Historisch Archief 1877-1940
No. 1447
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
blind voor de tragedie van het werkelijk
gebeurde, een geschiedenisje van eigen vinding
noodig had. Robespierre is een held voor de
moderne tragedie, gelijk Oelijms en Kreon
het waren voor de klassieke, tjuem perdere
vult Deus prins deinentat! Strevend naar een
Ideaal, o/erschat bij zijn eigen beteekenis,
?wordt schuldig ondanks ingetogenheid,
belangeloosheid en zelf behei rsching aan
eigengerechtigde vergrijpen tegen het
menschelijke, en gaat onder door wat hij niet
geschuwd heelt zeif te gebruiken :
overinachüg geweld. En do tragiek wordt t
sterker, als zijn overwinnaars, een enkele
wellicht uitgezonderd, in karakter en integri
teit verre zijn mindert n zijn.
Voor een dramaturg komt het er op aan
ons juist dit tragische diep te doen voelen.
K u staat hij bij de behandeling van juist
deze stof voor de groote moeilijkheid om het
grootsche, het oprechte van R'jbespierre's
streven zóó te doen uitkomen, dat dit tevens
de rechtvaiud;ging wordt van zijn
ounienschelijkheid. IX w. z. wij behoeven voor die
oninensehelijkheid geen sympathie te voelen,
maar ze moet ais de noodzakelijke schaduw
zijde worden van iets dat anderzijds ver
licht is.
Laat ons den schrijver eens volgen in /.ijn
pogen.
Het drama begint op 8 Juni 1794, den
bekenden feestdag, gewijd aan het Hoogste
Wezen. We zijn bij de familie Duplay en
hooren huisgenooten en buren druk praten
over hun verheerlijkten held, die in al zijn
beslommeringen nog niet eens gegeten heeft.
Onder luid volksgejuieh komt hij thuis, ver
gezeld van Saint-Just. Uij is moe en te mid
den van al de aanbidding wat weifelend.
Men wil hem de dictatuur aanbieden, maar
hij heeft geweigerd. Zijn medestanders zijn
ongerust. Als hij niet doortast, zullen de
anderen het doen. En op hun aandringen
plaatst hij ook Carnot dien hij voor eerlijk
houdt met die van de oneerlijk geacliten
op de lijft der beschuldigden. Door dit alles
heen huiselijke tooneeltjes, waarin madame
lluplay en haar dochter voor hem zjrgen,
en die doen denken aan het begin der tweede
acte van het jongere ])unton, drama van
Komaan Rolhuid.
Eindelijk is Robespierre alleen. Hij ziet
zijn correspondentie door, van zeer bonten
inhoud. Daartusscben ook een brief van Payan,
zijn geheimen agent, met de aansporing: (jeen
moment kan gunstiger zijn om alle samen
zweerders te irefi'en. Zoek een uitgebreid
verband d.tt allen omvat, dat alle samen
zweringen aanduidt als ineen te grijpen:
arbeid in 't groot."
Hij slaat op.
Nu heb ik dan het net maar toe te
halen. Arbeid in 't groot ! Heb ik ooit in 't
klein gearbeid? (Neemt ten h/ad papier.) Hier
is mijn wapen, het echte, eenige, onfeilbare....
de rede die ik binnen een maand zal houden...
mijn dierbaar werk, mijn levenstaak. (Imst.)
Ik ben zeker met mijn leven te betalen".
Keen met mijn hoofd" dat is krach
tiger. Ik ben zeker met mijn hoofd te be
talen de waarheden die ik op 't punt ben
~van u te zeggen: ik beu bereid nüjzelven ten
offer te brengen''. Neen, niet mijzelven",
'laat ik hier mijn leven" zetten. Ik ben
bereid mijn leven te offeren en zal den dood
ontvangen als een weldaad''. Wat kliukt dat
mooi! Wie zal me kunnen weerstaan? Ik
«ie me daar al, op de tribune; de verbijs
terde afgevaardigden hangen aan mijn lippen,
het volüop de galerijen barst bewogen in
eindelooze toejuichingen los. , ik heb mijn
volk gansch gewonnen ! Het heeft begrepen
dat alleen ik onomkoopbaar ben, dat er alleen
op mij niets te zeggen valt, dat de zuiverheid
van- mijn geweten nooit door n smetje is
besmeurd, dat alleen ik niet transigeer met de
gerechtigheid; niemand, niemand vereenigt
met zoo reine zeden en een zoo groote ge
trouwheid aan beginselen, een zoo strengen
eerbied voor de waarheid en een zoo nauw
keurige plichtsbetrachting.... Ik ben de
eenige "
Hier wordt hij gestoord. Ken blond vrouwtje
vraagt toegang. Maar hij wijst die verzoeking
terug. .. .
Wie dit in verband brengt met de ver
heerlijkingen in het begin, krijgt wel een
blik op de moreele situatie van Robespierre,
maar de psychologische uitbeelding blijft iu
dit eerste bedrijf wat mat. De schrijver stond
voor de moeilijkheid om ons den
hist'orischen Robespierre te doen kennen in
zijn innerlijk-zijn en heeft die niet geheel
EEN VERSCHRIKKELIJKE NACHT,
S aar liet Vuitfdi.
VAX
LOTHAR SCHMIDT.
-«**Eens op een avond in den tijd, dat ik nog
ongetrouwd was, kwam ik heel laat thuis.
Zooals gewoonlijk liep ik in het donker de
trap op en door mijn zitkamer naar de slaap
kamer. Toen ik de kaars aanstak, die op het
nachttafeltje stond, bemerkte ik tot mijn
verbazing, dat er iemand in mijn bed lag.
De verbazing werd schrik, toen ik zag, dat
het een man was, de schrik werd ontzetting,
toen ik iu dien man me zelf erkende.
Maar onmiddelijk daarop voelde ik me al
gerustgesteld : het was natuurlijk een flauwe
grap van een paar van mijn vrienden. Waar
schijnlijk behoorde de Italiaansche beeld
houwer Manenchini, die juist in Castans
Panopticum aan het boetseeren was en altijd
vol dolle streken zat, tot de medeplichtigen
en had hij een wassen hoofd gemaakt, dat
vooral bij het flikkerende schijnsel van een
kaars sprekend op het mijne geleek. Ook de
pruik was uitstekend.
Ik ging naar het bed toe en plotseling
maakte de ontzetting zich opnieuw van mij
meester: daar lag wel degelijk een levend
menseh van vleesch en bloed, een dubbel
ganger, die tot in de kleinste détails op mij
leek, zelfs het wratje op de linkerwang en de
moedervlek op het rechter oorlelletje ont
braken niet.
Ja, mijne heeren, nu ik die geschiedenis
bier zoo gemoedelijk zit te vertellen, lacht
ge natuurlijk. Dat begrijp ik volkomen.
Als ik in uw plaats was, zou ik ook lachen,
maar ik geef u de heilige verzekering, dat
ik toen niet lachte. Het was me, alsof op
eens al het bloed uit mijn aderen was ver
dwenen, alsof mijn lichaam zoo leeg was
geoverwonnen. Al klopt deze alleenspraak,
waaruit ik het bovenstaande citeerde, geheel
met de voorstelling van Taine, als plastiek
is ze niet krachtig genoeg. We kunnen dezen
man gelooven of... niet gelooven. De mogelijk
heid van het laatste moest worden buiten
gesloten. Is do eerste acte als expozitie wat
bleek, 't lijkt wel (f met de tweede de auteur
tot zijn volle kracht komt.
We zien de vergaderzaal van het Comit
du Silut Public. Daar komen bijeen
Collotd'tlirbois, Billaud-Varennes, Carnot, Lindat,
Bon Saint-André, Barcre, de Anacreon
deirevolutie, en in allen leeft de angst. Angst
voor Robespierfe. Zij voelen zijn wantrouwen.
En Robespie] re's wantrouwen brengt den
dood. Zij weten,: hij dein-t voor niets terug.
Danton heeft hij opgeofferd met velen die
vroeger naast hem stonden. Ook hun beurt
komt. Het is nacht en het kaarslicht trilt
op hun bleeke gezichten... Zij zijn bang in
hun beginsclloosheid, alleen Carnot is een
man van eer. Zij praten met gal^enliumor,
gewend aan het rondwaren van dvn dood
overal. Bij hen voegen zich, eerst vol wan
trouwen, Tallien en Barras, 't Moet liard
tegen hard gaan, leven om levun. Robespierre,
CouUion en St. Just dood of zij ! . . . De
samenwering komt tot stand. Als de morgen
aanbreekt zijn Barcre, Carnot en Bon
?aintAndrénog in de zaal. De laatste slaapt.
Barère gaat naar 't ven-ter, zet liet open.
Met woult dag: wat is Parijs rus-tig! Wie
zou dit drie jaar geleden gezegd hebben ?
En al dat mooie is nu het onze.. . . Moeten
we het verliezen? Verlieze wie wil! ik niet.
Ik blijf staan, laat de stommerikken vallen!
Carnot de wacht wordt afgelost: kom hier."
Een stem: (ijui vive?' Een andere stem:
La Frauce."
Iu de derde acte heeft de auteur klaar
blijkelijk een fontrasl willen uitbeelden. Het
eerste deel speelt ten huize van Duplay in
een milieu, vol eenvoud, ernst, toewijding,
geestdrift het andere in do weeldigu
woning van B.irère, te midden van bloemen,
licht, fraaie toiletten, mooie vrouwen: ecu
milieu van mondaine lichtzinnigheid, l n het
eerste tafereel wordt Robespierre door St. Just
<-n Coulhon, die ongerust zijn over de houding
der Conventie en het gevaar voelen naderen,
overreed om op te treden in de vergadering
der Jacobijnen dien avond. Met moeite slagen
zij er in. In het tweede hooren we over zijn
zegepraal bij de Jacobijnen spreken en wordt
midden in 't fVestgeruiseh, door de saam
gezworenen, drinkend en schertsend met
courtisanes, de afspraak gemaakt voor d-n
volgenden dag. den liegenden Thurmidor ! Iu
een paaar korte, krachtig en nerveus ge
schreven bedrijven, spoedt nu dt handeling
nair 't slot. liet vierde brengt d >?. nederlaag
van Robesj ierre in de vergadering der Con
ventie. Dan volgen in 't vijfde weer twee
tafereelen, het eerste op het Hotel de Ville,
eindigende met Robespierre's verwonding door
Méda, het tweede nogmaals in de zaal van
het Sa l ut Public op de Tiiülerieën, waar
Kobespierre bloeiend wordt binnengedragen.
Zijn passieve rol van zwaar gekwetste is daar
het tragische tegenover het zegepralen der
anderen verre zijn minderen. De
glorifieerende Barras heelt het laatste woord met
Vive la Nation!" en onder 't zingen der
Marseillaise valt het scherm.
E'-n overzicht als dit is uitteraard vluchtig
en onvolledig.
En wat er stellig niet iu w eer te geven is,
wat op het tooneel alleen tot zijn recht l an
komen, is het groote aandeel dat de schrijver
het volk in de handeling heeft gegeven. Overal
hooren we het. We zien de personen
altijd met een gedeelte \au het volk achter
zich, welks strijd die enkelingen geacht worden
te strijden, voor welks aspiraties zij moeten
opkomen, dat zij onder allo omstandigheden
hebben te vertegenwoordigen. En vanzelf
grijnst tusscheu de bewogenheid der hande
ling een wreede ironie, als hetzelfde volk
dat Robespierre heeft aangebeden al s een af
god, Barras toejuicht die hem naar de
guillotine voert.
Die haast overal aai.w-'zige menigte
vereischt op het toont, l de M-isseiiwirkung,
welke, goed geleid, vanzelf aan de persoons
tragedie een broedere beteekenis moet geven.
Niet Robespierre alleen ondanks z:jn gru
welijke onmenscbelijkheden strijdend voor een
ideaal, valt, mét hem valt de
republikeingche idee, die geen dictatuur duldt in welken
vorm ook, en de i evolutie wordt nu langs
den weg van een veelbewogen politiek na
korte jaren door directoire en coiiMilaat naar
worden, dat het als een kaartenhuis kon
worden omgeblazen. In nameloozen angst
staarde ik voor mij uit. ..Is het een droom
of is het werkelijkheid, wat ik zie?" vroeg
ik me zelf af. Wanneer ik door plotseling
te ontwaken het verschijnsel voor ecu droom
had kunnen houden, zou ik me gevoeld heb
ben als iemand, die na een benauwde nacht
merrie iu het zonnige daglicht ontwaakt.
Was ik de persoon, die daar rustig in mijn
bed lag te slapen, was het een ander of
waren wij beiden dezelfde? Die vraag ging
alle begrippen van mijn denkvermogen te
boven. Ik verloor het geloof aan alles, wat
verstand en ervaring mij tot nu hadden ge
leerd. In mijn hersenen verdrongen zich
allerlei wilde pogingen, om het verschijnsel
logisch te verklaren.
Een droom kon het niet zijn, maar wat
was het dan? F.ei; hallucinatie misschien?
Maar ik had geen koorts en ook had ik niets
gedronken. Bovendien had ik nog nooit van
mijn leven last gehad van hallucinaties
Dus.. . . krankzinnig?
Een rilling van afgrijzen gin^ over mijn
lichaam. Krankzinnig? (iroote (iod, ik wi'.s
krankzinnig krankzinnig! Warme, groote
tranen liepen over mijn gezicht. Dat was
me in geen twintig jaar gebeurd eu ik ge
loof niet, dat ik vroeger ooit zoo had gehuild.
Waarschijnlijk gestoord door mijn snikken
begon mijn dubbelganger zich te bewegen.
Hij hief zijn hand op. liet haar weer vallen
en gaapte met gesloten o«gen. Kn toen hij
zijn mond opendeed, zag ik, dat iiij dezelfde
door nicotine bruin geworden tanden had
als ik en dat zijn linker hoektand met goud
geplombeerd was evenals de mijne!
Hoe ik het huis uitkwam, weet ik niet.
Ik herinner me slechts, dat ik de trap meer
afviel dan alliep. Door de koude nachtlucht
liep ik zoo bard als ik kon naar het café.
waar wij nu zitten, iu de hoop. mijn vriend.
dokter Mannsfeld. daar nog te vinden. Hij
had toen hier kamers en was gewoon na
een nachtelijk ziekenbezoek een glas warme
punch te drinken. Hem wilde ik het geval
het despotisme teruggevoerd. De overwinnaars
van Kobespierre zochten alleen hun eigen
heil : hun kortzichtig egoïsme, hun frivolittit
kon geen bazis zijn voor de toekomst van
een volk.
Het aantrekkelijke in den dramatischcn
arbeid van Oliva is de eenvoud, de zeker
heid. De dialoog is meestal kort, kernig.
Naar effecten wordt niet gestreefd, de historie
zelve gaf ze te over. Maar de behandelingen
rangscïiikking der stof is zoo, dat we in een
rij koite tafereelen een boeien l en belang
wekkend geheel zien. Het publiek te Rome
heeft den schrijver in t gelijk gesteld, toen
hij weigerde aan zoogenaaaide tooiieeleischen
te gemoet te komen.
W. C. VAN Nornuvs.
FOTO'S GroolMl en verval
m Rome.
DEEL III. Van Cwsar tot Augustus.
Ferrero's Geschiedenis van Rome" door
loopt een eigenaardige evolutie. Het eerste
deel, 't mi nst omvangrijke der drie, omvatte een
tijdperk van bijkans zeven eeuwen in korte
kernige hoofdstukken gecondenseerd, 't Tweede,
dikker dan liet vorige, gaf de miiiulieuse
analyse van het leven van den Halfgod Caesar.
Het'derdo eindelijk, een pak van (JOU blad
zijden, loopt van C'aesar's moord tot de uit
roeping van Oetavianus tot Augui'tux: 17 jaar
geschiedenis; De gu)g van Ferrero's werk
heeft dus iets van de plmsen van een groote
rivier: geweldig bruisend, snel voortschietend
aan z'n oorsprong zacht kabbelend en
verzandend aan z'n monding Inderdaad hoe
belangrijk ook de periode loopend van Caesar
tot keizerrijk zijn moge, toch blijft er een
wanverhouding buitaan tu.-sohun de grootsche
syijthe-.-e der republiek-opkomst, i'aa dio
zeven eeuwen van oekoiiomische en politieke
wotding, vervat in deel ], en do luttele jureu
gehaspel in 't lijvige dei de boek ontleed.
Eerst was n /in geuoe,; om liet streven en
strijden van een geheel volk in een eeti.v
van worsteling te krystalliseeren ; thans
schijnen een pair vel drnks noodig om een
slapelooze nacht va.i Antoiiiiis te
bi'-c'irijveii. Yun een gecomprimeerde synthese van
7 eeuwen en-gros geschiedenis, \\aar du figu
ren der bijzondele pei>ouen slechts geschetst
werden om ais symbolen te dienen van de
wordingsdwang der n jod/.akelijkheid, van
het fatum der volkeren, en van de
be'ioefteii-oiitwikkeling der uienschhuid, is het ge
worden een kleine kroniek, waarin ht-t ge
beurde van uur lot uu-, vei kiaard wordt uit
hut nauwkeurig uitgeplozen bedrijf eener
reeks mannen en vrouwen, die als makers
der geschiedenis verschijnen.
Dat dit beteekent dat het genre van het
werk veranderd is, behoef ik wel niet te
releveeren. Duch al muge mijns inziens de
waarde van dut genre minder groot zijn, als
soort-produkt is het 3e boek van Ferrero's
geschiedenis weer een meesterstuk. Dit dui
delijk te maken is echter niet gemakkelijk.
In mijne recensies der vorige doelen 1) kon
ik ermee volstaan, de leidende gedachte van
den schrijver aan te duiden en de uitvoering
en behandeling van de stuf in een paar voor
beelden aanschouwelijk te maken. Maar in
dit derde deel is geen leidende gedichte.
Hoogstens loopt er een angstvallig nage
streefde bedoel] n L' door het geheel : alle be
drijvende personen uit het boek, behalve
nji-scliL-n CU-opatia. voorlcstullen als onver
gelijkelijke opportnni.-ten, als Schipperende,
sehrikkige, wikkende «eifelaais, als met alle
winden draaiende wimpels; een bende
schurkige knouiurs, standvastig alleen in
onstandvastigheid, trouw alleen aan onbe
trouwbaarheid en ontroinv jegens alles en allen.
En zoo is hut boek een kaleidoscoop
neen een aischreidoscoop van wiggelende,
wippende, naar alle wijzigingen der waar
schijnlijkheid van aangezicht en van inzicht
wisselende aeijuilibristen, die zóó lang voort
gaan, in steeds veranderde schakeeringen van
alle mogelijke partij-combinaties ingedeeld,
elkaar te vernielen, tut er maar n enkele
gelukkige overlevende Octavianus over
blijft, die de erfenis van allen aanvaardt.
Ik weet niet of Fenero's wijze van voor
stellen den oudheidkundigen, historisch waar
schijnlijk kan schijnen; Luen.-clielijk juist zal
zij ongetwijfeld een ieder lijken... hoewel
onder voorbehoud. Wat ik thans ga neer
schrijven, wil trachten een veiklarinj.' te geven
l i Deel T, Amsli'riltmitiit'r van Zondag-l Mei
IWiï; Deel 11, Ibidem, 24 Au;.'. 1!H»2.
iiiMiiiiiiiiiiiiiiiMiiiltllitmimmultiimiiiiiMiiiiiiHiimiiiiMiiiiiimiiliil
vertellen. Zoo neiodig moest hij me in's he
melsnaam voorliegen, dat ik niet gek was
geworden, dat iets dergelijks den gezond-sten
en nuc'htersten menseh kon overkomen, dat. . .
ja ik was bereid alles te gelooven, zelf» den
kinderachtigste!! onzin, wanneer ik maar in
het bezit van mijn verstand werd verklaard.
i De dokter was er niet meer. Uij was al
twee uur geleden wegaugaun. De oberkeliner,
die mij dat vertelde, keek me verbaa-d aan.
Wanneer hij mij niet had gekend, zou hij
me waarschijnlijk de deur hebben uitgezet.
Zooals ik daar zonder hoed en jas. met ver
warde haren en een seheefz.ittenden das
binnenkwam en naar den dokter vroeg, moet
iedereen me wel i-oor krankzinnig hebben
gehouden.
Daar ik behoefte had mijn hart uit te
storten, ging ik bij een heer aan een tafeltje
zitten. Maar zoodia ik mijn avontuur begon
te vertellen, stond hij op en ging ergens
ander-i zitten .
, ..Kellner!" riep ik.
J l ij kwam.
..Stel je voor . , . je zult me wel niet
gelooven. maar ik zweer je. dat ik de zuivere
waarheid spreek .... stel je voor . . . ."
..Meneer Schmidt," viel hij mij in de rede,
terwijl hij zich vertrouwelijk over mij heen
bi'og, ..als ik u een goeden raad mag geven,
gaat u dan rustig naar huis. om uw roes
ui! te slapen, l" bent anders altijd zoo kalm
en bedaard. Morgen komt er immers weel
een dan en dan kunnen we alles bespreken."
Wel allemachtig' Wat mankeertje? Jk.
ben niet dronken !"
.,Nu. zoo erg heb ik het niet gemeend,
meneer. Zult u misschien een kop kollie
gebruiken?"
Mij goed, maar eerst moet je...."
..'ieorge , een k n p kotüe voor meneer
Si'hmidt. n aar sterk, extra sterk .... neem
me niet kwalijk meneer, maar ik heb geen
tijd meer. volstrekt geen tijd !"' Eu buigend
ging hij weg met zijn hand voor den mond
zijn lachen verbergend.
(ieorge bracht de k"'!:".
waarin, althans voor een deel, de kracht
van den schrijver ligt, en waaruit de charme
voortkomt die de lezing ook van dit 3e deel
geelt; tevens wil het pogen op een zwakke
zijde in Ferrero's "werk te wijzen. Men
heeft Ferrero indertijd er een half verwijt
van gemaakt dat hij op een revolutionaire
wijze in het beschrijven van antieke
toestandea zijn stijl doorvlochten heeft met
termen ontleend aan het moderne leven, ont
staan in de jongste geschiedenis van Itali
en van het Italiaansch met beurstermen
zelfs ! , ter vervanging van de geijkte
latijnsche woorden. Dit nu is juist een der pi'tits
iiuiyinx, welke, den artiest om hun suggestieve
werking vel vergeven mag worden. Den
historicus echter moet het wel als een truc"
worden aangerekend. En zoo is er nicer.
Ferrero gebruikt 't heden en zon als 't kon
't morgen gebruiken om 't verleden be
vattelijk (e maken. En dit is tot een zeker
punt gerechtvaard gd. De menseh is zichzelf
naar gee-t en streven, naar lusten en behoef
ten, naar hartstochten en idealen, door
aeenen van geschiedenis meer g. lijk gebleven
dan wij soms wel erkennen willen. Doch dit
geldt meer voor het fond dan voor de opper
vlakkige nuance-', en deze juist zijn in 't spel
wanneer men kronieken wil schrijven, waarin
n et de personen in gi-jve omtrekken uit de
vaste, bekende feiten, maar de feiten zelve
in hun samenhang uit de in psychologische
bijzonderheden ontlede personen worden ver
klaard. Nu is een praegnante eigenschap van
Ferrero's historisch werk, en vooral van het
3e deel van Roine's geschiedenis, dat gebeur
tenissen en personen er zóó natuurlijk in
beschreven zijn, dat men er mee medeleeft
alsof alles gisteren of vandaag zelfs, hier zoo
gebeurd ware of zou kannen gebeurd zijn. Dat
is Ferrero's veidienste als kunstenaar. Doch
aan den historicus stel:, men toch nog een
anderen eisch ; of dat alles wat zoo gloeiend
beschreven wordt toen en toen werkelijk
gebeurd i.*. Kn daarom schreef ik hierboven
dat Ferrero's voorstellingswijze der personen
en zijn verklaringssysteem der gebeurtenissen
meiischelijk juist is, doch onder voorbehoud.
Het voorb.'hou l gold niet het universeel
psychologische dat met bewonderenswaar
dige consequentie en logica is behandeld,
maar het reëele tijds-karakter van het geheel.
Mij lijkt liet telkenmale alsof Ferrero meer
't antieke bevattelijk maakt door 't univer
seel inensehelijke ervan op den voorgrond
te brengen, d-- re-t ten tikje te
moderniseeren en zoodot nde de oudheid naar ons toe
te halen, dan dat bij onzen geest zelve vaar
dig maakt om terug te dringen in die grijs
heid van verleden en haar te begrijpen
zooal.s zij werkelijk geucest ia.
Doch dit mijn oordeel geeft meer een
indruk weer, gekregen bij de Ie dn g van
Ferroro zelf, dan kritiek gebaseerd opeigen
bronnenstudie. E u dit zeg ik uitdrukkelijk,
omdat ik het natuurlijke en boeiende van
Fenero's voorstellingswijze bej aaldelijk
releveereu wil als een --igeu>chap, die zijn werk
buitengewoon leesbaar maakt, terwijl de
absolute historische waarde ervan in elk geval
minstens even groot is als die va.ii zooveel
geleerde boeken, die geschiedenis ex cathedra
doceeren en veel grooter is dan die van
een reeks historische ' pral-romans, die sinds
de onzalige (^uo-vad s '!''? invasie thans op
gang maken, en bovendien veel minder
boeien dan Ferrero's prodnklen.
Want Ferrero's Boeken la en zich alle als
romans lezen en, laat mij dit er bijvoegen,
als mooie romans. En daarom, omdat hut
werk van du/.en veel'.ijdigeii Italiaan zoo
mooi is, schijnt bet mij goed er telkens weer
de aandacht op te vu?ügen.
Rome, UHi4. VAX RIJN'ÜKIIK Jr.
Di' frmit'i'ivn nn:r. Holland in het jaar
1(572, door .). l'osTMi's. Geïllustreerd
door JOIIAN (iiomiAiii). Amsterdam, Pre
toria, l'otchefstroom, Boekhandel voor
heen llóvt-ker A: \Vormser.
Een kleine twintig jaar geleden gaf A. \V.
Kroon iu een ..historis :he schets, de bange
dagen, naar ollicieele bronnen bewerkt", ge
titeld: Amflt! du in In 11)71'. Kroon maakte
daartoe gebruik van Boniemantel's geschrif
ten, die later voor een groot deel door pro
fessor Kt-rnkamp zijn uitgegeven. De heer
J. l'ostmns ontleende veel aan dien arbeid,
want al plaatste hij Kroon's boekje niet
nummer n op de lange lijst, d-^r door hem
iu een aanteekening" vermelde bronnen
het werd niettemin zoo ijverig door hem
seruadpleegd, dat hij voor talrijke belangrijke
MIIIIIIMMmiMIIIIIIMIIIlUIIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIMIItllll
Ik werd dus voor d ronken aangezien. Hoed,"
dacht ik. beter dronken dan gek!"
Maar neen, wat duivel, ik wist het toch
niet zeker. Dan bleef er dus niets over dan ...
Kalmte, kalmte! De gedachten bij elkaar
houden l Niet vertwijfelen!
,.< ieorge, den Figaro!"
(ieorge bracht den Figaro.
Nu zou het blijken. Ik haalde een notitie
boekje en een potlood uit mijn zak en begon
een gedeelte van den Figaro te vertalen. Met
het papier in mijn hand liep ik naar het
ballet. VVilt u dit eens lezen?' vroeg ik
den buH'ethouder.
Deze zet zijn lorgnet op en las.
..Veen, hard op, a'sjoblieft, ik wil zelf
hooren, wat ik heb geschreven!"
Hij lachte, de bull'etjult'rouw lachte, een
paar dichtbijzittende gasten lachten en stoot
ten elkaar aan.
..Wilt u zoo goed zijn dit voor te lezen?"
riep ik boos.
De bull'ethouder keek mij aan, keek de
gasten aan en begon te lezen. Ik luisterde
aandachtig toe, zin voor zin nauwkeurig
nagaande.
Wel?" vroeg ik triomfeerend. Is dat,
Duitsch? Is dat goed verstaanbaar Duitsch?"
Zeker," was het antwoord, voor zoover
ik het begrijp. . . ."
Wat? Begrijpt u het niet?"
Vervolgens tot de gasten:
Is hut tébegrijpen?''
Natuurlijk! Zeker: Bravo!"
,.ls iemand, die onvoorbereid zoo uit het
Fransch in liet Duitsch vertaalt, krankzinnig?"
Wel neen! (leen kwestie van!"
U hij dronken?... Ik wil weten, of hij
dronken is!"
Men vond mijn vraag zeer humoristisch.
Iemand noodigde mij uit te gaan zitten. Een
ander verzocht mij iets te gebruiken voor
rekening van het gezelschap, bier, wijn, cham
pagne, wat ik maar wenschte.
Ik draaide hem minachtend mijn rug toe,
riep den oberkeliner en betaalde.
Toen ik uit gewoonte bij den
kleerengebeurtenissen het haast woordelijk naschreef.
De heer Schimmel gaf eens aan een jong
auteur, die een historisch verhaal op het
getouw wilde zetten, den raad: als ge nu
uwe bronnenstudie gereed hebt, berg dan uwe
aanteekeningen zorgvuldig op, en zet u eerst
geruiinen tijd daarna aan het schrijven van
het verhaal, zonder die aanteekeningen te
raadplegen." Vermoedelijk heeft de heer
Po.-itmus anders gehandeld, en zoo laschte
hij in zijn verhaal de bijna woordelijke ex
cerpten uit de door hem geraadpleegde ge
gevens, ofwel hij legde de'.e-naast zich neder,
copieerde en zette daarbij den zin eenigszins
om. Daardoor gaf bij te, veel, veel te veel.
Hoe weinig toch interesseert het bijv. de
lezers van een histori-ch verhaal dat is
dus iets, geschreven voor leeken denamen
eu voornamen te kennen der ,,commissarissen
voor de inundatiën".
Ook daardoor heeft liet boek iets fragmen
tarisch, gekregen ; de lezer?die de geschie
denis van het rampjaar niet volledig kent,
rni;t een overzicht van het geheel: plots
staat hij midden in het jaar 1(572 en hojrt
van veel vertellen, terwijl de aanleiding
tot de groote gebeurtenis en het ouderling
verband hem niet duidelijk zullen zijn. Het
zelfde bezwaar zou tegen Kroon's werkje
kunnen gelden, doch deze bestemde zijn
boekje voor een anderen kring als de heer
l'ostmus, wiens De frontieren over" ik niet
weet te classificeren: is het een jongens
boek, of is het eeuigszins romantisch getint
verhaal bestemd voor ouderen? De vrij
leelijke, onbeholpen teekeningf-n doen aan het
eerste denken, en voor ouderen is de roman
tische d ra id erg dun.
Dat de leer Post mus de geschiedenis van
zijn confessioneel standpunt be/.iet, is te be
grijpen; dat hij tien moord op de De Witten
gepleegd tracht te verklaren uit de
volksverbittering valt zeker niet te veroordeelen,
doch dat hij van Johan de Witt kan schrij
ven: niet straffeloos tart een overmoedig
partij man heel een volk", bewijst m. i. ge
noeg, dat hij een helderen blik op de ge
schiedenis des vaderlands mist. -Wiens schuld
was het," zoo vraagt hij, dat er geen
frontieren die naam waardig, meer waren, eu
de vijand zonder slag of sto >t in de Betuwe
gevallen en tot Utrecht dooniedrongon was?"
Zijn antwoord kan niet twijfelachtig wezen,
immers hij schreef een weinig te voren : De
Witt had gesteund op dj Triple Al iantie. Hij
had zich laten verschalken; hij hal zich
blind gekeken op en u-1 partijbelanuon."
Den onbevooroordeelde tielt hier in ce
eerste plaats het gemis aan waardeering
van een tiiiuur als Johan de Witt voor
den beer Postmus wil ik hopen bij mangel
aan historische kennis. Maar er is me.er:
wanneer zoo de geschiedenis van het ramp
jaar Ki72 wordt geschreven, wanneer een
voudig weg den volke wordt verteld, dat het
vaderland weerloos was, omdat het parool
van den Raadspensionaris luid Ie : afdanken
en nog eens afdanken", dan zullen deiessen,
die in het verledene liggen besloten, voor
de toekomst een averech'sche werking heb
ben. Alleen het dom ne toeval kan voor
een roemloozen ondergane behouden een
volk, dat zoo zijn geschiedenis leerde lezen.
De heer Posttuns vertelt opgewekt en leven
dig; zijn gesproken woord zal het zeker
doen"; zijn stijl is hier en daar vol gloed.
soms ook zeer familiaar; zijn gehoor zal hij
zeker weten te pakken enkele ge-chreven
, zinnetjes zullen daarentegen, dunkt mij, den
niet al te ontwikkelden lezer nog we! eens
moeite kosten* bijv. ecu alinea als de/,e:
En dat waren de menschen zou vrij uu
maar zóó zóó te vinden."
Nog een enkele opmerking ten slofte.
Aan Hans Bontemantel danken wij een
verzameling particuliere aanteekeningen, die
voor de kennis der gt schiedenis van Amster
dam in liet bijzonder van on waardeerbaar nut
zijn. Veel van hetgeen in 1(572 binnen Holland
gebeurde, wett n wij alleen door le.'.en
Amsterdamschen schepen, die op allerlei wijzen zijn
vaderstad heeft gediend. Hij moge wat ijdel
en zelfgenoegzaam zijn geweest, op en d' op
een burgerman, die door invloedrijke relaties
een plaats in de hoogste stedelijke colleges
innam en daar met vrucht i.- werkzaam ge
weest, zonder die beteekenis te hebben, welke
hij misschien gehoopt en verwacht hal, maar
tot luden heeft hij gegolden voor een oprecht
man, een eerlijk burger.
Is het nu uit dankbaarheid voor de vele
gegevens, die de heer Postmus direct eu indi
rect aan Bontemantel heeft te danken, dat
hij hem zooals in de aanteekeiiing wordt
lliilllilllllinitliiliMiiiiiiililiiiiiiilllltiiilliiiiinni
muiiiiiiimiiiiiii
standaard bleef staan, zei de oberkeliner:
Wat zo^kt u eigenlijk? T bent immers
zonder hoed of jas gekomen ,'"
Het gezelschap betuigde luid zijn vreugde.
Ik ging weg en smeet woedend de deur toe.
Buiten brak de ochtend al aan De stad
ontwaakte. Bakkersjongens met groote, man
den liepen mij voorbij. Vrachtwagens reden
met veel geraas naar het station.
liet was dag! Mijn angst was verdwenen.
Waarvoor zou ik nu nog bang zijn ? Wan
neer ik thuiskwam, zou ik de eerste zijn om
met- de spookverschijning te spotten,
n! aangenaam bleef het zeker, dat nu zoo iets
gebeurd was, maar lieve hemel, iedereen
het ft immers zenuwen. Waarschijnlijk had
l ik den laatsten tijd hard gewerkt, misschien
ook te veel gerookt of te veel gedronken,
i' Nu, dat was nog geen reden voor sombere
j gedachten. In het ergste geval vier weken
i Sanatorium, om me weer geheel in orde te
| maken.
Ik liep vlug naar huis. Ondanks alles,
mijne heeren, aarzelde ik een oogenbJik,
toen ik voor de gaivjdeur stond.
En wel had ik daar reden voor.
De gewaarwording, die ik ondervond, toen
ik binnentrad, is niet met woorden weer te
geven: ik stond plotseling tegenover In-in.
Hij liep tegen mij aan en was nog voor ik
een geluid kon uitbrengen na een beleefde
buiging verdwenen.
Wat er verder met mij gebeurde, weet ik
niet. l k herinner mij slechts llauw, dat ik een
poos lang als gehypnotiseerd op liet bed
staarde, waar hij had gelegen. Toen sleepte
ik m'3 naar de sofa in de zitkanier, waar ik
bewusteloos neerviel.
Toen ik een paar uur later wakker werd
in mijn bed natuurlijk, niet op de sofa
stond de zon al vrij hoog aan den hemel.
Het was een droom geweest, mijne heeren,
niets dan een droom. Maar zelfs mijn ergsten
vijand wensch ik een dergelijken droom
niet toe.