De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 19 maart pagina 3

19 maart 1905 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1447 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. blind voor de tragedie van het werkelijk gebeurde, een geschiedenisje van eigen vinding noodig had. Robespierre is een held voor de moderne tragedie, gelijk Oelijms en Kreon het waren voor de klassieke, tjuem perdere vult Deus prins deinentat! Strevend naar een Ideaal, o/erschat bij zijn eigen beteekenis, ?wordt schuldig ondanks ingetogenheid, belangeloosheid en zelf behei rsching aan eigengerechtigde vergrijpen tegen het menschelijke, en gaat onder door wat hij niet geschuwd heelt zeif te gebruiken : overinachüg geweld. En do tragiek wordt t sterker, als zijn overwinnaars, een enkele wellicht uitgezonderd, in karakter en integri teit verre zijn mindert n zijn. Voor een dramaturg komt het er op aan ons juist dit tragische diep te doen voelen. K u staat hij bij de behandeling van juist deze stof voor de groote moeilijkheid om het grootsche, het oprechte van R'jbespierre's streven zóó te doen uitkomen, dat dit tevens de rechtvaiud;ging wordt van zijn ounienschelijkheid. IX w. z. wij behoeven voor die oninensehelijkheid geen sympathie te voelen, maar ze moet ais de noodzakelijke schaduw zijde worden van iets dat anderzijds ver licht is. Laat ons den schrijver eens volgen in /.ijn pogen. Het drama begint op 8 Juni 1794, den bekenden feestdag, gewijd aan het Hoogste Wezen. We zijn bij de familie Duplay en hooren huisgenooten en buren druk praten over hun verheerlijkten held, die in al zijn beslommeringen nog niet eens gegeten heeft. Onder luid volksgejuieh komt hij thuis, ver gezeld van Saint-Just. Uij is moe en te mid den van al de aanbidding wat weifelend. Men wil hem de dictatuur aanbieden, maar hij heeft geweigerd. Zijn medestanders zijn ongerust. Als hij niet doortast, zullen de anderen het doen. En op hun aandringen plaatst hij ook Carnot dien hij voor eerlijk houdt met die van de oneerlijk geacliten op de lijft der beschuldigden. Door dit alles heen huiselijke tooneeltjes, waarin madame lluplay en haar dochter voor hem zjrgen, en die doen denken aan het begin der tweede acte van het jongere ])unton, drama van Komaan Rolhuid. Eindelijk is Robespierre alleen. Hij ziet zijn correspondentie door, van zeer bonten inhoud. Daartusscben ook een brief van Payan, zijn geheimen agent, met de aansporing: (jeen moment kan gunstiger zijn om alle samen zweerders te irefi'en. Zoek een uitgebreid verband d.tt allen omvat, dat alle samen zweringen aanduidt als ineen te grijpen: arbeid in 't groot." Hij slaat op. Nu heb ik dan het net maar toe te halen. Arbeid in 't groot ! Heb ik ooit in 't klein gearbeid? (Neemt ten h/ad papier.) Hier is mijn wapen, het echte, eenige, onfeilbare.... de rede die ik binnen een maand zal houden... mijn dierbaar werk, mijn levenstaak. (Imst.) Ik ben zeker met mijn leven te betalen". Keen met mijn hoofd" dat is krach tiger. Ik ben zeker met mijn hoofd te be talen de waarheden die ik op 't punt ben ~van u te zeggen: ik beu bereid nüjzelven ten offer te brengen''. Neen, niet mijzelven", 'laat ik hier mijn leven" zetten. Ik ben bereid mijn leven te offeren en zal den dood ontvangen als een weldaad''. Wat kliukt dat mooi! Wie zal me kunnen weerstaan? Ik «ie me daar al, op de tribune; de verbijs terde afgevaardigden hangen aan mijn lippen, het volüop de galerijen barst bewogen in eindelooze toejuichingen los. , ik heb mijn volk gansch gewonnen ! Het heeft begrepen dat alleen ik onomkoopbaar ben, dat er alleen op mij niets te zeggen valt, dat de zuiverheid van- mijn geweten nooit door n smetje is besmeurd, dat alleen ik niet transigeer met de gerechtigheid; niemand, niemand vereenigt met zoo reine zeden en een zoo groote ge trouwheid aan beginselen, een zoo strengen eerbied voor de waarheid en een zoo nauw keurige plichtsbetrachting.... Ik ben de eenige " Hier wordt hij gestoord. Ken blond vrouwtje vraagt toegang. Maar hij wijst die verzoeking terug. .. . Wie dit in verband brengt met de ver heerlijkingen in het begin, krijgt wel een blik op de moreele situatie van Robespierre, maar de psychologische uitbeelding blijft iu dit eerste bedrijf wat mat. De schrijver stond voor de moeilijkheid om ons den hist'orischen Robespierre te doen kennen in zijn innerlijk-zijn en heeft die niet geheel EEN VERSCHRIKKELIJKE NACHT, S aar liet Vuitfdi. VAX LOTHAR SCHMIDT. -«**Eens op een avond in den tijd, dat ik nog ongetrouwd was, kwam ik heel laat thuis. Zooals gewoonlijk liep ik in het donker de trap op en door mijn zitkamer naar de slaap kamer. Toen ik de kaars aanstak, die op het nachttafeltje stond, bemerkte ik tot mijn verbazing, dat er iemand in mijn bed lag. De verbazing werd schrik, toen ik zag, dat het een man was, de schrik werd ontzetting, toen ik iu dien man me zelf erkende. Maar onmiddelijk daarop voelde ik me al gerustgesteld : het was natuurlijk een flauwe grap van een paar van mijn vrienden. Waar schijnlijk behoorde de Italiaansche beeld houwer Manenchini, die juist in Castans Panopticum aan het boetseeren was en altijd vol dolle streken zat, tot de medeplichtigen en had hij een wassen hoofd gemaakt, dat vooral bij het flikkerende schijnsel van een kaars sprekend op het mijne geleek. Ook de pruik was uitstekend. Ik ging naar het bed toe en plotseling maakte de ontzetting zich opnieuw van mij meester: daar lag wel degelijk een levend menseh van vleesch en bloed, een dubbel ganger, die tot in de kleinste détails op mij leek, zelfs het wratje op de linkerwang en de moedervlek op het rechter oorlelletje ont braken niet. Ja, mijne heeren, nu ik die geschiedenis bier zoo gemoedelijk zit te vertellen, lacht ge natuurlijk. Dat begrijp ik volkomen. Als ik in uw plaats was, zou ik ook lachen, maar ik geef u de heilige verzekering, dat ik toen niet lachte. Het was me, alsof op eens al het bloed uit mijn aderen was ver dwenen, alsof mijn lichaam zoo leeg was geoverwonnen. Al klopt deze alleenspraak, waaruit ik het bovenstaande citeerde, geheel met de voorstelling van Taine, als plastiek is ze niet krachtig genoeg. We kunnen dezen man gelooven of... niet gelooven. De mogelijk heid van het laatste moest worden buiten gesloten. Is do eerste acte als expozitie wat bleek, 't lijkt wel (f met de tweede de auteur tot zijn volle kracht komt. We zien de vergaderzaal van het Comit du Silut Public. Daar komen bijeen Collotd'tlirbois, Billaud-Varennes, Carnot, Lindat, Bon Saint-André, Barcre, de Anacreon deirevolutie, en in allen leeft de angst. Angst voor Robespierfe. Zij voelen zijn wantrouwen. En Robespie] re's wantrouwen brengt den dood. Zij weten,: hij dein-t voor niets terug. Danton heeft hij opgeofferd met velen die vroeger naast hem stonden. Ook hun beurt komt. Het is nacht en het kaarslicht trilt op hun bleeke gezichten... Zij zijn bang in hun beginsclloosheid, alleen Carnot is een man van eer. Zij praten met gal^enliumor, gewend aan het rondwaren van dvn dood overal. Bij hen voegen zich, eerst vol wan trouwen, Tallien en Barras, 't Moet liard tegen hard gaan, leven om levun. Robespierre, CouUion en St. Just dood of zij ! . . . De samenwering komt tot stand. Als de morgen aanbreekt zijn Barcre, Carnot en Bon ?aintAndrénog in de zaal. De laatste slaapt. Barère gaat naar 't ven-ter, zet liet open. Met woult dag: wat is Parijs rus-tig! Wie zou dit drie jaar geleden gezegd hebben ? En al dat mooie is nu het onze.. . . Moeten we het verliezen? Verlieze wie wil! ik niet. Ik blijf staan, laat de stommerikken vallen! Carnot de wacht wordt afgelost: kom hier." Een stem: (ijui vive?' Een andere stem: La Frauce." Iu de derde acte heeft de auteur klaar blijkelijk een fontrasl willen uitbeelden. Het eerste deel speelt ten huize van Duplay in een milieu, vol eenvoud, ernst, toewijding, geestdrift het andere in do weeldigu woning van B.irère, te midden van bloemen, licht, fraaie toiletten, mooie vrouwen: ecu milieu van mondaine lichtzinnigheid, l n het eerste tafereel wordt Robespierre door St. Just <-n Coulhon, die ongerust zijn over de houding der Conventie en het gevaar voelen naderen, overreed om op te treden in de vergadering der Jacobijnen dien avond. Met moeite slagen zij er in. In het tweede hooren we over zijn zegepraal bij de Jacobijnen spreken en wordt midden in 't fVestgeruiseh, door de saam gezworenen, drinkend en schertsend met courtisanes, de afspraak gemaakt voor d-n volgenden dag. den liegenden Thurmidor ! Iu een paaar korte, krachtig en nerveus ge schreven bedrijven, spoedt nu dt handeling nair 't slot. liet vierde brengt d >?. nederlaag van Robesj ierre in de vergadering der Con ventie. Dan volgen in 't vijfde weer twee tafereelen, het eerste op het Hotel de Ville, eindigende met Robespierre's verwonding door Méda, het tweede nogmaals in de zaal van het Sa l ut Public op de Tiiülerieën, waar Kobespierre bloeiend wordt binnengedragen. Zijn passieve rol van zwaar gekwetste is daar het tragische tegenover het zegepralen der anderen verre zijn minderen. De glorifieerende Barras heelt het laatste woord met Vive la Nation!" en onder 't zingen der Marseillaise valt het scherm. E'-n overzicht als dit is uitteraard vluchtig en onvolledig. En wat er stellig niet iu w eer te geven is, wat op het tooneel alleen tot zijn recht l an komen, is het groote aandeel dat de schrijver het volk in de handeling heeft gegeven. Overal hooren we het. We zien de personen altijd met een gedeelte \au het volk achter zich, welks strijd die enkelingen geacht worden te strijden, voor welks aspiraties zij moeten opkomen, dat zij onder allo omstandigheden hebben te vertegenwoordigen. En vanzelf grijnst tusscheu de bewogenheid der hande ling een wreede ironie, als hetzelfde volk dat Robespierre heeft aangebeden al s een af god, Barras toejuicht die hem naar de guillotine voert. Die haast overal aai.w-'zige menigte vereischt op het toont, l de M-isseiiwirkung, welke, goed geleid, vanzelf aan de persoons tragedie een broedere beteekenis moet geven. Niet Robespierre alleen ondanks z:jn gru welijke onmenscbelijkheden strijdend voor een ideaal, valt, mét hem valt de republikeingche idee, die geen dictatuur duldt in welken vorm ook, en de i evolutie wordt nu langs den weg van een veelbewogen politiek na korte jaren door directoire en coiiMilaat naar worden, dat het als een kaartenhuis kon worden omgeblazen. In nameloozen angst staarde ik voor mij uit. ..Is het een droom of is het werkelijkheid, wat ik zie?" vroeg ik me zelf af. Wanneer ik door plotseling te ontwaken het verschijnsel voor ecu droom had kunnen houden, zou ik me gevoeld heb ben als iemand, die na een benauwde nacht merrie iu het zonnige daglicht ontwaakt. Was ik de persoon, die daar rustig in mijn bed lag te slapen, was het een ander of waren wij beiden dezelfde? Die vraag ging alle begrippen van mijn denkvermogen te boven. Ik verloor het geloof aan alles, wat verstand en ervaring mij tot nu hadden ge leerd. In mijn hersenen verdrongen zich allerlei wilde pogingen, om het verschijnsel logisch te verklaren. Een droom kon het niet zijn, maar wat was het dan? F.ei; hallucinatie misschien? Maar ik had geen koorts en ook had ik niets gedronken. Bovendien had ik nog nooit van mijn leven last gehad van hallucinaties Dus.. . . krankzinnig? Een rilling van afgrijzen gin^ over mijn lichaam. Krankzinnig? (iroote (iod, ik wi'.s krankzinnig krankzinnig! Warme, groote tranen liepen over mijn gezicht. Dat was me in geen twintig jaar gebeurd eu ik ge loof niet, dat ik vroeger ooit zoo had gehuild. Waarschijnlijk gestoord door mijn snikken begon mijn dubbelganger zich te bewegen. Hij hief zijn hand op. liet haar weer vallen en gaapte met gesloten o«gen. Kn toen hij zijn mond opendeed, zag ik, dat iiij dezelfde door nicotine bruin geworden tanden had als ik en dat zijn linker hoektand met goud geplombeerd was evenals de mijne! Hoe ik het huis uitkwam, weet ik niet. Ik herinner me slechts, dat ik de trap meer afviel dan alliep. Door de koude nachtlucht liep ik zoo bard als ik kon naar het café. waar wij nu zitten, iu de hoop. mijn vriend. dokter Mannsfeld. daar nog te vinden. Hij had toen hier kamers en was gewoon na een nachtelijk ziekenbezoek een glas warme punch te drinken. Hem wilde ik het geval het despotisme teruggevoerd. De overwinnaars van Kobespierre zochten alleen hun eigen heil : hun kortzichtig egoïsme, hun frivolittit kon geen bazis zijn voor de toekomst van een volk. Het aantrekkelijke in den dramatischcn arbeid van Oliva is de eenvoud, de zeker heid. De dialoog is meestal kort, kernig. Naar effecten wordt niet gestreefd, de historie zelve gaf ze te over. Maar de behandelingen rangscïiikking der stof is zoo, dat we in een rij koite tafereelen een boeien l en belang wekkend geheel zien. Het publiek te Rome heeft den schrijver in t gelijk gesteld, toen hij weigerde aan zoogenaaaide tooiieeleischen te gemoet te komen. W. C. VAN Nornuvs. FOTO'S GroolMl en verval m Rome. DEEL III. Van Cwsar tot Augustus. Ferrero's Geschiedenis van Rome" door loopt een eigenaardige evolutie. Het eerste deel, 't mi nst omvangrijke der drie, omvatte een tijdperk van bijkans zeven eeuwen in korte kernige hoofdstukken gecondenseerd, 't Tweede, dikker dan liet vorige, gaf de miiiulieuse analyse van het leven van den Halfgod Caesar. Het'derdo eindelijk, een pak van (JOU blad zijden, loopt van C'aesar's moord tot de uit roeping van Oetavianus tot Augui'tux: 17 jaar geschiedenis; De gu)g van Ferrero's werk heeft dus iets van de plmsen van een groote rivier: geweldig bruisend, snel voortschietend aan z'n oorsprong zacht kabbelend en verzandend aan z'n monding Inderdaad hoe belangrijk ook de periode loopend van Caesar tot keizerrijk zijn moge, toch blijft er een wanverhouding buitaan tu.-sohun de grootsche syijthe-.-e der republiek-opkomst, i'aa dio zeven eeuwen van oekoiiomische en politieke wotding, vervat in deel ], en do luttele jureu gehaspel in 't lijvige dei de boek ontleed. Eerst was n /in geuoe,; om liet streven en strijden van een geheel volk in een eeti.v van worsteling te krystalliseeren ; thans schijnen een pair vel drnks noodig om een slapelooze nacht va.i Antoiiiiis te bi'-c'irijveii. Yun een gecomprimeerde synthese van 7 eeuwen en-gros geschiedenis, \\aar du figu ren der bijzondele pei>ouen slechts geschetst werden om ais symbolen te dienen van de wordingsdwang der n jod/.akelijkheid, van het fatum der volkeren, en van de be'ioefteii-oiitwikkeling der uienschhuid, is het ge worden een kleine kroniek, waarin ht-t ge beurde van uur lot uu-, vei kiaard wordt uit hut nauwkeurig uitgeplozen bedrijf eener reeks mannen en vrouwen, die als makers der geschiedenis verschijnen. Dat dit beteekent dat het genre van het werk veranderd is, behoef ik wel niet te releveeren. Duch al muge mijns inziens de waarde van dut genre minder groot zijn, als soort-produkt is het 3e boek van Ferrero's geschiedenis weer een meesterstuk. Dit dui delijk te maken is echter niet gemakkelijk. In mijne recensies der vorige doelen 1) kon ik ermee volstaan, de leidende gedachte van den schrijver aan te duiden en de uitvoering en behandeling van de stuf in een paar voor beelden aanschouwelijk te maken. Maar in dit derde deel is geen leidende gedichte. Hoogstens loopt er een angstvallig nage streefde bedoel] n L' door het geheel : alle be drijvende personen uit het boek, behalve nji-scliL-n CU-opatia. voorlcstullen als onver gelijkelijke opportnni.-ten, als Schipperende, sehrikkige, wikkende «eifelaais, als met alle winden draaiende wimpels; een bende schurkige knouiurs, standvastig alleen in onstandvastigheid, trouw alleen aan onbe trouwbaarheid en ontroinv jegens alles en allen. En zoo is hut boek een kaleidoscoop neen een aischreidoscoop van wiggelende, wippende, naar alle wijzigingen der waar schijnlijkheid van aangezicht en van inzicht wisselende aeijuilibristen, die zóó lang voort gaan, in steeds veranderde schakeeringen van alle mogelijke partij-combinaties ingedeeld, elkaar te vernielen, tut er maar n enkele gelukkige overlevende Octavianus over blijft, die de erfenis van allen aanvaardt. Ik weet niet of Fenero's wijze van voor stellen den oudheidkundigen, historisch waar schijnlijk kan schijnen; Luen.-clielijk juist zal zij ongetwijfeld een ieder lijken... hoewel onder voorbehoud. Wat ik thans ga neer schrijven, wil trachten een veiklarinj.' te geven l i Deel T, Amsli'riltmitiit'r van Zondag-l Mei IWiï; Deel 11, Ibidem, 24 Au;.'. 1!H»2. iiiMiiiiiiiiiiiiiiiMiiiltllitmimmultiimiiiiiMiiiiiiHiimiiiiMiiiiiimiiliil vertellen. Zoo neiodig moest hij me in's he melsnaam voorliegen, dat ik niet gek was geworden, dat iets dergelijks den gezond-sten en nuc'htersten menseh kon overkomen, dat. . . ja ik was bereid alles te gelooven, zelf» den kinderachtigste!! onzin, wanneer ik maar in het bezit van mijn verstand werd verklaard. i De dokter was er niet meer. Uij was al twee uur geleden wegaugaun. De oberkeliner, die mij dat vertelde, keek me verbaa-d aan. Wanneer hij mij niet had gekend, zou hij me waarschijnlijk de deur hebben uitgezet. Zooals ik daar zonder hoed en jas. met ver warde haren en een seheefz.ittenden das binnenkwam en naar den dokter vroeg, moet iedereen me wel i-oor krankzinnig hebben gehouden. Daar ik behoefte had mijn hart uit te storten, ging ik bij een heer aan een tafeltje zitten. Maar zoodia ik mijn avontuur begon te vertellen, stond hij op en ging ergens ander-i zitten . , ..Kellner!" riep ik. J l ij kwam. ..Stel je voor . , . je zult me wel niet gelooven. maar ik zweer je. dat ik de zuivere waarheid spreek .... stel je voor . . . ." ..Meneer Schmidt," viel hij mij in de rede, terwijl hij zich vertrouwelijk over mij heen bi'og, ..als ik u een goeden raad mag geven, gaat u dan rustig naar huis. om uw roes ui! te slapen, l" bent anders altijd zoo kalm en bedaard. Morgen komt er immers weel een dan en dan kunnen we alles bespreken." Wel allemachtig' Wat mankeertje? Jk. ben niet dronken !" .,Nu. zoo erg heb ik het niet gemeend, meneer. Zult u misschien een kop kollie gebruiken?" Mij goed, maar eerst moet je...." ..'ieorge , een k n p kotüe voor meneer Si'hmidt. n aar sterk, extra sterk .... neem me niet kwalijk meneer, maar ik heb geen tijd meer. volstrekt geen tijd !"' Eu buigend ging hij weg met zijn hand voor den mond zijn lachen verbergend. (ieorge bracht de k"'!:". waarin, althans voor een deel, de kracht van den schrijver ligt, en waaruit de charme voortkomt die de lezing ook van dit 3e deel geelt; tevens wil het pogen op een zwakke zijde in Ferrero's "werk te wijzen. Men heeft Ferrero indertijd er een half verwijt van gemaakt dat hij op een revolutionaire wijze in het beschrijven van antieke toestandea zijn stijl doorvlochten heeft met termen ontleend aan het moderne leven, ont staan in de jongste geschiedenis van Itali en van het Italiaansch met beurstermen zelfs ! , ter vervanging van de geijkte latijnsche woorden. Dit nu is juist een der pi'tits iiuiyinx, welke, den artiest om hun suggestieve werking vel vergeven mag worden. Den historicus echter moet het wel als een truc" worden aangerekend. En zoo is er nicer. Ferrero gebruikt 't heden en zon als 't kon 't morgen gebruiken om 't verleden be vattelijk (e maken. En dit is tot een zeker punt gerechtvaard gd. De menseh is zichzelf naar gee-t en streven, naar lusten en behoef ten, naar hartstochten en idealen, door aeenen van geschiedenis meer g. lijk gebleven dan wij soms wel erkennen willen. Doch dit geldt meer voor het fond dan voor de opper vlakkige nuance-', en deze juist zijn in 't spel wanneer men kronieken wil schrijven, waarin n et de personen in gi-jve omtrekken uit de vaste, bekende feiten, maar de feiten zelve in hun samenhang uit de in psychologische bijzonderheden ontlede personen worden ver klaard. Nu is een praegnante eigenschap van Ferrero's historisch werk, en vooral van het 3e deel van Roine's geschiedenis, dat gebeur tenissen en personen er zóó natuurlijk in beschreven zijn, dat men er mee medeleeft alsof alles gisteren of vandaag zelfs, hier zoo gebeurd ware of zou kannen gebeurd zijn. Dat is Ferrero's veidienste als kunstenaar. Doch aan den historicus stel:, men toch nog een anderen eisch ; of dat alles wat zoo gloeiend beschreven wordt toen en toen werkelijk gebeurd i.*. Kn daarom schreef ik hierboven dat Ferrero's voorstellingswijze der personen en zijn verklaringssysteem der gebeurtenissen meiischelijk juist is, doch onder voorbehoud. Het voorb.'hou l gold niet het universeel psychologische dat met bewonderenswaar dige consequentie en logica is behandeld, maar het reëele tijds-karakter van het geheel. Mij lijkt liet telkenmale alsof Ferrero meer 't antieke bevattelijk maakt door 't univer seel inensehelijke ervan op den voorgrond te brengen, d-- re-t ten tikje te moderniseeren en zoodot nde de oudheid naar ons toe te halen, dan dat bij onzen geest zelve vaar dig maakt om terug te dringen in die grijs heid van verleden en haar te begrijpen zooal.s zij werkelijk geucest ia. Doch dit mijn oordeel geeft meer een indruk weer, gekregen bij de Ie dn g van Ferroro zelf, dan kritiek gebaseerd opeigen bronnenstudie. E u dit zeg ik uitdrukkelijk, omdat ik het natuurlijke en boeiende van Fenero's voorstellingswijze bej aaldelijk releveereu wil als een --igeu>chap, die zijn werk buitengewoon leesbaar maakt, terwijl de absolute historische waarde ervan in elk geval minstens even groot is als die va.ii zooveel geleerde boeken, die geschiedenis ex cathedra doceeren en veel grooter is dan die van een reeks historische ' pral-romans, die sinds de onzalige (^uo-vad s '!''? invasie thans op gang maken, en bovendien veel minder boeien dan Ferrero's prodnklen. Want Ferrero's Boeken la en zich alle als romans lezen en, laat mij dit er bijvoegen, als mooie romans. En daarom, omdat hut werk van du/.en veel'.ijdigeii Italiaan zoo mooi is, schijnt bet mij goed er telkens weer de aandacht op te vu?ügen. Rome, UHi4. VAX RIJN'ÜKIIK Jr. Di' frmit'i'ivn nn:r. Holland in het jaar 1(572, door .). l'osTMi's. Geïllustreerd door JOIIAN (iiomiAiii). Amsterdam, Pre toria, l'otchefstroom, Boekhandel voor heen llóvt-ker A: \Vormser. Een kleine twintig jaar geleden gaf A. \V. Kroon iu een ..historis :he schets, de bange dagen, naar ollicieele bronnen bewerkt", ge titeld: Amflt! du in In 11)71'. Kroon maakte daartoe gebruik van Boniemantel's geschrif ten, die later voor een groot deel door pro fessor Kt-rnkamp zijn uitgegeven. De heer J. l'ostmns ontleende veel aan dien arbeid, want al plaatste hij Kroon's boekje niet nummer n op de lange lijst, d-^r door hem iu een aanteekening" vermelde bronnen het werd niettemin zoo ijverig door hem seruadpleegd, dat hij voor talrijke belangrijke MIIIIIIMMmiMIIIIIIMIIIlUIIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIMIItllll Ik werd dus voor d ronken aangezien. Hoed," dacht ik. beter dronken dan gek!" Maar neen, wat duivel, ik wist het toch niet zeker. Dan bleef er dus niets over dan ... Kalmte, kalmte! De gedachten bij elkaar houden l Niet vertwijfelen! ,.< ieorge, den Figaro!" (ieorge bracht den Figaro. Nu zou het blijken. Ik haalde een notitie boekje en een potlood uit mijn zak en begon een gedeelte van den Figaro te vertalen. Met het papier in mijn hand liep ik naar het ballet. VVilt u dit eens lezen?' vroeg ik den buH'ethouder. Deze zet zijn lorgnet op en las. ..Veen, hard op, a'sjoblieft, ik wil zelf hooren, wat ik heb geschreven!" Hij lachte, de bull'etjult'rouw lachte, een paar dichtbijzittende gasten lachten en stoot ten elkaar aan. ..Wilt u zoo goed zijn dit voor te lezen?" riep ik boos. De bull'ethouder keek mij aan, keek de gasten aan en begon te lezen. Ik luisterde aandachtig toe, zin voor zin nauwkeurig nagaande. Wel?" vroeg ik triomfeerend. Is dat, Duitsch? Is dat goed verstaanbaar Duitsch?" Zeker," was het antwoord, voor zoover ik het begrijp. . . ." Wat? Begrijpt u het niet?" Vervolgens tot de gasten: Is hut tébegrijpen?'' Natuurlijk! Zeker: Bravo!" ,.ls iemand, die onvoorbereid zoo uit het Fransch in liet Duitsch vertaalt, krankzinnig?" Wel neen! (leen kwestie van!" U hij dronken?... Ik wil weten, of hij dronken is!" Men vond mijn vraag zeer humoristisch. Iemand noodigde mij uit te gaan zitten. Een ander verzocht mij iets te gebruiken voor rekening van het gezelschap, bier, wijn, cham pagne, wat ik maar wenschte. Ik draaide hem minachtend mijn rug toe, riep den oberkeliner en betaalde. Toen ik uit gewoonte bij den kleerengebeurtenissen het haast woordelijk naschreef. De heer Schimmel gaf eens aan een jong auteur, die een historisch verhaal op het getouw wilde zetten, den raad: als ge nu uwe bronnenstudie gereed hebt, berg dan uwe aanteekeningen zorgvuldig op, en zet u eerst geruiinen tijd daarna aan het schrijven van het verhaal, zonder die aanteekeningen te raadplegen." Vermoedelijk heeft de heer Po.-itmus anders gehandeld, en zoo laschte hij in zijn verhaal de bijna woordelijke ex cerpten uit de door hem geraadpleegde ge gevens, ofwel hij legde de'.e-naast zich neder, copieerde en zette daarbij den zin eenigszins om. Daardoor gaf bij te, veel, veel te veel. Hoe weinig toch interesseert het bijv. de lezers van een histori-ch verhaal dat is dus iets, geschreven voor leeken denamen eu voornamen te kennen der ,,commissarissen voor de inundatiën". Ook daardoor heeft liet boek iets fragmen tarisch, gekregen ; de lezer?die de geschie denis van het rampjaar niet volledig kent, rni;t een overzicht van het geheel: plots staat hij midden in het jaar 1(572 en hojrt van veel vertellen, terwijl de aanleiding tot de groote gebeurtenis en het ouderling verband hem niet duidelijk zullen zijn. Het zelfde bezwaar zou tegen Kroon's werkje kunnen gelden, doch deze bestemde zijn boekje voor een anderen kring als de heer l'ostmus, wiens De frontieren over" ik niet weet te classificeren: is het een jongens boek, of is het eeuigszins romantisch getint verhaal bestemd voor ouderen? De vrij leelijke, onbeholpen teekeningf-n doen aan het eerste denken, en voor ouderen is de roman tische d ra id erg dun. Dat de leer Post mus de geschiedenis van zijn confessioneel standpunt be/.iet, is te be grijpen; dat hij tien moord op de De Witten gepleegd tracht te verklaren uit de volksverbittering valt zeker niet te veroordeelen, doch dat hij van Johan de Witt kan schrij ven: niet straffeloos tart een overmoedig partij man heel een volk", bewijst m. i. ge noeg, dat hij een helderen blik op de ge schiedenis des vaderlands mist. -Wiens schuld was het," zoo vraagt hij, dat er geen frontieren die naam waardig, meer waren, eu de vijand zonder slag of sto >t in de Betuwe gevallen en tot Utrecht dooniedrongon was?" Zijn antwoord kan niet twijfelachtig wezen, immers hij schreef een weinig te voren : De Witt had gesteund op dj Triple Al iantie. Hij had zich laten verschalken; hij hal zich blind gekeken op en u-1 partijbelanuon." Den onbevooroordeelde tielt hier in ce eerste plaats het gemis aan waardeering van een tiiiuur als Johan de Witt voor den beer Postmus wil ik hopen bij mangel aan historische kennis. Maar er is me.er: wanneer zoo de geschiedenis van het ramp jaar Ki72 wordt geschreven, wanneer een voudig weg den volke wordt verteld, dat het vaderland weerloos was, omdat het parool van den Raadspensionaris luid Ie : afdanken en nog eens afdanken", dan zullen deiessen, die in het verledene liggen besloten, voor de toekomst een averech'sche werking heb ben. Alleen het dom ne toeval kan voor een roemloozen ondergane behouden een volk, dat zoo zijn geschiedenis leerde lezen. De heer Posttuns vertelt opgewekt en leven dig; zijn gesproken woord zal het zeker doen"; zijn stijl is hier en daar vol gloed. soms ook zeer familiaar; zijn gehoor zal hij zeker weten te pakken enkele ge-chreven , zinnetjes zullen daarentegen, dunkt mij, den niet al te ontwikkelden lezer nog we! eens moeite kosten* bijv. ecu alinea als de/,e: En dat waren de menschen zou vrij uu maar zóó zóó te vinden." Nog een enkele opmerking ten slofte. Aan Hans Bontemantel danken wij een verzameling particuliere aanteekeningen, die voor de kennis der gt schiedenis van Amster dam in liet bijzonder van on waardeerbaar nut zijn. Veel van hetgeen in 1(572 binnen Holland gebeurde, wett n wij alleen door le.'.en Amsterdamschen schepen, die op allerlei wijzen zijn vaderstad heeft gediend. Hij moge wat ijdel en zelfgenoegzaam zijn geweest, op en d' op een burgerman, die door invloedrijke relaties een plaats in de hoogste stedelijke colleges innam en daar met vrucht i.- werkzaam ge weest, zonder die beteekenis te hebben, welke hij misschien gehoopt en verwacht hal, maar tot luden heeft hij gegolden voor een oprecht man, een eerlijk burger. Is het nu uit dankbaarheid voor de vele gegevens, die de heer Postmus direct eu indi rect aan Bontemantel heeft te danken, dat hij hem zooals in de aanteekeiiing wordt lliilllilllllinitliiliMiiiiiiililiiiiiiilllltiiilliiiiinni muiiiiiiimiiiiiii standaard bleef staan, zei de oberkeliner: Wat zo^kt u eigenlijk? T bent immers zonder hoed of jas gekomen ,'" Het gezelschap betuigde luid zijn vreugde. Ik ging weg en smeet woedend de deur toe. Buiten brak de ochtend al aan De stad ontwaakte. Bakkersjongens met groote, man den liepen mij voorbij. Vrachtwagens reden met veel geraas naar het station. liet was dag! Mijn angst was verdwenen. Waarvoor zou ik nu nog bang zijn ? Wan neer ik thuiskwam, zou ik de eerste zijn om met- de spookverschijning te spotten, n! aangenaam bleef het zeker, dat nu zoo iets gebeurd was, maar lieve hemel, iedereen het ft immers zenuwen. Waarschijnlijk had l ik den laatsten tijd hard gewerkt, misschien ook te veel gerookt of te veel gedronken, i' Nu, dat was nog geen reden voor sombere j gedachten. In het ergste geval vier weken i Sanatorium, om me weer geheel in orde te | maken. Ik liep vlug naar huis. Ondanks alles, mijne heeren, aarzelde ik een oogenbJik, toen ik voor de gaivjdeur stond. En wel had ik daar reden voor. De gewaarwording, die ik ondervond, toen ik binnentrad, is niet met woorden weer te geven: ik stond plotseling tegenover In-in. Hij liep tegen mij aan en was nog voor ik een geluid kon uitbrengen na een beleefde buiging verdwenen. Wat er verder met mij gebeurde, weet ik niet. l k herinner mij slechts llauw, dat ik een poos lang als gehypnotiseerd op liet bed staarde, waar hij had gelegen. Toen sleepte ik m'3 naar de sofa in de zitkanier, waar ik bewusteloos neerviel. Toen ik een paar uur later wakker werd in mijn bed natuurlijk, niet op de sofa stond de zon al vrij hoog aan den hemel. Het was een droom geweest, mijne heeren, niets dan een droom. Maar zelfs mijn ergsten vijand wensch ik een dergelijken droom niet toe.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl