Historisch Archief 1877-1940
No. 1443
DE AMSTERDAMMER \V E K K B L A D V O O R NEDERLAND.
ADOLF VON MEWZEL f. (1815-1905).
Tafelronde te Sans-Souci.
(Naar Memel.}
Von Men zei zomers buiten.
i til ?' "*
De Oude Fritz.
(Naar Menzel.)
Zitting van het tabakscollege onder Friedrich Wilhelm I. (Naar Menzel.)
De kunstenaar voor zijn werk.
Ze zijn van verschillenden aard, de
eigenschappen in dit negentig jaren lange
leven ontwikkeld. Bij zij n geboorte was von
Menzel toegerust met een
kunstenaarsaanleg, maar zijn levensomstandigheden
waren reeds zeer vroeg uiterst bezwarend
voor de ontwikkeling ervan, 't Is gebleken
dat de natuur ook daarin voorzien had, en
hem in een onoogelijk, weinig
groeikrachtig lichaam heeft meegegeven een
uitermate krachtigen wil en
allemoeielijkheden trotseerende volharding. Reeds op
vijftienjarigen leeftijd kwam Menzel uit
Breslau naar Berlijn en de dwergachtige
knaap, met eerder afstootend dan inne
mend uiterlijk, ondernam het onder de
honderdduizenden van die wereldstad zich
te mengen in den strijd om het bestaan.
Maar het vinden van bestaansmiddelen
was niet het uitsluitende doel, hij had
nog andere belangen te behartigen: die
van zijn werkelijke bestemming; de vor
ming van zijn kunstontwikkeling nam
onder zoo onvoördeelige omstandigheden
een aanvang. En terwijl anderen hunne
studie rustig ten einde konden brengen
aan een academie, had hij te ploeteren
voor zijn lijfsonderhoud, met het maken
van lithographisch werk en decoratieve
teekeningen. En hij is er gekomen, glans
rijk als bijna geen, de buitengewone in
spanning van de moeitevolle jaren zal
hij, toen Duitschland hem vierde als een
der allergrootsten van het land, zich met
zelfvoldoening herinnerd hebben. Hij is
het type van den Pruis, waar wij in dezen
de hoofdeigenschap zien van Ausdauer".
Menzel is in de ontwikkeling van zijn
talenten volkomen zelfstandig gebleven;
beslist duitsch van aard, heeft toch zijn
kunst weinig gemeen met de patriottische
kunstbroeders; geen steun was hem
noodig dan het behoud van zijn krachtigen
wil en de onverflauwbare aandrift voor
zijn kunst. Zelfs in isolatie van richtingen
schijnt deze kunst zich gevormd te hebben.
Zijn werk is streng maar niet stroef,
accuraat maar niet droog, kundig maar
niet academisch. Hij schilderde gaarne
ruime tafereelen, met de weelderige
compositie's van réunie's uit de groote wereld,
feestende gezelschappen in pracht van
galakostuums onder stralende
lichtkronen; ook tafereelen waarin hij ver
eeuwigde den roem van historische ge
beurtenissen. Later komen scènes van
de Parijsche boulevards of café-concerts,
groote fabrieksruimten met arbeiders.
Heeft hij die woelingen van menschen
dan ook bovenal aangezien als de schilder,
dat wil zeggen de welkome sujetten daar
gevonden voor zijn lust tot het omvang
rijke composeeren van menschengroepen
in velerlei beweging en dicht gedrang,
het deugdelijk schilderen en juist
teekenen, de energie waarmee hij zijn werk
ten einde voerde, bleef zuiver van be
rekende handigheden of tooneolmatige
onwaarheid. De gemeenheid van die groote
bewegingen kan men meten naar de
gewetensvolle en gevoelige studie's der
fragmenten van dat leven, in zijn mees
terlijk eenvoudige en sérieuse schetsen
van koppen en handen. Deze kenmerken
wel de opvatting van zijn kunst. Het
soliede dat men het Duitsche ras eigen
heet, en dat zich zoo vol zich openbaart in
Diirer, was in den besten zin ook bij
Menzel aanwezig.
M. G.
MiiiiiiiiiniiiiiiMHimiiMMiimiHiiitimiiiiiDiiiiiiiii
Muziek in de Hoofdstad.
Het woord eens operadirecteurs is onbe
trouwbaar. Ik lees in de bladen een eenige
voorstel,ing van Andrea Chénier, historisch
d rama in vier bedrij ven van Umberto Giordano.
De lezers van de Groene" weten hoeveel
waarde ik steeds hecht aan opvoeringen van
nieuwe werken, Ik moest dus wel deze eenige
voorstelling prefereeren boven het concert
in het Concertgebouw, waarop zich mej.
Gaetana Vicq en de heer Timmner zouden
doen hooren.
Daags na de voorstelling adverteerde de
directie va,n de italiaansche opera, wegens
het groote succes'1 nog een tweede en laatste
opvoering van Andrea Chénier. Nu zal ver
moedelijk ook nog wel een onherroepelijk
laatste voorstelling volgen.
Andrea Chénier speelt even vóór en ten
tijde der fransche revolutie. Het tekstboek
is vervaardigd door Luigi Illica.
De hoofdrol stelt voor den dichter Andrea
Chénier, die met zijn bezielde gedichten de
vrijheid en de liefde tot het vaderland be
zongen heeft, maar ten gevolge van
kuiperijen op de lijst der veroordeelden wordt
geplaatst en valt als slachtoffer van het
schrikbewind.
Maddalena de Coigny is de laatste afstam
melinge van een oud adelijk fransch geslacht.
Zij bemint Chénier en wil met hem sterven;
zij treedt daarom in de plaats van een ver
oordeelde vrouw, die zij aldus het leven redt.
De derde hoofdpersoon is Carlo Gérard, een
vroegere lakei in dienst der familie de Coigny,
die echter later onder Bobeï<piere een voor
name rol speelt en die om zijn hartstocht voor
Maddalena te kunnen botvieren, zijn rivaal
Chéuier op de lijst der aangeklaagden plaatst,
maar tot inkeer komt, na een hevige scène
met Maddalena en getroffen door haar sterke
liefde voor Chénier, tracht z\jn misdaad on
gedaan te maken, echter zonder resultaat.
De tekstdichter heeft wél sterk sprekende
en dramatische toestanden naast elkaar ge
zet. Zijn werk zal echter meer door handig
heid pakken, dan door ontroering boeien. Niet
temin heeft hij den componist gelegenheid ;
geboden tot het scheppen van muzikaal dra
matische effectnummers.
Het is voor opera-componisten in de tegen
woordige, na-Wagnersche periode, moeilijk
om het iedereen naar den zin te maken.
Maken zij gebruik van moderne harmonieën
en van polyphone instrumentatie en wenden
zij het Leitmotiv" aan, dan wordt hun
verweten dat zij Wagner naapen.; doen zij
dit niet en brengen zy in hunne opera's
gesloten vormen en muziekstukken te pas,
dan treft hen de beschuldiging dat zij geen
rekening houden met den vooruitgang in de
dramatische kunst en dat zij op die wijze
hun eigen grootvader zijn, om een uitdrukking
van Hans v. Bülow te gebruiken.
Ongetwijfeld is dit laatste verwet van
grooter omvang, dan het eerste, indien dat
al een verwijt is. Mij dunkt, het kan toch
nooit kwaad zijn om den muzikalen vorm
en de nieuwe technische Errungeneehaften"
van een groot voorganger over te nemen.
Heeft men het Beethoven ooit als naaperij
van Haydn en Mozart verweten, dat hij den
vorm der symphonie van hen heeft overge
nomen ?
Indien Giordano gebruik had gemaakt
van het Leitmotiv" dan zou hij zeker aan
zijn werk een grooter beteekenis gegeven
hebben. Het orchest is wel beter behandeld
dan bij de opera's zijner landgenooten van
een eeuw geleden, maar toch niet zóó, dat
men kan zeggen het staat op de hoogte
van onzen tegenwoordigen tijd." Zijn
orchesteffecten hebben hun onUtaan te danken aan
den zin van den componist om een
tonenspel voort te brengen, zij het dan ook n
waarbij niet verzuimd wordt rekening te
houden met de stemming van het stuk. Na
Wasjner zijn wij wel eenigszins er aan ge
wend om de motieven van het orchest als
een organisch geheel te beschouwen en de
muzikale beteekenis van een dramatisch werk
voor een niet gering gedeelte toe te schrijven
aan de logische ontwikkeling van het
motievenmateriaal.
Beschouwt men Andréa Ghénier van dat
standpunt, dan zal men met het stuk geen
vrede kunnen hebben; meet men het met
den maatstaf van de oude opera, dan zal
men kunnen constateeren dat er menige
goed geslaagde bladzijde voorkomt in de par
tituur. Giardano is niet een sterke persoon
lijkheid gelijk zijn landgenooten Puccini,
Mascagni en Leoncavallo trouwens de
laatste twee slechts in enkele hunner werken
maar wél is hij een beminnelijk talent,
dat zich in het vocale gedeelte, vooral in de
partij van den titelheld, op echt italiaansch
effectvolle wijze uit.
De uitvoering vond plaats onder leiding
van den voortreffelijken kapelmeester Abbate
Gennaro.
Deze kunstenaar is werkelijk een dirigent
van den eersten rang. Niet alleen omdat hij
met gloed en vuur en tevens met groote
zekerheid het geheel leidt, maar ook omdat
hij in betrekkelijk korten tijd van de hetero
gene bestanddeelen, waaruit het orchest is
saamgesteld, een zeer goed geheel heeft weten
te maken. t
De tenor Isalberti zingt met vuur en is zeker
een geroutineerd operazanger; ten minste al
de uithalen op hooge noten en het naar het
publiek toe zingen doen wel vermoeden dat hij
de traditie zijner landgenooten meer huldigt,
dan de ingevingen van zijn verstand. Behou
dens enkele minder aangenaam klinkende,
vocalen op de hoogte van d' ongeveer, is zijn
stem wel geschikt om indruk te maken op
het groote publiek.
De heer Dadone zong de party van Carlo
Gérard. Hij heeft een schoon baritongeluid
van zeer aangenaam timbre. Hij schijnt mij
echter meer phlegmatiek te zijn dan zijn itali
aansche origine zou doen vermoeden. De
vrouwelijke hoofdrol werd totaal onvoldoende
vertolkt door mevrouw de Benedetto.
De zangers van de kleinere partijtjes be
schikten over min of meer bevredigende
stemmen, doch wierpen niet veel ge wicht in
de schaal.
Allertreurigst was het echter gesteld met
de regie. Ik wil niet eens releveeren wat wel
tot stand had kunnen gebracht worden; b.v.
in de eerste acte met de volksmenigte, of
overal waar het koor optrad (gelukkig had
dit niet veel te zingen; de klank n.l. was
hoogst inferieur). Maar wanneer in
oogenblikken van waarlijk dramatische kracht, door
Het Böhmische Streichquartetf'.
KARBL HOFFMANN. OSCAR NEDBAL.
Prof.