene kwaad in het andere. Wanneer men uit een nest honden of kat ten de jonge dieren wegneemt, wordt dit wreed gevonden. Niet aldus bij de mensehen.' -Men kan dit trouwens meer waarnemen, dat die ren menschen beschamen. De moderne iudustiie aldus in het JJandi'hblad?haalde de ouders het huis uit, naar de fabriek, de groote gezamenlijke werk plaats. Zij ontnam den kinderen niet alleen den vader, maar ook du zorg der moeder, die, door de machine beroofd van haar hand arbeid, eveneens in de fabriek een karig loon moest gaan verdienen," Den kinderen werd de zorg der moeder ontnomen! En om dien (oestand nu te doen voortbestaan, richtte men kinderbewaar- | plaatsen en tehuizen voor kinderen op ! In ] plaats van de moeders in staat te stellen hun kinderen wél op te kunnen voeden, gaf men hun gelegenheid dezen plicht na te latenen liet hen liever met den man in de fabriek zwoegen. Alsof d;i;ir de vrouw thuis hoort en niet aan de wieg vau haar kind of in haar huishouden ! Het karige loon van den man. . . daar zit de wonde plek. Een hulpmiddeltje werd bedacht, moreel wel niet goed werkend n op de moeder n op het kind, i)ui;ir . .. er was een kwasioplossiug van het overigens moeielijk pro bleem. Is het niet bedroevend, dat moe Iers tijdelijk afstand moeten doen vau hun kinderen, omdat zij ze door geldgebrek zelf niet kunnen grootbrengen ? Men helpt nu de kinderen ; de moeders laat men voorttobben. Of heet dit óók al philantropie, dat men kinderen aan de zorgen der moeder onttrekt'.' Ja, maar zal menigeen zeggen een kind wordt doorgaans in zoo'n inrichting beter opgevoed dan thuis. Ook daarin steekt gevaar: die kinderen zullen later met gering schatting op de ouders neerzien. Men zal mij nog tegenwerpen, dat, al ver dient de man genoeg, de vrouw tóch zal gaan werken. Dit kan ik heslist tegenspreken. Het zijn toch de armste moeders, wier kindereu in een Tehuis bewaard" worden. Hier, op de Veluwe, waar de bevolking volstrekt geen luxe kent, zal de armste moeder haar baby mee naar het land nemen, om het o]> tijd te kunnen zoogen ; maar zoodra zij een meid kan bekostigen, die de aard appels rooit, blijft zij te midden van haar huisgezin en laat het werk buitenshuis aan jongere krachten over. Zelden zal zij de zorg harer kinderen aau vreemden toever trouwen. Mijn meening is, dat c//, kind (lus ook het kind der armsten recht heeft op opvoeding door de moeder. EnoUAP.].' Knl'c'KE. Etn Elas fiM water, Wie van u een tlronk water aan een arme geeft in mijnen naam, cien zal zijn belooning niet ontgaan." Zoo luiden de woorden volgens de over levering door Jezus gesproken. Kan men zich iets eenvoudiger* denken, dan het verschallen vau een dronk water? Hel brood kan ontbreken, maar het water zal wel door ieder kosteloos kunnen worden verkregen. En tm-h wordt aan die geringe gave een belooning toegezegd' Hieruit blijkt, dat bij het in de weegschaal leggen van onze daden niet de grootte, maar vooral <io wijze waarop de gift is verstrekt, in aanmerking zal worden genomen. Hoe menigmaal komt het voor, dat we ons warm maken voor zaken, die tot de wereld gebeurtenissen kunnen worden gerekend. Wij blaken van geestdrift voor het goede en grootsclu; maar juist daardoor schijnt het dat we het kleine en geringe geheel voorbijzien. Hoe komt dut ? De meesten van ons hebben hun eigen lasten te dragen, de weg die we voor ons uitzien en die we wel gedwongen zijn te volgen, ligt bezaaid met doornen en distels. Als we vleugelen luidden, waarop we hot luchtruim kouden doorklieven, als we niet steeds naai- beueden hadden te zien omdat onze rug zoo zwaar beladen is, dan zouden we ieder voor ons minder behoefte hebben aan vriendelijke toespraak, en zelf zouden we meer oog en oor hebben voor degenen die een glas water in den vorm vau hartelijkheidsbewijzen zoo van noode hebben. De Kussische schrijver Toergenjetl' verhaalt: Eens ontmoette ik een bedelaar, oud en in lompen gekleed. Hij zag er verwaarloosd en vervallen uit en de hand die hij me toestak om een aalmoes te ontvangen, was zwart van het vuil. Ik zocht in mijn zakken, maar vond niets. Mijn portemonnaie, mijn horloge, zelfs mijn zakdoek, alles had ik thuis laten liggen. Ik voelde me teleurgesteld en greep onwille keurig naar de uitgestrekte hand van den bedelaar on drukte die. Ik heb niets bij me, broeder!" zeide ik. De bedelaar keek me ietwat verbijsterd aan, hij had tranen in de oogen toen hij tot mij zeide : Dat is niet*, meneer, u hebt me broeder" genoemd, dat is ook een aalmoes voor mij ! Ik heb een gevoel alsof ik een kostbaar ge schenk heb oulvangen '." En, is hut nu zóó gemakkelijk als het wel schijnt, om een dronk water aan een minder bedeelde te verschallen'.' Is het werkelijk overeenkomend met onze meuschelijke natuur om onze eigen zorgen vergetend ons te verplaatsen in die van anderen ? Neen, zeker niet voor den mensch wiens innerlijk leven slechts wordt bebeerscht door het zoeken van eigen voordeel. Zeker niet voor hem die gewoon is conventionueele woorden te uiten, woorden die slechts van de oppervlakte en niet uit het binnenste van de ziel kwamen. Ue dronk water", waarvan Jezus sprak, kan dan ook alleen gegeven worden door degenen die den schat, gelegd in het hart van ieder menschenkiud, uit de diepte heb ben opgedolven. Zij ervaren echter, dat het uitoefenen dier kleine plichten, m. a. w. het verschalfeu van een ..dronk water'' niet is een zwaar te vervullen taak, maar integen deel een heerlijke wijding aan hot leven gevend en een zonnestraal werpend op ons vaak zoo donker léven-pad. Naar het Fransch. V. Ja, ja, ik kruip al in mij a sdinip! Daar heeft mijn stukje Kleinzeerigheid" in het 11 ei'klilud van l .Januari een forschen aanval uitgelokt van Vrouwke. Ik krijg er heel wat over te hooren en alierU i grof geschut wordt tegen mij in 't veld gebracht, 't geen heusch niet iioodig is, want wie dat artikeltje niet las met de vriendelijke gewil ligheid van den goed-verstaander, die kon de redenoer'ng wel met een enkelen adem tocht omver blazen. Natuurlijk is het waar wat de schrijfster zegt aan 't slot: Ik twijfel niet. of we zijn 't nu eens." Zeker zijn we 't eens; de kolossale waar heden van Vrouwke zal ik niet bestrijden; maar die zijn toch wezenlijk in eonfesso, die behoeven wij elkaar toch niet te herhalen, alsof de tijd niet te veel waard is, om hem te gebruiken voor het lezen en het schrijven van dingen, waarmee iedereen het eens is. Verwennen en vertroetelen en toegeven aan eigen klein leed, wie zou dat nu ooit verI dedigen.' Als dat uit mijn stukje gehaald j wordt, ben ik niet duidelijk genoeg geweest. Trouwens het lag ook niet in mijn bedoe ling, een betoog te houden vau opvoedkun dige waarde of algemeene waarheden te dehiteeren, maar stel, dat een zorgzaam, ijverig moedertje, die haar best deed, de kinderen flink te maken en sterk en hun weerstandsvermogen te vergrooten, dat die teleurgesteld zich voelde over de kinderach tige kleinzeerigheid van haar zeven- acht- of negenjarige, dan zou men met een vergoe lijkend lachje haar mijn stukje over Klein zeerigheid kunnen laten lezen en ze zou een klein lichtzijdje zien aan het gevreesde kwaad. Zóó, als iets van een bescheiden {..aradoxje wou dat in 't allerminste niet zwaarwichtige artikeltje worden opgevat, met een zweem van imlnlgente meegaandheid, omdat klein zeerigheid toch ook van dien door mij aan gewezen kant kan worden bekeken. Maar een schrijvend mensch kiest nu eenmaal maar voor een zeer klein deel en in beperkte mate zijn eigen lezers, en wie enkel tot gewillige goed-verstaanders praat in 't groote gezelschap van het Groene Weekblad, mag niet al te verbaasd zijn over een aanval van een zijde, waar hij in 't ge heel niet heen keek. l lij kan dan niet anders doen dan maar gauw in zijn schulp kruipen zeggend, dat hij 't heelemaal zoo niet heeft bedoeld, wat ik bij dezen met berusting doe. F. J. v. U. Keizerin Angusla. J'Jteiniuitiek; :<"ui'.u:j'ijnrit. (irai'in Siirf'olk. ??Modes; Mode-kleur. IfimdbordnurseL Geur. De Duitsche keizerin kleedt zich in de

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl