De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 5 maart pagina 7

5 maart 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1445 I) K A M S T E R D A M M K II W K K K B L A I) V O O II N p] D K R LAND. Praatjes over Bouwkunst. II. (SM.) Het lis niet onwaarschijnlijk, dat het groote pakhuis, hetwelk de West-Indi sche Compagnie in 1642 op den hoek van het j's-Gravenhekje had late a bouwen, het Het staat er nog en draagt nu de num mers 114?118. Ook hier ontbreekt een gevelsteen niet, waarin de keizerskroon van het stadswapen met het jaartal 1618 zijn uitgehouvven. Het stadsbestuur liet eveneens aan de Brouwersgracht pakhuizen bouwen, en al l'akhuis der \Vest-Indische Compagnie. zusterlichaam tot deze verfraaiing heeft aangespoord. Als wij dit pakhuis be schouwen, dat vooral van de Kalkmarkt goed te zien is, dan treft het ons, welke groote veranderingen de bouwkunst na Hendrik de Keyser's tijd heeft ondergaan. Onder den invloed van .lacob van Campen waren meer klassieke vormen in zwang gekomen en werd ieder gebouw van eenige beteekeilis van een frontispies, zooals de Romeinen dat aan hun tempels plachten te maken, voorzien. En zoo heeft dan ook de bouwmeester, die het pakhuis der West-Indische Compagnie kreeg te ontwerpen, er voor gezorgd dat dit bouwdeel niet ontbrak, al kostte het hem blijkbaar moeite, om het met het overige van den voorgevel in overeen stemming te brengen. Waarschijnlijk is Pieter de Keyser, de oudste zoon van Hendrik, de bouwmeester geweest. Aan de manier van zijn vader herinnert alleen de wijze, waarop sommige vensters van zij- en achtergevel om lijst werden. Gingen de groote han delslichamen dus voor, de kleinere handelaars ble ven niet achter. Wel is, vooral in de 17e eeuw, de opslag meest op de zolders boven de woning, maar toch ontbreekt het dan ook geenszins aan gebouwen, alleen voor het bergen van koop manschappen bestemd. Een zeer fraai exem plaar bevindt zich Korte Prinsengracht 16. Hier heeft de gevel nog de bekroning, die men in het begin der 17de eeuw veel ziet; toch bewijzen de gevelsteenen, dat de stichting pas in 1656 heeft plaats gevonden. Een dier steenen is met fraai beeldhouwwerk ver sierd, dat een reiswagen, door paarden getrokken en met verschillende per sonen daarin, voorstelt; het onderschrift luidt: Het pachuis van de gouwe wagen". Wel moet het een welvarend koopman zijn geweest, die zooveel aan den gevel van zijn pakhuis ten koste legde. -:<J| De Brouwersgracht zag heel wat pakhuizen verrijzen, l n het jaar 1625, toen Balthazar Florisz zijn kaart teekende, was er nog maar <'-én, niet ver van de Korte Prinsengracht verwijderd. waren die niet van een zoo rijke opvatting wat hun architectuur aanging als dat waarvan het pakhuis der West-Indische Compagnie blijk geeft, vooral dat, nu gemerkt 174?178, is toch een fraai stuk werk. Nog prijkt het wapen der stad in den top. Tot voor betrekkelijk korten tijd vertoonden ook de voormalige stads-korenpakhuizen zulke gevels. Maar sinds de gemeente die verkocht heeft is de architectuur van dit groote gebouw op den hoek der Lijnbaansgracht gemoder niseerd. De pakhuizen, in de 18de eeuw gebouwd, j zijn over het algemeen zeer eenvoudig opgevat. Maar af en toe wordt ook in dien tijd nog wel het een en ander ter versiering gemaakt, al is het blijkbaar voornamelijk de bedoeling der ontwer pers geweest, om door goede verhoudin gen een aangenaam effect te verkrijgen. Door latere veranderingen is het pak huis Bloemgracht 71, van 1752, er niet Pakhuis Korte Prinsengracht. mooier op geworden. De fraaie gevel steen De Saayer" spreekt echter nog van den vroegeren luister. Heter bewaard is de gevel Oudeschans 75. in welks top Pakhuisdeuren lleerengracht 225. een korendrager staat uitgehouwen. . In de 18e eeuw werd het gebruikelijk de pakhuisdeuren gelijkstraats door mees terlijk uitgevoerd smeedwerk te bekro nen. Wat een smid uit dien tijd ver mocht kan men zien aan het pakhuis Singel '500, waar, in het bovenlicht der deur, de naam Silesien" door de weel derigste krullen van den Rococo-stijl wordt omgeven. Een ander voorbeeld van zulk een behandeling wordt Heeren gracht 225 aangetroffen. Daar luidt de naam Leipzig" en is ook het jaartal 1754 aangebracht. De 19e eeuw heeft meer pakhuizen in de stad gesloopt, dan gebouwd. Een van de weinige scheppingen uit dien tijd is het pakhuis Indië", dat de Nederlandsche Handelsmaatschappij op de Keizers gracht tusschen Leidschestraat en Spie gelstraat liet bouwen. Bijzonder karak teristiek kan het niet worden genoemd. Langzamerhand heeft de handel zich grootendeels naar den kant van het Y verplaatst. Daar zijn groote pakhuizen verrezen, die echter geen kunstwaarde hebben, zooals de oude, en daarom on besproken kunnen blijven. A. W. WEISSMAN'. Pakhuisdeuren Singel 3i>o. Een waartige RemiranilMiiilile. In de pers lange of korte levensbeschrijvin gen; bij alle feestelijke gelegenheden hoog dravende of eenvoudige, maar warm gevoelde lofspraken ziedaar wat het jaar 190(1 ons in overvloed zal schenken, ter eere van den man, aan wien de Xederlandsche kunst haar hoogsten roem te danken heeft -Kembrandt! In het jaar 1905 zal de beschaafde wereM een anderen man herdenken, even groot als Kembrandt, zij 't ook op een ander gebied der kunst Friedrich von Schiller, die vóór honderd jaar stierf. Geen twijfel, ook over hem Mil heel wat geschreven en getoast worden, maar ook zal er wat anders gedaan worden, iets dat m. i. de eenige waardige wijze is waarop de nagedachtenis van een groot kunstenaar geëerd kan worden : ZIJN KUNST /AL OVDER UKT VOLK (iKBJÏAl'HT WOUDEN'. De Zwitsersche Bundesrat" heeft 'n voor stel te behandelen om 25,000 frs. toe te staan voor een uitgave van Schillers Wilhelm Teil", die aan de Zwitsersche jeugd geschonken zal worden. De Leipziger jeugd der hoogere klassen zal voor rekening der stad een door Dr. Diihnhardt geschreven biografie van Schiller ont vangen. En in Berlijn zal de Berliner LehrerVerein" den grooten dichter eeren door een bloemlezing uit zijn werken 1) voor de jeugd uit te geven en onder de oudere volksschoolleerlingen te verbreiden. Rembrandt is onze, grootste kunstenaar is hij echter bekend, is zijn kunst bekend bij het Xederlandsche volk ? Dat in Nederland wel het allermooiste, maar niet het allermeeste van zijn werk bewaard wordt, is nog niet zóó slim, als het feit, dat hij in het buiten land eigenlijk beter gekend en gewaardeerd wordt, dan in zijn eigen vaderland. Behoef ik dat nog uitvoerig aan te toonen ? Ik kon volstaan met te wijzen op de uitgave van de Rembrandt-Mappe", 2) die tegen zeer lagen prijs 'n 14-tal zeer goede reproducties ran Kembrandt's schilderijen en etsen in zeker duizen ien exemplaren in de huisgezinnen van arbeiders en kleine burgers gebracht heeft. Is het eigenlijk niet beschamend voor ons, dat Rembrandt's kunst daardoor wel in de minder bemiddelde kringen van een ander volk gekomen is, en dat zijn eigen volk zich niet aan zijne kunst kan laven ? In 190ti zal Rembrandt's 300ste geboortedag gevierd worden. Laat er dan nog zooveel en zoo mooi geschreven en gesproken worden, als er óók maar voor hém gedaan wordt, wat dit jaar voor Schiller in Duitschland en Zwit serland gedaan zal worden : Zijn kunst onder liet volk brengen ! Wanneer in heel Nederland in alle huis gezinnen slechts ne mooie reproductie van een Rembrandt" werd opgehangen, dan ware dit alleen reeds een w-aardiger hulde van den grooten man, dan alle feest- en lofredenen te zaïnen kunnen zijn. Hoe zulks mogelijk is? 't Kost natuurlijk geld. veel geld zelfs. Maar dat is er, als men slechts gevoelt, dat Rembrandt op geen betere wijze te eere is. Met men" bedoel ik: de staat, de gemeenten, en allen die reeds aan 't werk zijn, of spoedig aan 't werk zullen trekken, om Rembrandt's geboortedag ..fees telijk" te herdenken. Van harte hoop ik, dat uit de kringen der kunstenaars vun heden en van invloedrijke kunstlievende landgenooten eene Commissie gevormd moge worden, die zich ten doel stelt: ix 190(i REMBKAXIJT'S KUNST ONDEK IIKT VOLK BREX(iHX. Amst. J. W. GEKHAKD. 1) Met illustraties van Frans Stasseii. 2i 14 reproducties met beschrijving, in om slag voor 'A Mark, bij Callwey in Munchen. N A S (J H RI F T. Eenige nieuwe mededeelingeii mogen hier nog een plaats vinden. In Zwitserland zal de Bond de 25000 frs. subsidie geven voor 'n uitgave van Wilhelm Teil" aan de Zwitsersche jeugd. De kantons hebben al gezamenlijk 200000 exemplaren besteld. Die SchilUrgabe van dr. Dahnhardt, welke op kosten der stad aan de leerlingen der hoogere klassen der Leipziger scholen aan geboden wordt, is verschenen als een lijvig boek van bijna 400 blz., dat ook in den handel verkrijgbaar is, (geb. 2.50 Mark. Leipzig, Dürr). In het Neue Theater" te Leipzig zal tevens voor diezelfde jeugd Schiller's WallensteinsLager opgevoerd worden. Het drama wordt vooraf in de scholen gelezen en behandeld. Ca. 6000 leerlingen nemen er aan deel. De gemeente Ktiittgart wil allen leerlingen der Fortbildungsschulen" en den ouderen leerlingen der volksscholen Schillers Werke als een aandenken geven. De tich-wabische Schillerve.rein gaf alle ge dichten en drama's vau Schiller in n band uit voor den prijs van slechts n mark; 45000 exemplaren waren in korten tijd ver kocht; 55000 exemplaren moesten er nog bij gedrukt worden ! De Spaansche Academie heeft een volksuitgaaf vanCervantes'/>on (Juit onuitgegeven: 00000 exemplaren werden daarvan gratis verdeeld. (In 1605 verscheen de eerste druk.) Zou bet rijke NederlandvoorzijnRembrandt minder doen, dan het arme Spanje voor zijn Cervantes deed ? Ja, zal het zelfs minder doen dan Duitsch land voor onzen Rembraudt doet ? Ik wees reeds op de Rembrandt-Mappe door den Kunstwart" uitgegeven. Er is thans een Rernbrandt-boek in Duitsch land verschenen, dat in goedkoopte zijn weerga niet heeft. Ik bedoel REMKRAXDT, 158 RADIERUXGEN voor ... 30 CENT (50 Pfn.), een keurig boek, 23 bij 31 centimeters groot, uitgegeven door de Centrahtelle i ur Arbeiter- WohlfurtsEinrichtungen in Berlijn. Een Rembrandt-boek als Nederlandsche Rembrandt-hulde zou m. i. ook 'n biogratie van den meester en zijne kunst moeten beTatten ('t bovengenoemde boek bevat geen tekst, enkel 38 reproducties), maar als in Duitschland particulieren tegen zoo'n onge looflijk lagen prijs Kembrandt's kunst onder het Duitsche volk brengen, zou het m. i. een onuitwischbtireschande voorde Xederlandsche regeering zijn, als zij in 1906 het Xederlandsche volk niet met Rembrandt en zijne kunst be kend maakte. Het moet mogelijk zijn, dat Rembrandt's meesterwerken in goede repro ducties in een oplaag van minstens een kwart millioen exemplaren onder het volk komen; daarbij moet voor alles echter in 't oog ge houden worden, dat het werkelijk iets moois zij : liever 10 mooie reproducties, dan b.v. 'n 50 tal zóó, zóó. In Duitschland werkt een Dürerbund voor de aesthetische opvoeding van het Duitsche volk. Zou het niet mogelijk zijn, dat een Rerabrandt-bond" op gelijke wijze voor de aesthe tische opvoeding van ons volk begon te werken ? Dit is een arbeidsveld, waarop mannen en vrouwen van verschillende politieköovertuiging en godsdienstige gezindheid kunnen samengaan. Wie neemt daartoe onder onze kunstenaars en volksvrienden het initiatief? l Maart 1905. J. W. GEKIIARD. Een praatje aan tet buis Ter Heide. II. (Klot). Wat nu in 's hemelsnaam hebt gij aan te merken op mijne beweringen? vroeg ik. Ik meen, dat 7,e volkomen correct zijn en his torisch verdedigbaar. Correct, correct! zei Durvesteyn verdrietig. Ze zijn misschien absoluut correct. Maar uwe correctheid tegenover zulk een verloren zaak maakt mij, evenals ieder verstandig mensen, tureluursch. Een verloren zaak? zei ik verwonderd. Wat bedoelt ge daarmede ? Is het soms geen verloren zaak? stoof hij op. Kunt gij inderdaad het bestaan der Duitsche orde verdedigen? Dat is gemakkelijk, zei ik. Mijn vriend ging vlak voor mij staan op den straatweg, leunend op zijn stok, enkeek mij vlak in het gezicht. Zij t gij dan vergeten, vroeg hij uitdagend, hoe gij zelf hebt laten drukken, dat het eenige wat de leden der orde van andere edellieden onderscheidde, was het genot van inkomsten, door de stichters voor religieuse doeleinden bestemd ? Geen oogenblik, verklaarde ik. Welnu dan, gij zij t toch niet voornemens dit te verdedigen ? Dat ben ik, zei ik. Mijn vriend keerde zich met een ruk om, en sloeg met zijn stok naar een bosch brand netels, die aan den weg groeiden, met zooveel kracht, dat de stengels mij om de ooren vlogen. Gij zijt een idioot! zei hij. Ik schaterde. Wilt gij mij even aanhooren? (Hij haalde zijne schouders op.) Weet gij wat eene vicarie is ? Niet precies, bromde hij. Eene vicarie, doceerde ik, is eene middeleeuwsche stichting, bestemd tot het doen van missen voor de rust van de zielen der stichters. Toen na de reformatie het vieren van missen verboden was, heeft de regeering deze fondsen bestemd voor de opleiding van predikanten. Dat vindt gij toch zeker wel goed? Geheel niet I viel hij uit. Men had die oude nuttelooze dingen eenvoudig moeten opruimen en het geld in de staatskas storten. Wat zijt g\j toch een wildeman, mijn beste Coenraad! Liet men u begaan, dan zoudt gij met uw revolutionnairen bezem alles w gvegen, wat niet in uw kraam te pas komt. De heeren Staten van 1580, in volle revolutie tegen hun landsheer, waren bedachtzamer dan gij, en bestemden deze gelden, die ge schonken waren voor godsdienstige doelein den, ter bevordering van hetgeen zij in gemoede voor een zuiverder vorm van godsvereering hielden. Uit het kapitaal dezer vicarieëii hebben sedert tal van theologische studenten gestudeerd; allicht zijn er onder hen tal van dry vers geweest, die van den kansel gedonderd hebben tegen de paapsche superstitiën, waarvoor de stichters hunne vicarieën juist bestemd hadden. Waren deze eerlijke dominees nu in uwe oogen on verlaten? Ik begrijp u niet, antwoordde hij. Die gelden waren immers op souverein gezag van bestemming veranderd ? Het zou toch niet aangaan, dat men thans, na vier of vijf eeuwen, nog gebonden zou zijn door de wenschen van eenige onbekende personen, die bedoelden hun vermogen voor alle eeuwen vast te leggen voor een doel, dat reeds in 1580 onbereikbaar geworden was? Ik ben het met u eens. Maar als gij de gedragingen der vicarissen zoo toegevend be oordeelt, waarom valt gij dan de Duitsche heeren lastig, die eveneens niets anders doen, dan hetgeen de souverein hun sedert eeuwen heeft toegelaten, voorgeschreven? Mijn vriend keek knorrig. Ik kan het niet helpen, pruttelde hij ; maar het gedrag der Duitsche heeren is mij in hooge mate on sympathiek, en ik heb het bijzonder gewaar deerd, dat uw vriend De Stuers daarover een hartig woordje heeft gesproken. Men verhaalt thans, dat de Orde in het geheim groote sommen uitgeeft ter bevordering van allerhande nuttige doeleinden, en dat zij dus feitelijk geheel bestaat van hetgeen hare eigene tontine opbrengt. Maar in mijn oog doet er dit alles niets toe. Ik kan en wil niet na rekenen, of de heeren alles weggeven, wat zij uit het kapitaal der stichting trekken; de instelling is en blijft niet minder verkeerd. Nu zijn wij op weg om het eens te wor den, zei ik. Ik heb die verhalen over de groote giften der Orde ook meer dan eens gehoord, en ik heb zelfs alle reden om aan te nemen, dat zij juist zijn. Het getuigt zeker voor de liberaliteit der heeren, dat zij het geld der Orde wegschenken, en voor hunne kieschheid, dat zij dat doen in het verbor gen. Maar over de verdiensten der heeren heb ik niet willen spreken, en ik wil dit nog niet. De leden zijn als ridders stellig beter dan hunne middeleeuwsche voorgan gers, die hunne plichten verzuimden en op wie toch niemand iets te zeggen had. Maar om het even, wat mij belang inboezemt zijn niet die leden, maar de instelling zelve. Ik heb die instelling altijd bijzonder merk waardig gevonden. Aanvankelijk, bij de eerste kennismaking, was ik, ik moet het erkennen, even verontwaardigd als gij; maar nu ik ze goed ken en begrijp, nu zie ik geen reden meer tot verontwaardiging, alleen tot be langstelling. ' Ik kan mij ter wereld niet begrijpen, wat voor belang gij kunt stellen in deze volko men nuttelooze inrichting, die absoluut irra tioneel is ingericht en die door de verdor venheid harer leden en de lamlendigheid van de publieke opinie geworden is tot eene orde zonder regel," zooals ge zelf gezegd hebt. Dat was onjuist, zei ik. De regeeringheeft inderdaad een veranderden regel vastgesteld. Ik bedoelde: eene orde zonder verplichtingen. Hetgeen op hetzelfde neerkomt, riep hij. De Duitsche Orde is eene abnormaliteit, een monster, dat geheel alleen staat in de ge schiedenis. Wat draaft ge weer door! zei ik glim lachend. De Duitsche Orde is volstrekt niet een op zich zelf staand geval; zij is veeleer de eenig overgeblevene van eene categorie van stichtingen, die zich langs volkomen wettigen weg allen ongeveer op dezelfde wijze ontwikkeld hebben. Ze is, evenals hare zusters, inderdaad vergroeid tot iets anders dan zij aanvankelijk was. Maar toch niet zooveel als men meent; in hoofdzaak voldoet ze nog altijd aan hetzelfde doel, dat ze reeds tijdens de reformatie beoogde. Mijn vriend barstte in lachen uit. Wind u nu maar niet verder op: het wordt al te gek! Allengs zult gij gaan beweren, dat de Duitsche Orde eene modelinrichting is, be volkt door engelen! Dat zult gij mij niet hooren zeggen. Ik vind, dat de Orde, die tegenwoordig feitelijk eene tontine is, hoogst zonderling en niet leer doelmatig is ingericht. Natuurlijk zouden wij dat tegenwoordig anders doen. Ik heb dat niet verzwegen, en ik kan mij begrijpen, dat rnenschen, die het verleden der Orde niet ken nen, die inrichting belachelijk vinden. Maar mij is dit vergroeiingsproces te ernstig en te belangwekkend om er mee te spotten. Zoo»ls de zoöloog met aandacht de Australische diervormen bestudeert, die in hunne struc tuur de herinnering bewaren aan lang ver geten toestanden, zoo schijnt mij de Duitsche Orde een hoogst belangwekkend probleem van langzame vervorming. Ik voel daarom voor de instelling. En ik protesteer er tegen, dat deze instelling en hare leden de schuld krijgen van wat de regeeringen, en zij alleen, misdreven hebben; ik zeg: misdreven, al kan ik ook de handelingen dier regeeringen zeer wel verklaren en begrijpen. Mijn vriend keek op zijn horloge. Gij wordt welsprekend ! zei hij droogjes, en ik verzoek u te overwegen, dat de trein, die straks ver trekt, de laatste is vóór het eten. Laat mij nog even praten ! Gij leeken rede neert altijd heel anders over geschiedkundige problemen dan wij historici. Gij kiest altijd partij pro of contra, althans indien het betoog zekere accualiteit heeft. Wie van de twee gelijk heeft, dat is voor u het belang eener questie. Heel anders wij.J :'t>e moraliteit der Duitsche ridders laat mij^Volkomen koel ; ik schreef sine ira et studio, niet om hen te behagen en nog veel minder om hen te belagen ; alleen het verklaren van het historische probleem lokte mij. Ik heb niet verheeld, wat ik in de instelling bedenkelijk achtte; maar al schrijvende heb ik slechts getracht, de les te volgen van mijn vereerden meester Robert Fruin : niet bewonderen, niet verguizen, maar begrijpen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl