Historisch Archief 1877-1940
F. 1442
WEEK
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905.
LAD
VOOK NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
OxicLer redactie -v- a. :n_ J". ID HU IEC O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, ir. p post. f l.öó
Voor Indiëper jaar » mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar .12'/z
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuciiie» tegenover het Graud Café, te Parijs.
Zondag 12 Februari,
Advertentiën van t?o regels / 1.10, elke regel meer / 0.20
Pieclames per regel 0.10
AnnuTH-t-s uit Duitsclilar.d, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RtilJObF MUSbE te Keulen en duor alle filialen de/,er firma. De prijs per regel ia 35 Plenuig.
INHOUD:
VAN VEERE E^ VAM NABIJ: Kuyper
en de Hooger-Onderwijswet. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Naar aanleiding van
Van een gang naar de ovens", door Hora
Siccarna, niet antwoord van D. E. A. J.
t>n mededeelingen van den heer Schalij.
KUNST EN LETTEREN: Muziek in de hoofd
stad, door Ant. Averkamp. Oogen open! (I),
door Lelimau. (Journalistische)
Prentkunst in Suasso, door Plasschaert.
Rabelais en Erasmus, door G. Busken Huet.
Henri Dekking, Getroffenen, beoordeeld
door W. Pik. De Volontair van De Tele
graaf". FEUILLETON : La France Rozen,
door N. Abbing-Van Houweninge, (II).
VOOR DAMES: Helen Keiler, Mijne Levens
geschiedenis, doo^ Lonife Stuart (met por
tret), beoordeeld door v. H.?? Schulden, door
Vrouwke. Allerlei, door Caprice. UIT
DE NATUUR, door E. Heimans.
Houtsneden van J. G. Veldheer, met af b., door
R. W. P. de Vries Jr. Portret van W. van
Esveld f- FINANCIEËLE EN
OECONOMISCHE KKONIEK, door D. Stigter.
DAMRUBRIEK. INGEZONDEN.
Gecondenceerde Romans, (met afh.). SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIËN.
Kuyper en de
HoogerOnderwijswet.
Kuyper wil nu wel het Staats-examen
maken tot de voorwaarde van het
verleenen van den effectus civilis aan we
tenschappelijke graden bij openbare of
bijzondere Universiteiten verkregen.
Daartoe zou hij dan wenschen een wet,
als gevolg waarvan de nu aan de vrije
Universiteit toe te kennen bevoegdheid
van het diplomeeren met den effectus
civilis kwam te vervallen; en deze
wet in te dienen binnen zekeren te be
palen tijd.
Het logische gevolg van deze verkla
ring, zou men meenen, kan niet anders
zijn, dan dat Kuyper, gevoelende hoe er
toch nog een'veeïbetere oplossing van de
diploma-fluaestie bestaat, dan de nu door
hem voorgedragene eerstdaags met de
verrassende niededeeling zal komen, dat
hij het H. O.-ontwerp, voor zoover dat over
den effectus civilis loopt, terugneemt, ten
einde, na al den kostelijken tijd, die er reeds
aan vermorst is, de Kamer in de gelegen
heid te stellen, nog vóór de verkiezing heel
wat belangrijker onderwerpen af te doen.
Brengen de verkiezingen over enkele
maanden opnieuw een theologische meer
derheid in de Kamer, Kuyper kan dan
immers zoo spoedig doenlijk, met een
ontwerp voor den dag komen, als nu reeds
zijn hoogste sympathie heeft. En wanneer
de niet-theologische minderheid meerder
heid mocht worden, welnu, haar eerste
werk zal toch wel zijn, Kuypers H. O. wet
de tanden uit te breken. Immers voor welk
soort van menschen zou men de liberalen
moeten aanzien, als zij wetsartikelen ia
stand lieten, waartegen zij te keer zijn
gegaan, alsof zij meenden, dat het vader
land gevaar liep; zoodat zij alles, zelfs
demogelijkheid vaneenkamerontbinding.
daarbij van geringe beteekenis hebben
geacht ?
"Wanneer nu, na Kuypers verklaring,
het wetsontwerp toch behandeld wordt,
even vóór de verkiezingen, kan men
aan deze daad van Kuyper, onmogelijk
een dieperen zin toeschrijven, dan zijn
lust, om tegen allen goeden rand in,
rechtstreeks in strijd met zijn eigen uit
gedrukte overtuiging, voor een maand
of wat een voordeeltje te behalen voor
zijn theologische school. Zoo heeft hij
niet alleen ongeveer een jaar van zijn
bewind het land in spanning gebracht
voor een verdediging van zijn
lievelingsontwerp, nog doller dan de bestrijding, die
het ondervond; maar heeft hij bovendien
van zijn standpunt gezien de
kamerontbinding gepleegd met een luchthartigheid
van een jongen, die, omdat hij een paar
knikkers van zijn tegenpartij niet kan
meester worden, den weerbarstigen kame
raad in de sloot gooit.
Stel u Kuyper voor, met de gedachte
in zijn hoofd, ja staatsexamens zijn
toch eigenlijk beter"... en overdenk den
strijd van zoo langen duur met zooveel
gebrek aan waardigheid vaak gevoerd
en wat zult ge dan wel van deze staats
manskunst zeggen ? De katholieken, de
calvinisten en christelijk-historischen heb
ben allicht utiliteitsredenen genoeg om
hem ook dit te vergeven?maar vinden
zij in hun hart zoo iets ook moot ?
* *
*
Ook thans blijkt weer, hoe Km per
een fout heeft begaan bij de aanvaarding
van het ministerschap. Toen had hij de
Eerste Kamer behooren te ontbinden.
Allereerst als Christen, die zoo hoog opgaf
van Godswil, dat hij het volk weer tot
Christus zou brengen; immers daarbij was
het niet anders dan de ergerlijkste lauw
heid, lakschheid en lafheid een Eerste
Kamer te dulden, waarvan hij wist, dat
zij regelrecht zou ingaan tegen zijn apos
tolisch bestel; maar .ook uit plichtsbesef
als een die de Grondwet had bezworen.
Waar de constitutie het ontbindingsrecht
noodig heeft geoordeeld, zal dit toch zeker
wel gegeven zijn om het parlementiare
stelsel tot zijn recht te doen komen, welk
stelsel niet anders dan een paskwil kan
zijn, indien het iemand zou dwingen met
twee meerderheden te regeeren, die prin
cipieel elkaar tot stilstand doemen.
Dit verzuim heeft zich gewroken. Nu
was de H. O. "Wet het eerste geval, dat
tot de uit bet/insel-zicakht'id ad calendas
Graecas verschoven regeeringsdaad kon
leiden. Van de gelegenheid werd gebruik
gemaakt en om zich, na zijn fout van
1901, een houding te geven, moest Kuyper
het nu wel voorstellen, alsof zijn II. O.
ontwerp, met name de effectus-civilis van
het Vrije Universiteitje, een hoog en
beheerschend beginsel van zijn beginsel
volle politiek betrof. Hij hoeft alzoo, om
een schijn van noodzakelijkheid a-in de
ontbinding te geven, de beteekenis van
het II. O. wetje moeten opschroeven... en
nu staat hij voor het trieste maar ook
ridicule geval... hij moet met dat kreupe'e
ding, waarvoor hij zelf graag iets beters
zou willen aanbieden, vooruit; hij kan
het niet loslaten, want hij heeft, naar
het heet, er de Kamer voor ontbonden!
Zoo is hij gedwongen, na zijn jongste
confessie over Staats-oxarnens, en dat
vlak voor de verkiezingen, aan de malle
vertooning te assisteeren... van een bij
voorbaat door hem zelf geknauwde wet
weer op te hemelen.
Immers het wetje is Kuyper de baas
geworden, het heeft hem in de macht.
O, wijze staatsmans-politiek!
"Ware er niet zooveel aan voorafgegaan,
hoe gemakkelijk zou het Kuyper vallen
zijn effectus civilis weer op te bergen.
Maar nu kan het niet; want het gaat
niet om dien effectus maar om Kuyper
zelf en zijn vrienden geen al te gek figuur
te doen slaan met hun te late Eerste
Kamer ontbinding. "Wat zou hij niet
moeten hooren, als hij eens deed, wat
de logica hem voorschrijft! Daarom, hoc
dwaas en onredelijk het ook zij, het moet
zijn doel zijn op dit moment nog hot
geheele wetje er door te halen. De
liberalen kunnen zich gerust van al
lerlei pogingen onthouden om hom voor
alsnog tot andere gedachten te brengen,
want het zit 'm niet in Km pors ge
dachten, maar in den noodlottigon dwang,
dien hij zichzelf door zijn politiek van
het laatste jaar heeft opgelegd. Een
formuletje voor de tookomst kunt ge na
tuurlijk wel van hem krijgen, maar. . .
den effectus civilis geeft hij voor liet
ln'ilcii niet prijs, al zou dit boden ook
heelemaal geen toekomst hebben.
En wat moeten do liberalen nu wel
denken van hun eigen politiek of'
fiiktii'k, waar Kuyper zelf als nam
bijleen loopje met bon zich presen
teert als do voorstander van het amen
dement, dat zij onder professoron-loiding,
geweigerd bobben voor te stollen, ten
tijde dat hij nog niet door zijn
kamerontbinding zijn vrijheid had verloren?
\\ aarlijk voor do rechter- en voor do
linkerzijde beide is do Hooger Onder
wijswet het middonpunt van een fijne
historie!
iiuiiiiiHiniiiiiiiiiiiiiuiMiiiitiniiMiiiiiiiiniiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Sociale,
Naar aanleiding ?an Jan een pir naar de
ovens " r>
. . . Nnr die Erkenntnisz fruchtet,
Die, unter Kampf und Wiedersprueh,
Tief in der eignen Scele reift."
Aus Kuchte des Or'ieids, von A. von chaek.
..I choosed to be a daisy, if l mi ;-;ht be a
flover." Aan deze regels uit een oud liedje, i
dat in mijn jonge jaren een van mijn lijf- ?
deuntje-: was, donk ik onwillekeurig terug bij l
liet lezen van Daisey E. A. Junius' Van een
gans; naar de ovens."
Inderdaad, I choosed to be a Daisy ... in
haar waarlijk treffend talent, om bet leven j
in al zijn droevig realisme aangrijpend af Ie !
beelden. Dat is ongetwijfeld een brokje i
zuivere kunst, dat schetsje van het bijna
dierlijk bestaan van die steenoven-paupers en
het kan wel niet anders, of groot moet de
invloed op de] vorming van het sociaal ge- !
1) I\' Amsterdam'iitr, Wetkblad mor Xe<h
?;?htnd van 22 Januari l'Joö.
weten van zijn tijd zijn van n, die, als Mej.
Junius, al de liefde van zijn hart, al de scherpte
van zijn blik en heel den vonk van zijn
genialen geest zóó weet te stellen in den
dieu-t van het maatschappelijk
hervormingswerk.
De invloed, maar ook het verantwoordelijk
heidsbesef. Ontbreekt dit, de invloed zal er
niet geringer om wezen, maitr het spijt
mij dat ik het zeggen moet, doch ik ben te
zeer getroüen, om te kunnen zwijgen zal
er, ondanks den goeden impuls, een zijn ..
ten kwade.
George Gapon, de orthodoxe pope, op wiens
altruïstisch werken thans de aandacht
ge^eve-stigd is van al wie denkt en voelt, heeft
het met heroïschen durf, grooter nog dan
zijn vrijmoedigheid jegens den Tsaar aller
Russen, zijn geknechten volgelingen voorge
houden, dat, hoe veelomvattend ook de schuld
van Ruslands bureaucratie ten hunnen aanzien
moge zijn, hun eigen schuld aan hun be
droevend levenslot nog oneindig grooter is.
Hun liederlijke ongebondenheid, hun verslaafd
zijn aan drank en spel en wat dies meer van
slechte zeden zij, dat alles, in de eerste en voor
naamste plaats, noemt hij de oorzaak van hun
ellende. Maatschappelijk en geestelijk onvrij
zijn ze daarom vooral, omdat zij zich de moeite
niet geven zich zedelijk te beheerschen, zich
geen vol recht op vrijheid trachten te ver
werven langs den weg van ontwikkeling en
deugdzaamheid.
Is Mej. Junius' schets van het leven
der Heelsumer steeuurbeiders niet alleen
kleurrijk niaar ook natuurgetrouw, dan mag
uit de overeenkomst van den door haar geschil
derden toestand met dien van h< t Russische
proletariaat afgeleid worden, dat dezelfde
gevolgen al eens weder voortspruiten uit
do/.elf'de oorzaken. Maar dan lu-lpt ook voor
Heelsum geen ziekelijke meewarigheid, geen
lichtvaardig aanklagen van de
steenbakke:spatroons. Dan helpt eenig en alleen het
opvoeden van die arme dier-menschen, van
die onder eigen opgelegd juk gebukt gaande
slaven der industrie, hun opleiden tot kennis
van zedelijkheid en zelf-eerbiediging en dan
moet de conclusie van de schrijfster gericht
wezen op de dringende noodzakelijkheid, dat
de sociale liefde zich betuige aan, zich
ontferme over die diepbeklagenswaardige
inedemensehen.
Dan, niet aldus concludeert zij en
daarom schijnt de adel van haar kunst mij
grooter toe dan die van haar logica zij
valt de industrie aan en de industiieelen.
Met welk recht? Is die steensjouwersarbeid,
physiek genomen, te zwaar '.' Mogelijk is bet,
maar het feit dat hij door zwangere meisjes
en zwangere grootmoeders verricht kan wor
den, maakt het lieweren niet «eer aannemelijk.
Is die arbeid uit zijn aard oumeuschwaardig?
Waarom is hij dit dan meer dan menigerlei
andere arbeid, onder of boven den grond, in
fabrieken, in werkplaatsen? Is hij wellicht
uieer bepaaldelijk af te keuren voor het
zwakke geslacht T' Waarom verbieden de
Wet of de uitvoerders van de wet hem dan
niet? Wordt hij misschien te slecht betaald ?
Te slecht, genomen iu den relatieven zii,,
dat hij geen behoorlijk levensonderhoud
waarborgt ? Maar van liet Joon kunnen, naar
het blijkt, toch nog de jenevercenteu af. Te
slecht, genomen in den positieven zin,
dat een te groot deel van den fabrieks
prijs, namelijk voor zooveel de winst op den
arbeid betreft, naai' den patroon gaat en dus
een te klein deel naar den arbeider? Maar
dit licht de schrijlVter met geen syllabe toe,
tenzij dan met dut voorbeeld v;m we! eens
honderd gulden in de week voor die met
hun zes.-en uil ('én huishouden. Js die arbeid
onge/ond in zijn wezen? De rheumatische
aandoening van des zwangeren grootmoeders
man bewijst het niet, want rheumatisch
lijden is ook wel eens het deel van iemand,
die geen steenen sjouwt en grootmoeder
zelve weerspreekt het. zou in o n /eggen, met
haar eigen lichaam, dat reeds werkte van
het zesde jaar af. Zij klaagt wel dat zij ,,nog
even hard voor! (motj" als 1oen, maar a >|iii
la fatite? en is het op zichzelf zoo erg, (lat
een vrouw, die nog ..platte kinderen" heeft
of te wachten is, op dien leeftijd nog werken
moet voor den kost? Ku eindelijk is bet een
iiilegreereudc eigenschap van de/.e industrie,
dat de dingen, die, des toüets zijn, dooi1 men
schen \ an het omschreven peil met de aan
geduide ongegeneerdheid behandeld worden?
liet is, ik neem het grif aan, zeker zeer
onbetamelijk geweest, wat Mej. Junius
oj> zij van dien stapel stcenen hoeft zien
gebeuren, daargelaten nu of h<-: meer of
minder onbetamelijk was, dan hetgeen zij
heeft gecombineerd met de kleedkamers.
ZOOM el voor als achter de coulissen en of het
fiinr/a xl»ii>lii"il<is niet een woordje meespreekt
bij dat landelijk saus gêne. Maar wat heeft
dit alles, sterk gekleurd en gepeperd, als
het is, nu eigenlijk te maken met de villa's,
de auto's en de in zijden blouses gekh'i'de
dochters van de steeubakkerspatroons ? Wat
met «ie sarcastische, ver beneden de waar
digheid e 11 de kunst der schrijfster blijvende,
aan het adres dier jonge dames gerichte
opmerking: ,,'t Leven geeft moeilijke vraag
stukken !" Haar hebben die meisjes toch
zeker geen kwaad gedaan, want zij schrijft :
En hoewel ze er naar uitzagen nooit goed
noch kwaad te hebben gedaan . . ."
..Nooit goed." Is dit de medicijn tegen het
sociale kwaad, dat Daisy genezen wil, dit !
goedkoope mengseltje van pal en alsem ? Zijn j
die meisjes meer dan Daisy zelve of ik of j
een ander, aansprakelijk voor hetgeen in onze |
samenleving niet deugt, al kunnen slechts j
liefde u goed inzicht en tijd het verbeteren? i
Ja, zij zijn meer aansprakelijk, zegt de j
Schrijfster, want ook hunne liui/eu hadden,
evenals de pastorie dat had" i wat heeft die j
pastorie nu weer meer dan Daisy met de
zaak van doen?) uitzicht op de o*Ten, waar
mannen, vrouwen en kinderen het zweet
werd afgetapt.'' Dit is het ! Het zweet wordt
afgetapt". Dit is de tendenz van het
litterarisch schitterende, impressionistische stuk.
Is 't niet zonde, en jammer? Is 't niet God
geklaagd? Mag zij dus haar kunst ontwijden,
die schrijfster bij de gratie Gods, dat zij, ik
zeg niet zonder toeten of blazen van die
steenoven-industrie af te weten, maar zonder
in eenig opzicht duidelijk te maken, dat
physiek en moreel van haar
gelegenheidsbeschermelingen door die fabrikanten bewust
en ergerlijk worden geëxploiteerd, hun en
hun dochters aan de publieke verachting
prijs geeft ? Weet zij zóó zeker, dat die steen
bakkers niet óók een strijd om het bestaan
te voeren hebben ? Weet zij hoeveel door hen
verdiend wordt, a. hoeveel commercieel,
welke verdienste geheel buiten elke beschou
wing in dit opzicht behoort te blijven; b.
hoeveel industrieel? Weet zij welk evenredig
deel van deze industrieele verdiensten het
beweerd afgetapte zweet" vertegenwoordigt,
hoeveel zweet dus de poriën van de werkers
kwalijk doordringt, op hoeveel
loonsverhooging per hoofd dat evenredig deel zoude
neerkomen, welk nuttig effect door zulk een
loonsverhooging anders dan voor den kroeg
houder zou worden gesorteerd? Als zij 't
weet, had zij 't uit eerbied voor zichzelve en
tot rechtvaardiging van haar bedekte be
schuldigingen moeten zeggen en als zij't niet
weet, zelfs niet bij benadering bepalen kan,
had «ij hare conclusien over een anderen
boeg moeten wenden.
Ik zeg dit niet in het belang dier fabri
kanten. Het laat mij volkomen koud, ik ken
die personen niet, van wier belang ten deze
ook geen sprake is. Ik zeg het in 't belang
van een eerlijke, practische, doeltreffende
beschouwing van de dingen, in welke iJai-iy
liefhebbert, de dingen der sociale verhou
dingen, de» socialen vredes, de dingen, die
zeker met een warm hart, doch niet minder
met ecu koel hoofd gediend moeten.worden.
Aan harten en geesten van lager orde, dan
de hare, late Mej. Junius het over dat
licht te doen schijnen, dat zoo gemakkelijk
in valsch licht ontaardt. En als zij de werk
gevers tot beter sociaal inzicht wil brengen
gesteld dat dit hier of elders noodig zij
als zij er bun voor winnen wil, dat zij naas
tenliefde enten op het veld van hun econo
misch werken, hun doordringen wil van het
besef, dat zij mede-, laat het zijn, in de eerste
plaats verantwoordelijk zijn voor het lot van
hun ondergeschikte naasten, dan moge de
diepte van haar eigen sociaal gevoelen haar
den goeden weg wijzen in dat doolhof van
kronkelpaden. Daarin kan niet e.e eathedra het
onontbeerlijke licht worden hinnengeworpen;
daaruit kan alleen Hm v:ti>j t<> cimif out worden
gevonden bij bet schijnsel van dat zuivere
licht, dat aan vooropgestelden haat jegens
de suoode werkgevers reeds snood óuidat
zij werk geven geen stralen ontleent; dat
enkel eu alleen ontspruit aan- en gevoed
wordt door objectief gekoesterd mededoogen
en allereerst ontstoken wordt in die harten,
i welker slag cnm i/rnno xnlix wordt geregeld en
fakkels schept, die allerbest gedragen worden
! door handen, die tot werkelijk handelen aan
| den ploeg geslagen, worden.
] Ik zie Mej. Junius alweder den wan
delstaf opnemen eu rondgaan door haar dorp,
nu om te zegenen alieen, om zegen te ver
zamelen bij die steenbakkers en hun dochters
eei>t, bij alle welmeeueiiden in haar omgeving
daarna, bij zichzelve ook, bij baar kennis,
bij de vlam van haar ontvankelijk gemoed.
Dan zie ik haar in verx-eniging met allen
werken aan de taak tier liefde om die
ovenlui", dat beele, geslacht Pieterse en al wie
daar verder in Heelsum leven in een sfeer
van materieele en moreele ellende, op te
hoilen, te steunen, te leiden, /ijii voor dezen
socialen arbeid-1, en-goede de plaatselijke
krachten alleen niet toereikend, wél, het zal
Mej. Junius niet moeilijk vallen, dan
met haar pen van buiten af hulpverleening
7,\i:\i te verwerven, die pen dan niet weer bij
vergissing in azijn, maar in honig gedoopt.
Moge zij, waar dan ook. veel steeneu ver
garen voor den bouw van dat huis der liefde,
wairvau zij den eersten reeds heeft gelegd!
EJI als zij dan dat huis betrekt on pas recht
ervaart, dat het Iev-en moeilijke vraagstukken
geeft, ino^e baar laak, de misschien zér
ondankbare, haar dan nooit te zwaar worden!
K ij se n b u r g. HORA SKTAMA.
Wat de heer Hora Siccama eigenlijk
betoogen wil, is mij niet recht duidelijk. Heeft hij
nog eens de aandacht op mijn schetsje Van
een gang naar de ovens" willen vestigen, dun
vind ik dat heel vriendelijk van hem.
Of heeft hij, getroll'en door mijn stukje
(daar hij /elf zegt getrollon te zijn, mag ik
liet in allo bescheidenheid gelooven) vlug
naar de pen gegrepen om zijne gedachten, in
het voorbijgaan over Kusland, en over sociale |
aangelegenheden in het algemeen ten beste
te geven ?
Ook dat is heel vriendelijk van hern, maar
hij heeft daarbij den geest van mijn schetsje j
niet goed begrepen. !
Ik val niemand aan en ik spreek niemand
voor, ik zeg alleen wat ik gezien en gevoeld,
gedacht en gehoord heb. (Ik heb gedurende
verscheidene jaren gegevens verzameld).
Had de heer H. is. dat ook gedaan, had
hij ook de ovens bezocht en daarna zijne
ervaringen meegedeeld . . . dan . . . denk ik dat
deze vrijwel gelijk aan de mijne zouden zijn j
geweest.
Ik zou geen schrijfster moeten zijn, als mij
de scherpe tegenstelling niet had getroffen
van die vrouwen in buizen gehuld, in de
barre zon in het zweet haars aanschijns over
matig zwaren arbeid verrichtend, en die
vrouwen in zijde gekleed onder het lommer
rustend, (personen blijven er natuurlijk buiten),
maar in die vrousven zag IK verschillende
maatschappelijke toestanden als belichaamd.
Hier vrouwen, die onder den arbeid
steunden, daar vrouwen die van dien zelfden
arbeid slechts genoten.
Nooit zag ik zóó treffend arbeid" en
kapitaal" in levenden lij ve voor mijn oógen,
en het is mijn goed recht om te trachten,
dat wat diepen indruk op mij gemaakt heeft,
met de pen te schilderen.
Voor alles wat de heer H. S. verder uit
mijn schetsje haalt, blijft alleen hij verant
woordelijk.
Van zwangere meisjes sprak ik niet, daarop
zou het, in blijde verwachting" te zeer als
galgenhumor slaan.
Ook sprak ik niet van ovens te Heelsum,
want kier zijn geen ovens.
Als de heer II. S. Iret slot van mijn schetsje
goed had gelezen en had willen onthouden,
dan zou zijn geheele betoog, geloof ik, over
bodig zijn geweest, want daarin zeg ik :
. . . doch misschien zou door nog u~at meer
toezicht en leidintf, door spaarkassen en
pe.nsioenfonds'n, het teren ran deze menschelijke last
dieren wat beier en wat lichter gemaakt kunnen
worden f'
Als er van tendenz sprake was, dan zou
de tendenz in die slotvraag zijn opgesloten.
De heer II. S. zegt, dat ik reeds den eersten
steen heb gelegd voor een huis der liefde"
door mijn stukje dus, mij dunkt, dat hij
hiermede zijn eerste gezegde, dat mijn schetsje
een invloed ten kwade" zal hebben, lijnrecht
tegenspreekt.
Mijn totaal-indruk is'dan ook, dat de heer
H. S. wat hiiastig is geweest, en dat hij bij
wat kalmer nalezen van zijn en mijn schrijven
vele scherpe woorden, veronderstellingen eii
gezochte grapjes in de pen gehouden zou
bebben.
Ai mij, 't begon zoo mooi, en 't eind is
óók niet kwaad, voor dat begin en einde
ben ik den heer Hora Siccama dan ook recht
dankbaar, de rest neem ik graag op den koop
toe, als het nu eenmaal niet anders kan.
Verder verwijs ik naar de mededeelmgen
van den heer Schalij.
D. E. A. J.
De mededeelingen door mej. Junius van den
heer Schalij ontvangen, luiden als volgt :
Toen ik, voor ongeveer 15 jaar, op de fabriek
kwam, werd het opzetten verricht door vrou
wen eu meisjes. Deze laatsten waren ook
werkzaam bij 't kruien. Zeer spoedig bleek
mij, hoe de arbeidsters (voornl. de gehuwden)
niet dan met tegenzin haar werk deden. Zij
bleven werkzaam, omdat het als een onge
schreven wet vaststond, dat, zoo de vrouw
niet verkoos op te zetten, de man zeer zeker
ontslagen zou worden. Mij stond een derge
lijke draconische maatregel niet aan. Zeer
dikwijls besprak ik dit met mijn baas, doch
hij, die opgegroeid was in 't steenovensleven,
kon zich niet voorstellen, dat het opzetten
anders, dan door vrouwen zou kunnen ge
schieden en ik, die mij, in mijn jonkheid
niet durfde meten met de jarenlange prac
tische ervaring van mijn baas, ik liet de
zaak loopen. De tijd ging door, de vrouwen
waren ontevreden, en. zij het dan ook in stilte,
ik bleef .baar gelijk geven. Maar de dwang
werd losser en eindelijk was er eene vrouw,
die niet wilde opzetten en l«.iur man bleef
in dienat. Natuurlijk had dit invloed op de
stemming ouder de overige arbeidsters en
werden de verzoeken om vrij te zijn van
opzetten dringender.
De opengevallen plaatsen werden inge
nomen door jongens van Ui?20 jaar, en
eindelijk werd de steen der ne pers op
gezet door vrouwen, eu die der andere door
mannen.
Daarbij bleek, dat binnen zeer korten tijd,
de mannen het werk even goed uitvoerden.
Het jaar daarop hebben wij dan ook bij
beide persen mannen aangesteld.
Werkten vroeger bij iedere pers 4 vrouwen
als opzetsters. thans nu wij met drie persen
werken, wordt al het werk gedaan door n
ploeg van 8 mannen. Het loon, dat wij de
vrouwen gaven per duizend steen is onver
anderd gebleven, terwijl bij goed werken, de
tegenwoordige ploeg mannen 14 a 15 cent
per man en per uur kan verdienen.
L'i t het bovenstaande TVÜik in 't kort
resumeeren.
Het opzetten is geen vrouwenarbeid.
ISezimren. Het vrouw zijn (moeder worden)
is in strijd met den te verrichten arbeid.
De vrouw, opzetster, verwaarloost haar
huishouden, haar kinderen.
Het verbod, dat er gén kinderen op de
fabriek mogen zijn, kan niet gehandhaafd
worden.
Het opzetten kan door mannen geschieden.
J;e:iraren. Wanneer er niet behoeft te
worden opgezet, zendt men de vrouwen
naar huis.
Mannen kan men tusschentijds niet naar
huis zenden. Voor hen moet ander werk
worden opgezocht.
Dit was ook voor ons in het begin een
groote moeite, doch thans, nu wij onze werk
zaamheden er op hebben willen inrichten,
gaat het zeer geregeld.
'2. De jongste kinderen, die bij ons werken,
zijn 12 jaar. Dit zijn zij, die, in de campagne,
de steen opsnijden. Ook is er wel eens een
bakkenspoeler van 12 jaar.
Hoogstens bedraagt hun getal 4 totaal.
Ma afloop der campagne werken allén zij,
die ouder zijn dan 15 jaar.
3. Onze werktijd is van's morgens 5 tot
's avonds l uur in de campagne. Wor len