Historisch Archief 1877-1940
P. 1449
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905.
WEEK
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
VOOK NEDEBLAND
O m. ei e r r e cL a. a ti ©
?v a. xi J'. ID IE KI O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajmciuea tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 2 April.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel , O.iO
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
KUJDOLF ilOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. l)e prijs per regel ia 35 l'i'enuig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De ver
nieuwde schoolstrijd.?Gajü's en Nederlar ders,
door J. F. Niermeijer. Woninghuur en
Woningwet, door Ant. v. Gijn. Het leven
in de hofstad, door Senior. SOCIALE
AANGELEGEMHEDKX : Arbeiders! uinen, door
J. Bruinwold Itiedel, beooideeld door X.
FEUILLETON": Een slachtoffer van de B. U."
I, door F. A. Buis/?KUNST EN LET
TEREN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Duikalmanak. Over
wijscn andere begeerten. Eenige vragen aan
prof. G. J. I'. J. Bolland, door. dr. H. J.
Boeken. VOOR DAMES: Met eerbie
digen schroom". Allerlei, door Caprice.
UIT DE NAÏUUR, door E. Heimans.
De Dans der Toekomst-, (met afb.), door
Isadora Duncan. Mgr. A. G.
Schweity.er, f, (met portret), door Pastoor Kaag.
Jules Verne, t, (portret). Kunst aan het
Volk, door W. S. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D.
Stigter. De Interpellatie-van Kol. Een
strijd der Zielen, door Gustaf af Geyerstam.
Naar het Zweedsch, vertaald door Jeannette
K. Keijser, beoordeeld door Caprice.
DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIËN.
De vernieuwde schoolstrijd.
De heer Ketelaar heeft, in de zitting
der -Tweede Kamer van 22 Maart een
redevoering gehouden, die indruk heeft
gemaakt.
Hij had zich de moeite gegeven aan
collegaas eenige voorbeelden te vragen
van pressie, welke op ouders worden uit
geoefend, om hen te nopen hun kinderen
van de openbare school af te nemen, en
ze aan de bijzondere toe te vertrouwen.
Uit hetgeen de heer Ketelaar mede
deelde, blijkt dat onder de middelen
daartoe aangewend behooren: het inhou
den van bedeeling door diakenen; het
verschaffen van kindervoeding uitsluitend
?aan leerlingen van de bijzondere school;
het weigeren van den doop aan
jongfeborenen; het verbod van toelating tot
et Avondmaal en de H. Communie;
het ontzetten uit kerkelijk ambt; het
terugnemen van steun; het dreigen met
opzegging van huur; het doen eindigen
derklandisie; het bemoeilijken of weigeren
van hypotheek te sluiten; het openen
der school voor jongere kinderen dan op
de openbare school worden toegelaten;
het verhoogen in klasse van aan de
openbare school ontloopen leerlingen;
voorts het uitoefenen van dwang door
opheffing van de bewaarschool, en liet
tegelijkertijd verlagen van het
leeftijdsminimum, opdat die kinderen, te jong
voor de openbare school, terstond op de
bijzondere school geplaatst zullen kunnen
worden, enz. Het verhaal eindigt met
de vermelding van het bezoek van een
schoolopziener, die, op zijn dienstreis ver
gezeld door eenige neefjes," waaronder
een Heer," oorzaak mocht zijn, dat aan
de kinderen der openbare school
tractaatjes tegen die scliool werden uitgedeeld.
Wanneer men bedenkt hoeveel moeite
het kost dergelijke verklaringen te ont
vangen, voldoende gewaarborgd om er
in de Kamer gebruik van te kunnen
maken, zal men begrijpen dat de gevallen
bier aangeduid, over het gansche land
voorgekomen, vele duizenden moeten zijn;
maar ook, bij aftrek van enkele weerspro
ken opgaven, ja zelfs zonder eenige op
telling van feiten, zal ieder, bekend met
de gewoonten en neigingen van
orthodoxgeloovigen, weten, dat het bijbelsche
diringt het' om in te gaan" zooveel moge
lijk wordt opgevolgd en dit niet door de
lichtzinnigen, maar meest nog door de
ernstige broederen, die zich geroepen
gevoelen zielen te redden". En dit thans
nog veel meer dan vroeger.
De wet-Mackay werd gegeven in een
tijd, toen het de bedoeling was den
voorstanders van de bijzondere school
een weinig den last te verlichten; en
van den ochtend tot den avond klonk
in die dagen het woord pacificatie, d.i.
het eind van den strijd door vriendelijke
tegemoetkoming van liberale en radicale
zijde. "Wij zelf zijn wel de eerste ge woest,
die in het liberale kamp lang te voren
op de weuschelijkheid daarvan hebben
gewezen, en voor een tegemoetkoming
aan de kerkelijken hebben gepleit. Wij
gevoelen daar uog geenszins berouw over.
Inmiddels echter is er van de pacificatie
niets gekomen, en verkregen wij nu in
een geheel andere periode. Het is thans
niet meer te doen om de bijzondere school,
de school met Hen bijbel of het kruis,
het bestaan gemakkelijk te maken, opdat
een aanmerkelijk deel der natie, zonder al
te zwaren druk, haar in stand kunne
houden; maar het is nu geworden:
Staatshulp voor de bijzondere school, om de
Staatsschool ten onder te brengen. Wij
leven onder een Staatkunde, waarvan
het eerste aller beginselen is, dat de
wetgeving moet dienen om de Satans
kinderen onder don christelij ken herders
staf terua; te voeren; het gaat om de
menschenziel tegen Beelzebub.
En zoo behoort dus de school niet
langer beschouwd te worden eenvoudig
als middel tot verstandelijke en zedelijke
ontwikkeling om het kind te sterken
voor het maatschappelijke leven, maar
is zij bovenal het geduchte wapen in
den strijd tegen de ongeloovigen, die
terecht dienen te worden gebracht.
Als irapcn in dezen zin heeft men de
school dan ook allereerst te betrachten
bij den thans gevoerden strijd in de
Kamer.
De bijzondere School, zal zij aan haar
doel beantwoorden, moet dus op alle
mogelijke manieren worden bevolkt. De
Standaard zei het dezer dagen nog: Wij
bepalen ons opzettelijk tot het beginsel:
Geen schooïopvoeding voor gedoopte
kinderen, dan onder de inwerking van
Christus heiligen naaam". En daar men
weet, dat het doopen ook onder de
nietof minder gcloovigen nog aan de orde
van den dag is, legt dit blad, al vast op
ongeveer de geheele natie voor haar
school beslag. Dan komen ook nog de
ongedoopte kinderen. Wij zeggen niet,
aldus de Stinuliu/rd, dat men danrom
voor het ongedoopte kind onverschillig
moet blij ren, maar bij zulk een kind
wordt het een soort missie-werk." Een
missie-werk zouden wij meenen, dat
ten spoedigste en ten krachtigste moet
worden georganiseerd, en waarvoor de
Staat, Christelijk als hij is. een ruime
subsidie behoort te geven, immers de
bestemming van het kind voor een eeuwig
leven" dient door een Christelijken Staat
tot zijn recht te worden gebracht.
Plaatsen wij ons op het zielenred lend
standpunt van Kuyper c. s. altoos eerlijk
in den geloove! dan valt het ons
moeilijk iets afkeurenswaardigs in het
door den heer Ketelaar vermelde te zien.
Zijn we doordrongen van de kerkelijke
waarheid, dat wij door God hier op aarde
zijn geplaatst om ons eigen heil en anderer
heil door geloof" te winnen, onszelf te
bewaren van de hel welnu, hoe zullen
wij ons dan weerhouden alle kinderen,
die we maar machtig kunnen worden,
van de openbare school te lichten, en ze
te voeren van het instituut tot verderf'
naar dat des behouds ? Gaat dat met het
ten geschenke geven van wat turf, boonen
en gort; door het dreigen met het laatste
oordeel, het weigeren van den doop,
enz. enz. wat kan daar tegen zijn ? Deze
middelen heeft immers Christus of God
ons zelf aan de hand gedaan.
Zoo lezen wij onder Ketelaar's be
schuldigingen ook, dat een leerling bij
overgang van de Openbare school naar de
Bijzondere soms in een hoogere klasse
wordt geplaatst. Op zichzelf zonder
diepere overweging zeker afkeurens
waardig. Maar bedenken wij nu, dat zulk
een onderwijzer voor het dilemma zich
ziet gesteld: dat kind verder aan zijn ziel
schade te doen lijden, of hem uit den
Satanskring te rukken, met hem een
kleine aardsche verheuging des harten
bovendien te verschaffen, ach, welk door
en door christelijk man is dan een wei
felaar ?
Wat ons dan ook nog het meest ver
wonderd heeft, in het tot dusver ge
voerde Kamerdebat, is do lauwe, flauwe
wijze, waarop de kerkelijken Ketelaar's
mededeelingen hebben opgenomen. Zoo
b.v. de lieer v. Wijnbergen; wel erkent
hij : dat zij die geroepen zijn om de ouders
te wijzen op de plichten, die zij bij de
opvoeding hunner kinderen hebben te
vervullen, hen aan dien plicht herinneren,
(het) is eenvoudig hun plicht" en neemt
hij dus, gelijk alleszins juist is, het voor
onderwijzers en geestelijken op; maar
voor 't overige vraagt hij : wat is er nu
van dien dwang ? en tracht hij een der
genoemde gevallen van kracht te
berooven?juist alsof hij tegen deze soort van
dwang zou zijn. En nog minder maakt
het de heer Bij Ie veld; volgens
dekouranten-verslagen zou hij geantwoord hebben :
nu als ei' bij ons dwang is, aan de andere
zijde is deze er ook, waarbij hij een
averechtsch voorbeeld gaf, dat hij niet
heeft durven opnemen in de Handelingen !
Het bevreemdende van de zaak is, dat
beide kerkelijken, Bijleveld nog minder
dan Wijnbergen, zich plaatsten op het
standpunt van de overtuigde voorstan
ders der herhaaldelijk door Kuyper ver
kondigde antithese, die het gansch staat
kundig en maatschappelijk leven tot
schei ling moet brengen, en dus de bij
zondere school tot een hoofd wapen in
den strijd maken, zofWat het zielenredden,
door de openbare school te fnuiken, de
eerste plicht van alle vromen is. Wat zou
het goed en, dunkt ons, waar geklonken
hebben, als Bijleveld nu eens tot Ketelaar
had gezegd : Ja, geachte collega geacht,
maar ik mag het niet verhelen, tege
lijkertijd aan den duivel verknocht zie
daar nu, in al die gevallen welke gij opge
somd hebt, een bewijs geleverd, hoe
trouw wij onze taak volvoeren, door
Christus ons opgelegd. Wij vergeten geen
oogenblik, dat bij ailes wat wij als geeste
lijken, als onderwijzers, als geloovige
burgers hebben te verrichten, de bestem
ming van het kind voor een eeuwig leven
den doorslag moet geven en ik vraag
u, wat is daar in deze dingen, die gij
ons ten laste legt, dat ons zou mogen
terughouden, ze te gebruiken om de jeugd
aan uwe pestholen te onttrekken, teneinde
ze te zaligen in onze school? In deze
richting zijn we sfrW* bezig geweest,
eu gij hadt waarlijk niet noodig in 1905
een onderzoek in te stellen immers
wat zoudt gij van onze kinderliefde en
van ons allerzuivernt geloof moeten
d^nken, als wij zelfs7Ai\k(\eenrnii(/i//emid4c\en
hadden versmaad om deze aarde in een
Christelijk paradijs te herscheppen on
in de toekomst met door ons geredden
den hemel to bevolken;' Maar mi zal
het eerst recht een noeste arbeid, een
onverpoosde strijd worden. Kuyper, ons
aller leidsman, heeft niet te vergeefs, na
het clavier der volkseousoio-ntie te hebben
bespeeld, met volle kracht op de
oorlogsbazuin geblazen. Hoor hem donderen, en
zie ons trappelen, uw legioenen des
afgronds tegemoet. Met deze wet komt
eerst de groote worsteling. Verneem de
de leus, die klinken zal tot uw laatste
pupilletje in een katholiek of calvinistisch
bad gereinigd is geworden: <le tlondaav
de openbare school!
Wij houden van zuivere toestanden,
en daarom achten wij het jammer, dat
er in de Kamer zoo geredeneerd wordt,
buiten de hoofdzaak otn; ook door de
kerkelijken, die daardoor het vermoeden
wekken, dat er nog maar al te veel aan
hun geloofsgeestdrift en inzicht ontbreekt.
Vaak immers zou men thans kunnen
meenen, dat er voor hen niets anders
aan de orde was dan te redenecren over
een school, wit of blauw, zus of' zoo.
Elk streng dogmatisch geloof heeft een
fanatieken kant, maar, waar gedurende
vele jaren door Kuyper en zijne hand
langers, het fanatisme is aangeblazen,
| omdat het als middel tot politieke partij
stichting dienst moest doen en het
geloofsfanatisme moeilijk gescheiden kan
blijven van geestelijken hoogmoed, zijn
wij getuige van een opvlammen van
j onheilige hecrschzueht, die het ergste doet
vree/en voor de orde, de goede samen
leving en de welvaart in onze maat
schappij. Alles toch is ondergeschikt
gesteld aan de theologische purfijvvinst,
en zoo is het thans werkelijk reeds de
vraag hoeverre men den nnitrulen Staat
er toe zal durven dwingen om het geloof
of de gelooven van do Staatsgelden te
voor/ion, teneinde hem om te zotten iu
een zoogenaamd Christelijken Staat.
Welk een gevaarlijk werk dit is, zal de
tijd spoedig genoeg den kerkelijkon loeren.
Voor een wijl moge do fanatieke drangeen
partij regeeren en tot bloei brengen, geen
onsteviger grondslag dan eenig orthodox
ccnfessionalisme voor het staatsgebouw
en regeerkasteel. In onze eeuw van
Itadium en Itöntgenstralen is het licht
niet af te sluiten, het dringt door alle
bedfksclen heen. Do anti-dogmatische be
schaving verovert zich in alle stilte de
wereld, en haar genius ziet glimlachend
op de geweldige tronies van de uit de
graven opgerezen hervormers neer.
Maar ondertusschcn worden de thans
levenden tot een bitteren strijd gedwongen
tegen zeker theologenras, dat met zijn
odium de schoolquaestie heeft verpest,
en de bijzondere school, die zoo onschuldig
kon zijn, gemaakt heeft tot een giftig
wapen van partijbelang. Want het zou
al te onnoozel zijn, te ontkennen, dat
met de onderwijs-novelle, die natuurlijk
wordt aangenomen, voor jaren lang een
schoolwet-campagne wordt geopend, veel
feller van aard nog dan die vóór de
pacificatie" van INSÜ, welke wij, ten
koste van zooveel nuttige inspanning,
hebben door doorgemaakt. Een voor
bereiding van Fransche toestanden.
En waarom zal dat zijn ? De bewe
ging voor de bijzondere school, in ver
zoenenden geest gehouden, behoefde niet
tot een herleving van haat en woede te
leiden. De natie begon zich van liever
lede te gewennen aan het denkbeeld,
dat ook kerkelijk onderwijs aanspraak
mocht maken op Staatshulp. Ware er
in deze richting meer te doen, dan tot
dusverre is geschied, hoe zouden ook nu,
zonder ernstig verzet van de tegenstan
ders, verbeteringen kunnen zijn inge
voerd, had een bezadigd en gemoedelijk
katholiek als Loeft', of een even zoo
gestemd anti-revolutionair, als Mackay,
een stap verder gezet, niet gelijk
Kuyper, drijvend tot een driesten aanval
op de openbare school, waartoe deze no
velle als stormram moet dienen. Maar
neen, dat mocht niet. Een anderen kant
zou het uit. De geloovigen" hebben
haast". Wat binnengehaald kan worden,
het dient zonder uitstel gegrepen, en wat
neergehaald kan worden, het zij niet
den tijd gegund aan eigen zwakheid te
verdaan.
Voor den Christus !" roepen luidkeels
de geweldenaars partij-zeloten bij deze
bedrijven maar het zij in alle beschei
denheid gevraagd, is het wel Voor
Christus den martelaar" ?
Gajo's en Nederlanders.
Van Daulen's tocht naar de Gajo- en
Alaslandcn, dion velen reeds meenden een
weinig te mogon verbeten, is opnieuw aan
de orde gesteld door een dubbele militaire
betooging. In de Vereeniging tot beoefening
der krijgswetenschap verdedigde de majoor
Nijpels eene antithese: ontzie niets als
, het moet; ontzie alles als het kan. 's Majoors
**lml<'ktiek, waarbij het optreden van Van
Daalen en zijn troepen vrij uitging, werd
door de meerderheid der vergadering met
instemming aangehoord. Hooge militaire
autoriteiten waren tegenwoordig; en ook
de persoonlijkheid, die in Nederland het
dichtst bij den troon staat.
De man. die op den Buitenzorgsehen troon
gezeteld is, had kort te voren gelegenheid
gevonden een geestdriftige toespraak te
houden tot den overste Van Daalen, toen
hij hem het commandeurskruis der Mili
taire Willemsorde uitreikte. Van Heutsz
was daarbij in geueraalsuniform. Ook hij
bleek voor Van Daalen niets dan lof te
hebben, zonder een enkel woord, waaruit
verschil van inzicht blijken kon.
Het zij vergund, na deze hooge sanctie,
is moederland en kolonie aan de handelingen
der tweede expeditie?Van Daalen in de
Gaj"- on Alas-landen gehecht, de aandacht
to vragen voor de volgende citaten en opmer
kingen, die in do pen bleven, toen De Stuers,
Van "Kol, Troelstra en l'ijnacker Hordijk
als ware volksvertegenwoordigers in (ie
Kamer hadden geuit wat het Nederlandsche
volk gevoelde: maar die thans van nut
schijnen. Immers dient verhoed dat het
Nederlandsche volk door de lyrische ontboe
zemingen van deskundigen opnieuw wordt
in slaap gesust.
De strekking van het betoog is aldus
samen te vatten:
I. De Gaj"'s bobben reeds vóór alle ex
pedities kennis gemaakt met den verderfe
lijke invloed der Westerschc aanraking.
II. Iu het landschap <!aj" Loeös was
krachtig verzet te verwachten.
III. Bij hunne onderlinge oorlogen
toonen de Gaj«'s een hoogcr begrip van huma
niteit dan Westersche volken, vooral ten
gevolge van de hooge positie, die de vrouw
bij hen inneemt.
IV. Aan wieu of' wie do fout ligt dat
met oen veel te kleine troepenmacht is
opgetroden, is nog altijd niet uitgemaakt en
moet uitgemaakt worden.
V. Het optreden van Van Daalen tegen
over de Güjri-bevolking schijnt tot pacifi
catie weinig geschikt.
VI. In verband daarmede dient ook de
vraag overwogen of een aantal vroeger
doorhem tegen Atjehers gewezen vonnissen
revisie behoeven.
* * *
Vooraf een enkel woord over de hoofd
bron, waaruit onze kennis der Gajó's vloeit.
J)r. Snouck Hurgronje schreef zijn merk
waardig boek het Gajr>land en zijne be
woners" (Batavia 19015) zonder in het land
geweest te zijn. De meesterlijke volksbe
schrijving, die het bevat, berust geheel op
een kruisverhoor, waaraan hij alle Gaj<">'s
onderwierp, die hij bij zijn langdurig ver
blijf in de omringende Atjeh'sche landschap
pen ontmoette. Gelukkig zijn de ajö's,
wanneer men erin slaagt den eersten schrik
voor het vreemde bij hen weg te nemen
hetgeen mij meestal snel gelukte, vooral
doordien do eerste Gajó, dien ik ontmoette,
sedert bij mij in dienst gebleven is en
wanneer zij weten, dat hunne antwoorden
straks met die van anderen vergeleken zul
len worden, uiterst willige getuigen omtrent
het leven van hun volk. Als ware repu
blikeinen zijn zij vrij van die vrees voor
hoofden of voornamen, die op menig ander
gebied den inlander weerhoudt van het
ontsluieren der geheimen van zijn land." 1)
Er spreekt uit de gansche beschrijving
zekere sympathie voor het kleine volk der
Gaj"'s, dat hoewel sterk onderhevig aan
inwerkingen van buiten en hiervoor in menig
opzicht ook zeer vatbaar, zich een eigen
karakter heeft weten te bewaren en opliet
van elders overgenomene of geassimileerde
zijn eigen stempel heeft gedrukt." 2)
Bij hare excursie 3) door het Gujöland
herkende de colonne Van Daalen troepjes
Gajo's als zoodanig <aan de luidruchtigheid,
die hen van Atjèhsche benden onderscheidde.
De grootere vrijheid, die dat
republikeinsche bergvolk boven de Atjehers met hunne
knevelende hoofden geniet, zou reeds vol
doende zijn om zulk een verschijnsel te
verklaren." 4)
I.
Het repeteergeweer is niet de eenige Wes
tersche vinding, waarvan de Gajo's den
invloed hebben ondervonden. Indirect had
onze industrie groote inwerking op hun
beslaan; mede in ongnnstigon zin:
De gt'tah-winning is in de laatste jaren
bij de meeste Gajö's, vooral van GüjöLoeös
en Serbödjadi uit, geliefkoosd wegens de
groote winsten, die zij in korten tijd af
werpt. Men kan zelfs zeggen, dat dit be
drijf een enormen en lang niet gunstigen
invloed op de economische toestanden in
het Gajöland heeft uitgeoefend, te meer
daar -in afzienbareu tijd nergens in den
omtrek meer een g tahboom te vinden zal
zijn. Men verzamelt het product op do
meest ruwe en roekelooze wijze en neemt
geen enkelen maatregel om de algoheele
uitroeiing der boomen te voorkomen.
Sedert belangrijke geldbedragen door den
gt'tahhandel in het Gajö-land kwamen, is
de waarde van het geld daar zeer gedaald.
Dobbelarij en andere vormen van geldver
spilling namen toe, de gewone middelen
van bestaan, zooals de cultuur van tabak,
suikerriet, ja soms zelfs rijstbouw worden
meer eu meer verwaarloosd, zoodat alle
dagelijksche levensbehoeften voortdurend in
prijs stijgen. Bezadigde Gajo's van zekeren
leeftijd achten de gftah voor hun land even
weinig zegenrijk als menig Transvaler het
goud voor Zuid-Afrika." 5).
In verband met de laatste woorden mag
men wellicht meenen, dat het snel vermin
deren der boomen maar gelukkig is.
De schrijver drukt in margine naast het
laatste citaat: Economische gevolgen der
getah-koortsl'. Hij schrijft iets verder:
Het behoeft nauwelijks vermeld te wor
den, dat ook de Gajo's gaarne minderwaar
dige soorten |g«tah| met duurdere vermen
gen; soms pogen zij zelfs hunne afnemers
te bedriegen door zand of steenen in het
binnenste der gctahrol te steken" 6).
II.
liet Gajöland, de binnenlanden van Atjeh
vormend, is een aaneenschakeling van gol
vende hoogvlakten, door bergruggen geT
scheiden. Op die ketens en langs de rivieren
groeit bosch, maar de hoogvlakten zijn
grootendeels savannen, met boomgroepen
bezaaide grasvlakten, waartusschen de dor
pen met hunne sawahs verspreid liggen in
de kleine valleien.
Er is echter ene streek van dichte be
volking' in dit hoogland, het gebied Gaj
Loeös 7), en wanneer men telkens herhaalt
dat slechts een enkel landschap aan de
laatste expeditie-Van Daalen verzet bood
opk de minister van koloniën zei dat in de
Kamer-debatten Jan dient herinnerd,
dat men ook alleen daar verzet verwachtte,
ja dat het hoofddoel van den tocht was,
volgens de instructie, hot verzet te breken
in de Gaj» Loeös." De colonne?Colijn
had in 1902 aan de grens van het gebied
terug moeten keeron.
Alloen in GajüLoeös kou de bevolking
verzot bieden met kans op goeden uitslag.
Alleen hier liggen een groot aantal meest
goed bevolkte kampongs dicht bijeen, door
rijstvelden en blangierrein |grasvlakten |
van elkander gescheiden, maar niet aan
elkanders gezicht onttrokken." 8) AVordt in
de andere gebieden weinig gestreden, Gaj
Loeös is daarentegen bekend om zijne veel
vuldige oorlogen," waarbij het niet bij
schijnvertooningen blijft!(), zooals elders zoo dik
wijls hot geval is. Natuurlijk hebben de
bewoners bij do nadering van den blanken
vijand alle veeten bijgelegd om zich samen
togen hern te keeren, op hun geoefendhoid
in de wapenhandel vertrouwend; zooals in
de Middeleeuwen onze Friezen deden, die
altijd onderling vochten, behalve als de
graaf van Holland of een ander vreemde
ling gemeenschappelijk te bestrijden viel.
III.
Zooals bekend is, had de gouverneur van
Atjeh Van lleutsz aan de divisie-Van Daa
len ingescherpt, dat er niet gerampast mocht
worden noch onnoodig vernield. Hij was
daarbij geheel in overeenstemming met den
adat der Gajr>'s. Men leest onder
Oorlogsgebruiken": Verbranden of anderszins ver
nielen van woningen behoort tot de
zeldzaamheden; het strijdt geheel tegen de
döt" | adat | 10). Naar men weet was het
in den brand steken van gansche dorpen
tot dusver niet bepaald tegen de adat van
het Nederlandsch-Indische leger, integen
deel een zijner meest gewone wijzen van
tuchtiging.
Men zal er zeker belang in stellen iets
te vernemen over de positie der vrouw bij
de Gajö's. Daarover schrijft dr. Suouck:
,.In weerwil van het koophuwelijk en de
omstandigheid, dat de vrouw zelvo eigenlijk
nooit iets bezit, is hare positie in de
Gaji~>