De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 2 april pagina 1

2 april 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

P. 1449 DE AMSTERDAMMER A°. 1905. WEEK Dit nummer bevat een bijvoegsel. VOOK NEDEBLAND O m. ei e r r e cL a. a ti © ?v a. xi J'. ID IE KI O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad ia verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajmciuea tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 2 April. Advertentiën van l?5 regels ? 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel , O.iO Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUJDOLF ilOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. l)e prijs per regel ia 35 l'i'enuig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: De ver nieuwde schoolstrijd.?Gajü's en Nederlar ders, door J. F. Niermeijer. Woninghuur en Woningwet, door Ant. v. Gijn. Het leven in de hofstad, door Senior. SOCIALE AANGELEGEMHEDKX : Arbeiders! uinen, door J. Bruinwold Itiedel, beooideeld door X. FEUILLETON": Een slachtoffer van de B. U." I, door F. A. Buis/?KUNST EN LET TEREN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Duikalmanak. Over wijscn andere begeerten. Eenige vragen aan prof. G. J. I'. J. Bolland, door. dr. H. J. Boeken. VOOR DAMES: Met eerbie digen schroom". Allerlei, door Caprice. UIT DE NAÏUUR, door E. Heimans. De Dans der Toekomst-, (met afb.), door Isadora Duncan. Mgr. A. G. Schweity.er, f, (met portret), door Pastoor Kaag. Jules Verne, t, (portret). Kunst aan het Volk, door W. S. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. De Interpellatie-van Kol. Een strijd der Zielen, door Gustaf af Geyerstam. Naar het Zweedsch, vertaald door Jeannette K. Keijser, beoordeeld door Caprice. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER TENTIËN. De vernieuwde schoolstrijd. De heer Ketelaar heeft, in de zitting der -Tweede Kamer van 22 Maart een redevoering gehouden, die indruk heeft gemaakt. Hij had zich de moeite gegeven aan collegaas eenige voorbeelden te vragen van pressie, welke op ouders worden uit geoefend, om hen te nopen hun kinderen van de openbare school af te nemen, en ze aan de bijzondere toe te vertrouwen. Uit hetgeen de heer Ketelaar mede deelde, blijkt dat onder de middelen daartoe aangewend behooren: het inhou den van bedeeling door diakenen; het verschaffen van kindervoeding uitsluitend ?aan leerlingen van de bijzondere school; het weigeren van den doop aan jongfeborenen; het verbod van toelating tot et Avondmaal en de H. Communie; het ontzetten uit kerkelijk ambt; het terugnemen van steun; het dreigen met opzegging van huur; het doen eindigen derklandisie; het bemoeilijken of weigeren van hypotheek te sluiten; het openen der school voor jongere kinderen dan op de openbare school worden toegelaten; het verhoogen in klasse van aan de openbare school ontloopen leerlingen; voorts het uitoefenen van dwang door opheffing van de bewaarschool, en liet tegelijkertijd verlagen van het leeftijdsminimum, opdat die kinderen, te jong voor de openbare school, terstond op de bijzondere school geplaatst zullen kunnen worden, enz. Het verhaal eindigt met de vermelding van het bezoek van een schoolopziener, die, op zijn dienstreis ver gezeld door eenige neefjes," waaronder een Heer," oorzaak mocht zijn, dat aan de kinderen der openbare school tractaatjes tegen die scliool werden uitgedeeld. Wanneer men bedenkt hoeveel moeite het kost dergelijke verklaringen te ont vangen, voldoende gewaarborgd om er in de Kamer gebruik van te kunnen maken, zal men begrijpen dat de gevallen bier aangeduid, over het gansche land voorgekomen, vele duizenden moeten zijn; maar ook, bij aftrek van enkele weerspro ken opgaven, ja zelfs zonder eenige op telling van feiten, zal ieder, bekend met de gewoonten en neigingen van orthodoxgeloovigen, weten, dat het bijbelsche diringt het' om in te gaan" zooveel moge lijk wordt opgevolgd en dit niet door de lichtzinnigen, maar meest nog door de ernstige broederen, die zich geroepen gevoelen zielen te redden". En dit thans nog veel meer dan vroeger. De wet-Mackay werd gegeven in een tijd, toen het de bedoeling was den voorstanders van de bijzondere school een weinig den last te verlichten; en van den ochtend tot den avond klonk in die dagen het woord pacificatie, d.i. het eind van den strijd door vriendelijke tegemoetkoming van liberale en radicale zijde. "Wij zelf zijn wel de eerste ge woest, die in het liberale kamp lang te voren op de weuschelijkheid daarvan hebben gewezen, en voor een tegemoetkoming aan de kerkelijken hebben gepleit. Wij gevoelen daar uog geenszins berouw over. Inmiddels echter is er van de pacificatie niets gekomen, en verkregen wij nu in een geheel andere periode. Het is thans niet meer te doen om de bijzondere school, de school met Hen bijbel of het kruis, het bestaan gemakkelijk te maken, opdat een aanmerkelijk deel der natie, zonder al te zwaren druk, haar in stand kunne houden; maar het is nu geworden: Staatshulp voor de bijzondere school, om de Staatsschool ten onder te brengen. Wij leven onder een Staatkunde, waarvan het eerste aller beginselen is, dat de wetgeving moet dienen om de Satans kinderen onder don christelij ken herders staf terua; te voeren; het gaat om de menschenziel tegen Beelzebub. En zoo behoort dus de school niet langer beschouwd te worden eenvoudig als middel tot verstandelijke en zedelijke ontwikkeling om het kind te sterken voor het maatschappelijke leven, maar is zij bovenal het geduchte wapen in den strijd tegen de ongeloovigen, die terecht dienen te worden gebracht. Als irapcn in dezen zin heeft men de school dan ook allereerst te betrachten bij den thans gevoerden strijd in de Kamer. De bijzondere School, zal zij aan haar doel beantwoorden, moet dus op alle mogelijke manieren worden bevolkt. De Standaard zei het dezer dagen nog: Wij bepalen ons opzettelijk tot het beginsel: Geen schooïopvoeding voor gedoopte kinderen, dan onder de inwerking van Christus heiligen naaam". En daar men weet, dat het doopen ook onder de nietof minder gcloovigen nog aan de orde van den dag is, legt dit blad, al vast op ongeveer de geheele natie voor haar school beslag. Dan komen ook nog de ongedoopte kinderen. Wij zeggen niet, aldus de Stinuliu/rd, dat men danrom voor het ongedoopte kind onverschillig moet blij ren, maar bij zulk een kind wordt het een soort missie-werk." Een missie-werk zouden wij meenen, dat ten spoedigste en ten krachtigste moet worden georganiseerd, en waarvoor de Staat, Christelijk als hij is. een ruime subsidie behoort te geven, immers de bestemming van het kind voor een eeuwig leven" dient door een Christelijken Staat tot zijn recht te worden gebracht. Plaatsen wij ons op het zielenred lend standpunt van Kuyper c. s. altoos eerlijk in den geloove! dan valt het ons moeilijk iets afkeurenswaardigs in het door den heer Ketelaar vermelde te zien. Zijn we doordrongen van de kerkelijke waarheid, dat wij door God hier op aarde zijn geplaatst om ons eigen heil en anderer heil door geloof" te winnen, onszelf te bewaren van de hel welnu, hoe zullen wij ons dan weerhouden alle kinderen, die we maar machtig kunnen worden, van de openbare school te lichten, en ze te voeren van het instituut tot verderf' naar dat des behouds ? Gaat dat met het ten geschenke geven van wat turf, boonen en gort; door het dreigen met het laatste oordeel, het weigeren van den doop, enz. enz. wat kan daar tegen zijn ? Deze middelen heeft immers Christus of God ons zelf aan de hand gedaan. Zoo lezen wij onder Ketelaar's be schuldigingen ook, dat een leerling bij overgang van de Openbare school naar de Bijzondere soms in een hoogere klasse wordt geplaatst. Op zichzelf zonder diepere overweging zeker afkeurens waardig. Maar bedenken wij nu, dat zulk een onderwijzer voor het dilemma zich ziet gesteld: dat kind verder aan zijn ziel schade te doen lijden, of hem uit den Satanskring te rukken, met hem een kleine aardsche verheuging des harten bovendien te verschaffen, ach, welk door en door christelijk man is dan een wei felaar ? Wat ons dan ook nog het meest ver wonderd heeft, in het tot dusver ge voerde Kamerdebat, is do lauwe, flauwe wijze, waarop de kerkelijken Ketelaar's mededeelingen hebben opgenomen. Zoo b.v. de lieer v. Wijnbergen; wel erkent hij : dat zij die geroepen zijn om de ouders te wijzen op de plichten, die zij bij de opvoeding hunner kinderen hebben te vervullen, hen aan dien plicht herinneren, (het) is eenvoudig hun plicht" en neemt hij dus, gelijk alleszins juist is, het voor onderwijzers en geestelijken op; maar voor 't overige vraagt hij : wat is er nu van dien dwang ? en tracht hij een der genoemde gevallen van kracht te berooven?juist alsof hij tegen deze soort van dwang zou zijn. En nog minder maakt het de heer Bij Ie veld; volgens dekouranten-verslagen zou hij geantwoord hebben : nu als ei' bij ons dwang is, aan de andere zijde is deze er ook, waarbij hij een averechtsch voorbeeld gaf, dat hij niet heeft durven opnemen in de Handelingen ! Het bevreemdende van de zaak is, dat beide kerkelijken, Bijleveld nog minder dan Wijnbergen, zich plaatsten op het standpunt van de overtuigde voorstan ders der herhaaldelijk door Kuyper ver kondigde antithese, die het gansch staat kundig en maatschappelijk leven tot schei ling moet brengen, en dus de bij zondere school tot een hoofd wapen in den strijd maken, zofWat het zielenredden, door de openbare school te fnuiken, de eerste plicht van alle vromen is. Wat zou het goed en, dunkt ons, waar geklonken hebben, als Bijleveld nu eens tot Ketelaar had gezegd : Ja, geachte collega geacht, maar ik mag het niet verhelen, tege lijkertijd aan den duivel verknocht zie daar nu, in al die gevallen welke gij opge somd hebt, een bewijs geleverd, hoe trouw wij onze taak volvoeren, door Christus ons opgelegd. Wij vergeten geen oogenblik, dat bij ailes wat wij als geeste lijken, als onderwijzers, als geloovige burgers hebben te verrichten, de bestem ming van het kind voor een eeuwig leven den doorslag moet geven en ik vraag u, wat is daar in deze dingen, die gij ons ten laste legt, dat ons zou mogen terughouden, ze te gebruiken om de jeugd aan uwe pestholen te onttrekken, teneinde ze te zaligen in onze school? In deze richting zijn we sfrW* bezig geweest, eu gij hadt waarlijk niet noodig in 1905 een onderzoek in te stellen immers wat zoudt gij van onze kinderliefde en van ons allerzuivernt geloof moeten d^nken, als wij zelfs7Ai\k(\eenrnii(/i//emid4c\en hadden versmaad om deze aarde in een Christelijk paradijs te herscheppen on in de toekomst met door ons geredden den hemel to bevolken;' Maar mi zal het eerst recht een noeste arbeid, een onverpoosde strijd worden. Kuyper, ons aller leidsman, heeft niet te vergeefs, na het clavier der volkseousoio-ntie te hebben bespeeld, met volle kracht op de oorlogsbazuin geblazen. Hoor hem donderen, en zie ons trappelen, uw legioenen des afgronds tegemoet. Met deze wet komt eerst de groote worsteling. Verneem de de leus, die klinken zal tot uw laatste pupilletje in een katholiek of calvinistisch bad gereinigd is geworden: <le tlondaav de openbare school! Wij houden van zuivere toestanden, en daarom achten wij het jammer, dat er in de Kamer zoo geredeneerd wordt, buiten de hoofdzaak otn; ook door de kerkelijken, die daardoor het vermoeden wekken, dat er nog maar al te veel aan hun geloofsgeestdrift en inzicht ontbreekt. Vaak immers zou men thans kunnen meenen, dat er voor hen niets anders aan de orde was dan te redenecren over een school, wit of blauw, zus of' zoo. Elk streng dogmatisch geloof heeft een fanatieken kant, maar, waar gedurende vele jaren door Kuyper en zijne hand langers, het fanatisme is aangeblazen, | omdat het als middel tot politieke partij stichting dienst moest doen en het geloofsfanatisme moeilijk gescheiden kan blijven van geestelijken hoogmoed, zijn wij getuige van een opvlammen van j onheilige hecrschzueht, die het ergste doet vree/en voor de orde, de goede samen leving en de welvaart in onze maat schappij. Alles toch is ondergeschikt gesteld aan de theologische purfijvvinst, en zoo is het thans werkelijk reeds de vraag hoeverre men den nnitrulen Staat er toe zal durven dwingen om het geloof of de gelooven van do Staatsgelden te voor/ion, teneinde hem om te zotten iu een zoogenaamd Christelijken Staat. Welk een gevaarlijk werk dit is, zal de tijd spoedig genoeg den kerkelijkon loeren. Voor een wijl moge do fanatieke drangeen partij regeeren en tot bloei brengen, geen onsteviger grondslag dan eenig orthodox ccnfessionalisme voor het staatsgebouw en regeerkasteel. In onze eeuw van Itadium en Itöntgenstralen is het licht niet af te sluiten, het dringt door alle bedfksclen heen. Do anti-dogmatische be schaving verovert zich in alle stilte de wereld, en haar genius ziet glimlachend op de geweldige tronies van de uit de graven opgerezen hervormers neer. Maar ondertusschcn worden de thans levenden tot een bitteren strijd gedwongen tegen zeker theologenras, dat met zijn odium de schoolquaestie heeft verpest, en de bijzondere school, die zoo onschuldig kon zijn, gemaakt heeft tot een giftig wapen van partijbelang. Want het zou al te onnoozel zijn, te ontkennen, dat met de onderwijs-novelle, die natuurlijk wordt aangenomen, voor jaren lang een schoolwet-campagne wordt geopend, veel feller van aard nog dan die vóór de pacificatie" van INSÜ, welke wij, ten koste van zooveel nuttige inspanning, hebben door doorgemaakt. Een voor bereiding van Fransche toestanden. En waarom zal dat zijn ? De bewe ging voor de bijzondere school, in ver zoenenden geest gehouden, behoefde niet tot een herleving van haat en woede te leiden. De natie begon zich van liever lede te gewennen aan het denkbeeld, dat ook kerkelijk onderwijs aanspraak mocht maken op Staatshulp. Ware er in deze richting meer te doen, dan tot dusverre is geschied, hoe zouden ook nu, zonder ernstig verzet van de tegenstan ders, verbeteringen kunnen zijn inge voerd, had een bezadigd en gemoedelijk katholiek als Loeft', of een even zoo gestemd anti-revolutionair, als Mackay, een stap verder gezet, niet gelijk Kuyper, drijvend tot een driesten aanval op de openbare school, waartoe deze no velle als stormram moet dienen. Maar neen, dat mocht niet. Een anderen kant zou het uit. De geloovigen" hebben haast". Wat binnengehaald kan worden, het dient zonder uitstel gegrepen, en wat neergehaald kan worden, het zij niet den tijd gegund aan eigen zwakheid te verdaan. Voor den Christus !" roepen luidkeels de geweldenaars partij-zeloten bij deze bedrijven maar het zij in alle beschei denheid gevraagd, is het wel Voor Christus den martelaar" ? Gajo's en Nederlanders. Van Daulen's tocht naar de Gajo- en Alaslandcn, dion velen reeds meenden een weinig te mogon verbeten, is opnieuw aan de orde gesteld door een dubbele militaire betooging. In de Vereeniging tot beoefening der krijgswetenschap verdedigde de majoor Nijpels eene antithese: ontzie niets als , het moet; ontzie alles als het kan. 's Majoors **lml<'ktiek, waarbij het optreden van Van Daalen en zijn troepen vrij uitging, werd door de meerderheid der vergadering met instemming aangehoord. Hooge militaire autoriteiten waren tegenwoordig; en ook de persoonlijkheid, die in Nederland het dichtst bij den troon staat. De man. die op den Buitenzorgsehen troon gezeteld is, had kort te voren gelegenheid gevonden een geestdriftige toespraak te houden tot den overste Van Daalen, toen hij hem het commandeurskruis der Mili taire Willemsorde uitreikte. Van Heutsz was daarbij in geueraalsuniform. Ook hij bleek voor Van Daalen niets dan lof te hebben, zonder een enkel woord, waaruit verschil van inzicht blijken kon. Het zij vergund, na deze hooge sanctie, is moederland en kolonie aan de handelingen der tweede expeditie?Van Daalen in de Gaj"- on Alas-landen gehecht, de aandacht to vragen voor de volgende citaten en opmer kingen, die in do pen bleven, toen De Stuers, Van "Kol, Troelstra en l'ijnacker Hordijk als ware volksvertegenwoordigers in (ie Kamer hadden geuit wat het Nederlandsche volk gevoelde: maar die thans van nut schijnen. Immers dient verhoed dat het Nederlandsche volk door de lyrische ontboe zemingen van deskundigen opnieuw wordt in slaap gesust. De strekking van het betoog is aldus samen te vatten: I. De Gaj"'s bobben reeds vóór alle ex pedities kennis gemaakt met den verderfe lijke invloed der Westerschc aanraking. II. Iu het landschap <!aj" Loeös was krachtig verzet te verwachten. III. Bij hunne onderlinge oorlogen toonen de Gaj«'s een hoogcr begrip van huma niteit dan Westersche volken, vooral ten gevolge van de hooge positie, die de vrouw bij hen inneemt. IV. Aan wieu of' wie do fout ligt dat met oen veel te kleine troepenmacht is opgetroden, is nog altijd niet uitgemaakt en moet uitgemaakt worden. V. Het optreden van Van Daalen tegen over de Güjri-bevolking schijnt tot pacifi catie weinig geschikt. VI. In verband daarmede dient ook de vraag overwogen of een aantal vroeger doorhem tegen Atjehers gewezen vonnissen revisie behoeven. * * * Vooraf een enkel woord over de hoofd bron, waaruit onze kennis der Gajó's vloeit. J)r. Snouck Hurgronje schreef zijn merk waardig boek het Gajr>land en zijne be woners" (Batavia 19015) zonder in het land geweest te zijn. De meesterlijke volksbe schrijving, die het bevat, berust geheel op een kruisverhoor, waaraan hij alle Gaj<">'s onderwierp, die hij bij zijn langdurig ver blijf in de omringende Atjeh'sche landschap pen ontmoette. Gelukkig zijn de ajö's, wanneer men erin slaagt den eersten schrik voor het vreemde bij hen weg te nemen hetgeen mij meestal snel gelukte, vooral doordien do eerste Gajó, dien ik ontmoette, sedert bij mij in dienst gebleven is en wanneer zij weten, dat hunne antwoorden straks met die van anderen vergeleken zul len worden, uiterst willige getuigen omtrent het leven van hun volk. Als ware repu blikeinen zijn zij vrij van die vrees voor hoofden of voornamen, die op menig ander gebied den inlander weerhoudt van het ontsluieren der geheimen van zijn land." 1) Er spreekt uit de gansche beschrijving zekere sympathie voor het kleine volk der Gaj"'s, dat hoewel sterk onderhevig aan inwerkingen van buiten en hiervoor in menig opzicht ook zeer vatbaar, zich een eigen karakter heeft weten te bewaren en opliet van elders overgenomene of geassimileerde zijn eigen stempel heeft gedrukt." 2) Bij hare excursie 3) door het Gujöland herkende de colonne Van Daalen troepjes Gajo's als zoodanig <aan de luidruchtigheid, die hen van Atjèhsche benden onderscheidde. De grootere vrijheid, die dat republikeinsche bergvolk boven de Atjehers met hunne knevelende hoofden geniet, zou reeds vol doende zijn om zulk een verschijnsel te verklaren." 4) I. Het repeteergeweer is niet de eenige Wes tersche vinding, waarvan de Gajo's den invloed hebben ondervonden. Indirect had onze industrie groote inwerking op hun beslaan; mede in ongnnstigon zin: De gt'tah-winning is in de laatste jaren bij de meeste Gajö's, vooral van GüjöLoeös en Serbödjadi uit, geliefkoosd wegens de groote winsten, die zij in korten tijd af werpt. Men kan zelfs zeggen, dat dit be drijf een enormen en lang niet gunstigen invloed op de economische toestanden in het Gajöland heeft uitgeoefend, te meer daar -in afzienbareu tijd nergens in den omtrek meer een g tahboom te vinden zal zijn. Men verzamelt het product op do meest ruwe en roekelooze wijze en neemt geen enkelen maatregel om de algoheele uitroeiing der boomen te voorkomen. Sedert belangrijke geldbedragen door den gt'tahhandel in het Gajö-land kwamen, is de waarde van het geld daar zeer gedaald. Dobbelarij en andere vormen van geldver spilling namen toe, de gewone middelen van bestaan, zooals de cultuur van tabak, suikerriet, ja soms zelfs rijstbouw worden meer eu meer verwaarloosd, zoodat alle dagelijksche levensbehoeften voortdurend in prijs stijgen. Bezadigde Gajo's van zekeren leeftijd achten de gftah voor hun land even weinig zegenrijk als menig Transvaler het goud voor Zuid-Afrika." 5). In verband met de laatste woorden mag men wellicht meenen, dat het snel vermin deren der boomen maar gelukkig is. De schrijver drukt in margine naast het laatste citaat: Economische gevolgen der getah-koortsl'. Hij schrijft iets verder: Het behoeft nauwelijks vermeld te wor den, dat ook de Gajo's gaarne minderwaar dige soorten |g«tah| met duurdere vermen gen; soms pogen zij zelfs hunne afnemers te bedriegen door zand of steenen in het binnenste der gctahrol te steken" 6). II. liet Gajöland, de binnenlanden van Atjeh vormend, is een aaneenschakeling van gol vende hoogvlakten, door bergruggen geT scheiden. Op die ketens en langs de rivieren groeit bosch, maar de hoogvlakten zijn grootendeels savannen, met boomgroepen bezaaide grasvlakten, waartusschen de dor pen met hunne sawahs verspreid liggen in de kleine valleien. Er is echter ene streek van dichte be volking' in dit hoogland, het gebied Gaj Loeös 7), en wanneer men telkens herhaalt dat slechts een enkel landschap aan de laatste expeditie-Van Daalen verzet bood opk de minister van koloniën zei dat in de Kamer-debatten Jan dient herinnerd, dat men ook alleen daar verzet verwachtte, ja dat het hoofddoel van den tocht was, volgens de instructie, hot verzet te breken in de Gaj» Loeös." De colonne?Colijn had in 1902 aan de grens van het gebied terug moeten keeron. Alloen in GajüLoeös kou de bevolking verzot bieden met kans op goeden uitslag. Alleen hier liggen een groot aantal meest goed bevolkte kampongs dicht bijeen, door rijstvelden en blangierrein |grasvlakten | van elkander gescheiden, maar niet aan elkanders gezicht onttrokken." 8) AVordt in de andere gebieden weinig gestreden, Gaj Loeös is daarentegen bekend om zijne veel vuldige oorlogen," waarbij het niet bij schijnvertooningen blijft!(), zooals elders zoo dik wijls hot geval is. Natuurlijk hebben de bewoners bij do nadering van den blanken vijand alle veeten bijgelegd om zich samen togen hern te keeren, op hun geoefendhoid in de wapenhandel vertrouwend; zooals in de Middeleeuwen onze Friezen deden, die altijd onderling vochten, behalve als de graaf van Holland of een ander vreemde ling gemeenschappelijk te bestrijden viel. III. Zooals bekend is, had de gouverneur van Atjeh Van lleutsz aan de divisie-Van Daa len ingescherpt, dat er niet gerampast mocht worden noch onnoodig vernield. Hij was daarbij geheel in overeenstemming met den adat der Gajr>'s. Men leest onder Oorlogsgebruiken": Verbranden of anderszins ver nielen van woningen behoort tot de zeldzaamheden; het strijdt geheel tegen de döt" | adat | 10). Naar men weet was het in den brand steken van gansche dorpen tot dusver niet bepaald tegen de adat van het Nederlandsch-Indische leger, integen deel een zijner meest gewone wijzen van tuchtiging. Men zal er zeker belang in stellen iets te vernemen over de positie der vrouw bij de Gajö's. Daarover schrijft dr. Suouck: ,.In weerwil van het koophuwelijk en de omstandigheid, dat de vrouw zelvo eigenlijk nooit iets bezit, is hare positie in de Gaji~>

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl