Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1449
Aan Mevrouw of Mejuffrouw of Menheer
Jenny" wit de groene Amsterdammer
weekblad voor Nederland', f)
Dat Jenny" een menheer weze, is best
mogelijk; die naam Jenny, zegt immers KOO
bitter weinig. Alle gissingen hebben hier dus
evenveel kans om de waarheid te treffen, en
haar geschrijf doet ons oordeelen dat Jenny
tot het geslacht behoort waarover Barbey
d'Aurevilly handelt in zijne monografie over
de kousen *).
Jenny heeft in 't jaar O. H. 1905, haar
jaarlijksch budget met nen frank te buiten
gegaan; ze zou't bitterlijk beklagen! En daar
Jenny's hoofddeugd is liefde voor alle hare
medemenschen, ziet ze 't als een heilige plicht
aan, voor haar, haren evennaaste te waar
schuwen tegen 't plegen van eene dwaasheid
die ze zelf heeft begaan en ze alzoo vrij te
waren van eeae bittere teleurstelling. Ze
vreest dat er nog menschen zouden Guido
Gezelle's duikalmanak kunnen koopen xich
met zulk eenen almanak bekoopen" ztgt ze,
en alzoo deerlijk dape" zijn als zij zelf.
Welnu, we meenen 't de eerlijkheid, de
waarheid, Jenny en haars gelijken verschul
digd te zijn te bekennen dat ze bij haar lief
dadig betoog tegen dien schainelen almanak,
in vele opzichten gelijk heeft: onder andere
is 't waar:
dat het jammer is van haren frank,
dat, als God hem 't Ie/en laat, die
neef van Guido nog 9 jaar lang dien almanak
zal laten verschijnen;
een aanlokkelijk denkbeeld, wat ons echter
niet moet verlokken, 't zou ons berouwen,"
voegt Jenny erbij,
dat die almanak vermoedelijk (zeker wel,
zeer klaarblijkelijk, Jenny) voor katholieken
bestemd i?, 't gene uit te maken is uit de
geregelde opgave der heiligdagen en andere
voorschriften enz. enz.
dat men steeds den pastoor (Jenny wil
zeggen den priester) hoort in plaats van den
dichter," voegt ze erbij.
dat rij (Jenny) niet de persoon is om
den aard van een werkje als dien almanak
te kunnen begrijpen en aUoo veel e-v.in onver
staan en ongenuten moet laten
En in nog een heele boel au icre zaken meer
heeft ze ook gelijk. Alles komt hierop uit,
d.it ze gemist is met in den duikaliuanak
iuts anders te gaan zoeken dan 't wei k van
een katholiek priester voor zijn vlaamsch
katholiek en godsdienstig volk, iets anders
dan eenen dagklapper, waarin de dichter
dagelijks tot zijn beminde volk spreekt over
de geplogentheden van zij non godsdienst, over
zijne onvervalsehte germaamche namen en
over liet g.'heele leven van dat volk waar
de sterke uitdrukking van als gesteven ligt
in die klare perels die zijn spreuken zijn
die spreuken heeft de dichter dan ook, voor
't meerendeel van de lippen gelezen van zijn
volk. Alzoo staat de duikalmanak in nauw
verband met, maakt hij een deel uit van het
geheele groote werk van don katholieken
priester-dichter Guido Gezelle.
Jenny weze hier een woordje dank gezeid
om die kostelijke gelegenheid voor eene aller
beste aanbeveling van den duikalmanak.
Maar, eh ja, zegt eene van de spreuken :
Men kan suiker te diere koope»
en suiker is zóó zoete.
Kortrijk. CAESAR GEZELLE.
t) Uit de Biekorf'.
*) Barb. d'Aurev., Les bas bleus, Paris 1878.
Gezellt's Dnikaliaiiak,
In de Groene van 15 Jan. 1.1. breekt Jenny
de staf over Gezelle's Duikalmanak. \Vat zij
zegt, hebben heel veel anderen ongetwijfeld
gedacht. Ik kan best begrijpen, dat men er
toe komt, als men het doel van deze
VlaamsKatholieke Volksalmanak niet kent, niet
inziet, dat ook dit 'n deel is van het grote
ene levenswerk van Guido Gezelle ? de
heropbeuring van 't eigen volk in zelf bewust
Vlaams voelen, denken en spreken.
Te veel nog ziet men te onzent in Meester
Guido alleen de dichter, naast Vondel onze
grootste Nederlandse dichter beiden
ZuidNederlanders te weinig kent men hem
als de levenwekker, die alle levensbronnen
uit Vlaanderens grond heeft doen spruiten,
die in het onderwijs het leven gegeven heeft
aan de natuurkrachten van ons jonger diet,
die het gevoelen en genot van schoonheid
in ons volk heeft gcsvekt, die Vlaanderen
heeft gewekt, die er zijne ziel, de groote,
heeft doen doorademen, doorzinderen, door
zingen in ondoofbare zangen, die
WestVlaanderens schoonheid heeft doen schingen
in overheerlijke pracht in de oogen van het
preudsche Vlaamsehe volk en alzoo een
beeldenrei geschapen heeft vol ons'erfelijke,
wekkende kunst." 1)
Te weinig nog' kent men in Xoord-Xederlaud
Gezelle als Vlaming, die omdat hij was,
duizenden deed zijn naar eigen wezen t«
weinig nog kent men er de Vlaamse Beweging
"in haar diepe betekenis ook voor het Xoorden.
Ik laat nu daar, wat de Duikalmanak is
voor het volk, waarvoor Gezelle hem be
stemde ? Katholieke Fo/foalmaiiak in de
beste -/.in van het woord; voor ons,
NoordNederlanders, heeft hij, behalve als deel van
de grote Gezelie-eenheid toch nog enige
andere betekenis, en daar wil ik even bij
stilstaan.
Jenny zelf wijstal op de eigenaardige naam
afleidingen. Haar voorbeeld Sinte Goede enz.
van Gudula is niet erg gelukkig; ze had
sprekender kunnen noemen 21, namen, die wij
ook kennen in Noord-IIolland en Frie-land,
en die we hier als Vlaamse vinden, af_relei i
van Heilijennaraen, zooals Arke en Nies van
S. Ac/nes; Ac/e van <S'. Agapitas; l-'o)>pe. van
.S'. J-'aKaan; Feicke van S. J'el'u:; Ui Ik van
S. Hilaris, Ymke en Jmmetje van N.
F.merentiana; Eelcke en Ige van N. Kliyiiu, >>'. Elny
(Elooghe zegt Vondel in Kilo); lii-mmert van
(S. Rembrecht; Jelle van /S'. Julianus; Wytte
en Witte van S. V-itus?geromaniseerd Gu:do
enz. Op de Friese namen in den
Duikalmanak beeft in Louwmaand des jaars liMMi"
de oude Friese vriend van Gezelle Dr. Johan
AVinkler te Haarlem reeds gewezen met deze
aardige biezonderheid: Sedert Gezelle te
weten gekomen was dat de Oud-Dietsche in
Holland en Zeeland nog in de 17e eeuw
gebruikelijke naam Witte (\Vhte de Wit, in
vroeger tijd ook Witte van llaemstede), en
de oud-Friesche, in Frie4and nog heden
voorkomende naam Wyt (meest in verklein
vorm, als Wytse), de ware oorspronkelijke
vormen zijn van het verwaalschte Guido
(Gwy, Guy), onderteekende hij zijne brieven
aan mij aïs ,. Wyt Gc~e.Vc". o)
En dan vind ik in deze Duikalmanak nog
iets merkwaardigs. Zoals men weet, zijn
verreweg de meeste van de daarop vermelde
dagspreuken volksgezegden, door Gezelle zelf
of door anderen op zijn verzoek uit de volks
mond opgeschreven. De Duikalmanak moest
het volk zijn eigen wijsheid hergeven, eigen
volkskracht, eigen rug^emerg hier en daar
er tussen enkele korte versregels van de
Dichter zelf, die we meest terugvinden in de
Kleenge.dichtjes en anierszin*. Al die
volksw oorden heb ik uit de Duikalmanak verza
meld en nu vind ik er naast echt-Vlaamse,
waarvan ik er veel niet begrijp en verscheidene
ook in 't Noorden bekende ? enkele, die al
voorkomen in Reinaert en Esmoreit (dus in
de middeleeuwen in Vlaanderen), en bij
Spieghel, Roemer Visscher, Vondel,
Huygens (dus in de K>de en 17de eeuw in Hol
land) zij 't ook met kleine wijzigingen in
de vorm.
Zo lezen we in de Duikalmanak bijv.
Vijands mond
Zegt zelden wel
in de Reinaert al 'n oud bispel" genoemd.
Vrouwen zijn
Van herten wank ! Esmoreit.
Kwaad werk
komt ten kwaden loonel Esmoreit.
Hij die de waarheid zegt en mag
nergens banken. Spieghel.
variant van het bekende Vondelvers.
Het kooit al uit
dat m' in de snee verbergt. Roemer Visscher.
Als ze kleene ware a
ze trappelden up m' en schoot;
maar nu dat ze groot zijn,
ze trappelen up m'n herte. Vondel.
Die zegt al dat hij wilt
zal hooren dat hij niet en wilt. Vondel
Zoo 't schijnt jong en ervaren
en zijn niet wel te paren;
maar 't is een valscbe schijn:
men kan wel jong van jaren
en oud van dagen zijn. Huygens.
Besteedt den dieren tijd
bij dagen en bij nachten,
terwijl gij in uw krachten
en onversleten zijt. Huygens.
Of Gezelle ze uit die geschreven bronnen
heeft overgenomen? 't Z-ni kunnen, maar ik
betwijfel 't, omdat de vorm hier en daar
anders is, en ook, omdat mij werd verzekerd
door iemand, die 't weten kan, dat Gezelle
voor z^n Duik-almanak niets dan gesproken
volkswijsheid nam, van de Huygenswoorden
zou men 't anders sterk vermoeden. Zo hebben
we hier dan 'n bewijs, dat de eeuwen door
van die volkswijsheid in Vlaanderen i« blijven
leven, en dat in de 16de en 17de eeuw dezelfde
woorden ook bij ons werden gehoord, zoals
er ook nu nog worden gehoord, dat ze ook
toen door volkstaalliefnebbers als Roemer
Visscher, Huygens en Vondel uit de volks
mond kunnen. zijn o igewhreven en hoeveel
van die overeenkomstige woorden bijv. ook
bij Cats, die mij op 't ogenblik nog ontgaan. l
Zo is deze Duikalmanak van het grootste
belang voor wie Gezelle in zijn hele levens
werk wil leren kennen, en zijn we dankbaar,
dat hij opnieuw wordt uitgegeven en onder
ons bereik gebracht. De Ge'.ellelief hebber in
doorsnee daarin heeft Jenny gelijk
heeft er weinig aan. 't Is goed, dat 't nu
maar eens is gezegd en daardoor tot 'n op
heldering kon komen.
Dr. J. ALEID.V XIJI.AXD.
1) Hugo Verriest, Twintig Vlaamsehe
Koppen II, bl<. 1KS.
2) Om volkomen billik te zijn tegenover
Jenny: zij kent slechts liet 2de jaar van de
Duikalmanak, mijn voorbeelden zijn ook uit
1ste en 3de jaar.
3) Winkler, G. G. en de Friezen in de
bundel : G G. zijn leven en zijne werken
(Geut, ilfer, 1900). bU 71.
Orer wijs- en andere begeertes.
aan prof. e, J. P. J. Bollani
Prof. Holland heeft een stuk geschre
ven 1) over het nut der wijsbegeerte. Heeft
iemand wel eens een stuk geschreven
over liet nut van den honger, het nut
van den dorst i1 Dit y.ijn immers ook be
geerten. Ik zou zeggen: het nut van den
honger en het nut van den dorst is dat
ze de menschen doen opzoeken wat ze voe
den, opzoeken wat ze drenken kan. Hadden
/.e geen honger en geen dorst, dan zouden
immers de menschen al lang van honger en
dorst o neen, die luidden ze dan niet
dus door gebrek aan het dror)ge en door
gebrek aan het natte, gestorven zijn. Ik
zou dus zeggen: het nut van de wijsbegeerte
is dat ze de menschen doet op/oeken wat
ze wijzer kan maken. Hadden zegeen wijs
begeerte, dan zonden /e, uit gebrek aan
wat hen «ijzer kan maken, sterven o
neen daar sterft men niet aan ze zouden
dus alleen nooit wijzer worden en de wereld
zoude dus niet zijn wat zij nu is: een para
dijs ... O ja, maar dat is /ij niet. Hoe komt
dat ook weer:' Omdat niet alle menschen
wijs zijn, natuurlijk uit tn'brek aan wijs
begeerte. Het nut van de wijsbegeerte is
dus dat ze, door de menschen te doen zoe
ken naar wat hen kan wijzer maken, de
wereld hoe langer zoo minder laat zijn wat ze
nu bij gebrek aan wijsbegeerte en dus
aan wijsheid -- vaak is n.l. een Hel en dat
ze haar hoe langer zoo meer kan ('oen
gelijken op wat wat zij nog niet is, maar
worden kan: een paradijs.
Prof. Bolland komt, geloof' ik, tot hè!
zelfde resultaat al i ik, al is liet ook langs
een ietwat langeren weg. liet is dus niet
daarover dat ik liet met hem hebben wil.
Maar hij is professor in de wijsbegeerte:
dat is nu wel niet iu de wijsheid dat
zoude zeker te veel geverfd zijn van oen
mensch, niaav dan toch in de wijsbegeerte.
1 1 ij zal dus wel bij uitnemendheid behept
zijn met die begeerte en, krachtens zijn
beroep dat hem gelukkig daarvoor meer
dan anderen nicnschen, die misschien even
begeerig zijn, den tijd laat meer dan die
anderen aan die begeerte voldaan hebben
en zoo meer wijsheid genaard hebben dan
andere menschen. \u wilde ik daarom de/en
wijzen professor vragen :
Praat gij ook wel eens in scherts, of' is
het u aliijil ernst met wat gij zegt, ook met
het magere beeldje, dat gij in het begin
van dit uw stuk over het Nut der Wijs
begeerte" geeft van den mensch 'i
In de meening dat gij wellicht in scherts
spreekt, word ik ook hierdoor bevestigd,
doordat gij, die zeat dat on/e
Xederlandsclie taal (pag. ;)!.">) voor zuivere rede bij
uitstek geschikt is" en zuiver Neder
landsch zal dat toch wel het meest zijn
mij toeschijnt hier soms te spreken in eene
taal die, wrellicht door inmenging van
scherts, hare zuiverheid schijnt te zijn kwijt
gegaan. Zoo kan ik maar niet begrijpen de
volgende zinnen (pag. 311): Hoe en waarin
echter zal de mensch het waarlijk
menschelijke beleven en verwezenlijken P" en
pag. 314: Doch, ,1'art pour l'art' genomen
is de kunst noch stichtelijk noch leerrijk..."
Over het geheel schijnt de professor, wan
neer hij over kunst spreekt, van de kook
te raken ; niet alleen het zuiver Neder
landsen, maar het bruto Nederlandseh, zui
ver en onzuiver, laat hem in den steek en
hij moet uitheemsche uitdrukkingen als Part
pour l'art" en Ie culte du beau,' gebruiken
om uit zijne woorden te kunnen komen
of vindt hij de taal waar 't voorge
slacht in bad" te stemmig om er zulke
wuftheden als kunst en schoonheidszin mede
te benoemen
Maar, om op mijn vorige vraag terug te
komen, nu schijnt wat scherts bij het
schrijven over wijsbegeerte een noodzakelijk
bestanddeel te zijn, want, nauwelijks heb
ik mij daar ook eens aan gewaagd, of ik
begin, ten minste daarin, op den professor
te gelijken : ik spreek daar zonder het te
weten van een mager beeldje en dat nog
wel van een beeldje van de ziel des men
schen, alsof' ik vond dat alleen een dik «f
vet beeldje op die ziel zou kunnen gelijken.
Maar zonder het nu nog zóó ver te trek
ken : wat moet ik denken van deze voor
stelling, door prof. Bolland van's menschen
ziel gegeven:* Leg gij mij die zelf eens uit,
hooggeachte professor. Maar eilieve zeg mij
eerst of ik, door ze aldus in mijne woorden
weer te geven, blijken geef uwe voorstel
ling goed begrepen te hebben.
De mensch dan bestaat, volgens den pro
fessor, uit den natuurlijken of dierlijken
mensch (den mensch met zijne zinnelijke
behoeften en de verrichtingen, tot welke
hij daardoor wordt gedreven); den
allendaagschen meiisc.li (den mensch in zijne
bezigheden, tot welke zijn financieele en
maatschappelijke belangen hem nopen); den
mensch met schoonheidszin, d. i. do zucht
om waarneembaarheden te weeg te bren
gen en te beleven ('t), waarin hij behagen
kan vinden, zonder dat hij ze verzwelgt;'1
daarna komt de godsdienstige mensch, (de
mensch, wiens ijcficl hem noopt tot
godsvereering), en ten slotte de wijsgeerige
mensch (do mensch die zoekt het begrip
van de waarheid).
Nu moet ik allereerst aan den professor
vragen want eenige ernst zal er toch
zeker wel achter deze scherts steken hoe
is deze volgorde bedoeld 't Is het eene op
eenvolging naar rang, dus gelijktijdig in
den geheelen mensch bestaande, of naar
tijds-orde, dus inderdaad eene
na-elkandorvolging 't
Ten tweede: indien naar tijdsorde, is het
dan eene opeenvolging, die bij elk mensch
individueel plaats vindt of bij de
monschheid in haar geheel 't
Uit de woorden en het is in de geschie
denis des geestes een grootsch oogenblik,
wanneer het tot bewustzijn komt, dat hier
beneden het ware niet is. In dat oogenblik
openbaart zich des menschen godsdienstig
heid " zou men bijna opmaken dat hij
bedoelde de menschlieul in haar geheel,
indien niet met deze opvatting in strijd
ware het feit dat juist van het
wordingsoogenblik van ge e n en go Isdienst iets is
overgeleverd.
Dat grootscho oogenblik der geschiedenis
ligt vóór alle geschiedenis. Wanneer we de
Hellenen keren kennen, dan vereeren ze
reeds hunnen al-\ader /eus iu de
eikenwoudenvan Dodona, stichten ?ij reeds hunne
steden onder de schntse van 7eus' zoon, den
ver-treffenden, den de toekomst inzien
den Apollo. Kn als eindelijk de Kristenen
in het tij n beschaafde Homo voor don dag
komen, dan hebben /ij hun Kristendom reeds
geheel volwassen in hunne hoofden en har
ten, maar geboren, men weet niet juist
waar, noch bij wie. God on goden ze staan
in de geschiedenis der menschheid als in
het leven der kinderen de personen van
vader en moeder. En in de geschiedenis
van het individu ook dit heeft de gods
dienstige voorstelling lang voordat het zich
de behoefte aan godsdienst bewust wordt, j
Kn de schoonheids- of kunstzin, komt hij i
meest niet het eerst voor den dag in dii-iixt j
van de jjods-voreering en niet daaraan !
voorafgaande, zooals de professor meent 't i
Ook bij de behandeling van den kunst/in j
/elven, geeft de professor eene rijvolinng
der kunsten, waar ik graag wat meer van
zou willen begrijpen, eene lijvolging n.l.
..van bouwkunst af en door beeldhouwkunst
en schilderkunst en toonkunst heen tot in
l de dichtkunst | welke rij toon 11 het
ver| geestelijken van den schoonheidszin tot het
l ware wat in de schoonheid zin en inhoud
heeft to hoeten."
Tot mijn spijt begrijp ik ook dit
N'edeilahdsch, waarin de professor uitdrukt het
geen de leer der zuivere rede bom
aan",'aando de kunsten heeft geleerd, maar half
dus eigenlijk volstrekt niet. Waarop toch
slaat dat wat":1 Op het ware :- Of leidt het
een \raauzin in, afhangende van toont 't
Maar dat de professor hier eene opeen
volging, in ra nu1, aanneemt is duidelijk. In :
den volgenden zin toch. noemt hij de poëzie
de gee.-telijkste der kunsten.
liet ware wel te \vens<di<;n, dat de professor
in een afzonderlijk art kei eens deze
ae.-thetica nader ontvouwde. Voor iemand die i
en zoo zijn er geloof ik tegenwoordig wol
eenige nu er in de kunst niet anders kan
zien dan het werk des menschen, die zijne
/iel tracht te beelden, door middel van
welke stof' dan ook. is de/.e opeenvolging
volkomen onbegrijpelijk. Xij kan, dunkt me, j
alleen dien.-t doen als indoeling der kun
sten naar hare techniek, om aan to duiden,
dat men \ oor bouwkunst vele contcnaren
gebakken of irehouwen steen, voor beeld
houwkunst blokken steen van veel kleiner
afmeting, voor muziek vele koperen en
houten instrumenten, mitsgaders levende ,
inuziokantoi! van noode heeft, maar voor
dichtkunst kan \olstaan (zoo zij ton minste
niet ongeestelijk genoeg is om een gansenen
schouwburg met dood ei levend materiaal
to vereischeni met slechts een hl uidjo papier
en pen en inkt. of een levend keelgat en
! trillende lucht.
: Dan zouden wij ook nader to hooren krij
gen, wat de professor verstaat onder
schoonhcids-zin. De dcünitio toch, hierboven reeds
overgenomen, zoude zeker wat ingekrompen
worden, daar to, h niet all<^ wat de mensch
aan waarneembaarheden teweeg brengt,
waarin hij behagen kan vinden zonder ze
te verzwelgen," kan gerekend worden tot
de voortbrengselen van zije schoonheidszin.
Zeker zoude dan eerst goed aan het licht
komen het verschil tusschen 's menschen
schoonlieidszin en zijn zin voor waarheid,
het goede inzicht, waarin wél van belang
mag geacht worden in dezen tijd, nu zoo
vele kunstenaars meer de waarheid dan de
schoonheid in hun werk beoogen, terwijl
toch de professor in het rijk van den culte
du beau" niet eens voor de waarheid schijnt
plaats te vinden.
Veel dus blijkt dit stuk te beloven, aan
leiding te geven tot vele vragen. Moge het
den professor nog eens gelieven de beloften
te vervullen en de door mij gestelde vragen,
zoo dit niet te veel geeischt is, te beant
woorden. Maar om nu terug te komen
waar ik van uitging: het magere beeldje,
dut de professor mij dunkt te geven als de
afbeelding van 's menschen ziel.
Mager 'i En het houdt, zooals ge hier
boven resumeerdet, vijf menschen in elkaar
opgesloten.
Ja, vijf: maar het zijn vier menschen
van vleesch en bloed en n geraamte;
immers vier zijn het die begeeren en han
delen naar die begeerten, maar de vijfde,
de mensch van de zuivere rede is een wezen
zonder begeerte.
En toch wordt deze persoon in den mensch
voorgesteld als de bezitter van de wijsbe
geerte. De heer Bolland blijkt dus vergeten
te zijn waar hij het eigenlijk over had. Hij
had het nl. over de wijsbegeerte, maar is
zonder het zelf te merken gaan spreken
over de zuivere rede. Do zuivere rede toch,
zij redeneert alleen, zij begeert niet. Zij
is de slang, die in haar eigen staart bijt
en al hot andere, zooals de professor zelf
zegt, met viede laat.
Hoe zuiver begrijpelijk ook de
Nederlandscho woorden, wijsgeer en wijsbegeerte zijn,
de professor heeft met eigen voorbeeld ge
toond, dat men zeer wel Nederlandsen pro
fessor t.'in zijn, /onder altijd op de zuivere
beteekonis der Xederlandsche woorden te
letten.
De wijsbegeerte zelve, zij is nog wat
anders dan de werkzaamheid der zuivere
rode. Nog gausch wat anders doet de wijs
geer dan zuiver redeneeren. Langs gansch
andere paden zendt den wijsgeer zijne over
denkingen uit, de wijsgeer die/iet en hoort,
en spreekt en wederspreekt, en leeft in do
verschijningen, dio hem licht geven waar
het anderen menschen duister is. Maar laat
ik hier zwijgen, ik zou daar bijna het
werk overnemen van den leermeester des
begrips".
Ik vind het beter om vooralsnog mij to
bewegen binnen de grenzen der zuivere
rede: on liefst wille ik mij daarin laten
onderrichten door den redelijkon professor
en hom vragen : Hoe toch moet ik de
volgende uitspraak van u opvatten : Doch
waarneembaarheden, ook fraaie ofschoone
waarneembaarheden, zijn niet zonder hare
vergankelijkheid; al wat schoon is,
menschelijk schoon is, gaat voorbij eu blijvende
bevrediging vindt de mensch in
waarneetnbaarheden niet."
Wanneer ik dit als gewoon denkend
mensch loos, dan duizel ik van het woor
denspel'' waarmede de prof. mij, nu ik
nog niet vorder onderricht ben, toeschijnt
mijne rode to willen betooveron. Is niet
alle kermis en overtuiging die tot don
mensch doordringt (ook van wat men kan
noemen eeuwige waarheden) t?; herleiden tot
waarneembaarheden, dus tot iets ver
gankelijk s. En waarom zoude de menscli
niet zijn geheele leven kunnen teren op
do bevrediging iilus wel een blijvende be
vrediging immers voor een sterveling) hem
gegeven door den indruk van n zoo'n
vergankelijke waarneembaarheid;' Ware ik
professor in de wijsbegeerte dan zonde ik
dit misschien begrijpen; maar zoolang ik
dat nog niet ben, wilde ik wel zeer gaarne
dat de professor mij dit uitlegde.
Hilversum, PJ Mrt. Dr. H. J. BOI:KKX.
schets, door C. A. H., I. Een praatje over
kinderboeken, door S. Abramsz, met af b., I. ?
Verscheidenheid. Feuilleton.
NIEUWE UITGAVEN.
Bij den heer L. J. Veen zal tesren het voorjaar
verschijnen Vonilet's Ijji-irk (met portret),
Bloemlezing met een Woord vooraf van Van
Flring.
Ore/' "V »<>,-',nh' itn.-^if'n' ra'ti d, oi/iiclittu'il, moeder
en ra<i huur kind (bet onderzoek naar bet vader
schap), door W. W l,i N.U:YI>T-
LuAvrKF.N-DvsKIIIN-CK. Amsterdam, G. P. Tierie.
Jlekno/ili' Xeil- i-l'iit'lücle i-in-<Kikkni<*1, door dr.
K. lloi.TVA-T. < ironingen. P. Xonrdholl'.
Xclt(i(i/</i-(iiitiii(it.'c« ten gebruike bij het onder
wijs in het Nederlandsen, door W. DI:AAI.IEI:.
'Je druk. (ironingen. P. Xuurdholl'.
Inhoud van Tijdschriften.
f.'ronf X'/di'i-liiiid. April p.in.ï: Louis Couperus,
Van oude menschen, de dingen, die voorbij
gaan. Kern' de (.'lerci]. Gedrieën. Top
Xaell', DedochU-r. Dr. Kdw. B. Koster,
Beetboven's negende. Ina Boudier J'.akker,
Kinderen.
Literatuur: Artliur van Sciieiidel, Ken
zwerver verliefd. Ina Boudier Bakker, Wat
komen zal. De Meester, ' >vcr het leed van
den hartstocht. Frans Nctsclier, l'it de
snijkamer.
Bibliographie: St. L. I'renaii, Zoeten
zuur over zuiver Xederland-eh. Schetsen.
Loiewijk de Schutter. Ver/en. Gu"tav af
(ieye.rstam, Ken strijd der zielen. Aibinde
Gigala, l'rbi et Orbi. TIn
prediker.
J),1 Vrije Tribnm', all. 3
11 ei m weegein eenschap.
ter, Sonnetten. A loert
Kransch dichter : llenri d.
Fragment. Boekbcoordee!
tlf, ,1, lloo,:!,-, Maart-afl.' l:
een fotosjralie van T. l iuijsinga, voorstellende
..Aan de I!ijk-\Vaver bij Abc >ude". Over de
maand, die heenging, door L. van Bosse. De
kina. haar gebruik, geschiedenis, cultuur en
handel, door l', van der Wielen. S.'uyrna en
zijne Hullandsche kolonie, i losse bladen uit
een dagboek) 111, door Maurits \Vagenvoort.
Bedeljochie, schets, door Daan van der Xee.
Muziek. Tooneel. Letterkundig over
zicht. Wat onze lezers wenschen te weten.
Mededeelingen aan onze abonné's. Ken
rechtszaak. ilet bijlage ..Voor onze Jeugd".
F.i'int llan,-d. No. 1:>: Ken toevlucht, door
M. i.Vdelé-De Negri, XHI. De Hazelaar,
door J. K. B., met. at b. Zijn Brief, door
Jo. Mr. A. Kerdijkï-, dor.r mr. P>. II.
Pekelbaring, met portr. en afh. Wraak, een
Lode Kakelmans,
I.'idewijk de
SehutKe.bm, Ken nieuw
llégiiier.
"productie
V O Off DAMEj£.
Met eerMetfipn Schroom",
Teyler's tweede genootschap te Haarlem
heeft de gouden medaille en de daarbij toege
zegde buitengewone toelage toegekend aan
Mejuffrouw JOH ANNA W. A. NABEK,
voor haar antwoord op de prijsvraag:
Eene geschiedenis rnn Nederland tijdens de
inlijving bij Frankrijk (1810?Xov. 1813),
vnarbij gjbruik gemaakt is van de voor dat
tijdvak in het Rijksarchief te 's-Gravenhage
aanwi-zige pap i en'tl (in de terstt' plaats d<: ver
zameling VAN MAAXEX) en van die in de
Arch'fi's Nationali's te Parijs.
(Vergelijk orer de i uiteten: ., BLOK, Verslag
aangaande een voorloopig onder
zoek, te Par ij s, naar archivalia,
belangrijk voorde geschiedenis
van N e d e r l a n d", blz. 4G, vlg.)
De bewerker behoeft zijn onderzoek niet over
het tijdperk der bevrijding, sedert November 1813,
uit te strekken."
Het oordeel van het prijsgericht over dit
werk luidt:
Geheel anders heeft de schrijver van het
tweede antwoord, dat onder de spreuk Met
eerbiedigen schroom" is ingezonden, zijn taak
opgevat. Hij heeft werkelijk een geschiedenis
van Nederland, tijdens de inlijving bij Frank
rijk, geleverd en heeft dus in overeenstemming
met de bedoeling der vraag gearbeid. Alleen
niet in zooverre als hij gemeend heeft ook
het begin van het tijdperk der bevrijding,
den tijd tnsschen 15 en 30 Xovember 1813,
in zijn verhaal te moeten opnemen; ja het
tweede gedeelte daarvan geheel aan dit tijd
perk van voertien dagen te moeten wijden.
Hoewel hij dus de gestelde grens over
schreden heeft, zou het toch onbillijk zijn
hem hiervan een grief te maken. In de eerste
plaats, omdat op zijne in zijne inleiding (blz.
8 U) uitgesproken verklaring van zy'ne han
delwijze in deze : Immers de geschiedenis
der geheele Xovembermaand van 1813 wordt
nog door Fransche invloeden beheerscht",
enz., bezwaarlijk kan worden afgedongen, en
omdat de volledigheid van het geheele ge
schiedverhaal werkelijk de opneming van het
tijdperk dringend eischt.
Nog minder echter gaat het aan die opne
ming af te keuren, omdat de voorstelling,
welke hier van deze kritische dagen onzer
geschiedenis gegeven wor It, uitmunt door
volledigheid en onpartijdigheid niet alleen,
maar ook door een juiste verdeeling van licht
en schaduw, een op den voorgrond stellen
van het belangrijke en een in het kort ver
melden van het minder belangrijke, zonder
dat echter iets dat wezenlijk van belang is
wordt overgeslagen. Terwijl de schrijver het
volle licht laat vallen op IIoogendorp, ver
geet hij het aandeel niet van degenen, die
toen medegewerkt hebben om Nederland zijn
onafhankelijk bestaan te verzekeren, terwijl
hij de houding der velen, die niet, als dezen,
alles op het spel dorsfen zetten en die daar
door hun het werk zoo moeielijk maakten,
weet te verklaren, ponder onbillijk tegenover
hen te worden.
MARK
COGNAC,
1) In -Ie Maart-allevering van de XXe Eeuw. \
Dit beroemde merk is
verkrjjg<baar bij alle Wijnhandelaars em
bjj de vertegenwoordigers
KOOPMAN* «& BKUIKIER,
Wjjnhandelaars te Am&terdam.
EGHT^VJGTÓRIAWATER,
- ? --.' .-'; ';..-.- v1.;.-''- '?? ' <'' ' ?'.-. '-?? i ?- ,'
Oberlahrtsteïn..
IMTY-Kijïielen,
SIMPLEX-Rfiwielon,
met kogelfreewlieel, 2
velgremmen door bet stuur, stalen
spatschermen, echte \Vestwoodvelgen,
Dunlop banden. '_' jaar garantie,
f
95.
N. S. U. Hotor-ffijwielfiii.
A. DRUKKER & C0.,
ROKIN 126, ,,,/. Xed. E,»,k.
The genuine .,Priestley's Cravenette"
porous and hygienic
Rainproofcloth
for Ladies Oc Gentlemen wear is sold at:
A Kreymborg & Cos.
("(tiir/i'urni.ilii /v,
Leidschestraat, Amsterdam.
Priestleys Limited,
Bradford.
Sole-agents for Holland & Belgium :
M S. DE VRIES & Cb.
Amsterdam?Brus-el.