De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 12 maart pagina 1

12 maart 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F. 1446 DE AMSTERDAMMER t A°. 1905. WEEKBLAD VOOR NEDEELAND O n. d e r r e cL a. o ti © Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?va.ii J". IDE K O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? / 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar » mail 10. Afeonderlyke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/* Dit blad i* verkrijgbaar kiosk 10 Boulevard des Capuciues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 12 Maart. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF AiOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firuia. De prijs per regel is 35 Pfennig. INHOUD: VAN VERRE EX VAN NABIJ : Bezuinigingscommissie op oorlogsnitgaven. De wachtgeldenkwestie, door J. N. A. Sineekens.?? Antwoord op .ons laatste woord. Het leven in de hofstad, door Senior. Brief ui t Utrecht, door J. V. Jr. SOCIALE AANGELEGEN HEDEN : Mijn slotwoord aan mej. Daisy E. A. Junius, door Hora Siccama. FEUILLETON: De ziel van Nicolaas Snijders of de vrek van Zaandam, III, (slot). Naar het Engelsch, van Jerome K. Jerome. KUNST EN LET TEREN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Iets over Bilderdijk, II, (slot), door Van Elring, Oneerlijk verklaard. Uitroeiing van het wilde zwijn. VOOR DAMES: Onwaar, bovenal onwaardig, door W. Wijnaends Francken?Dyserinek. Een gelukkig leven, door M. K. Allerlei, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Indische kunstnijverheid, (met afb.), door R. W. P. de Vries Jr. In Memoriam dr. Fles, door L. van Deyssel. Brieven uit Nieuw-Nederland, van A. E. M. S. te Laer. Staangeld in het Buitenland, (Ing.), door H. Spiekman. FINANC1EELE EN OECONOM1SCHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHETSJES: Bal-masqué. Naar het Deensch, van Christensen. INGEZON DEN.- D AMRUBRIEK.?SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. Bezuinigingscommissie op oorlogsnitgaven. Zooals algemeen werd verwacht heeft de Minister van Oorlog eindelijk toe gegeven in zake het instellen van eene commissie, welke belast zal zijn met het onderzoek naar de mogelijkheid om op - de, uitgaven voor het departement van oorlog te bezuinigen. Sedert j*ar en dag werd, zoowel door de pers als door de volksvertegenwoor digers, op die instelling aangedrongen, omdat het bekend was, dat de aanhouder het bij generaal Bergansius altijd wint. Tal van voorbeelden zouden daartoe aangehaald kunnen worden. We wijzen er slechts op n, n.l. op de opheffing van de rijschool der artillerie. Ook hierop werd jaar op jaar aangedrongen en al hoewel aanvankelijk zelfs felle tegenstand werd geboden (de minister komt de artillerie nu eenmaal niet gaarne te na) werd eindelijk toegegeven. Behalve de verkregen bezuiniging is door den maat regel een veel rationeeler toestand ver kregen. Het rijkunstig onderwijs is nu in n hand. Zoo ging het ook met de instelling van eene bezuinigingscommissie. Met hand en tand' hielden de ambtenaren den minister er van af, doch toen deze zag, dat het bij de Staten-Generaal ernst begon te worden, gaf hij eerst schoor voetend en daarna geheel toe. Hoe dit intusschen zij, raadzaam mag het thans genoemd worden, dat de pu blieke opinie zich doet hooren aangaande de beste wijze waarop de bedoelde com missie is samen te stellen en op welke wijze zij haar taak moet ten uitvoer brengen. Hierbij dient wel bedacht, dat generaal Bergansius meer dan iedere voorgaande minister van oorlog (behalve Eland mogelijk) onder de plak van administra tieve ambtenaren zit en dat deze het er, uit den aard der zaak, op gezet hebben de commissie zoo weinig mogelijk in grijpend te doen zijn. Is men in deze niet voorzichtig, dan zal. het ook hier den weg opgaan van de veertien-ton-commissie" waarvan de uitkomsten hoegenaamd niet in verhou ding staan tot hetgeen men zich daarvan voorstelde en de kosten, welke daaraan verbonden waren. Nog bij de behandeling van de oorlogsbegrooting in December j.l. moesten de kamerleden aan den minister vragen: wat zijn nu toch eigenlijk de uitkomsten van de veertientoncommissie waarvan zoo hoog werd opgegeven ?" en het daar op gegeven antwoord bevestigde het reeds bekende feit, dat de minister al heel weinig voorstellen van de genoemde commissie heeft overgenomen. In de eerste plaats komt het er dus op aan, te weten op welke wijze de bezuinigingscommissie dient te worden ingesteld om degelijke resultaten mogelijk te maken. De twee daarbij te volgen wegen zijn: het instellen van eene Staatscommissie waarvan de leden door de Koningin worden benoemd of wel eene enquête commissie bedoeld bij de wet van 5 Augustus 1850 (StM. no. 45) als uitvloeisel van het bepaalde in de Grondwet. Naar onze meening is eene Staats commissie hoe nuttig die in vele andere gevallen ook kan wezen hier niet aan te bevelen. De leden der in te stellen commissie moeten o. i. geheel onafhan kelijk zijn van 's lands Regeering, wil het onderzoek inderdaad vrucht afwerpen; ook daarom is de instelling van eene enquête-commissie in alle opzichten aanbevelens waard. Eene enquête-commissie heeft veel meer macht en gezag dan eene Staatscommissie en heeft bovendien het voordeel, dat voor haar verschijnende getuigen onder eede kunnen worden gehoord en veel spoediger een eindrapport te verwachten is dan van eene Staatscommissie. Artikel 3 van genoemde wet luidt als volgt : Van het tijdstip der eerste bekend making af, zijn alle ingezetenen en andere binnen het grondgebied des rijks verblijf houdende personen verplicht aan de oproepingen tot gehoor te voldoen door de commissie uitgevaardigd, en alle open bare ambtenaren gehouden om, in over eenstemming met de bepalingen dezer wet, gevolg te geven aan de vorderingen der commissie van onderzoek, die deze tot uitvoering van haren last noodig heeft." Zooals bekend is gaat het hier om een bepaald antwoord te krijgen op de vraag : Is bezuiniging op de uitgaven van het departement van oorlog mogelijk?" En nu valt het sterk te betwijfelen of de publieke opinie in ons land zich te vreden zal stellen niet het antwoord hoe dit dan ook moge uitvallen van eene Staatscommissie, wier onderzoek, zooals van zelf spreekt, onvolledig moet zijn. Het noodwendig gevolg zou dan ook wezen, dat zoowel van de zijde van het groote publiek als van de Volksvertegen woordiging, op een nader onderzoek door eene enquête-commissie zou worden aan gedrongen. En dit is te eerder te ver wachten in verband met de millioenen, welke in de naaste toekomst voor oorlogsuitgaven meer dan op den bestaanden voet het geval is, zullen gevorderd worden: Bovendien moet men zich niet ont veinzen, dat hervormingen, bezuinigingen en vereenvoudigingen een aantal persoon lijke belangen froisseeren. Op een enquête-commissie blijve men dan ook in deze belangrijke aangelegen heid aansturen. p]n dat de Regeering (althans de minis ter Bergansius) daarvan niet afkeerig is, kan blijken uit hetgeen hij onlangs in de Tweede Kamer mededeelde, nl. waaneer de Kanier dus een onderzoek wenscht, heeft zij te beslissen of het zal geschieden door een enquête-commissie of door eene commissie van de zijde der Regeering ingesteld en zal ik ook in het laatste geval bereid zijn mijne mede werking te verleenen." En nu de vraag op welke wijze moet de bedoelde commissie haar taak opvatten en ten uitvoer leggen. Naar onze meuning zoo breed mogelijk. Om de geduchte in deze te bepalen, laten we hieronder do voornaamste punten volgen waarover, naar onze meening, het onderzoek zou moeten loopen. Vooraf dient echter uitgemaakt te worden welke bedragen nog noodig zijn om uitvoering te geven aan de bestaande legerwetten en dat niet alleen wat aan gaat het personeel van het eigenlijke leger, de land weer en de landstorm, maar ook voor het bouwen en veranderen van forten, batterijen, enz. in de verdedigingsliniën voor het vernieuwen van het ver ouderde kust- en vestinggeschut, liet aanschaffen van het noodige geschut voor de bereden artillerie, geweren en verdere wapens, het bouwen van nieuwe en ver anderen van bestaande kazernes, stallen, hospitalen, e.a., het aanschaffen van hot noodigetentmaterieel,kleedingen verdere uitrustingstukken, van de noodige mu nitie voor geschut en geweren en eindelijk voor het approviandeeren van vestingen en forten, incluis de acht ini/lioen yuldeti, welke de onlangs opgeheven Staatscom missie enkel noodig acht om de stelling van Amsterdam van het noodige te voor zien om een beleg te kunnen afwachten. In het bezit van deze gegevens en van de oorlogsbegrooting voor 1905 kan de commissie aan hot werk trekken en zich in hoofdzaak bepalen tot het volgende: 1. In hoeverre verdient het aanbe veling en is het raadzaam de Vestingwet te wijzigen in dien zin, dat er minder versterkte plaatsen en dientengevolge minder bezettingstroepen en minder ge schut, munitie en approviandeeringsartikelen zullen noodig zijn? 2. Kan het veldleger zonder bezwaar worden ingekrompen ? 3. In hoeverre verdient de instelling van een i.g. Volksleger", ook uit een financieel oogpunt, de voorkeur boven de tegenwoordige inrichting van het leger? Een tot in détails uitgewerkt plan van organisatie van een volksleger met bere kening van kosten zou gelegd moeten worden naast de bestaande organisatie met hare geldelijke gevolgen in geheelen omvang. 4. Is het mogelijk de legerinrichting op eenvoudiger leest te schoeien ? Hierbij dient te worden onderzocht: n. De afschaffing van het militaire huis der Koningin,'in zooverre als daarbij actief dienende officieren zijn ingedeeld, die uit de staatskas (hier het departement van oorlog) worden betaald,en vervanging door gepeusionneerde officieren. b. De afschaffing van eenige generaals betrekkingen en vervanging door hoofd officieren. c. De opheffing van eenige staven als de provinciale, de plaatselijke staf, e. a. d. De vervanging van de kostbare rijdende artillerie" door veldartillerie, vermindering van het aantal paarden bij de bereden artillerie in het algemeen en het grootendeels opheffen van de nuttelooze treinafdeelingen. e. De opheffing van hot Koloniaal Werfdépót in verband met het instellen van do Koloniale Reserve". f. De opheffing van de Normaal Schietschool" te 's Ilage. g. Do opheffing van de tntendance" als zelfstandig dienstvak en plaatsing onder den Generalen Staf". h. Het op veel eenvoudiger voet in richten van alles wat betrekking heeft op den geneeskundigen dienst en het opheffen van eenige militaire hospitalen. i. De opheffing van de betrekkingen van commandant van de vesting- en van de bereden artillerie" met het aan beide generaals verbonden personeel, de paar den, enz. j. De opheffing van de betrekking van inspecteur van het militair onderwijs met zijn staf. k. De opheffing van de cadettenschool en het op veel eenvoudiger voet inrich ten van de militaire academie. /. Het verminderen van het aantal dienstpaarden, dat officieren gerechtigd zijn te houden. m. Op veel bescheidener voet inrichten van de artilleriewerkplaatsen te Delft. 5. Is het mogelijk het logerbeheer op eenvoudiger voet in te richten dan thans het geval is en kunnen daardoor be zuinigingen worden verkregen ? Het zou ons, zooals vanzelf spreekt, to ver voeren indien \ve alles wilden opsommen wat onder deze rubriek ge bracht kan worden. Daarom bepalen wo ons er toe te wijzen op de veel gold vermorsende wijze waarop verschillende legerbehoeften worden aangeschaft, met name paarden, brood, fourage, kleeding, benoodigdheden voor de werkplaatsen te Delft, enz., enz., op de vermeerdering van het schrijfwerk in het leger ten gevolge van de zucht der ambtenaren om al hot werk zooveel mogelijk te centraliseercn bij het departement van oorlog, op de groote kosten, welke de tegenwoordige inrichting van de korpshoofdadministratiën na zich sleept, op de onverantwoordelijke wijze waarop het bedrag dor vergoedingen voor reis- en verblijfkosten voor dienstreizen jaarlijks stijgt, alsmede het zooveel geld verslin dende toezicht op militaire gebouwen. We eindigen met den wensch, dat de aanstaande commissie van onderzoek spoedig haar voel omvattende taak, in den aangegeven zin, kan aanvangen en veel nuttigs voor het land zal tot stand brengen. * * * De wachtgeldenkwestie. fU/f een katholiek ootjjii/nt tieschomcd.) Zoo spoedig de onderwijsnovelle tot wet gosanctionneerd zal worden door moerderheidsstemming in de Tweede en in de Eerste Kamer, door onderteekening van den be trokken minister en van Hare Majesteit de Koningin, is het een uitgemaakte zaak dat er geleidelijk heel wat nieuwe bijzondere scholen opgericht zullen worden, hetzij met leeken-, hetzij rnot geestelijk-, hetzij met gemengd personeel. In de laatste twee gevallen zullen de huidige openbare onderwijzers vooral zwaar getroffen worden, door buiten betrekking te geraken, aan de besliste ellende ten prooi. In het eerste geval is het mogelijk, dat onderwijzers, om welke reden dan ook, niet zullen worden bestendigd bij den overgang. Als daarna die slachtoffers met wie weet hoeveel dienstjaren achter den rug, lang rondzoeken, zullen misschien sommigen van ze wel een andere plaats vinden. Maar hoeveel tijd zal er niet mee verstrijken 'i /ij moeten dan natuurlijk reizen eu trekken, wat nog al aardig wat kost. En waar zullen ze dat geld vandaan halen ? En als dan die enkelen een nieuwe betrekking gevonden hebben, zal het een gelijkwaardige zijn aan de voorgaande P En hoevelen zullen zoeken en niet vinden? Het is gemakkelijk zeggen, er zullen zoo vele onderwijzers niet broodeloos gemaakt worden. Maar, dan zal men dat toch eerst dienen te bewijzen. En daarbij, al was hun aantal gering, is dat dan een reden om die weinigen reddeloos ongelukkig te maken ? Want ik vraag in gemoele: Welk onder wijzer met een oprecht christelijk hart zal het niet het heele leven lang wroegen de plaats te hebben ingenomen van een ander, dien men verschopt heeft, wijl hij niet ge noeg kon veinzen ? Welk in merg en been Katholiek onderwijzer zal niet trillen van verontwaardiging bij miskenning der chris telijke beginselen, als na de aanneming der wet, kollega's worden verjaagd, enkel en alleen, wijl men ze niet meer noodig heeft door aanstelling van geestelijk personeel? Het is waar, het onrecht wordt nu nog niet op groote schaal bedreven. Maar na de bekrachtiging der wet wordt dan toch maar in alle geval de poort wagenwijd open gezet, waardoor men de zoogenaamde met een zwart kruis geteokonden allen kan ver wijderen. En als ze dan velen zijn, heel velen, zoodat het aantal verjaagden om wraak roept door het gehoele land van Oost tot West, van Noord tot /uid, dan zal men eerst eens gaan zien, of' er wel geld in de Staatskas is en daarna overwegen of' men ja dan neen de slachtoffers zal bij springen. NV at meer zegt, dan zijn er nog van die harteloozen die meenen, dat de jarenlanghun-plicht-trou w-volbracht-heb bende ver schoppelingen moeten gaan bedelen bij de schoolbesturen na eerst door deze smadelijk vertrapt te zijn. Wie zoo durft te schrijven, heeft die een echt christelijk gemoed ? Heeft die zeJfs het echte besef van de waardig heid van het mensch-zijn, laat staan van den onderwijzersstand ? Als men eens goed over deze zaak na denkt en overweegt wat er in de bladen zooal over geschreven wordt, dan staat men ontzet van verontwaardiging. En dan zou men waarachtig gaan denken, dat het libe raal ministerie in Belgiëniet opgevolgd is door een katholieke regeering maar door een ministerie van heiligen. Ja waarlijk van heiliijett, ten minste als men de bewind voerders van ons vaderland den naam van christenen wil geven. Edoch de regeeringsmannen van onze Zuiderzusternatie zullen meenen als echte Katholieken niets meer dan hun plicht gedaan te hebben door de uit hun betrekking onthefen onderwijzers ruimschoots schadeloos te stellen. Het zijn doodeenvoudig christenen van ds daad. Maar hoe zal men dan de Nederlandsche regeeringsmannen moeten noemen? liet Belgisch gouvernement voert boven dien een wijze politiek door zoo te handelen in billijkheid en rechtvaardigheid. En die gematigheid zal zeker wel een der redenen zijn, waarom de Katholieken in dat land reeds zoo lang het heft in handen hebben. Zij maken schoolwetten naar hun zin, wijl zij de meerderheid hebben, maar zij willen niet, dat degenen, wier diensten zij meenen te kunnen ontberen, slachtoffers worden van hun maatregelen. Want christenen, die bij de volvoering hunner plannen willens en wetens slachtoffers maken, werken hun be ginselen tegen. Om nu te bewijzen, dat de Staat niet verplicht is, de slachtoffers, die zij maakt door do invoering van de nieuwe schoolwet, schadeloos te stellen, beroept men zich waar lijk op het feit, dat indertijd voor de trekschuitvaarders ook niet gezorgd is, toen het rijk spoorwegen ging aanleggen. Een fraaie re.leneering, niet waar? Alsof men toen in ons land ook al dacht aan sociale wetten. Alsof' die trekschuitvaarders geen particuliere onderneming hadden, en alsof de Staat eigenlijk niet zedelijk verplicht was, met ze mee te werken, opdat ze een behoorlijken uitweg zouden vinden in hun benarde omstandigheden. Maar, behalve dat, zijn de openbare onderwijzers niet alleen gemeente-ambte naven. Zij toch staan onder controle van schoolopzieners door de regeering aange steld. Bij gedwongen ontslag, schorsing enz. kunnen ze zich volgens de bepalingen der wet beroepen op Gedeputeerde Staten en K. M. de Koningin: en het Rijk pensio neert ze. Nu wordt in de katholieke schoolbladen van den openbaren onderwijzer goëischt vooral niet te hoog op te geven van aan spraak op een betere wachtgeldenregeling, opdat de wet toch maar een sterke meer derheid zou verkrijgen. Dan komen natuur lijk de bijzondere onderwijzers in een flo rissante positie. De openbare onderwijzers behoeven niet bezorgd te zijn, want mogelijk zal er wel geld in de staatskas wezen als de nood te erg zou nijpen. Dus of nu de een of de ander er door te gronde gaat, dat mag zoo'n groot kwaad niet heeten. Inte gendeel zij moeten innig verheugil zijn, en door zwijgen meehelpen de wet tot stand te brengen, omdat de natie er door verchristelijkt zal worden. Door de uitvoering der nieuwe wet toch opent het gouvernement een groote poort voor de commissies der bijzondere school; daardoor gaan ze het Beloofde Land Kanaiin binnen. Maar aan den tegenovergestelden kant opent het een andere breede poort. Daardoor gaan (vele of minder vele) open bare onderwijzers de naakte zandwoestijn binnen met niets dan wee en e[lende. Zij zullen er ronddolen tot ze skeletten worden. En dan zouden die ongeluk kigen nog moeten jubelen evenals eertijds onder de Romeinen de Christenslaven, die in de arena gevoerd om verscheurd te worden door uit gehongerde wilde beesten, juichend zongen Cesar, zij, die gaan sterven, groeten u." Zij, de rampzaligen, met den strop om den hals, zullen het zegenlied moeten aanhef fen bij de invoering der Christenwet, die hen zal worgen. Zegt men, dat ik overdrijf? Niets aange namer zou mij zijn, dan dat het zoo ware. Het onderwijsblad De Katholieke Onder wijzer moge zeggen, dat het liever geen verbetering van positie der zijnen wil, als het ten koste moet gaan van slachtoffers; De Katholieke School moge beweren, dat ze in beginsel niet tegen wachtgeldenverbetering is. Aan dergelijke beuzelachtige ver klaringen hebben de openbare onderwijzers niets. Het zijn praatjes voor de vaak, om ze zoet te houden. Het is bladvulling, meer niet. Alleen daden bewijzen de christelijke aktie eener regeering als zoodanig. Als terzelfdertijd in de nieuwe wet niet een meer zekere toekomst voor den openbaren onder wijzer gewaarborgd wordt, dan mag men die nieuwe wet zonder overdrijving een bloed u-et noemen. Want bloed zal er aan kleven, hetzij dan veel of weinig. Men moordt dan niet met middeneeuwsche foltertuigen, maar meer verfijnde, financieele, uithongeringsfbltertuigen. Kunnen christe lijke afgevaardigden, kunnen de goedmoe dige, katholieke afgevaardigden van het Zuiden meewerken aan het totstandbrengen van zulk een wet 'ïNeen, duizendmaal neen! En ik zou denken, dat Hare Majes teit de Koningin, die zoo hartgrondig mee leed met het verdrukte Boerenvolk, zulk een daad van ongerechtigheid onmogelijk zal kunnen laten voltrekken, hetzij uit waarachtige meewarigheid, hetzij uit een welbegrepen politiek inzicht. B r e d a, 2 Mrt '05. J. N. A. SMEEKEXS. Antwoord op cns laatste woord. De Deutsche Wochen-Zeitung blijft bij haar dwaas beweren, dat, wie in Neder land over keizer Wilhelm schrijft, geen woorden magj gebruiken, die een Duitscher zou kunnen misverstaan, of die door een Duitscher verkeerd vertaald zouden kunnen worden. Vervolgens stelt het den Hollandschen spotbladen nog altijd den eisch, om de buitenlandsche vorsten op hun verjaardag met rust te laten! Hierover te redeneeren met de Deutsche Wochen-Zeitunij kan geen nut hebben. Om echter nu eens te bewijzen dat zij het, als Duitsch blad in Neder la ml bij het rechte eind heeft, in haar oordeel over onze plaat, heeft zij zich tot een Duitsch blad, in Duitschland, gericht"om een verklaring. En dat blad, de U Ik, spreekt in hot geheel niet van de On/re pour /a mérite, maar erkent dat Wilhelm's schenking van don ouden Fritz aan de Yankees het onderwerp is voor een poli tiek satyre. Alleen mochten wij z.i. die satyre niet leveren op onze wijs. Indessen erscheint es uns vollig ungerechtfertigt, die Person des Deutschen Kaisers, die unter allen Umstanden eine achtuiiggebietende ist in der von dem erwiihnten Blatt beliebten Weise herabzusetzen und mit beleidigenden Zusiitzen dein Geliichter preiszugeben." Natuurlijk zal het ook in het oog van dezen Duitschen redacteur voor een Hollander geoorloofd zijn te meenen, dat de persoon des keizers niet ^imter alle Umstanden eine achtunggebietende ist" allhans niet meer dan alle overige Europeesche vorsten omtrent wie men in Duitsche en niet Duitsche bladen het noo dige te zien kan krijgen. Voorts spreekt ook dozen redacteur over beleidigende Zusatzen" ? altoos naar de onware vertaling, die de 1). W. van dit onder schrift heeft gegeven en blijft geven. Voor 't overige wij hebben het reeds vroeger gezegd niet wij zoeken den Duitschen keizer, maar alle spotbladen ter wereld, en het spreekt van zelf, het meest nog die, welke buiten Duitschland verschijnen, houden zich met Wilhelm, om _ zijn bokendo eigenaardigheden, meer bezig dan met eenig ander vorst. De Deutsche. Woclicnzeitunrj stelt het voor alsof wij l'Ik als rechter hebben opgeroepen. Niets echter is minder waar. Wij kunnen het nog wel zonder rechter" af, en begeerden wij er een te raadplegen, dan zou dat zeker een niet-Duitscher zijn, wiens onpartijdigheid ons iecs beter gewaarborgd is. Neen, wij hebben er op gewezen, dat de Duitsche spotbladen, ofschoon met straffen bedreigd, toch dikwijls zeer ver gaan in hun kritiek op Hof en Regeering, en óók, dat zij niet Duitsche vorsten soms nog minder dan wij met hand schoenen aanpakken. En zoo hebben wij gevraagd wat de Duitschers zelf wel zouden durven, als niet de Strafwet hen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl