De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 12 maart pagina 2

12 maart 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A1M i T E K D A M M E R MV E K B L A D VOO H NEDERLAND. No. 1446 weerhield. Dat is heel anders dan de Deutsche Wockenzeittmg, die blijkbaar een steuntje poodig had, te verzoeken eens bij $7fe, >Jugend, der Floh of Simplicissimus naar onze schuld of onschuld te informeeren. Het in fle bofsM, XV. De stad heeft niet slechts fraaie omstreken, die in eindelooze verscheidenheid aantrek kelijke wandelingen opleveren, ook in haar boezem zelf bergt zij aanvailigheden van den eersten .rang, zoodut elke vreemdeling, die niet als een Amerikaan van schoonheids gevoel is verstoken, daardoor wordt verrast en bekoord. Waar vindt men zulke schoone stadsgezichten als op Vijverberg, Voorhout, Bezuidenhout, Zeestraat ? Niet door kunst is die schoonheid ontstaan, maar de natuur heeft haar bevalligslen mantel over deze streken geworpen. Want fraaie gebouwen zoekt men Lier te vergeefs, slechts onder de oudere, afkomstig uit de periode, die de gouden Eeuw' wordt genoemd, treft men ze aan; doch die paleizen van steden en provinciën zijn afgedaald van hun rang en worden thans geëxploiteerd voor hotel, bibliotheek of kantoorlocalen. De nieuwere bouworde heeft al het mogelijke gedaan om het fraaie der om geving te bederven. Aanzie slechts het Plein, oorspronkelijk een der fraaiste van Holland l Wat is het thans ontsierd door de omringende. gebouwen, departementen van algemeen bestuur, het hondehok voor den hoogen raad, het clubgebouw der Witte" ; het archief gebouw, mede afkomstig uit den glorietijd en daarvan nog de sporen dragend, thans verlaten, wacht met gebogen hoofd welke vernederende bestemming men het heeft toegedacht ! Alsof dit alles nog niet genoeg ware heeft men het i'lein ontsierd door de plaatsing van verschillende huisjes : n ervan, met een hier niet te noemen bestemming, waarvan de ingang voor de dames juist tegenover den gevel der Witte" was geplaatst, is gelukkig weer verdwenen, zoodat daarover niet meer valt te klagen. Doch aan de andere zijde staat nog een kiosk van den Volksbond, aan de zijde tegenover de Witte" een nog leelijker dito voor de tram, verder advertentiekoloinmen, gelegenheden voor heeren, terwijl de vrouwen daarvan nu zijn verstoken ! usschen de fraaie boonieurij zijn thans de kabels voor de electrisc..e tram gespannen, terwijl het verkeer aan alle vier de zijden door de electrische- en paardentram wordt belem merd. Doch in het midden van het Plein prijkt nog het standbeeld van den Vader des Vaderlands ; rustig staat hij daar, met min achting neerziende op de ontsiering zijner omgeving, op het gewoel van het volk, dat door hem tot vrijheid en ontwikkeling is gebracht l Soms is het of een glimlach zijn lippen plooit, wanneer hij de wisseling ainschouwt in de hoofden der departementen om hem heen ; niet ten onrechte heeft hij den rug gekeerd naar het Binnenhof, als otn zijn minachting uit te drukken voor hetgeen daar voorvalt; hij wil gén notitie nemen van het in- en .uitgaan der volksvertegen woordigers, van hun kleinzieligen strijd, die tot aan zijn voeten wordt voortgezet! Even min wil hij iets te doen hebben met het beeldje van een zijner voorgangers geplaatst in het Binnenhof op een fonteintje, dat nooit water geeft; in een stijl, die vloekt met het ernstige der omgeving, waar eenmaal Oldenbarnevelt het schavot besteeg en zijn leven voor het vaderland ten offer bracht. Immers, dat belachelijke beeldje is geen nationaal monument, doch een getuigenis van katholieke dweepzucht, dat hier allerminst op zijn plaats is. Op het Tournooiveld vindt men iets dergelijks ; een monster van monu mentale kunst, waarbij vergeleken Naatje op den Dam" nog eea schoonheid kan ge noemd worden I i-J et ligt stellig aan mijne onwetendheid, maar het mocht mij nog niet gelukken de beteekenis van dit gedenkstuk te vinden; wanneer ik een ervaren Hagenaar daarna vroeg, kreeg ik geen bevredigend antwoord. Met groote woorden werd ik afge scheept. Weet ge dat niet, foei schaam u!" ik kruip dan in mijn schulp, maar kan het vermoeden niet onderdrukken, dat even groote onwetendheid onder barschheid moet bedekt blijven. Beeds handelde ik in een mijner vorige opstellen over het beeld van Spiuoza in den achterhoek ; ik kom er thans slechts op terug om met voldoening te getuigen, dat sedert dat schrijven, in zijn toestand eenige verbetering is gekomen. Het beeld is wat opgepoetst en schoongemaakt, daarbij zijn de grachtjes om hem heen gedempt, de omgeving is opgeknapt, zoodat hij vrij tevreden over zijn thans dragelijken toestand _en behagelijk gezeten in zijn grooten stoel zijn diepzinnige overpein zingen kan voortzetten. Het fonteintje op het Binnenhof is hier niet het eenige dat zelden of nooit water geeft ; wij hebben nog zulk een exemplaar, dat geplaatst is op het Banka-plein. Dit is wel echt modern, zoodat dienstmeisjes en huisknechts zeer talrijk in deze buurt het vol bewondering aanschouwen, en zich aangezien een haagsch exemplaar van dit geslacht zich diep zou schamen om met een emmer te loopen er weinig over bekom meren, dat slechts bij hooge gelegenheden eenig water in het bekken vloeit. Het ding is in volkomen overeenstemming met den geest der omwonende bevolking, want het ziet er niet onsierlijk uit maar pas op! de beelden zijn niet uit steen gehouwen doch gegoten van zink, dat elk jaar netjes wordt opgeverwd in een fraaie geel-bruine tint, zoodat de verwkorst er reeds een vinger dik op zit. En nu ik toch over de fonteinen spreek mag ik niet nalaten te wijzen op de fontein in de boschjes ter eere van Vosmaer den dichter. In stille omgeving staat zij daar tot lafenis van de spelende jeugd, en de dichter kijkt met welgevallen op hen neer. Doch het geheel is stijf, door de tegenstel ling herinnerend aan zeker, bij alle reizigers wel bekend manneke, dat met gelijk doel is geplaatst in een nis achter het stadhuis te Brussel, dat geëngageerde en jonggehuwde paren slechts met, een steelsenen, zijwaartschen biik voorbijgaan ! Het eenige monument, dat werkelijk kunst waarde heeft, is het ruiterstacdbeeld geplaatst voor het koninklijk paluis ; indien ik mij niet vergis, particulier eigendom van het konink lijke huis. Vertoeft, gelijk thans het geval is, het hof in de residentie, dan is het monument dagelijks omringd door een schare van be langstellenden, die de aankomst of het vertrek onzer jeugdige koningin afwachten, om haar te aanschouwen en toe te juichen. Want het is een aantrekkelijke verschijning, wanneer zij, door alle weer en wind in open rijtuig gezeten, soms zelf mennend, steeds vriendelijk de toejuiching begroetend, zich vrij door de straten, langs de wandelwegen beweegt en goddank! geen aanslag of minder aangename bejegening behoeft te vreezen ! De verdere monumenten van nationale beteekenis kan men bij gemis van alle kunst waarde voorbijgaan. Het beeld van koning Willem II in het Buitenhof is een toonbeeld van wansmaak ; het monument op het Plein 1813 staat in dit opzicht niet veel hooger. Nog herinner ik mij den strijJ bij het tot standkomen daarvan, en las in iertijd een brochure van den bekroonden om werper Koeleman, waarin de lijdensgeschiedenis wordt meegedeeld. Daaruit tocüblij et, dat ook van dit werk de beelden niet door een kunstenaar zijn gemodelleerd, maar gegoten in een fabriek. Bij de on hulling stond het te midden van een zandwoestijn, die thans in een aantrekkelijk villapart is omgezet. Over de buste van Constantijn Huygens bij hotel Promenade sprak ik reeds; het monu ment staat daar ter eere van zijn bemoeiingen tot het aanleggen van den fraaieu weg, die op zijn initiatief tot stand kwam. In een der jaargangen van die Haghe" kan men lezen hoeveel moeite die aanleg heeft gekost en welke bezwaren daartoe moesten overwonnen worden. Thans is deze weg een der fraaiste van Europa, en kan men zicu nauwelijks meer voorstellen hoe men in vroeger dagen door het land moest baggeren om Scheveningen te bereiken. Ook daar vindt men een monument, ge plaatst op een duin in den vorm eener zuil of naald, bekroond door een vergulden bol. Doch haar voortbestaan wordt bedreigd! Want aan haar voet beuken de golven, opge zweept door den westenwind, en dreigen haar met geweld mee te sleepen, Slechts zwakke pogingen tot tegenweer worden ingesteld; men heeft namelijk eenige met zand gevulde zakken aan haar vo;t geplaatst; reeds zag ik onlangs bij een wandeling langs het strand vele dier zakken verspreid liggen. De aartsvijand onzer duinen stoort zich blijkbaar weinig aan die zwakke poging lot tegenweer, met een Hinken storm, zooals wij omwoiiers vele in den laatsteii tijd ondervonden, ont rukken de opgezweepte golven de/eu zwakken steun aan het monument, dan zinkt het neer en verdwijnt op den bodem der zee ! Zal dit betreurd worden'.' De zee zal haar recht hernemen en teru^ eisehen de herinnering aan hetgeen zij hu-r eenmaal bracht, Nog slechts enkele jaren, en het is een eeuw geleden dat een visscliorsbootje hier aan kwam en met gejuich werd opgewacht. YM\I ons land er erger aan toe zijn geweest, indien men geweigerd had den inhoud in ontvangst te nemen en het bootje zijn vracht terug had gebracht, vanwaar zij was besteld? U dele vraag '. de geschiedenis geeft geen antwoord op het onderzoek naar hetgeen zou gevolg l zijn, indien eenige gebeurtenis o( niet of op andere wijze ware tot stand gekomen. Nu steeds ineer licht wordt ontstoken omtrent de handelende personen van het drama, waarvau hier een hoofdtouneel werd gespeeld; nu brieven en gedenkschriften, die lan4 ver borgen werden gehouden, worden uitgegeven, en aldus de gebeurtenissen dier da ge u in het volle licht verschijnen, nu o.a. de figuur Van Hogendorp in scherper omtrekken tot ons komt kan men vragen: wat heeft hem toch bezield en gebracht tot dien stap ? Zou hij niet wijzer hebben gehandeld door het schuitje met zijn vracht terug te wijzen of liever niet uit Engeland te ontbieden ? En waar men ten slotte leest van de ondankbaarheid die hij later moest ondervinden en waarover hij zoo bitter klaagt, moet men dan niet tot het besluit komen : gij hebt loon naar werken ontvangen ?" Mijn ouders wisten nog te verhalen van het verblijf der kozakken in ons land en hoe ruw zij huishielden, welk een schrik zij ver spreidden, hoe zij zelfs de kaarsen uit de blakers namen om op te eten ! En dat heette toen de verlossing! Op de lagere school leerde ik het monster van Corsica" ver foeien en werd de slag van Waterloo als godgevallig beschreven Doch de reactie bleef niet uit, al duurde het lang eer ik de vraag durfde stellen: wat zou zijn gebeurd,* indien Napoleon dien slag had gewonnen ? Het is geen tijd meer om monumenten op te richten voor historische gebeurtenissen of personen, die. lang geleden een rol op het wereldtooneel hebben gespeeld. Duidelijk blijkt dit bij het voornemen tot het oprichten van eeu standbeeld voor den stadhouder Willem III. Want nu wordt zijn leven opge haald, zijn werk beschreven, van zijn karak ter nevens de goede ook de schaduwzijde aangetoond. Zal men het standbeeld durven zetten op de Plaats, hut gelaat gekeerd naai de Gevangenpoort ? SENIOR. Blief uit utrecht, Een nieuwe sluis in het Merwedekanaal. Op de west-grens, op deii uiten-1 en rand van de gemeente Utrecht loopt het Merwedekanaal, netjes tusschen dijken in, zonder grillige bochten, zooals dat 'n behoorlijk kanaal past. Dat kanaal met de daar in df buurt liggende uitspanning de Hommel", met den Leidschen of Ouden Kijn, dien het kruUt, is al sedert jaar en dag een trekpleister voor eiken Utrechtschen jongen, die ook maar een greintje gevoel voor water heeft en niet in al te droge ideeën is opgevoed. Daar trekken de jongens in groote troepen heen op de vrije middagen en op Zondag, als ze aan de plichtmatige wandeling met Pa en Ma naar de fiilt kunnen ontkomen, want de Utrechtenaartjes zoeken voor hun vermaken liefst buiten de stad de meest waterrijke streken op. Of ze trekken naar de forten rond Utrecht, óf ze gaan naar d'n Hommel en naar 't Merwedekanaal. Wat ze op die plekken uitvoeren is altijd voor de ouders '11 groot geheim geweest, maar in den regel zoeken zij ze op met vreedzame bedoelingen. Zoo krijgen ze allemaal op 'n goeien dag en dit gebeurt zóó zeker, als ze ook allen eens d'n baard in hun keel zullen krijgen 'n bevlieging om 'n aquarium te gaan houden, en ze sjouwen met 'n inmaakliesch naar d'n Hommel'', zitten er 'n heelen middag met 'n pier aan 'n touwtje in een sloot te poeieren en komen met 'n honderd hagedissen en salamanders, met kroos en wier thuis; maar 't aquarium krijgen ze toch nooit waterdicht klaar en daar staat dan de flesch al gauw in den tuin, totdat alle beestjes er zijn uitgekropen. Zoo komen ze er wel eens voor niets anders, dan om er stil te zitten dan om er stil te zitten, in 't gras onder aan den dijk of op de hardsteenen hoofden van den sluiskolk of om er te hangen over 'n brugleuuing, in mijmerstemming, spugend in 't water en kijkend naar 't uit de sluisdeuren woelende water en de daarin rondgesleurde stukjes hout. Liefst kruipen ze dan zoo dicht mogelijk in de buurt van de schepen ; die boeien hen zoo, dat ze er haast de werke lijkheid om vergeten en zich ruslig laten aanblarl'en door de scheepshondjes, die met nijdig oprukken van den kop hun gekef den vreemden indringers tegemoet jagen. Vlak onder hen schuren de scheepsboorden tegen den muur; zij zouden zich maar moeten laten glijden om aan boord te wezen, midden in 't drukke beweeg op de schepen, Uisichen de schippers in hun blauwe truien, flodderbroeken en trijpen pantoffels. Ze zouden wel willen meewerken met dezen : dekzwabberen, sleeptros-binnenhalen, zwaarden-optrekken tot aardappel-schillen toe, ze zouden 't wel willen doen, als ze maa1' aan boord mochten. Beneden hen, is van 't water niets meer te zien; boordevol is de sluiskolk, dek aan dek liggen er de schepen ; daarover wirwarren de neergelaten masten, de spitsopstekende boeg sprieten, daarover ligt als 'n reusachtig net 't touwwerk van het want, van de boeg sprieten en de sleeptrossen, daaruit steken de pijpen en de masten van de stoombooten en de hooge rompen van c!e rijn-aken, en de hoog-opgetaste turf- of hooi-ladingen staan er als heuvels tusschen. Maar vóór de kolk liggen ook weer schepen en er achter ook. Dat lijkt dan wat op een drukke haven; de haven van Utrecht! En het is er ook werkelijk druk, daar komen ook heel veel schepen. In eeuwigdurend heen en weer getrek gaan ze ailijd langs 't zelfde kanaal; in lange ritsen achte r sleepbooten staligen zo uut het lustige beweeg van een koppel eenden usschen de rechte dijken door. Steeds komen er meer. Varen ze van Noord naar Zuid dan kunnen zo zelden maar zóó de -ïluis biniie-nschuiven ; meestal liggen daarin al voorgaande of opkomende sleepen te wachten, en soms ligt er dan voor de andere sluisdeuren ook 'n opkomende slee]) en verder iu 't kanaal achter de groote draaibrug van den Leidschenweg nog een. Htt veikeer over dien weg is zeer druk en daarom in voortduren Jen strijd met 't verkeer over 't kanaal. Wie moeten er nu wachten, de schepen voor de menschen en wagens of deze voor de schepen ? Daar wordt dan zou'n beetje mee geschipperd, maar de schepen winnen 't meestal. De brug wordt zoo dikwijls op een dai «licht- en opengediaaid, dat de bruggeman, duiikt me, 's avonds moeite zal hebben zich nog helder voor te stellen aan welken oever de westelijke bi uggekaut moet wezen. Eu de sluisdeuren klappen maar open eu t"e als tochtdeuren in 'n concertzaal. Het gaat niet langer zou; men dacht er over de sluiskolk te vergrooten, maar «lat zou inaar 'n k! eiliever bet ei ing gegeven hebben want de op- en afgaande schepen zouden dan toch altijd op elkander moeten wachten en dan zou wellicht 't verkeer door zoon werk geducht belemmerd worden. Na lang nikken en wegen weid toen aan Waterstaat" besloten, terzijde van de oude sluis'11 nieuw kanaaltje te graven en daar 'n sluis in te maken; op- en afgaande schepen zouden dan elk hun eigen sluiskolk hebben. Dit plan bracht weer met zich het bouwen van 'n tweede bascule-brug, want bij de sluis moet ook 'n overgang wezen voor de passage langs den Groenenweg En zoo is men 't verige jaar aan 't werk gegaan, aau de grootste karwei, die Water staat" sinds het graven van 't Merwedekanaal om en bij Utrecht te doen kreeg. Al spoedig had Zondags-wandelend, mindernet Utrecht (dit gedeelte van de bevolking wandelt altijd 'n acderen kant uit als het andere) er de lucht van, dat daar bij 't Merwedekanaal wat te doen was, eu het trok er in groote scharen heen en luiurnelete er wat over de afsluitingen en waagde ver onderstellingen, over wat 't wel zou worden eu kwam tot de conclusie, dat 't wel die groote kloosterschool zou kunnen wezen, waarover de krant gesproken had. Maar 's Zondags was er niet veel te zien, dan lag liet wei k stil en verlaten, porden wel hier en daar wat herstellingen hun krachtstamnieii in <le lucht en eenzaamelen daarbij de locomobit-len als zwarte wachters, lagen er veel balken en planken, blokten er mode en grauwe steenhoopju en was de grond ruw doorwoeld en opgesmeten, uiaar verder druilde er 'n grijze-modeler verlatenheid en was er nergens 'n spe or van leven dan bij de keeten, waar de bewoners voor de deuren zaten en op de harmonica speelden. Dat vr< olijkte elan weer wat op en zoo trok men door naar ,,'1'n Hommel" orn de vrij prieeltjes en den schommel en 't glaassic melk voer de kinders en wat hartigs voor de ouwers. Nee, dan wisten de jongens 't beter, die gingen in ele week en bekommerden zich niet meer om de schepen, hun belangstelling was nu veor 't werk, daar kon je d'n stoomhamer zien werken en wel acht, locotnobielen en ele heiblokken ratelden naar boven en ki.alelen dan weer dreunend lus op de koppen der palen, die lang/aam de vette klei inschoven en er werkten pompuiachines en ook kwam er wel ee>ns 'n eluiker, elie in 't kanaal naar bazalt-keien vischte, waarop anders de hei palen zouden kunnen stooten. Toen vooral, kwamen ele jongens, in troepen kleeielen ze er aan de bazaltglooiing, en volg den aan ele opstijgende luchtbellen, waar de duiker op d'n bodem van 't kanaal wandelele. En als 't-ie boven kwam en hen door de ruitjes bij z'n ooreu begluurde, terwijl 't groote glazen oog vóór in den scaphander in de verte staarde, riepen ze hoera!" en wuifden hem goeien dag, en als dan de ruit was afgeschroefel zeielen ze besjoer" tegen z'n bloote gedicht, dat wonderlijk klein heen en weer draaide in dien grooten koperen bol. Gin g-ie dan weer naar onder, dan was 't eloet 'm de groeto" en zog ze van me ge'dag" of sjofeur vergeet je stof-bril niet," maar de doove man scharrelde rustig langs het laddertje af en verdween in de diepte en zond z'n blaasjes in grillige lijnen naar ele oppervlakte, wijzend z'n weg, als hij 't ijzeren mandje met de keien «ing vullen. egeii 't einde van d'.-n vorigen zomer was de gronei die^-genoeg ingegraven en op den bodem van de toekomstige sluiskolk brok kelden de stompe koppen van de ingeheiele palen als de resten van 'n neergemaaid bosch. En steeds meer kwamen er bij, netjes i-n regelmatige rijen. Van uit de hoogte zag je toen tusschen de opstekende heistellingen en de lange Deensche juffers de locomobielen trillen en sputteren als vreemde monsters, die toevallig daartusschen wareu gevallen en verward geraakt en zich er nu poogden uit te werken ; het geraas van de machines klonk toen zwak en dof naar boven en de slagen van de heiblokken verdreunden geelempt tegen de hooge kleiwanden. Toen werd de vloer der sluiskolk gel egel : over de koppen der palen een laag takken en daar over de bonkige bazaltkeien. Maar nu is eie kolk haast voltooid, strakken haar lange, licht-grijze eeuieut-beton muren er tegen ele donkere klei, vreemd-helder en netjes tusschen de modder-boel daaromheen, eindigend flauw naar binnen gebogen in hoofden van een geel moei graniet ; 't lijkt op 'n straat tusschen hooge huizen die leege diepe geul met die harde muren. Tegelijkertijd heeft men 'n rij huisjes, woningen van 't s uispersont el, afgehi oken eu i-i daarvoor in de plaats 'n nieuwe rij ge bouwd evenwijdig aan 't kaniul; veider is uien al begonnen aan de-n elijkwejr. die ook t isschen cement-beton muren zal 'oopen en het kleine kanaal zal scheiden van het groote, en aan ele noord- en aan de zuidzijde wordt ele bodem al afgegiaven voor 't nieuwe ka naal. Dag en nacht zijn machines aan't werk om 't staag naar boven siepelenele water weg te malen, 't Is voor 't eerst, dat men bij 'n werk in Nederland daarvoor eleze methode vo'gt, zooals het eveneens voor 't eerst is, dat 'n sluiskolk cement-beton-muren krijgt. Over '11 jaar hoeipt men u)üt dit werk klaar te zijn. Dan zullen vele Utrechtenaren, elie meestal door 't leven zeuren, onbewust van wat er in en om hun staei gebeurt, e>p 'n wamlel'iig langs el.n Leidschen straatweg als zeelaar ooit komen, de promenade loopt nu eenmaal naar de Bilt verzeild geraakt bij't kanaal, verbluft staan over de veranderingen, die elaar zoo ongemerkt gewrocht zijn. Utrecht, Ee;bruari 'Go. J. V. Jr. iiimiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiimiiiiiiiliiiiiinll Sociale, miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniitiiiiifiiiuiiiiiiiiiiiin slotwoord m imj. Dai&yE, A, JnniPF. Het is zeker wel liet minst, wat niej. Junins van mij vorderen mag, dat ik,haar toesprekend, haar ook mijne bedoelingen duilelijk nruike. Er zijn verschillende! manieren om op de fouten en onvolkomenheden in >'e maatschap pelijke orde te wijzen. Men kan het doen gelijk ele traditioneel*; feilen toonende vriend, maar ook als een, die haar ondergang wil. Meu kan ele w on-Ie plekken in het maat schappelijk leven om haarszelfs wil betreurer, men kan ze ook. als even zoovele verwen, op j het palet nemen, om een acte van beschulj digiging tegen de rotte maatschappij" op liet doek te brengen, dus willen beproeven ze te genezen, of ze voorstellen a's voor ge nezing niet vatbaar en elke poging daartoe als boter aan de galg gesmeerd. Dat iiiej. Jiinius aandacht voor het bestaan van misstanden vraagt, eluid ik haar niet alleen niet euvel, ik prijs het te meer, naar mate zij ze niet grooter talent in beeld brengt. Gedachtig aan het fuiinnam jux, ftmuna !-njur,<.t, stel ik er mij zelfs niet meiie tevreden liet haar recht' te noemen, dat zij het doet, ik acht liet veelmeer haar plichten haar roeping; maar als de schildering klaar is. vraag ik naar de belichting en beoordeel deze en de meerdere of mindere objoctieviteit, van welke zij getuigt. Ik vraag ook naar de tendeuz van den arbeid, of het afzichtelijke tentoongesteld is om de af/.ichtelijkheiel alleen, om het afgrijzen dat zij wekt, elan wel om er meele te betoogen eu dan. wat. In het onderhavig geval heb ik,?minder haastig dan mejuil'rouw Jnnius bewee;rt mij afgevraagd, wat zij beoogd beeift met do publie-atie van haar schets en heb ik bevonden, dat haar critiscbe geest werkzamer geweest is elan baar medelijdend hart. Nu, critiseeren is inderdaad eeu kunst eu kun er eene wezen van edelen huize, maar ook alleen, dis zij dit is, heeft zij aanspraak op volle waardeering Zij is niet reeds edel, doordat zij is, zij worelt het, indien hoog zijn de drijfveeren en daalt weder van haar voet stuk, indien een minder mooi trekje zich onder eloze mengt. Zoolang de wereld zal bestaan, zal op het doen eu laten van ele menschen wel iets aautemerkeii wezen. Daarom zul subjectieve critiek nooit voleloen. Waarde vuor hel gemoedsleven heeft slechts dat streven naar verbetering, «lat zich be lichaamt in een daad. Kn de geschiedenis, die ieder e.nzer richten zal, natuurlijk uitteraard strenger, naarmate het timmeren aan den we-g ons sterker in het bloed zat, zal gunstiger ooreleel vellen over de allerkleinste opbouwinirsdaael, dan over het bedrijf diergene-n. tot wie reeds uir. H. A. Spandaw ia 1S50 zich uitte : En gij, die ele eeuw aanbielt met al haar [droonierijeii, Die alles wat bestaat, hoe heilzaam ook, [veracht, Gestadig afbreekt en van afbraak voor[deel wacht, Van hier! wij bouwem op ... gij sloopt eie [maatschappijen." Dit heb ik tot mej. Junius willen zeggen, als zij 't weten wil in duidelijker taal. Daarom heb ik, mitsdien men veider komt met prijzen elan met laken, iu haar schetsen van het bij de ovens gehoorde en geziene het leggen van den eersten steen voor een huis der liefde" willen begroeten en haar willen opwekken tot het verder opbouwen van dit huis. Het staat aan haar te beslissen, of zij voortaan de dankbare of de ondankbare taak zal opnemen. Aan mij, daarentegen, staat het voor mijzelf te beslissen, welken indruk ele geest van baar schetsje op mij gemaakt heeft. Ik mag dien dan niet goed begrepen hebben, ik heb er alles van begrepen. Ook dat haar slotwoorden geenszins de tendenz van haar schrijven bepaalden, er evenmin de conclusie van vormden, maar alleen waren een append x, dat op bet corpus van baar schets om met de spraakmakende gemeente te spreken sloe;g als een tang op een varken. Meerderen met mij zullen wel gedacht hebbe'n. dat haar ovens in Heelsuin te zoeken waren, zullen wel personen aangeduid hebben gemeend in den zijde gekleede jonge meisjes in ele weelelerige villa's van steenbakkers," zullen wel bij het zien van het drie maanden oude kind van mijn dochter, van de oudste, die van zeu ventien," aan een zwanger meisje" hebben gedacht. Een kind van zestien jaar is ten onzent nog geen vrouw." Andersom zullen weinigen met mij iets anders gedacht hebben, dan dat rnej. Junius een" verslag van haar wandeling had gegeven. Dat zij een op gedurende verscheidene jaren verzamelde gegevens" berustende ervaring ten beste ga f,. was uit niets optemaken. Het doet er ook niets toe af. Ik neem, ook zemele^r ele zaakrijke bevestiging van den heer Schalij, voetstoots aan, dat there is soiiietli'iïig rotten in the state of Elilenwii" en dat de kleigrond, dien zij bedoelt, een vruchtbare bodem vormt voor het zaaisel van socialen arbeid. Die bodem lijkt ui ij veel te goed voor ele cultuur der distels van dorre critiek. Zweet, onder harden arbeid aan Toyi.bee-volgelingen afgetapt" en hartebloed van welmeenende mensehen vrienekm zullen er kostbaarder plaute-n doen gedijen. Ik behoef geen ovens te zien om te begrijpen wat er niet eleugt. Maar uit ervaring kan ik getuigen, dat mej. Junius haar tijd beter kan gebruiken dan met het schri.,ven van schetsen in een geest, als de geïncrimineerde^ K ij s e n b u r g. HOKA Sic 'CA VA. -;:- * *? Ik dank den heer Hora Siccama nogmaala heel vriendelijk voor de aandacht, welke hij aan mijn stukje Van een gang naar de ovens * geschonken heeft. Hen, die het schetsje misschien niet ge lezen hebben, en wél dit tweede schrijven van den heer .11. S., verwijs ik ? met het oog op de uitdrukking door den heer II. S. aan het slot van zijn laatste schrijven ge bruikt naar de nummers van de Groene." van 22 Jan. en 12 Eebr. j.l. D.USY K. A. JUNIUS. liimiiiriiiiiililiiiii iimmmiiiutt Inziet in de Hoofdstal, Voor een zestal jaren geleden zijn hier reeds een paar werken van den priester-com ponist Lorenzo Perosi uitgevoerd. De direc teur der Kaliaansche opera heeft nu Perosi weten over te halen zelf hierheen te komen om zijn laatste oratorium II Giudizio universale" aan ons bekend te maken. Vrijdag 3 dezer Imd de uitvoering plaats in liet Concertgebouw met een koor van Haagsche dames en heeren, een viertal solis ten en het orchest eitr Italiaansche opera. Het laatste Ooreleel" bestaat voor een groot gedeelte uit beschrijvende orchest mu ziek. Daarom was bet goed gezien van den componist om eloor Piero Miscialtelli, geheel volgens zijne inzichten een verklaring saam te eloen stellen, waarbij ons de beteekenis van eie orchestmu/.iek verduidelijkt wordt. Daaraan ontleenen wij dan ook, dat het stuk speelt in het dal van Josaphat, alwaar het groote mirakel plaats vindt, volgens het welk millioemni en millioenen dooelen uit hun graven opstaan, om het oor ieel Gods te vernemen. Christus is gezeten op den hoogeii Olijfberg, elie het geheele elal bestrijkt eu spreekt elaar recht, eerst over de gelukzaligen, daarna over de vervloekten. Nadat dit geschied is splijt de aarele en neemt de verdoemden in haar vurigen echoot op. Alleen de Olijf berg is ontgaan aan het algemeene tooneel eler verwoesting. Daarop bevinden zich de enge len, die eeu hymne op de gerechtigheid aanhefl'en. Later splijt ook de Olijfberg open naar de richting eler vier hemelstreken en het kruis verschijnt boven de aarde ; aldus volgens ele voorspelling van den profeet Zaeharias. Aan de handeling nemen deel, behalve Christus, de koren der engelen, der geluk zaligen en der verdoemden ; daarnaast treden nog op ele Geest der Gerechtigheid", ele engel des Vredes en, in het voorspel, twee zielen die Gods goedertierenheid afsmeken. De woorden, in het Latijn, zijn gedeeltelijk aau den Bijbel, ^eeleeltelijk aau de katholieke Liturgie ontleend. Men vindt er o.a. frag menten uit het Dies Israe", gedicht van Thomas van Celano en uit het Te Deurn" van den II. Ambrosius. Behalve deze latijnsche woorden, vindt men nog twee gedichten in het Italiaansch, vervaardigd door Giulio Salvadori, een hymne op den vrede en n op de gerechtigheid. Perosi toont in zijn laatste werk een be langrijke schrede verder te zijn gegaan, dan bij de vroeger hier uitgevoerde werken. De beheersching van de stof is thans in veel grooter mate aanwe/.ig. Vooral de behandeling van het koor getuigt van meesterschap. De koren nemen in het laatste Oordeel" beslist het voornaamste standpunt in. Wel eisclit de componist veel van de sopranen, die vaak in de hoogste ligging te zingen hebben ; maar het is alles zeer klankschoon en mooi gezet. De solopartijen bezitten het melodieuse dat het kenmerk is der Italianen. Dit heeft zijn voor- maar ook zijn nadeelen. Tot de eerste kan men rekenen de bijzondere geschikt heid voor den zang, tot de naeieelen een neiging om over te hellen tot iets weeks, wat voor onze ooren en onze begrippen niet in overeenstemming te brengen is met het religieuze karakter van het onderwerp. Intusschen, men zal hier geheel objectief moeten oordeelen en zijn eigen standpunt prijs geven, ter wille van de italiaansche gewoonten. Onder den strakken italiaanschen hemel zingt men warmer dan in onzen wazigen damp kring. De stroeve schoonheiei van onze West Europeesehe muziek maakt misschien in Italië, den indruk van kil en koud te zijn; omgekeerd dunkt ons de kunst der Italianen, niet sober genoeg, niet efnvoudig verheven. liet is reeds veel waard dat Perosi ten minste geen operamelodieën in zijn compo sitie heeft geweven, gelijk zijn landgenooten i Eossini en Verdi deden en dat nog wel op liturgische teksten. Toch mag men het den componist in zekeren zin tot een grief rekenen, dat hij de Christussolo's niet op de een of andere wijze uit het verband van het geheel heeft doen treden. Verschillende wegen hadden hem daartoe ten dienste gestaan. Ten eerste de aanleg der compositie, ten tweede de declamatie der tekstwoorden en ten derde de wijze waarop deze woorden begeleid hadden kunnen worder. Thans zingt de persoon van Christus op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl