Historisch Archief 1877-1940
l
No. 1438
DE AMSTERDAMMER W E E K B L A^D V O O R N E D E R L A N D.
VINCENT VAN GOGH. *)
Ik zou haast wenschen geen tekst behoe
ven te leveren by deze enkele reproductie'»
uit het album, door Versluys uitgegeven. Of
alleen maar iets zeggen over de uitgave zelf
en vooral dit, dat een ruimere keus'uit
de teekeningen en aanmerkelijk minder schil
deryen wenschelyker was geweest. Mij dunkt
juist bij de teekeningen om hun meerendeels
liniaire karakter, was er zooveel geschikt
materiaal om het oeuvre van Vincent eens
Femme chancelante.
onder aller oogen te brengen; het
reproduceeren van schilderijen, met zijn bijna
onoverkomelijke moeilijkheden, geeft bjj deze,
met hun felle zelfstandige kleuren en ruige
verfoppervlakten, wel allerminst bevredigende
resultaten. Of was er misschien een fijne
bedoeling bij, zooveel schilderijen in repro
ductie te brengen ? om aan te toonen,
dat de kleur in al zijn hevigheid gebonden
is aan een vast onderstel van lijnen? om
het mechanisme van deze kunstuiting, die
toch eerder in beweging een teekenende dan
een schilderende is, in ontblootten staat te
vertoonen? Ik zou hierin kunnen meegaan,
maar, het is toch een tweede belang.
Als de waarde van een kunstenaar ooit
betwist wordt, dan is het wel wanneer Vin
cent van Gogh ter,sprake komt. Want de
bestrijding laat bij hem geen enkele consi
deratie in 't midden, de veroordeeling wil
hier volkomen vernietigend zijn. (Of men
nu ook al enkele boomgaarden of zoii wil
pryzen, doet daar niet aan af). In de schil
derswereld is hg vrijwel een nitgeworpene,
voer het groote publiek een onmogelijke,
een verdwaasde. Wat baten nu tegenover
een zoo beslist afkeerende, bijna hatende
houding, eenige povere argumentjes tot ver
dediging van het goed recht dezer kunst.
't Zijn hier vooral de voorbeelden, die moe
ten trekken; 'k heb reden te vermoeden,
dat daartoe te Amsterdam eerlang gelegen
heid zal zijn. Als men er dan maar eens
weimeenend in was, onbevangen en zonder
tegeningenomenheid die verguisde dingen te be
kijken ! Maar past op, want er gaat een
verderfelijke betoovering van uit; zoo deze
macht u eenmaal te pakken heeft, ontkomt
ge niet dra aan haar verleiding, want ze is
uit den booze, dat is geen kunst, die in
der voege is, weet ge nu eenmaal, blijft dit
dan maar prevelen als een schietgebedje
tegen de bekoring. En toch, maak eens een
buitenpas bij uw eerzame kunstgenieting,
zooals ge die zoekt in het schilderijwezen,
en, n'en déplaise de autouritaire vingerwij
zing, proef eens van de verboden vrucht,
met zijn spreekwoordelijke prikkelende zoe
tigheid.
Er zijn schilders, wier arbeid zoo
goedmeenend en deugdelijk van doen is, in juiste
aanpassing tot uiting van een mooie bedoe
ling, dat men de kwaliteiten in hun schil
derijen slechts onder den neus heeft te
houden om stellig te constateeren: dat is het
talentvol werk van een kunstenaar. Dat is,
men vindt daarin aanwezig de onmiskenbare
*) Vincent van Gogh, 40 Photocollographies
d'après ses tableaux et dessins.
eigenschappen van schoonheidsopenbaring in
kleur en vorm, die men heeft leeren genieten
langs een kunstontwikkeling uit bepaalde
generaties en tijdvakken waarmee men zich
heeft vertrouwd gemaakt, de smaak voor
schilderijen heeft zich gezet.
Onze oogen zijn nu aan de Japansche kunst
vertrouwd geraakt, och ja, 't is heel ander
werk dan dat der Westerlingen, maar toch,
we erkennen: zij brachten schoonheid op
hun manier. De middeleeuwers 't is nog
niet sinds onheuchelijke tijden, dat hun werk
als zoohooge kunst wordt erkend;
deEgyptenaren gelden e veneens slechts kortelij k voor
machtigen ; vroeger werden zij meer genomen
als barbaren, na wie de kunst eerst in werke
lijke ontplooijing kwam bij de Grieken; wat
vindt men dan toch voor bekorend* in zooveel
primitieve houtsneedjes met hun zoo vaak
onbeholpen uiterlijk ? In de meeningeu over
kunst laat zich veel gelden, dat slechts over
genomen is, de een praat den ander na; 't
zal altijd wel zoo zijn, in godsnaam. Maar
de kortzichtigheid, der toongevers dan,
bij Vincent van Gogh is hardnekkig.
Een gunstige uitspraak kan hier ook niet
met gematigde loftuitingen aankomen en voor
een ongemeene verheffingzyner toch werkelijk
zulke bezwaren ! Hjj is ook moeielijk te verde
digen in zijn buitensporigheden. Juist, hij is
buitensporig; deze vakman weet niet hoever
hij gaan kan, zijn gedragingen zijn zoo
vreemd aan de maatschappelijke usances
zijner wereld; hij maakte ook geen mooie
schilderijen gelijk Mauve of Neuhuys. (In
dit verband noem ik deze twee namen in
een adem). Toch zijn z'n daden als schilder
grooter; 't kan me niets schelen of hij
geschilderd heeft; ik bedoel, de waarde van
die uiterlijke daad ligt alleen in de
beteekenis van correspondentie-middel van een
zeldzaamst temperament; 'k word hiervan
meer gewaar de tocht van zijn brandenden
adem, dan ik de verf op de schilderijen ruik.
De lantaarn van Diogenes, zoo die weer
eens op jacht mocht gaan in de schilders
wereld, zou dezen mensen ontdekken.
Zijn handelingen zijn oprecht geweest als van
geen een. Ik weet geen inniger en vollediger
uitstorting van een menschelijkheid in tegen
woordige kunst; ik zonder de grootsten niet
uit. Liever dan een kunstenaar (leest
kuustprofessionalj is mij een mensen. Ik noem
deze schilderijen nog eerder heilig dan mooi;
wie denkt aan schoonheid bij zoo een stout
doorbreken der hartstocht, bij zoo geweldige
uitbarsting van hijgende zielsüegeerten. Wat
is kunst ? Is het een recipleeren van de als hoogst
aangeduide menschelijke gevoelens? Er werd
al meer op gewezen : brieven en dagboeken,
gesteld zonder eenige toebereiding als kunst
voortbrengsel, zijn van reiner schoonheid
dikwijls dan boeken in een aangeschaafden
kunstvorm. Waarom? Waarom zullen de
verzen van .Kloos onsterfelijk zijn?
Een beoordeeling van Vincent van Gogh
is bezwaarlijk als van geen ander. De critiek
staat hier byna voor een netelig geval. We
moeten erbij inzien, dat het criterium wat
verplaatst wordt. De uitspraak raakt tot
buitensporigheden als het besproken werk
zelf. Ze moet optornen tegen een berg rede
nen, die zich elders doen gelden, maar hier
niet gezaghebbend blyken. Vincent van Gogh,
't moet erkend, is een vageborid tusschen
de kunstenaars, laten we dit nu maar tot
refrein nemen bij besprekingen over hem.
De liefde waarmee hij zich aan zyn werk
gaf, gaat over de passie heen tot de razende
belustheid. Zijn handeling kent niet de
minste stuur in bewustheid, zijn uiting,
zonder oogenblikken van achterdenken of
genoeglijk zelfbeluisteren, is n kreet.
Ik zeg, een beschouwing over het werk
van dezen doldriftige, krankzinnige, zoo
men wil, doet overwegen de grondvoor
waarden van kunstverschijning. Het hoogste
waartoe een mensoh, in enkele oogen
blikken van ongekende verrassing over zich
zelf, begeert te kunnen reiken, weet hij in
zich zelf besloten te moeten houden; onmo
gelijk het naar buiten te brengen. (Is dit
de diepere zin van God'a vervloeking over
het menschdorn in het Paradijs?) Het doen
eischt altydeen transigeeren met het
voldaanzijn ; de stroom, onderbroken, ,wordt kunst
matig dan in zijn richting onderhouden, geleid.
