De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 22 januari pagina 7

22 januari 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1439 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Tentoonstelling van werken van Theophile de Bock in Arti. Omdat het voor de hand ligt en velen ook in de meening verkeeren dat deze is het kleinste zeker het rijkste en rijpste der geheele tentoonstelling. In het groo tere is onmiskenbaar een geweldige drama tische kracht, maar het evenwicht is hier niet zoo mooi behouden, de lucht te zwaar tentoonstelling gehouden wordt naar aanleiding van het overlijden van den schilder, zij hier opgemerkt dat zij daar mee geenerlei verband houdt. De heer Voskuil bereidde reeds sedert maanden een de Bock-tentoonstelling voor en deze zou ook bij leven van den schilder tot stand gekomen zijn. Dit om de bevreem ding weg te nemen dat een kunst-hande laar nu deze Arti tentoonstelling bijeen bracht. Maar het komt mij toch voor, dat het in de bemoeiingen van het be stuur dier maatschappij gelegen had, zelve voor een de Bock-tentoonstelling te zorgen en deze tot een eere-tentoonstelling te maken. Mij dunkt, als een schilder van eenige beteekenis sterft, is het de aangewezen taak van zijn tot een genootschap vereenigde kunstbroeders om nog eenmaal in het openbaar te verkondigen: ziet, zoo was de kunst van den heengegane. Zij die het zelf bij ondervinding weten, hoe de levenszorgen de productie van den schilder kunnen forceeren en hem noodzaken zijner onwaardig werk de wereld in te zenden, zij moesten na strenge zifting en nauwkeurig onderzoek naar het bestaande, dat werk bijeen brengen, waarbij geen onzuivere bijbe doelingen bij de tot stand koming hebben meegewerkt, om zoodoende nog eenmaal aan het talent recht te doen wedervaren. Zóó had deze tentoonstelling behooren te zijn, zoo is ze niet. We vinden hier bijeen wat op 't oogenblik in den handel zwervende was ; slechts een drietal schil derijen dienen ter opluistering en zijn niet te koop. Onder deze omstandigheden mogen we van een gelukkig toeval spre ken, dat er nog zooveel goeds bijeen te brengen was en moeten we den heer Yoskuil voor zijn moeitevolle pogingen dankbaar zijn. Er is hier werk uit de verschillende perioden, die nogal sterk afgebakend, in het oeuvre van De Bock kenbaar zijn'; zijn grijze tijd, de schilde't Zwarte Water. tegenover de duinenrij en het strand. Als een staal van heerlijke schildering en voldragen kleur noemen we no. 12 Op de Veluwe". Deze vier schilderijen geven het juiste beeld van de Bock's oorspronkelijk en zuiver talent. Bij al de goede kwaliteiten die ge in bijna al de overige werken vinden kunt, is er toch geen enkel stuk, waarin niet of de invloed van anderen, óf een trachten om den smaak van het publiek te voldoen, merkbaar is. Een dankbaar motief, Het Zwarte water," dat hij zeer dikwijls herhaald heeft, vinden we ook hier verscheidene malen: een schiereiland van een smalle werf met lage huisjes en enkele hooge boomen deelt het water in tweeën, dat een stuk geaccentueerd verschiet afsluit tegen een zware naar onder ophelde rende lucht. Het beste is wel het kleinere gereproduceerde no. 37, het grootere in het voorzaaltje is wat te veel op effect behandeld. Het groote schilderij Na den regen" van eenigszins gelijke constructie is wat koel, maar zal wellicht door den tijd winnen. We vinden hier ook het voorname, rustige schilderij Septemberavond" waar in Willem Maris de koeien schilderde. Om op die grootte contrasten als de donkere boomgroepen en de lichte avond lucht, tegen elkaar te zetten en toch eenheid te behouden, is ook technisch een kunststuk, waarvoor men respect moet hebben. Een levendig, prettig schilderij is no. 59 Aan de Merwede" een riviergezicht waarvan het water, opklotsend tegen de aan den wal liggende schepen bizonder mooi is weergegeven. Al doet de bouw van lucht geheel aan Jaeob Maris denken, toch is er veel eigens in dit kloeke werk. Xo. 7 /onsondergang" staat onder den invloed der Fransche meesters. De lucht is grootsch en schitterend, het land wat In 't Westland". Beukenstammen. rijen onder Franschen invloed ontstaan en zijn latere werk dat kleuriger en blonder is, maar meestal bedenkelij k naai den decoratieven kant gaat, zóó zelfs, dat een dikwijls herhaald onderwerp, reusachtige boomstammen, door het alleen staan der verschillende plans aan coulis sen doen denken. Een klein schilderijtje, In 't Westland", kantig en vast geschilderd, met een tin telend lichte lucht en mooi schuivend land is goed werk uit vroegen tijd. Jammer, dat er in dien geest niet meer aanwezig is. Van de twee zeegezichten bij Kijkduin simpel daar tegenover. In no. 57 het groote duinlaudschap zijn mooi partijen vooral de middengrond, maar als geheel is er in die groote stukken te weinig sumenhang. No. 05 Middachteti" inet het kasteel op den achtergrond is een van die mooi en degelijk geschilderde buitenstudies, zooals De Bock er zoo vele gemaakt heeft. Onder de aquarellen zijn een nog wat angstvallig maar met liefde gedaan landschapje no. 98 en het kasteel Door wei th no. 8!) wel de belangrijkste. Enkele van die vlug en lenig geteekende krijtkrabbels, met een enkel pastelkleurtje en een paar penteekeningen doen De Bock ook van dezen, niet zijn minsten kant kennen. J. W. N. De Belgischejcliilto enWriütMnsenni. De vluchtige verschijning van enkele Bel gische schilders was niet zoo belangwekkend om er lange nabeschouwing over te houden. Zoo zij niet nu alreeds verdwenen waren, waren verschillende werken toch wel een bespreking waard geweest. Dit is zeker, opschudding hebben ze niet teweeggebracht, alleen deed deze tentoonstelling velen op 't eerste gezicht even onthutst staan, 't Was ongewoon werk voor onze Hollandsche oogen. Het was te veel en te weinig. Te weinig zeer zeker om ons maar even een uitzicht te geven op den tegenwoordigen staat van België's schilder kunst en dat weinige was ten bate eener zeer ruime vertegenwoordiging van vijf Ant werpenaars, 't Leek een kringetje, dat in kaïneraadschappelijke aaneensluiting besloten had in Amsterdam te gaan avonturen. Hier is niets onordentelijks in, maar we hadden toch veel liever wat meer er van willen weten hoe er nu in Belgiëgewerkt wordt; de ver schijnselen van krachtig jong leven, die zich in de laatste jaren in de Vlaamsche litera tuur hebben geopenbaard, wenschen we ook te kunnen ontdekken in de schilderkunst. Mochten zij eens in ruimer getal en met uitgelezener krachten een inval bij ons doen, zij 't dan ook niet vrij van de Belgische luid ruchtigheid en bluf, wij zullen er beter door gaan zien hoe bij ons menig nauwgezet stre ven en degelijke traditiën-aanhankelijkheid aan 't verzanden is in seureud getob en piet luttige vasthoudendheid. Ik bedoel maar, we zouden beter gaan bemerken het juiste mid den waar de deugd altijd gelegen moet zijn. Van deze vijf leek me Walter Vaes beslist de minste. Het Geuzenlied" was niet om aan te zien; al zetten die kerels hun mond nog zoo wijd open om hun oproerig lied uit te bulken, de schettering van den schilder om sensatie met zijn overdadig rauw verfgemors, overtrof hen toch nog. Zijn bescheidener uitingen lieten geen opmerkelijken kant als van een talent bespeuren, Richard Baseleer was beter, al komt hij met wat al te voorbarigen ophef van zijn streven getuigen. \Vant 't was toch werkelijk nog zeer onrijp. Maar men merkte toch nu en dan wat deze zou kunnen bereiken. Van Larock (de meest bescheiden inzender) kon de Aqua fortist" 't eerst in aanmerking komen, en ook 't Damesportret. Maar over't algemeen was zijn werk groezelig. Hij zit nog in den knel erg met de oplossing ter verbinding van kleur en toon. Mertens en Verstraete waren de besten, l'it hun werk vooral was 't onder scheid te vinden met dat der noordelijke collega's. Zij zetten de kleur voorop, de Hol landers laten meer al schilderend de kleur vloeien in de verf. Sommige zeestudies van Verstraete vooral konden dit doen gewaar worden, de zee met de vele bewegingen van zijn vlakte, aangezien als een kleurige weide. Als Mertens alle partijen in het schilderijtje de Dokter" had kunnen aanhouden als bij de vrouw die in bed ligt, was het heel mooi geweest: nu onvolkomen, 'k Herinner ook aan de Wafelkraam", een mooi geval, goed gegrepen, maar niet onbevangen genoeg aange/.ien en in de uitvoering getruceerd. ,la, om deze twee 't meest, Mertens en Verstraete, spijt het me wel, dat de tentoonstelling al afgeloopen is. Over hun werk was nog wel wat meer te zeggen geweest. W. STEEXHOFI-. Dr. Gerrit Van Gortom t 28 Augustus 1833?14 Januari 1905. Weer is, helaas, een oudere tijdgenoot van ons heengegaan, een man die in de jaren zijner volle kracht tintelde van geest en leven en velen door zijn woord en pen heeft be zield en goed gedaan. Gerrit Van Gorkom ontsliep te 's Hage op 71-jarigen leeftijd. Op uitnoodiging van de redactie wil ik trachten een instantanéte geven, een oogeiiblikkelijken indruk van zijn persoonlijkheid, zoo als ze mij voor den geest staat. Reeds sinds geruimen tijd was hij lijdende, zoodat in zijn laatste levensjaren zijn kracht eenigszins gebroken was. De dood van zijn vrouw, voorafgegaan door het verlies van zijn eenigen zoon, dat hij nooit geheel te boven kwam, had hem diep geschokt. Lichaamslijden drukte hem ter neer en zoo trok hij zich terug in zijn huis en in den engeren kring van zijn kinderen en vrienden, die bijna tot het einde toe genoten hebben van zijn rijk en warm gemoed. Doch ons staat hij thans weer in zijn volle kracht voor oogen. Hij was een scherp geteekende persoonlijkheid, een man van levendige phantasie, van fijn vernuft, van warm gemoed en lichtbewogen gevoel. Zoo had hij hoe kon 't anders l de gebreken zijner deugden. En wie hem oprecht wil waardeeren, moet beide de licht- en schaduwzijden van zijn persoon doen uitkomen en niet schromen ook op de laatste te wijzen. Een bezield prediker was hij; dat weten zijn trouwe hoorders in de Nederd. Herv. Gemeente te Leiden en te Amsterdam en in de Remonstrantsche gemeente alhier te getuigen. Van den preektoon verlost, gaf hij zichzelf in zijn toespraken vrij en ongedwon gen en liet hij zich menigmaal gaan op den stroom van zijn bruisend gevoel. Mits zorgvuldig voorbereid en dat was niet altijd bet geval kon hij voortreffelijk improviseeren. De eene gedachte vloeide dan uit de andere voort; een greep in het ge>**?* moedsleven, een levendige schildering van eigen ontmoeting of ervaring, een vernuf tige toepassing van het gekozen tekstwoord volgden dan elkaar op schitterende wijs. En te beter sprak hij, naarmate hij zichzelf meer beheerschte en niet toegaf aan zekere over gevoeligheid, die hem soms de tranen uit de oogen dreef. Een geestig schrijver was hij. Dat weten de ouderen die zijn Los en Va^t gelezen en genoten hebben, het tijdschrift waarin hij met zijn vriend De Veer allerlei verschijnselen en geschriften van den dag weergaf en be oordeelde. Zijn geestige critieken van Piersoii's Adriaan de Merival en van Busken Huet's Lidewijde leven in de herinnering voort. De opgewondenheid, waarmee zijn sanguinische natuur den bekenden roman Jozua Davids begroette, bleek uit zijn levendige bespreking van dat boek ; scherp hekelde hij een slordigen stijl, een gebrek aan woordkunst", een be drieglijk spelen met woorden en als stilist had hij daartoe het recht. Van Krasmus maakte hij een ernstige studie, aan de hand van Froude en voorgelicht door zijn vriend wijlen Dr. Kan, rector van het Knumiaansch gymnasium te Rotterdam. De vruchten dier studie deelde hij mee op den heologischen Krans, waarvan hij verscheiden jaren lid was, en in een boeiende voordracht in de Vrije Gemeente, die nog in de herinnering harer leden voortleeft. Kn in de jaren van zijn rusttijd gaf hij in De Gids een artikel over David Friedrich Straugrt, waarin het vernuft van zijn geest en zijn meesterschap over den vorm als van ouds uitkwamen. Hij was last riot least een boeiend causeur, een verteller bij uitnemendheid. Als hij een of andere curieuse ontmoeting verhaalde of een merkwaardige persoonlijk heid teekende of nabootste, dan leefde alles aan en in hem. Dan sprak hij niet alleen met zijn mond, maar ook met zijn oogen, handen en voeten. Dan kon hij niet blijven zitten op zijn stoel, maar wandelde hij met groote schreden de kamer op en neer; dan vertoonde hij op plastische wijs do houding en den spreektrant van den man, dien hij te pakken had; dan waren de grenzen tus schen Wahrheit en Dichtung niet altijd scherp te trekken, maar dan had hij in elk geval, de persoon of den toestand, dien hij wilde weergeven, aanschouwelijk, schoon eenigszins phantastisch, uitgebeeld. Hoe gaarne hadden wij gezien dat hij in zijn laatste levensjaren meer gegeven had! Dat hij weer had gegrepen naar zijn weiversneden pen om herinneringen te geven uit zijn veelbewogen leven en te teekenen allerlei merkwaardige persoonlijkheden als vader Van Hengel, dien hij in Los en Vast" zoo geestig schetste, Scholten wiens huisvriend hij was, Cobet, die hem hoog waardeerde, Allard Pierson, Coenraad Busken Huet, Potgieter, J. H. Gunning en anderen die hij van nabij gekend had. 't Heeft zoo niet mogen zyn. Doch al zjjn wij ten dezen niet voldaan, dankbaar zijn wij toch voor alles wat wij door hem ontvangen u genoten hebben. En door zijn vurig idealisme, zijn warm geloof in de dingen des geestes, zyn diepen afkeer van gehuichelden en opgeplakten godsdienst, blijft hij leven en spreken in de harten van allen die hem vereerden en liefhadden. P. H. HUGENHOLTZ Ju. Prof. Dr. H. Behrens. f Een man van meer dan gewone begaafd heid, *van groote bekwaamheid en veel om vattende kennis, van buitengewone werk zaamheid en werkkracht is met den dood van Prof. Behrens aan de Polytechnische School, een trouw en hulpvaardig vriend aan zijn kleinen vriendenkring ontvallen." Aldus schrijft de Delftsche hoogleeraar Dr. S. Hoogewerff over zijn betreurden, voor enkele dagen overleden ambtgenoot, in een artikel voor het te Delft verschijnende Studenten\\ eekblad. Prof. Hoogewertt' naf ons de toe stemming, van zijn artikel gebruik te maken, nu wij ook in ons weekblad Behrens wenschen te herdenken. In 1874, op 32-jarigen leeftijd, werd Dr. Behrens, een Holsteiner van geboorte, die zijn studiën aan de Universiteit van Kiel had gemaakt onder Himly en Zirkel, aan de Poly technische School benoemd tot opvolger van Prof. Vogelsang en belast met het onder wijs in mineralogie, mijn ontginning en aard kunde, eene samenvoeging van vakken, welke thans onmogelijk zou zijn" en het toen eigenlijk óók reeds was. Met moed en vol illusies werd de zware taak aanvaard, nadat bij eerst met mej. A. Litzmann, dochter van den bekenden Kieler hoogleeraar, in bet huwelijk was getreden. In den toen zooveel kleineren kring van Delftsche professoren werd het jonge paar vriendelyk opgenomen. De zwarigheden met de taal waren spoedig overwonnen. Doch overigens was voor Behrens de toestand zeer moeilijk en ingewikkeld ; ook zijn voorganger had daarover geklaagd. Aan n hoosrleeraar toch was, wat de eigenlijke vakstudies met uitzondering der docimasie betrof, de zoo omvangrijke op leiding der mijningenieurs opgedragen, voor zoover deze niet door bezoek cener buitenlandsche mijnakademie en door reizen werd aangevuld. Wel was tot omstreeks 1892 het aantal der voor dat diploma studeerenden zeer gering, doch niettemin moesten de verschillende, zooeven genoemde vakken door den hoog leeraar worden behandeld. De lokaliteit was zeer bekrompen, een klein vertrek, dat te gelijkertijd een deel was van des hoogleeraars werkplaats, moest dienen voor alle mineralogische oefeningen; er was geen assistent en de amanuensis moest tevens diensten van bediende in de werktuigkundige afdeeling verrichten. Benoemd te worden tot ingenieur bij het Mijnwezen in Ned.-lndiëwerd aangenomen voor den toenmaligen student-mijningenieur de eeuige toekomst te zijn. Zeer wisselvallig was het aantal ingenieurs, dat al naar gelang de vermeende behoeften van den dienst in Indië, door het Departement van Koloniën werd aangevraagd. Vele jaren was geen enkele plaats te vervullen, dan, zonder voor afgaande waarschuwing, weder eene of meer dere. Bij de groote verantwoordelijkheid, welke Behrens op zich voelde rusten voor de aanbevelingen, die door den directeur der Polytechnische School in overleg met hem aan Koloniën moesten worden verstrekt, en bij zijne vaste overtuiging, dat het hem on der de gegeven omstandigheden slechts mo gelijk was een klein aantal ijverige leerlingen eenigermate behoorlijk te onderwijzen, ge raakte hij er toe, zijne eischen op de examens (ook op examen B) zoodanig te stellen, dat vele minderwaardige candidaten werden af gewezen, of reeds vooraf die studies opgaven. Vandaar eene wanverhouding tusschen het aantal der geslaagden en dat der voor art. 65 studeerenden, welke, ten onrechte, dik werf uitsluitend aan hom werd geweten, doch die daarentegen een gevolg was van de ge heele regeling der mijnbouwkundige studie, waarbij, zoolang zij bleef bestaan, de door Behrens gekozen weg wel de beste was. En de toestand bleef onveranderd tot Behrens onder het directeurschap van Telders in 189S zijn leerstoel r oor inicrochemie verkreeg; de hervorming der mijnbouwkundige afdeeling werd eerst toen ter hand genomen en Schroeder van der Kolk en daarna van Loon, weldra gesteund door Vermaes, werden als hoogleeraren voor de mijnbouwkundige vak ken benoemd. Tot aan dat tijdstip stuitte elke poging tot verbetering af op de overweging dat zij slechts voor enkele leerlingen baat zou brengen, waar. bij het klimmend aantal studenten in andere afdeelingen, nog zooveel voor een grooter aantal te doen bleef. Zelfs een eigen assistent kon Behrens niet verkrijgen. Het kostte hem, met zijn weinig plooibaar karakter, moeite, ergernis over eene afwijzing zijner wen schen, waar hem die weigering onbillijk voor kwam, te verkroppen en, door zijne voorstellen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl