Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1444
Dit is jammer, antwoordde hij; ik wou
nog even aan het Huis ter Heide zitten,
voor dat- ik den trein pak naar Utrecht. Het
is daar onder de boomen op een werkdag
zoo rustig.
Waar denkt gij aan, riep ik; het is veel
te koud om buiten te zitten. Wilt ge niet
voor n dag geheel-onthouder zijn en u
tevreden stellen met de Duitsche Orde? En
ik troonde hem mede, den anderen kant op.
(Slot volgt.) S. MULLER Fz.
Tentoonstellingbezoek, voor M. A. R., The
International Society of Sculptprs,
Painters and Engravers, 5th Exhibition,
London.
Toen ik besloten had voor een veertien
dagen naar Londen weg te slippen om daar
het leven te doen ea ik juist no<* vernam dat
daar belangrijke tentoonstellingen gaande
waren er is ook nog Duran Ruel s ver
zameling luministen toen was dat een
verrassing, die me al zenuwachtig maakte van
onverwacht plotseling genoegen. Daar zou ik
immers, de Franschen weerzien, vooral de
Engelschen, ook de Duitschers en de enkele
Noor en de enkele Spanjaard en de enkele
Amerikaan van wien ik weet dat ze aangename
schilderijen maken en dan heerlijk
daartusschen als een bekende rozensoort in
een vreemde planten verzameling de Hollan
ders. Dat zou ik gaan zien, daarvan zou ik
ook genieten, den eersten dag al.
Ja, de kunst zien in een vreemde stad, dat is
nog heel iets anders dan even naar Arti of naar
Pulchri gaan. Want in de vreemde stad, daar
zijn de huizen niet, waarvoor we even stil
stonden toen ons eens een meerling bewust
werd, daar zijn in de boomen de tak kron
kelingen anders, en de vijvers in de parken
met de boschjes rondom kermen er onze
geheimen zoo niet ; daar in de vreemde
stad staan we geheel alleen in een kunstzaal
gewaar te worden hoe onze meeningen toch
wankel zijn a's niet overal om hen heen het
wei-vertrouwde is.
De kunst dus en niet bezig zijn met het
leven ?
Och, toen ik dadelijk al na de aankomst
weer getroffen werd door het leven buiten
de kunst: door de opeens opspringende en
omzwenkende en snel weghuppelende paardjes
voor de hansoms" met de kalme koetsier
en de zweep hoog-boven-achter, toen ik de
lange rijen fel-gele omnibussen met de
matgroene, mat-blauwe of fel-roode strooken
kleur met letters er op weer glinsterend zag
hossen-bossen in de zonneschijnsels, toen ik
waarachtig een koetsier meende te herken
nen, toen ik me weer tevreden voelde te
midden van die menigte, te midden van de
vlug voortbewegende kantoorheeren met de
kranten en parapluien, te midden van de
zorgvuldig winkel kijkende dames, die slechts
nu en dan van plaats veranderen, te midden
van de wandelende heeren van het land, te
midden van de kleurig-geklee Ie bollebozen
met de groote roode rozen in hun knoopsgat
en ging langs ginnegappende aardige win
kelmeisjes, die me stikum om mijn slappe
foreignerhat" uitlachtten, verschrikt door
stemgeluid ras door de menigte heen
van een aandravende krantenjongen met
groot-open mond en verwrongen oogen
die ook mede gilden, toen ik me aangenaam
precies voelde passen in mijn jas, broek,
boord en onderkleeren en de schoenen
om mijn voeten gesloten waren als het laagje
poeder om mijn gelaat na een bezoek bij den
coiffeur, toen mij het leven dus aandeed als
ontroerende dagboekbladen of liefdebrieven
en ik niet meer wist waar het leven, de
natuur eindigde en waar de kunst begon
maar zij in elkander verdwenen waren en
n geworden, toen beleefde ik dat het
rumoer van straten en pleinen, van de
winkels, van de gebouwen me rustiger
was, dan te wezen in de stille zaal, waar de
kunst der naties was tentoongesteld.
De dingen waren de dingen niet meer,
maar de verbeeldingen van wat er in mijn
ziel gebeurde.
Waren niet de witte-stofl'en-winkels, toen ik
intrad, waar de talrijke kantsoorten en de
witte waden van de witte zoldering naar
beneden dwaalden, waren zij niet de eens
betreden en voor dien enkelen keer
hel-verlichte witte druipsteengrot, die ik eens
ergens heb gezien? En is het niet zoo dat
daar in die neergezonken witte wereld
tusschen de sterretjes en tusschen de zonnetjes
van de kantwerkfiguurtjes toen geheimen
waren, verlangend zich aan mij te openbaren?
De kunst? Hier is de tragedie in het leven
en ik kan niet onderscheiden wat hier kunst
en wat hier leven is.
Want toen de deur openging om eenige
personen in te laten was er eun plotseling
schrik-sidderen door al dat witte en begre
pen de geheimen, dat ze zich aan mij, naar
wien ze ijsstil zoo lang al hadden verlangd,
nu niet konden bekennen. En ik, wijl ik
hier niet langer wezen kon, wist dat ik nu
nooit meer met hen zou samen zijn.
Hier in de groote stad is dus de ontroe
ring en zullen wij haar dan nog in de wach
tende tentoonstellingzaal gaan ondervinden ?
Vandaag niet. Vandaag zeker niet.
Maar morgen of overmorgen of nog later;
dan? Goed, dan zullen we dan maar gaan.
Maar het heerlijke-er-over is er niet meer.
Het gevoel dat we wel kennen in onze uigen
stad als daar soms niets te leven is en we
muziek zullen gaan hooren of schilderijen
zullen zien, dat gevoel van heerlijk
om-naartoe-te-gaan dat is er nu niet meer.
Zullen we dus maar niet gaan en liever...
liever een kop kofiie in de Khodoma-caf
gaan drinken, daar wordt van die sterke maar
toch zoo zachte koltie zoo sierlijk opgediend,
daar is het licht zoo zacht en zoo koel om
onze oogen. Of als we eerst toch maar even
sjingen kijken en dan die kollie . . . maar dat
is waar, dan is er de thee, die wij niet kun
nen missen....
We zijn er toen toch gekomen. Maar we heb
ben er niet geredeneerd, we hebben er niet
getwijfeld of de schoonheid wel in die beel
den en in die schilderijen was. Zij was er,
in de schoone beelden en in de schoone
schilderijen en wij hebben haar toen dadelijk
herkend als vergeten geliefden-van-ons, die
wij plotselijk uit een zij-laan zien
aanwandelen; we herinneren ons even, zalig, het
schoone van dien tijd toen we met haar
waren en gaan dan verder. . .
In de eerste zaal met de beelden hebben
we Rodin gezien. La main de Dieu, waarin
de kluit der Aarde en daarop twee menschen,
die zalig daar in liefde zijn: haar handen
zijn om zijn hoofd om hem beter te kunnen
kussen, zyn hand is om haar hals en oin
hun lippen is het heerlijk doen der liefde,
wijl hun lichamen geruischloos luisterende zijn.
We kunnen nu niet kijken naar de buste
van Mr. Wyndman, een net gezicht, ook
gemodelleerd door Eodin.
Maar we hebben Maria gezien. De sluiers van
die bruiden zijn als het waas dat over die
weiden is; de struiken, de bosschen en de
luchten die daar achter zullen zijn, zijn zoo
stil als hare haren die als warre zijden zachte
draden om hare hoofden waren.
Er was Horace Mann Livens, in die kamers
ii de stilte om de dingen zoo duidelijk te
zien. En de vrouwen, die daar om de tafels
zitten en de kinderen en ook de voorwerpen,
de kasten, de tafels, de stoelen en ook de
wanden en de deuren luisteren, luisteren
naar wat bewoog in den ziel van dezen schilder.
Wij willen de knappen" niet zien. Lavery
niet, Nicholsen niet, en Moira en Blanche
niet, nu niet.
Maar er was ook Carrière.
O, waar de schaduwen niet van de nacht
zijn, maar als schemeringen omdwalen; waar
de lichten niet fel als dagen, maar stil
zijn en gelaten zooals de aarde, wen 't
nachtlicht in de straten met de vroeg-ochtend
kampt; niet in het helle, niet in het troebele,
maar in het matte van de misten waar de
licht-en-schaduw-verschillen nauw merkbaar
zijn, daar is de vreugd van het leven en daar
is de vreugd van de kunst.
Wij waren zoo verrukt, dat wij de knappen"
miskenden en alleen zij. in wier werken wij
iets van onze stemming herkenden groot
noemden. Een kleine schilderij, een vrouwtje
in zacht rood en zacht donker gekleed, te
midden van veel pompeuse voorstellingen,
die ieder ander zeker meer bewonderden,
vonden wij eeii lieve verrassing om naar te
kijken.
Wij waren zoo onredelijk in ons oordeel,
dat wij Bauer, die in breede oostersche straat
de Reine de Sceba had omgeven van een
optocht figuren, die daar overal uit die straat
heerlijk op ons aankwamen, zeer zeker dade
lijk ver boven Rembrandt zouden hebben ver
heven, als iemand die naam in onze nabij
heid had uitgesproken. En noc-hthans konden
wij te midden van die levende schoonheid,
zonder ergernis over hunne aanwezigheid de
bespottelijke!!, die daar ook veel waren, met
grotl'e grapjes uitlachen.
Er was een juil'rouw met fraaie kleeren
er om heen geschilderd, die ons aangluurde
als een door liefde aangedane verlegen,
kikvorsch, aan de rand van een zomersloot
was zij neergehurkt.
Een andere dame, die zonder kleeren was,
met roode bollen, dat rozen waren in het
zwarte haar zij was een bachantin" en
een Freiherr had haar geschilderd, was
tegen haar schaduw aangeplaatst, die als een
tweede, een zwarte zuster van haar was. Op
haar lichaam waar de natuurlijke bochten
en welvingen waren was de schaduw zoo
zwart tegen het licht, dat het leek alsof er
twee in de modder gevallen kolombijntjes
Jagen.
The Rose of all the roses!" was so sweet
dat zonder dit vooruit te hebben afgespro
ken wij aanvingen de broodkruimeltjes en
koekjes meegebracht voor de eenden in het
park naar haar snoezig mondje te werpen.
Wilt ge nog weten dat er mooie Thanlows
waren, een mooie Clans, zes of acht Sky
scrapers of New-York van Pennel. Wilt ge
weten, dat er nog zoo veel andere schoone,
goede en knappe schilderijen en teekeningen
waren? Ik zal er u niet van vertellen. Maar
deze tentoonstelling is als geheel beter dan
de Salon, beter dan de Salon d'Automne en
beter dan de Academy, ik zal nie.t zeggen
beter dan onze vierjaarlijksche. Ik wil u
nog zeegen, dat wij van Sullivan, illustraties
voor de Rybaiydt van den perzischen dichter
Omar Khayydm bewonderden en wij, die
zijne verzen kennen, dadelijk dachten aan:
And, as the cock crew, those who stood before
The tavern shouted open then the door!
You know how little while we have to stay,
And, once departed, may return 110 more."
Wij dachten aan ons leven van de laatste
dagen en wij zeiden dat wij altijd gelukkig;
zouden zijn, van dat de vroegste dag begint
tot in de laatste avond, altijd.
Juist, juist daar was het weer. De
bizondere sentimenten van het leven, of die innig
of geweldig zijn, of die wreed zijn of zoet j
zijn altijd als de kunst en wij kunnen dan
niet zeker zeegen waYir we zijn.
Ons gevoel was niet veranderd toen wij
binnen waren in die zalen en toen wij weer
buiten waren was daar de voortzetting van
wat binnen met ons was gebeurd.
NlCOI.AAS VAX MlDDEI.IIOVEN".
Julius de Geyter.
Gel. ;i~> Mei
JH
Te Haarlem zongen vóór luttel maanden
500 jongens en maagdekens", met
betreleiding van orkest, een zurig, -nu zoet en
teer, dan bruisend van kracht, de
kindercantate: De, irerelil in....' !
Jlet xingen der meisjes hoe moeder een
zaadkorreltje in den grond lei, hoe het
ontkiemde en tot plant werd en opbloeide,
in heel eenvoudige, in iiatuurtaa!, soms die
van Ge/elle rmbijkoinend, in taal alsof een
lieve vrouw tot een lief' kind spreekt, klonk
zoet on schoon, in tegenstelling nret het
zingen der jongens vol vrij wordende kracht,
alsof /ij optrokken in breede reien, met
blijden moed om groote daden te doen. /oo
togen zij de wereld in! het hoofd vol idea- !
len, het gemoed vol zangen, nu eens de
ziel treffende, dan den geest outfonkoude.
Inden bruisendon xang der jonge mensch- |
jes -?- de jongens zongen alsof zij ter over
winning gingen: de woorden bezielden hen
ligt het wezen van den dichter besloten,
kan men den dichter met al zijn \\unsrhen
en willen, zijn streven en idealen ontdekken,
den thans verscheiden Vlaarnschen dichter :
Jn.irs DE GEÏTEH.
J)o Vlaamsche vrouw, do Vlaams'-he man,
in eigen taal, in eigen lied, in eigen kunst,
fier en vrij, een eigen leven leidende, ....
dat was en bleef zijn ideaal.
Het is een zoete droom van Julius do
Geyter geweest, het Kijk der Nederlanden
zooals keizer Karel do Vijfde het had kun
nen maken, een groot rijk, waar do/elfde
taal, het Dietsch gesproken, kunst en weten
schap, gediend, en vrijheid genoten werd,
waar, zooals Hofdijk het gezegd heeft,
de Vlaming en do Nederlander voor
denzelfden stander" knielen, en het volk,
genomen in de ruime beteekenis van
het lied, dat Volkslied heet, de rech
ten en vrijheden heeft, die Marnix van
St. Aldegonde, Antwerpen's goede burge
meester", Prins Wilfem van Oranje in Set
Wilhelmus" laat bezweren: 's lands rechten
en vrijheden, ik nelpen wil in zwang:"
Julius de Geyter heeft sinds zijne jonge
jaren het volk voorgestaan, het vrije, zich
zelf bewuste volk, groot in kunst, groot in
ambacht, groot in bedrijf, groot in blijheid,
zich kenmerkend door den
breed-Vlaamschen lach.
Daar zingen z' uit klinkenden mond:
Al eet ik maar wrongelen kaas en brood;
Al slaap ik op strooi tn kruid;
Vrij als het veulen, ken ik geen nood,
n lach de Ridders uit.
Zijn wijf is een lustig daerne;
Hij ploegt, en zij, zij spint;
Hij kust en bluscht ze zoo gaerne;
Ook winnen zij kind op kind.
Ter kermisse drinken zij wijne;
^^^4^^
c^V^^f
Facsimile van het handschrift van [JULIUS] DE GEYTER.
.''?,,,7c wil van den] Kaerle singhen ...!" riep
hij uit, wij bezitten een lied van de Ridders
tegen de Kaerels, maar geen van de Kaerels
tegen de Ridders. Er zal er wel een be
staan hebben, maar verloren zijn gegaan,
als zooveel volksgezangen, b.v. uit Breydels
en Artevelde's tijd. Daar wij 't niet missen
kunnen, hebben wij gepoogd er een te
maken. In hedendaagsche spelling zou het
luiden:
Het Kaerelslied.
Ik wil van den Kaerel zingen,
Al met zijnen langen baard.
Hij laat geenen Ridder hem dwingen;
Ontembaar is hij van aard.
En of zijne kleeren ontnaaid zijn,
Zijn hoofd met een hoedje bekapt;
En mag zijn kaproen ook verdraaid zijn,
Zijn kousen en schoenen gelapt;
Al eet hij maar wroncjcltn, kaas en brood;
Al slaapt hij op strooi en kruid;
Vrij als het veulen, kent hij geen nood,
En laclit de, Ridders uit.
Hij is een vrij man geboren,
Ter zee, op 't veld of in 't bosch.
Waarom zou geen plgk hem behooren,
Geen akker voor paerd of os?
De Ridder heeft alles genomen;
Men kruipt als hij gebiedt:
Bij duinen en vlakten en stroomen,
Dat doet de Kaerel niet!
Al eet hij maar wrongelen. kaas en brooi;
Al slaapt hij op strooi en 'kruid;
Vrij als het reule.»,,, kent hij geen nood,
En lacht de Ridders uit.
Neen, Ridder hij wordt u geen slave;
Ter kermisse blijft hi gaan,
Met gespen, knijf en stave;
Zijn wijf met haar tnantelken aan.
Daar pijpen de corneinuuen;
Daar springen 6üdansen ze rond;
Daar zwieren ze langs de huizen;
lillHijiiiiiimniniuiiiiiiiiiiiJjjjiiiHuiiijijilliliniiimiijjjiiiiiiijiiiiimii
Finna
J.Ï.DSBBA1FF-BLABICÜM
g KUNSTNUVER:
HEID-WONINGINRICHTINGEN
REGULIER S:
GRACHT 40 -H
AMSTERDAM
I
^1 FAIENCE P
1 EN TEGEL f
-J rABRIEK t
HOLLAND
l NAAML-VENN-cev-TE J
j^ UTRECHT ^A
Want wijne verhoogt het verstand.
Nu is er de waereld de zijne,
Met steden, kasteelen en land.
Al eet hij maar wrongelen, kaas en brood;
Al slaapt /u'j op strooi en kruid;
Vrij als liet reulen, kent hij geen nood,
En lacht de Ridders uit.
Zij willen den Kaerel doen greinzen,
Al dravende over 't veld;
Hij 's koener dan ze peinzen:
Hij beeft voor geen geweld.
Zij willen hem slepen en hangen;
Te lang is hun zijn baard . . .
O, Ridders, als hij u moet vangen,
Wie weet hoe gij dan vaart;
Al eet hij maar wrongelen. kaas en brood;
Al slaapt hij op strooi en kruid;
Vrij als het veulen, kent hij geen noed,
En lacht de Ridders uit.
Herleeft niet in deze woorden van Julius
de Geyter, maar in dichtelijker schijn, de
ouden Maerlant die, in de Middeleeuwen,
het voor de poorters tegen de ridders opnam
en vroeg: Waarom is de een eigen, en de
ander vrij'("
Schildert Julius de Geyter in dezen
volkszang niet in weinig woorden het
Vlaamsche volksleven, zóó echt, dat zelfs de
kermis niet ontbreekt! Herinneren de
nieuwere strophen uit het heldendrama:
G'ymno de Bergerac". Wij zijn de
Gasconjer cadetten!" van Rostand en de muxiek
in de woorden verscholen, niet menigmaal
aan dit gedicht van Julius de Geyter, ge
maakt vóór vele jaren.
Men hoore het lied der, Kaerels" zingen
op de kleurige muziek van Alf Wybo!
Voor volksvrijheid, voor don wederopbloei
van het schoone oude Vlaamsche kunst
leven, en ter verheerlijking van de groote
Vlamingen als een Rubens was, voor het
ideaal van een groot Rijk der Nederlanden
heeft Julius de Geyter gedicht en gezongen.
In alles zich-zelf zijn", stond bij hem op
den voorgrond. Kunst" zeide hij eens,
sprekende over den raad aan kunstenaars
in Karel den vijfde's tijd gegeven, om naar
Rome te gaan: Kunst spruit alleen uit
eigen leven voort, en wij kennen nog prijzen
toe, om naar den vreemde te gaan
Afleeren!" Zegt de jonge Bilders, die door
Kneppelhout ter kunstontwikkeling naar
Zwitserland was gezonden, in een zijner
brieven niet ongeveer hetzelfde?
Eigen taal was voor Geyter, eigen leven.
Schamper laat hij zich over de hoftaaluit:
De taal is de ziele des volks, en thans
Spreekt men ten Hove niets dan Fransch."
Bitter heeft Julius de Geyter zich ver
beten gevoeld op Margaretha die den
toekomstigen Keizer Karel V, welke te Gent
het leven had gezien, dus een Vlaming van
geboorte was, in alles een Fransche opvoe
ding liet geven.
Margaretha was in Vlaanderen steeds
J. J. BI KSING,
Kunsthandel.
's-GRAVENHAGE,
Molenstraat 65,654 en 61.
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263-283,
t>U de
ft.
Kantoor-Meubelen
J. MEIJEKINK MEIJER.
Telefoon »9B«.
eru.
Laat Uwe woning inrichten
door
,DE PUÖEMX",tSlf
Nieuwe ontwerpen. Smaakvolle ensembles.
Zeer billijke noteering. Foto's en Prijscouranten en
Begrootingen gratis. Plaatsing door eigen personeel
onder volledige garantie. Vele attesten.
'tBINNENHUIS
ROKIN 120 AMSTERDAM.
? MEUBELEN -EN -HUISRAAD ?
NA A H - ONTW KRPEN - VAN
BE K END K - AM BA CHÏS - EN
??? SIERKUNSTENAARS.
-.- EKXYOUD1GE-
ZOOWELALS KOSTBARE 1=^^
-. ? COMPLETE - WONING ? . ?
^=^ INRICHTINGEN.
AfnSTERDAffl
AARDEWERK
EM
MARMEREN SCHOORSTEENMANTELS
G. & J. COOL.
AMSTERDAM. ROTTERDAM. UTRECHT.
BLOEMGRACHT?/ DELFTSCHESTRBAT6I 8ILTSTRAAT30
| Jtfeubiïeer inrichting Sigen Jfaard." j
L'
=^ Salons-., Ee-t-3 Zit- en Sla.a.plca.ro.ez's. ==g=
? ? Aanbevelingen van eerste Familiën. ? ?
Prijscourant op aanvrage, t*laatting Franco,
Spuistraat 171, hoek Paleisstraat. Telephoon 614O.
'J