Alle beschaving is tot zekere hoogte ver
slapping ; in zijn innigste wezen bestaat er
voor de begeergierigheid van menschelijke
aandoeningen geen tijdruimte. Bij de mani
festatie daarvan, komt de daad in bewustheid
van duur, valt er tijdruimte te vullen.
Och, ik zeg nonsens zal het misschien lijken.
Heusch, het hoofd van een criticus, die zich
te dwingen heeft tot bezadigdheid, die moet
wikken en wegen, slaat gauw op hol bij dit
werk. Er valt hier niet te wikken en te
wegen. Er is niet stil te genieten, of gelei
delijk zich te schommelen in een langzaam
aan de zinnen overmachtigende gewaarwor
ding, uitdelende tot het behagelijke gevoel,
als de oogen de kleurbekoorlijkheid vaneen
schilderij inniger gaan liefkozen. Ik herhaal
het, hij maakte ook geen mooie schilderijen ;
hij heeft alleen op de meest krasse manier
aangeduid wat er mooi in schilderijen zijn
kan. (Verzoeke in aanmerking te nemen dat
dit een formuleering is, vatbaar voor verkla
ring). Komen we nu tot een vergelijk, gij
allen die weet, welke kwaliteiten een schil
derij behooren eigen te zijn om geprezen te
worden? Er is hier geen schilderij meteen
geraamte en van een spierenstel tot een nor
maal volgroeid organisme .. . < ioed, maar er
is hier kunst eerbiedwekkend, en vooral
beminnenswaardig wijl tot het uiterste minimum
werd herleid, dat wat noodwendig schadelijk
is aan het volkomen overbrengen van een
menschengewaarwording in de daad. Deze
beoefening der schilderkunst is van een
weergalooze arrogantie; maar ze is gewettigd om
de kracht waarmee een menschelijkheid zich
in n golf naar buiten slaat, zich openba
rende ie een visie va a kleur, zoo primitief
alsof er nooit het schilderen tot een beroep
werd gemaakt, en'een o'pvattiuffïvan teekenen,
die heelemaal zich inkeert tot het begrip
hoe de vormen zich karakteriseeren kunnen
tot dramatiseerende werking der lijnen.
Ja, 't is waar, schilderen en teekenen,
deze verstond het niet. Zijn schaamteloosheid
zijn volkomen gemis aan geschooldheid,
is ontstellend; hy, de anarchist in kunst,
met totale verwerping van alle gezag, de
versmader van alle dienstige hulpmiddelen,
regelmaat en vormelijkheid, hij barstte maar
van emotie's bij deze kunst. Zoo z\j niet
de uitverkoren wijze van schoonheidsuiting
is, ze brengt toch het zien nader aan den
kern, die nooit zuiver ontbloot in
menschenhandeling te voorschijn kan koinen. Vinccnt's
Le cheval blanc.
oogenblikkelijk los, hij braakte uit wat hem
verteerde. En hij heeft daarmee, voor zich
zelf groote daden gedaan, die ontzag wekken
en ... schoonheid brachten (zij 't dan geen
liefelijke of plechtige of hartverteederende
schoonheid).
Er is een satanisch geweld in dezen man
werk vertoont schromelijke dwalingen, zeker.
Ik behoor niet tot hen, die een onverstoor
den evenmaat in hun verrukking voor zijn
werk onderhouden. Maar, zelfs in zijn dwa
lingen, in zijn mislukte dingen, blijft hij
imponeeren, als bij 's schouwspel van den val
van een buitengewoon mensen. Zijn werk
Pare en hiver.
geweest. Neen, we hebben hier niet den
idealen vorm van kunstverschijning. Maar
er is in dezen vermetele, die den steilsten
stormloop ondernam, met den wanhoop op zijn
hielen, iets van de grootheid van Lucifer
in diens fatalen strijd tegen de engelen, waar
door zijn toomelooze hoogmoed ontzaggelijker
schier lijkt dan de majesteit van Michaël.
Kijk 't gaat met schokken, 't ondervinden
At eternity's gate ('litogr.).
(ierbes de blé.
vertoont geen seconde van gedoe, er is geen
spoor van truc, ik vecht die uitspraak
tegen, dit is de grootste onrechtvaardigheid,
die hem toch wel eens wordt aangedaan.
Zijn mislukte dingen hebben de dwaze
onmogelijkheid van nachtmerrie's, ook zij
hebben nog in zich de hevigheid, die het
eerzame begrip van schilderij-schoon doet
tuimelen.
Van Gogh is opgegeten geworden door zijn
neigingen; hij was er niet een, voor wien er
wereldsch geluk kon zijn. Hij is misschien
een buitenbeentje in het schildersgeslacht,
dat Adam en Eva als zijn eerste voorouders
kan aanwijzen. Er zijn er, die recht hebben
op uitzondering bij de voorgeschreven moraal
in kunst; 'k denk bij hem soms aan een
andere onweerstaanbare e a toch demonische
macht in litteratuur; de schrijver »an het boek
les chants de Maldoror. Hij is een
schilderhystericus, zijn werken zijn de uitspattingen
van een bezetene, 't kan zijn maar wie is er
dan in gelijke mate doch op betere wijze
bezeten, zoodat hij het toppunt bereikt van
hevigste regelrechtste uitdrukking in kleur en
lijn, ontlast van beschaving? Van Gogh's in
vloed kan verderfelijk zijn ; o zeker, er kunnen
heel wat onbesuisden door uit 't spoor worden
gebracht, ? des te beter, wou ik wel zeggen,
want 't overgroote aantal middelmatigheden
kan er door verminderd worden. Maar voor
de anderen, de persoonlijken, met groote of
bescheidene bewegingen, zal die eerder
heilaanbrengend dan schadelijk zijn. Zij kunnen
er toe komen, beter te waken op zichzelf,
de beweegredenen van hun doen te verzuiveren
aldoor, want het geweten van dezen mensen
als kunstenaar, was zoo blank als de sneeuw
over een wijd nog onbetreden veld.
W. STKËNHOKK.
Van Hoytema niet yoor Meren?
(Ingezonden).
De heer J. W. N. die in No. 14S<> van dit
Weekblad schrijft over een nieuw prenten
boek (Vogelenvreugd) van den heer Van
Hoytema, schijnt haarfijn te weten, hoe het
geschapen staat met kleine-kinderzielen. Bij
hem staat vast: kunst i^ voor kinderen een
vrijwel waardeloos artikel"; kom met kunst
niet bij kinderen; zij hebben ze niet van noode";
de kinderen zullen de platen van Van
Hoytema veel te onduidelijk vinden en niet
recht begrijpen, wat er mede bedoeld wordt"
enz. enz.
Men zou zoo zeggen, dat deze J. W. N.
eene nieuwe soort van N-stralen heeft ont
dekt, die hem helder voorlichten op een
gebied, waarvan een gewoon sterveling wel
nu en dan eens een heel klein beetje te
weten komt, maar in de verste verte niet alles.
Het lijkt mij, of de schrijver over de
aankondiging van Kunst und Kind" is
ingesoesd en toen een benauwden droom heeft
gehad. Tenminste de zeer onheldere uitval
over kleine ouwe menschjes" pedante vroeg
rype wijsneuzen" enz. heeft er veel van te zijn
geschreven door iemand, die nog niet geheel
wakker was en nog onder den invloed van
zijn schrikbeeld, dat uien zou kunnen pogen,
kinderen te brengen onder den invloed van
niets dan zuivere kunst.
Maak u maar niet zoo bezorgd, myn waarde
J. W. N.! Al waren er cuenschen, zóó zuiver
in hun schoonheidsgevoel, dat ze in theorie
hun kinderen met niets dan schoonheid
zouden kunnen omringen, de praktijk zou
het hun wel anders beduiden. Wij leven nu
eenmaal in eene gebrekkelijke oude wereld
en allerlei, door niemand te veranderen,
omstandigheden, zullen altijd blijven maken,
dat onze kinderen, wat wij ook mogen doen
of laten, heel veel leelijks zullen te zien
krijgen, en maar bij uitzondering wat schoons.
Wat zeker wel niet wil zeggen, dat wij nu ook
zorgvuldig, dat beetje schoons moeten weren.
Daarover zou heel wat te redeneeren zijn,
maar de ruimte in dit weekblad is zeer be
perkt en om het maar ronduit te zeggen,
het verwarde betoog van den heer J. W. N.
geeft op dit stuk te weinig houvast, om er
eenig nut van te verwachten.
Tegenover de apodictische uitspraken van
den heer J. W. N. dus maar alleen mijne
ervaring. Ook slechts een heel klein
stukje, alweer om niet te veel van de kost
bare ruimte te vergen. Wat dan de hoekjes
van Van Hoytema betreft, heb ik bevonden,
dat kleine kinderen ze heel mooi vinden en
ze telkens en telkens weer, met groot genot
bekijken. Wat ze er dan eigenlijk in zien?
Ja! dat weet ik evenmin als de heer J. \V. X.
er iets van weten kan. Jk gis alleen maar,
dat ze die voorstellingen, zoo echt natuurlijk,
zoo werkelijk levend, zoo vol van ware, vol
komen juiste beweging vinden en dat dit
hun treft.
Trouwens dat is niet zoo verbazend. Ga
eens op een Zondag b. v. in het Louvre
en beweeg u onder dat Zondagsche publiek.
Met hunne nog niet door kunsttheoriën be
nevelde oogen vinden die kinderlijke zielen
al heel gauw wat wezenlijk het mooiste is.
Ik weet van kinderen van vijf jaar, die in het
Trippenhuis ten heelen tijd voor de Nacht
wacht zaten, omdat hun vader in eene andere
zaal wat te doen had en hen daar liet wach
ten op de bank tusschen Rembrandt en Van
der Helst. Het is nu al wel veertig jaar
geleden en ze weten er nog van te vertellen,
wat ze voor die beide meesterwerken hebben
zitten droomen en welke geschiedenissen zij
er in zagen. Wat ze er bij gevoelden ? Ja
dat weten zij niet, en ik niet en de heer
J. \V. N. kan het ook niet weten. Wij weten
nu eenmaal niets, of althans maar heel weinig
van kinderzielen en al de hooge wijsheid,
die wij er over uitkramen, is eenvoudig
grootemen-*chen-d waasheid.
Dwaasheid en nog iets anders. Want
ziet eens. Een lijngevoelig, buitengewoon
begaafd kunstenaar komt ons verblijden met
het beste, wat hij op het oogenblik geven
kan. Aanvaarden wij het dankbaar? Neen!
Wij vinden het wel heel mooi (niet zonder
van dezen lof nog ettelijke stukjes af te
knijpen) maar : Lieve man ! voor kinderen
een waardeloos artikel Blijf hun toch met
deze dingen van het lijf. Ze hebben dat niet
noodig. Als het nog een pop was zonder
kop, of een prent van Jan de Wasscher.
Maar dit is bun veel te onduidelijk. Ze
kunnen niet vatten, wat ge er mede bedoelt
en als ze het vatten, maakt ge er ouwe
mannetje van. Bonjour Van Hoytema!"
Zoo zijn tegenwoordig onze manieren; geen
kriticus haast, die ze niet heeft.
Dat staat bij mij vast! Maar ik kan het
niet bewonderen.
A., 4
A. G. O. VAN DIYI..
Iets over de yeEttariscüe leefwijze en de
voediEg der Japanners.
Nu in de laatste maanden de aandacht van
de geheele wereld op den Moedigen krijg
tusschen Rusland en Japan gevestigd is, en
de .Japanners daarbij blijk hebben gegeven
van groote volharding en geestkracht, heb
ik gemeend, dat vele lezers van dit blad er
belang in zullen stellen, een en ander over
den aard hunner voeding te vernemen. Het
is algemeen bekend, dat do Japanners in
hooidzaak van plantenvoedsel leven, in meer
of mindere mate dus vegetariërs zijn, en zou
men hieruit het bewijs kunnen putten, dat
ook een vegetarische leefwijze tot groote
krachtinspanning in staat stelt. Vooraf dient
echter opgemerkt, dat men de vegetariërs in
twee groote groepen kan scheiden. 1. Zij die
geen vleesch of visch eten, doch we! hetgeen
van een dier afkomstig is, dus melk en eieren,
en die men dus melk-vegetariërs zou kunnen
noemen, 'l. De strenge vegetariërs, die niets
nuttigen wat van een dier afkomstig i->, dus
geen melk en wat daaruit bereid wordt,
nl. kaas en boter, en ook geen eieren.
Tot goed begrip van een en ander mogen