Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1440
ven. Bij dit heel vele kan wat gemist wor
den en toch nog iets blijven. Maar denk
u eens een bloem in die vaas, een appel
op een laken, kurken enkel op een
linnenkleed. Het van wijn doordrongene van zoo'n
kurk liggend op het witte laken met de
lichte blauwe b. v. schaduwen kan voor een
kleur-gevoelig oog een opstapeling zijn van
uiterst heerlijke schakeeringen. Moet dit
als iets belangrijks echter tot stand komen
dan moet de geest, die dit ding overziet,
van vele, leven doordrongene nuances ver
vuld zvjn; er moeten allerlei associaties on
willekeurig ontstaan, die de kleur van het
geheel maken tot iets waarin, in dat op
zicht, de geheele ontroering van den maker
zich uit. Het mag nauwkeurig zijn, maar
het werk moet groot blijven en levend
natuurlijk. Het moet als alle werk van
kunst een eenheid, een geheel zijn, verbonden
door een alles doordringende ziels-toestand,
geestestoestand. Dit is een van de dingen
waarin het meest bet doel gemist wordt bij
het stilleven. Een stilleven moet zijn een arge
loos geheel. Het moet de schikking die het tot
het ten slotte geheel wierd niet doen zien, of
het moet zonder schikking in eens, met be
paalde afscheidingen van de omringende
voorwerpen, als een geheel gezien zijn : zooals
ik schreef, hierin wordt dikwijls het doel
gemist. Ge ziet bijv. bjj een vaas waarin
bloemen; eenige bloemen liggen er rond, maar
ge begrijpt niet waarom. Ze hooren niet thuis
in het kleurschema. Ze versterken niets, ze
zijn niet onontbeerlijk, ze zijn geen deel van
geheel. Noodeloos en storend zijn ze. Later
wanneer van den maker de geest rijper ge
worden is, komt dit minder voor. De inner
lijke noodzakelijkheid waarmee een stilleven
gezien wordt is dan grooter. Het is gauwer
een geheel. En feitelijk wordt dus een
schilderleven begonnen met wat eerst in
schilderrijpheid als werk belangrijk kan worden.
In de jeugd moet het dan en kan het ook
alleen als een studie beschouwd worden;
een studie gericht naar uiterst strakke
vormteekening en een poging tot het benaderen,
zoo scherp en geraffineerd mogelijk, van de
kleuren en hun invloeden op elkaar.
* *
Het tekort dat dan ook het meest duidelijk
is in het werk van Nijland is een gebrek
aan innerlijke concentratie, een tekort is er
aan gevoels-volheid.
Men kan zeggen dat de meeste zijner stil
levens te Bned van formaat zijn, verloopen,
hun eenheid verliezen door te groote breedte;
er kan een stuk aj dikwijls, en ze zouden garer
zijn. De neigingen ilie in dit werk zijn : een
aandacht jegens den vorm; deze zoo zwaar
mogelijk uit te drukken (bij maakt daartoe
gebruik van groote, dikwijls te onbeweeg
lijke vlakken); een behagen, soms niet reëel
genoeg, in dingen, waarin van Gogh beha
gen had : schoenen; of Verster : tinnen kan
nen; of er is een schaduw-vorming, die soms
de Masques van Vollon met hun zwarte dui
delijk omlijnde donkere partij terug voor
oogen roept. Dit zijn natuurlijk geen bezwaren
tegen hel werk.
Het grootste bezwaar, dat ik tegen de
meesten dezer dingen heb is: een gebrek
aan gevoel-volheid. Het is te hard ; strak
kan een lijn zijn en vol gevoel; vele van
deze zijn hard, wat is zonder gevoel. Het
is een gebrek dat vele van deze dingen niet
maakt tot wat ze bij de eersten kijk schij
nen te zijn, noch wat ze mochten zijn. Ruim,
is het meeste daarentegen wel geteekend.
Tot de beste hooren: het Havenhoofd en
het inzicht in de groote ouëschuit, de twee
teekeningen van de schoenen; de schalen
en de koffiepotten (wat te breed van formaat);
het eene, minst gedetailleerde vrouwepor
tret; de huisjes met de gekalkte muren. Tot
het zwakkere deel, de illustraties en de grijze,
krachtlooze teekeningen uit het eind van 1904.
PLASSCHAEKT.
Wél Tetóinp,
, aprellen.
(Rotterdamsche Kunstkring)
Ge moet een lijn, is het niet ?, kunnen lezen
en kunnen beschouwen als een karakter. Het heeft
niets vreemds in zich te spreken van een gulle
lijn al is die van Tholen, van een ten uiterst
gespannen toch vibreerende lijn, als is die
van Verster in zijn scherpste teekeningen.
En het is soms het uiterst belangvolle van
studies, van enkele korte notities, dat ge zoo
zuiver den aard van den maker kunt vinden
daaruit, en daarin een bevestging vindt van
de karakteroplossing, de wijze van natuur
beschouwing eveneens geopenbaard in de
schilderijen. In dat opzicht zjjn b. v. de weinig
gekende etsen (in zijn werk niet zeer belang
rijke) van Verster typeerend. 7e zijn uit den
tijd van de volle wildheid van zijn kleur en
zijn eveneens als rassehe en sterke
uitgestooten strepen : een takke-vorm ontspringt met
vaart den ze teekenende handen. Kn wat leeren
dan de etsen van holeu van den tijd der
Etsclub? Ze zijn vormverzorgder ; Tholen
heeft nooit den vorm zoover losgelaten, als
Verster eens deed in zijn kleure-lust in
schoonheid van kleur-alleen 1e vieren. Zoo
zijn op deze tentoonstellingen een paar tee
keningen van Gabriël zooals zijn beste schil
derijen. Het zijn een paar notities uit den
polder en een enkele aanduiding van ee:i
brugje. De twee teekeningen stellen voor:
de eene een stuk water, wat land en een paar
figuren in een boot etc., turftrekkeud ; de
andere alleen een stuk van de polder ; de
derde is het brugje. Het schijnt en kan den
meesten niet belangrijk schijnen.
Het zoogenaamde geval is een van de
simpelsten ; toch zijn deze teekeningen vol
duiding en vol aanwijzing van het talent van
Gabriè'T, wanneer het zich uitte op de beste
wijze. Het wijst aan, hoe hij met zuivere
oogen, zonder eem'ge omhaal, puntig een
geval buiten observeerde. Hoe hij met een
enkele nuanceering op een schilderij, hier
met een enkele lijn op de teekening, een
ruimte kon uitdrukken, die toch alle noodige
aanwijzingen bevatten, die hem een voorwerp
van zorg was in ieder buiten geschilderd
werk bovenal ; en die hem leerling van
Koekkoek juist maakte, waar deze enkel
uitvoerig was en zoo trachtte scherp en
puntig te zijn. Het is en was de aloude
kwestie ieder mogelijk" detail is winxi, maar
het moet fijn een levend" onderdeel tin een
geheel; anders heeft het geen nut eu zelfs
tegenwerkende kracht, het was de aloude
kwestie waardoor sommigen breed zijn al
zijn ze zorgvol van teekening : ze, voegen
nooit aan hun werk toe een leccn-loos détail.
Kn dit is wat deze teekeningen hebben :
ze schijnen uiterst gesimplitieerd, maar elke
bocht en elke helling er in is expressief en
daardoor zijn ze uitdrukkingsvol. Ze zijn
daardoor voor een ziend" oog een genot
grooter en blijvender dan veel tegenwoordig
onstaande quasi-nauwkeurige teekeningen,
maar waarin de helft dezer nauwkeurigheden
dood is aU een pier. Deze teekeningen; het
uiterst schetsmatige maar uit enkele lijntjes
bestaande brugje onder de andere zijn uiterst
leerzaam ten opzichte van Gabriël: fijn en
ruim, vast en gaaf; levend, hoewel strak;
zich verheugend in eenvoudige gegevens.
PLASSOHAEHT.
iiiiiiiiimiiiinnmmiiimiiimnntuntminmimtuittmtttmittiummiim
De Doolaar en de Weidi-che Stad, door LODE
BAEKELMAXS. Uitgegeven door Johan
Pieterse in 1904.
Mijn totaal-indruk van het boek is dit: een
meesterlijke bewerking van weerzinwekkende
gebeurtenissen. Dat dit werk geschreven is
door een artiest van meer dan gewone be
kwaamheid, dat een waar en ongemeen
kunstenaar dit boek neeft opgebouwd met al de
geniale gaven van een oorspronkelijk talent, dat
wij in de Doolaar" als kunstwerk een brok
proza van groote waarde zijn rijker gewor
den het zou onbillijk zijn dit niet terstond
te erkennen; maar dat alles neemt niet weg,
dat de schrijver personen en toestanden bij
de kop heeft gepakt, die, naar ik geloof, de
meeste menschen als onbestaanbaar zich
zullen gedacht hebben; men spreekt met
afschuw van het dierlijke in den menscb ; de
Doolaar onthoudt ons zelfs het beestachtige
niet Ik weet, het onderwerp an und fürs'ch
doet aan de eigenlijke kunstwaarde niets af
en hiervan uitgaande is dan ook dit eerste
boek uit de cyclus het Hommelnest" te
begroeten als een voortreffelijke schepping
van den talentvollen jongen Vlaming, die,
na Streuve.s en Teirlinck een eerste plaats
in het gestoelte der Vlaamscbe eere verdient.
Maar aangezien het grootste gedeelte van
ons publiek het nog niet zoover gebracht
heeft om bij het lezen van een boek in de
eerste plaats op de artistieke behandeling de
aandacht te concentreeren doch met
voorbijrlening der heiligste rechten der kunst
zich alleen aan het onderwerp laat gelegen
liggen zoo zou 't mij ten zeerste verwon
deren, als dit boek algemeen met zto.eel
instemming zal worden ontvangen als het
om de voortreffelijke bewerking verdient. De
tegenwoordige realistische litteratuur is voor
geen kleintje vervaard: Lode Baekelmans
echter heeft het record geslagen; het
nietsmenschelijke, het dierlij kste der dieren werd
ons zelfs niet bespaard. Wel groot moet de
bekoring van dit onderwerp den jongen
schrijver zijn geweest, dat hij den moed had
te luisteren wie weet, hoe lang naar
het jargon der luitjes uit het schippers
kwartier maar dat hij daarna nog lust
en opgewektheid gevoelde om woord voor
woord dat taaltje te boeken, waar de
vuilste woorden dikwijls nog heilig zijn bij
de beteekenis der zinnen het pleit voor
's mans zenuwen edoch, voor 's mans
goeden smaak pleit het niet. Er zijn grenzen,
Lode Baekelmans, en moge uw geniale aan
leg er u voor behoeden, in 't vervolg die
grenzen zoo vaak Noooer.oos te overschrijden
als in dit boek I
Ik meen mij over het onderwerp nu vol
doende te hebben uitgelaten en treed dus
niet verder in détails; aantrekkelijker is het
de beliandeling wat nader te beschouwen.
Al direct ia den beginne wordt ons uit
het gesprek van Lieven, den oolaar" met
schipperken Donkerwolk duidelijk, wat Bae
kelmans bedoelt met het Hommelnest",
de algemeene titel voor de gansche cyclus :
't is Antwerpen, 't Is een hommelnest,
zei d'ouwe schipper zich plots oprich
tend, 't is een hommelnest, waar eikendeen
denkt aan scharbij"... zij zeggen hebben
is hebben en krijgen is de kunst... de
buitenjongens gaan kapot... en die niet sterven
verliezen hun ziel in 't hommelnest." Indien
het er Lode Baekelmans om te doen is ge
weest dit laatste aan te toonen. dan heeft hij
zijn doel wonderwel bereikt. Bij het lezen
van dit boek zet zich heel vasfc en zeker de
overtuiging in ons schrap, dat de
buitenjongens er of moeten sterven of hunne ziel ver
lieten; alleen verwondert het ons, dat ze 't
nog zoolang uithouden en of't een of't ander
niet al eerder gebeurt. De hoofdpersoon,
Lieven de Doolaar, die ons in den beginne
geteekend wordt als een eenvoudige, lande
lijke boerenzoon uit de Polders, gaat in
Antwerpen wel niet kapot", maar verliest
in de weidsche stad wel zijn ziel; .lichamelijk
houdt hij 't uit, al moet hij ook werken dat
hij er vaak bij neervalt, lichamelijk is hij
sterk genoeg moreel niet. Wel is 't waar,
wat oud schipperken Donkerwolk den rlinken
boerenzoon voorspelde: d'armoe van de stad
is droever dan die van buiten," en den eer
tijds wakkeren jongen man. die kracht had
in zijn armen en moed in 't hart, vinden we
aan 't eind van 't boek teru*: gebroken
zijn lieren weerstand, gefnuikt zijn overmoed,
geen houvast meer in zijn leven, geen be
staansmiddelen meer. Hij was nu een schuwe
vagebond, een doolaar in <le weidsche stad".
En niet om niet denkt Lieven dan onwille
keurig als ziet hij in dat afschuwelijke
beeld zijn eigen leven aan de kreng,
ingesneeuwd op een hoop vuilnis, de doode
kattekop stuk zijn verglaasde oogen naar hem
op en aan de snorbaarkens beefden kristallen
vonkelingskens. Boven, een vlek tegen den
hemel, cirkelde een zwarte vogel. .."
't Is Baekelmans magnifiek gelukt die
langzame verdierlijking uit te beel len;
als was het den auteur zelf droevig
zijn hoofdfiguur telkens en telkens, hoofd
stuk na hoofdstuk dieper te zien vallen, zóó
worstelen in stroeven strijd het goede en
het kwade in Lieven's karakter: eerst lang
zaam, de l ichaamsverstomping door n verzwa
ren arbeid, met daarna, de steeds grover,
zinnelijker lichaamsgenietingen ; dan, inéns,
het weer oprichten van de kinderlijke vroom
heid, het landelijk bijgeloof, de weerstand
van de ziel, die haar heiligste gevoelens niet
prijs geeft zonder strijd. Zoo, inet een
schreiend medelijden volgen wij den doolaar
op zijn gang door het woelende, voor arme
itumpers meedoogenlooze leven; waar hij
zijn voet wt hij, eertijds hef
btoedweelderigc kind geteeld in de vruchtbare
Polders" hij komt in de duisterste
hoeken vau een zonde-volle stad ; om
hem heen raast eu tiert het, vallen slagen
en vloeken, bonken de machines, gillen de
stoomlluiteii en liuichelt als de avond
daalt het gore wellust-leven. Van de eene
kroeg iu de andere, van. de dry Kauwen"
naar de Tarwe T et", van .,iu de Congo"
naar in 't Pastoorke" voert Baekelmans ons
het geheele Antwerpsch sehipperskwarlier
door, laut oiis kennismaken met de obscuurste
typen als Peerke de lijkenvisscher",
Paruchke het venusdierken", ,,-/ef uit den ouwen
Belg", luien Boer" en Kobeke de vloeker",
om dan, ineens, geheel onvoorbereid, onze
aandacht te vestigen op een stadsgezicht, op
een. stukje blauwe hemel of zacht doorglansden
nacht, die dan, als lieve herinneringen zoo
mér onze gedachten bekoren naarmate de
duisternis der zonde donkerder is; maar jam
mer is het, dat deze lichte plekken zoo
schaarseh zijn en overal omduisterd en
omgrauwd door een zoo diep afgrijseüjken
zondenacht, dat we, trots de magnifieke uitbeelding,
ons met walging afwenden van dit boek en ik
vind het vooral hierom jammer, omdat vele
ernMige lezers juist door de keuze van het onder
werp zich van dit boek zullen onthouden,
terwijl het gezocht zal worden door op schan
daal tjes en piquante verhalen belust te wel lus te
lingen ; en dit weet ik voor dat doel is
het zeker niet geschreven. Slechts die wei
nigen, die het wreede van het onderwerp
voorbijzien om der wille van de kunst
waardige bewerking, slechts zij zullen
Baekelmans voor den Doolaar" dankbaar zijn,
want wederom heeft deze jonge Vlaming in
dit werk getoond zijn buitengemeenen aan
leg. Zal zoodra dit boek gaat behooren
tot de schandaal-litteratuur het verdriet,
dan den schrijver aangedaan, opwegen tegen
de dankbaarheid dier weinigen, die zijn kunst
apprecieerden; zal ten slotte dit werk den
schrijver zelve niet een dés-illuzie zijn? Wij
hopen van niet doch vreezen...
W. GEAADT VAN ROGGEN.
Zwervers-Verzen, door C. S. ADAMA VAN
SCHELTEMA. S. L. van Looy, Amst. 1904.
Iu verschillende periodieken hebben socia
listische schrijvers hunnen confraters onder
de bourgeois reeds vaak het verwijt gedaan,
dat deze slechts hunce individualiteit, hunne
ikheid, hunne eigene ziels-gebeurtenissen te
boek stellen, voor het lijden en streven der
overige menschheid wel verblind schijnen
te zijn, en niet met hen in strakke verruk
king staren naar de roode kimmen van den
nieuwen dageraad", of hoe zij verder, in ietwat
versleten-burgerlijke bewoordingen, de nade
ring der
historisch-materialistiseh-Marxistische toekomst gelieven aan te duiden.
De pogingen tot het scheppen eener waar
achtige gemeenschaps-poë/ie, gelijk de groote
Mi'ldeleeuwsch-LatijnscUe dichtkunst voor
het Katholieke Kuropa was, geboren uit
andere en wijdere gevoelens dan louter zelf
verheerlijking, die poging, gedaan door twee
vau de grootsten onzer moderne Nederland
sche dichters: Herman Gorter eu Henr. Rolaud
Holst, zijn tot nog toe niet geslaagd. Wat
er door de dichteres nog schoons geschreven
werd, was ontstaan uit zeer individueeln
aandoeningen, waaruit wel de groote omme
keer bleek van haar rijk en ongewoon geestes
leven, maar die onmogelijk de algi-meene
gemoedsbeweging konden zijn van de klasse
waarvoor zij arbeidt en strijdt.
Adama van Scheltema heeft in zijne, voor
een jong dichter reeds vrij talrijke,
dichtverzamelingen een nieuwe poging tot het
scheppen eener volkspoëzie gedaan. En zoo
ook weder bedoelt hij in het bovenstaund
bundeltje niet voor zich-zelven te schrijven,
maar voor xijne kameraden":
Ik heb die verzen niet voormij geschreven
Met al die rijm en moeielijke maat,
Voor jou ze zijn voor jou juist kameraad
Met zorg gemaakt, gedrukt eii uitgegeven:
Tien lettergrepen scharen zich niet altijd
tot vijf betamelijke jamben ; elke mededeeling
op rijm is nog geen poëzie; en zoo schrijft
de heer Scheltema dan ook wel eens zeer
onwelluidende regels :
Ik heb ze zelf duurder dan jij betaald
Want het kost- vél verzen te laten leven
Ja ns heb ik er zellefs bij geschreid !
Kr is, dunkt mij, voor den dichter iets
ongenaams in, dergelijke regelen, die zeer
waarschijnlijk eene waarachtige ontroering
verbergen, in eene publieke bespreking te
zien overgenomen. Hij moge er echter over
tuigd van zijn, dat het hier met de beste
bedoeling geschiedt. Voor den welwillend
st en lezer is het op zijne beurt iets onaan
genaams, eene dergelijke disharmonie tus
schen aandoening en uiting te moeten
constateeren. En dit onharmonische tusschen
de somtijds sympathieke bedoeling en de
jongensachtige wijze van uiten treft telkens
in het boekje. Mij is hot een raadsel, hoe
iemand, die het heimwee naar zijne moeder
zoo diep voelt, bevrediging kan vinden in
een regel als:
En 't eerste leed was om mijn hals gesprongen.
Wilt de kameraden" aan bet meerendeel
dezer verzen moeten hebben, is niet duidelijk.
De heer Schf.Hema. toch toont zich, vooral
in het eerste gedeelte van zijn boekje, een
zeer gewoon individualistisch dichter, die,
met vrij veel herinneringen aan Gorter's
! verzen, aldoor over zich zelven praat; over
j zijn een/.uaiu hart, zijne moeheid (eigenlijk
j begrippen die een Hinken sociaal-democraat
i vreemd moesten zijni, een meisje dat hij wel
i kussen wou (dat schijnt er /fclfs bij <le
Marxisten niet uit te gaan;, en?.. Maar
iu: tussehen schrijft hij af en toe waarlijk
be| minnelijke dingen neer, waarachter eene
groote liefde voor de schoone aarde levend is :
De bloemen gingen heen en weder,
De slaperige zoele wind
Kuisehte zoo lluistrend door de blaren,
Ging zingend door de korenaren
Hij zon'-' zoo zacht zoo heerlijk teedev??
Als ns mijn moeder voor haar kind.
Kn verder:
Kn 'k zonk zoo diep di->p in' de aarde
Tot 'k in bet donker wakker lag
Boven mijn hoofd stonden de sterren
Zou zacht, zoo vriend'iijk ach ! zoo verre,
Dat 'k weifelend naar boven staarde
< 'f ik in moeders oogtu zag.
Zoo zijn er meer verzen, waarin wel eene
groote hartstochtelijkheid en weemoed spre
ken, maar al zeer weinig^ socialistisch
gemeen( schapsgevoel. Laten wij eebter de/e kleine
en vrij
onbedui(k'ii<ledeiuo''ra:tsch('geesidrifs| uitingen maar niet al te precies bekijken,
j en welwillend aanvaarden met du goede
1 verzen. Maar toch zij ten slotte de beer
: Scheltema er aan herinnerd, dat niet alles
i wat als versregel iu hem opkomt liet neer
schrijven waard is. en dut de N'ederlandschp
litteratuur er meer aan heeft, als hij n
| goeden versbundel geeft in tien jaren, dan,
', y.ooal* nu, telkens met eeu nieu-v boekje
rijmen voor de instandhouding vau eeu soort
vau reputatie te willen zorgen.
II a a r l e m. \. Mm I:KEHKI:\.
RepM,
Aan den heer Van Hulzen.
(Ingezonden,*.
Het is merkwaardig uit uw stuk te zien,
boe een schrijver als u, die geregeld in perio
dieken en in weekbladt-n den staf breekt over
anderen, dadelijk een grooten mond opzet
als een der door hem gewogen en te licht
bevonden auteurs het waagt, ook uw werk
niet mooi te vinden. Des te merkwaardiger
wordt dit, nu u er bijvoegt, dat mijn smaad"
u een eer", mijn goedkeuring u een hoon"
is. Wat deksel, zal nu 't publiek zeggen, dat
u er als rechter bij haalt, waarom zet die
meneer van Hulzen dan nu zoo'n keel op,
als hij toch vindt dat hij geëerd is geworden ?
Dat wij niet op gelijke lijn" staan, is inder
daad zoo. Een voorbeeld : een tijd geleden
hebt u een mijner laatste werken in?De(ïroene"
zoodanig afgebroken, dat er (altijd als 't aan
u had gelegen) geen stukje van was
heel gebleven. Ik heb toen gezwegen, om
de eenvoudige reden, dat u mij hoon" noch
eer" aandoet, maar mij volkomen koud laat
en ik eritiek op critiek nutteloos vind. Nu
ik, daartoe aangezocht, een boek van u moet
beoordeelen en dit leelijk vind, stuift u op
als de bekende brieschende leeuw. Ziehier
inderdaad een onderscheid, dat lederen lezer
dadelijk op moet vallen.
Toen ik uw werk ter recensie kreeg, heb
ik er over gedacht het terug te sturen, omdat
ik het al in De G'ds had gelezen en erg
zwakjes gevonden, en nu, na uw Groene"
artikel niet den schijn op mij wilde laden,
een soort revanche te nemen. Ik bedactit
mij echter, dat ik niet bang moest zijn, voor
welken schijn óók, als ik voor mijzelven
wist, dat mijn oordeel onbeinvloed was. Ik
heb toen, voor de tweede maal, al was dat
allesbehalve een aangenaam werk, uw boek
gelezen van 't begin tot het einde, of u 't
gelooft of niet in uw kleine denken, juist
aandachtig zoekende naar iets moois, omdat
ik toch weer telkens ecu beetje bang was
voor dien schijn, en aldoor maar hopende
iets goeds te vinden. Maar overal stootte ik
tegen uw slordigen stijl en sloeg de hopelooze
verveling van uw boek mij tegen.
Ik ben zoo eerlijk geweest er bij t e zeggen,
dat ik uw andere werk beter vond, al is uw
kunst, in een geheel andere sfeer dan de
mijne, mij niet sympathiek en niet verwant.
In uw /wervers" en uw Getrouwd" vind
ik veel literair goed werk. Wel is het van
een soort, dat mijn innige wezen anti-pathiek
is, maar dat belet mij niet, onpartijdig de
literaire verdienste er van te erkennen. Ook
hier is alsveer die ongelijke lijn Uisschen ons
te zien, daar u afbreekt in 't wilde, ;1 tout
prix, uit persoonlijke anti-pathie. J'n nu
u toch het publiek er bij roept nog even
het volgende : Herinnert gij u, waarde heer,
dat u een paar jaar geleden mij, vreemd
hu ?.. . den man wiens smaad" u een eer",
wiens goedkeuring" u een hoon" is, een
stuk van u stuurde over de Kroningsfeesten
(uit Woord en Beeld] met verzoek, het eens
te lezen, en u aan een uitgever te helpen ?
Herinnert u zich ook, dat ik u toen schreef,
dat ftuk daarvoor te slecht te vinden en u
niet te kunnen helpen?
Kn ook, waarde heer, dat van dien tijd af,
omdat ik u 7.00 eerlijk mijn oordeel zeide
over een uw talent onwaardig
gelegenheidswerk, u mij overal bij de haren hebt bijge
sleept, ook in stukken niet over mij, om mij,
waar het maar kon een hak te geven, uit
gekrenkte ijdelheid'.'
Ook nu wreekt gij u, met even mijn boek
Kun Droom" neer te halen als een
Baedekerbeschrijving". Dat heeft niets met deze
kwestie te maken. Goed, vindt u dit boek
maar zoo prullig als u wilt. De toekomst /.al
leeren, of Een Droom" langer of korter zal
leven dan uw Hooge Regionen", en welk
proza uit die boeken het beste was. Maar dat
uitvallen op mijn werk maakt het uwe daar
om nog niet mooi, en doet enkel uw ijdel
heid uitkomen.
U vindt mijn werk prullig. Ik vind uw
laatste boek eriant vervelend en in uw vorige
werk veel literair goeds. Dat mogen wij
allebei het is een persoonlijke meening
met evenveel recht van elkaar vinden, en
wij doen er niemand kwaad mede. Wat de
>>ederlandsehe literatuur aangaat, de toe
komst, en die alleen, zal leeren, of het werk
van ons beiden, goed of slecht, dan wel of
enkel het werk van n van ons goed was.
Maar daar moest het dan ook bij blijven en
het paste u niet, om nog eens, uit gekrenkte
ijdelheid, een aparte keel op te zetten. Maakt
u mij verder maar uit, u is niyt de nige.
Ik weet precies wat het is, afgebroken of
verheven te worden, want vau beide dingen
heb ik overvloedig geproefd. Jk zal echter
niet zoo klein zijn, daarop in 't publiek te
reageeren van pijn en dépit, zooals doet.
Niettegenstaande uw zoogenaamde uitleg
gingen blijf ik al de door mij in mijn artikel
aangehaalde enormiteiten uit uw boek even
leelijk vinden. Om een voorbeeld te noe
men : of het ..niet te tellen" in een u natuur
beschrijving zelve voorkomt of in een ontboe
zeming daarin is even idioot. Ik zie u daar
al in de berger, loopen, zóó onder den indruk
van 't natiiurschoon, dat u... ze probeert
te tellen.' \'w eigen taal- eu stijlfouten in
het boek, die zijn niet te tellen. Ik haalde
er maar enkelen aan, maar op iedere blad
zijde zijn ze te vinden. Koei, wat is dit
werk van u slecht eu slordig geschreven,
en wat bent tl er eindeloos in aan 't zeuren
en leuteren. Wilt u dut ik eens een aparte
lijst van bepaald ?,eer belachelijke dingen er
uit ga publiceeren ?
Ten slotte nog dit: In mijn manuscript
van liet artikel stotid achter de woorden:
..de (lids gestaan, dus..." niets meer. en
begon de zin De karakters vind ik enz."
met een nieuwen regel. U kunt, als literator,
weten welk verschil het maakt, ab; de zetter
(ik kreeg gén drukproef] nu twee zulke
/innen direct achter elkaar plaatst in stede
vau dien nieuwen regel te beginnen.
N had bet den schijn, dat ik de karakters
slap en zwak vond . . . mdat de roman in
I)t> (,'iilx had gestaan, maar het dus" sloeg
enkel op het fatsoenlijk ', bedoeld in den
vorigen /in, ouidat /><? d'iilf immers zoo'n
fatsoenlijk en achtenswaardig tijdschrift is.
Ik zelf' kau hier van meepraten, daar mijn
door u als liaedekerbesehrij *'ing" gekarak
teriseerde boek ..Ken droom" iu denzelfden
','lilf is verschenen, in die schoone tijden'
toen de beer Van Hall mij in de literaire
kroniek van dat tijdschrift nog een ..weldoener
der menschheid" (.' !' noemde, vónr bij. in
een zwenking, den jakhals vergetelheid'" op
mijn werk losliet.
Het daarom'1 sloe0' enkel op het van
elkaar afzien" en de practische overwe
gingen".
Wat het schaterlachen" van 't publiek
aangaat, als het u, Van Hulzen, daar zoo
hoog verheven op een rechterstoel ziet zitten,
als gemijterd, met een tabbaard om, met de
literatuur in d, echrij ver der Hooge Regionen"
gepeisonifieerd, die wel wilt vergeven," maar
het schandelijk proza niet," dan vrees ik,
dat u het daar erg onplezierig zult krijgen.
En de Noorsche en Zweedsche literatuur?...
Ik ben niet te ijdel om eerlijk mijn spijt 'te
erkennen dat mij veel ontbreekt, wat haar
groot maakt, en ik geloof dat dit bewustzijn
geen kwaad kan doen aau mijn volgende werk.
HEKRI BOHEL.
N. B. De Telegraaf-red&clie, wie ik deze
repliek zond, vond het niet wenschelijk, ran
Hulzen's anti-critiek te plaatsen (en dus ook
dit antwoord er op niet), omdat zij wat
ik volkomen eens ben 't opnemen van
critiek op critiek in principe onverkwikkelijk
vindt voor de lezers van een courant. \u de
! heer Van Hulzen mij in de Groene" aanvalt,
kan ik echter niet nalaten, mijn antwoord
alsnog te publiceeren. H. B.
* *
*
Waar wij ook dit stuk van den heer Borel
plaatsen, ineenen wij te moeten verklaren,
dat wij het niet eens zijn met de opvatting
van de Telegraaf, beaamd door den heer
Borel, betreffen lo het recht eener redactie,
tot het weigeren van een verdediging van
den aangevallene op te nemen. Al behoort
er ook te dezen opachte maat te worden
gehouden een redactie heeft nog iets
anders en iets hoogers te bedenken, dan
de vraag of een verdediging ook onver
kwikkelijke lectuur voor het groa der lezers
kan zijn.
Gelegenheid geven tot het doen van een
heftigen aanval en den verdediger het zwij
gen op te leggen is geen eerbiedwaardig
principe in of buiten de pers.
Kalender voor het jaar 1906.
In commissie bij Johann'es Muller is ver
krijgbaar gesteld: Kalender voor het jaar
1905 en Statistisch Zakboekje voor de ge
meente Amsterdam", bewerkt door het bureau
van statistiek der gemeente, Prijs ? .25. Dit
zakboekje bevat een aantal wetenswaardige
inededeelingen omtrent gemeente-toestanden
eu instellingen.
NIEUWE UITGAVEN.
Kunst door gezond Verstand op de vingers
gekeken." Voordracht gehouden te Leiden en
te Arnhem, door W. C. A. RIODERHOF.
's-Gravenlmge, A. W. Segboer.
liereiliging tegen biiksemtchade, door dr. 1).
VA.V GUUK, met 5!) figuren. Groningen, P.
Noordholt
Ampère, Oltm, Volt en Watt. Een behandeling
in proeven var deze maten en haar verband,
benevens vau de eenheid" de kilowatt, door
K. H. DEWOU>. Groningen, P. Noordhof!'.
B. Ttrtiia Pia \Yas:kleiK\fz run Srhilfgaarde.
Romeinsche Kronijk. Amsterdam, C. L. van
Langenhuu'sen.
O'irfog of vrede! Ken beroep op alle be
schaafde volkereu. -Rotterdam, Nijgh it van
Ditmar.
Catalogus eener belangrijke verzameling
boeken over godgeleerdheid en kerkgeschie
denis, algemeene eji vaderlandsche geschie
denis, natuur- eu geneeskunde, Nederlandsche
en vreemde taal- en letterkunde onderwijs eu
opvoeding, romans en tijdschriften,
naturaliëu, chirurgische instrumenten, winkel- en
magazijnbetimmering en meubileering, waar
van de publieke verkooping zal plaats hebben
op Dinsiag 31 Januari en acht volgende
dagen, des avonds te half zeven uren, in het
verkooplokaal van H. G. BOM, Warmoesstraat
bij de St. Olofspoort S5. Amsterdam, II. G.
Bom.
Serie I No. t, ,,Pro en contra betreffende
vraagstukken van algemeen belang".
NeoMalthusianisine, Pro : dr. 3. M. VAX 'T HOFF,
Contra: dr. H. PIXKIIOF. Baarn,
Hollandiadrukkerij.
Tijdschrift van het Kon. Verf. Gen. voor Munt
en Penningkunde te Amsterdam, 13e jaarg.,
Amsterdam, Johannes Muller.
Maatschappij tot nut van 't algemeen".
Openbare of Bijzondere School, een pleidooi
voor het beste lager onderwijs, door W. DB
YI.EÏTEK. Amsterdam, S. L. van Looy.
AVrf. Ooit- en \Yest-ln/tië, door dr. H. BI.IXK,
-te all. Leiden, boekh. en drukkerij v/h. E. J.
Mill.
40 c e n t s per r ? g ? 1.
ECHT VICTORIAWATER.
Oberlahnstein.
Fournisseurs de la Cour.
ChocolatVE E N
CHOCOLAT LE PLUS D
LICIEÜX POUtt CKOQÜER,
Usines « Sneek (Hollandc).
iNormaal-Onderkleeding
van '
ProfDrO.
?/ Eenige
Fabrikanten
W.BengerSöhne
Stultgart
Hoofddepöt te AMSTERDAM: Kalverstraat 157
K. F. DEUSCHLE-BENGER.