Historisch Archief 1877-1940
No. 1454
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
SCHILLER.
*
.*?
Daar de redactie van dit blad mij de
eer aandoet mijne meening over Schiller
te willen publiceeren, moet ik beginnen
met de verklaring dat ik dien dichter
niet grondig heb bestudeerd en dus niet
tot de best-bevoegden behoor. Ik heb
mijzelven echter menigmaal tot die studie
gezet, daartoe gedwongen door de teeke
nen van zijn grooten invloed, die ik overal
bespeurde. Dat ik nooit lust en geduld
heb gehad er mede voort te gaan bewijst
mij dat zijn aantrekking op mij niet sterk
is. Zijn werk is mij niet bepaald
antipathiek maar het boeit mij niet. Ronduit
gesproken, hij verveelt mij een beetje.
Als jongen leerde ik lange gedichten
van hem uit het hoofd en die ken ik
nog. Maar er is geen regel in die mij
bizonder lief is, of waaraan ik met be
hagen en vreugde denk. Ik heb die ge
dichten menigmaal gedeclameerd, maar
dan maakte ik er een parodie" van. Dat
bewijst natuurlijk voor een jongen niets,
maar ik moet volhouden, dat ik er mij
nog altijd volstrekt niet voor schaam en
het nog artijd geen profanatie vind. Zijn
beroemdste verzen: der Handschuti"
der Taucher", das Lied von der Glocke"
zijn geknipt voor rederijkers. Als scholier
behandelde jk ze<soauer eerbied, en als
vijf-ën-veërtig-jarige heb ik daar nog
geen berouw van/ Ik had misschien nog
iets meer respect voor Tollens, en ik kan
,dat mijzelven zeer goed vergeven. Als
poëtische producten acht ik Loevestein"
en Jan van Schaffelaar" geen haar
minder dan de genoemde Schillersche
pronk-verzen.
Wat zijn dramatiek betreft, daarvan
heb ik juist dezer dagen een staaltje
gezien: die Jungfrau von Orleans"
in Dortmund. Een spik splinter nieuw
theater, met gloed-nieuwe costumes. Alles
in de puntjes verzorgd, met Duitsche
tucht en Gründlichkeit". De spelers
waren zóó-zóó, en het geheel was min of
meer bespottelijk. De menschen zaten
royaal te lachen bij zeer ernstige passages
aan 't eind applaudiseerden ze hartelijk,
zooals men doet bij een
bruilofts-voorstelling door jongelui. Het was Schiller,
Duitschland's lieveling. Het was een
beetje mal en kinderachtig, maar cela
n'empêche pas Ie sentiment".
Maar ik verzeker u, als een ander in
onze dagen het hart had, de schoone en
roerende geschiedenis van de fransche
helden-maagd zoo jammerlijk te bederven.
dat hij op zijn kop zou krijgen dat de
lappen er afvlogen. Maar Schiller kan
een potje breken. Men betreurt het hoog
stens dat hij zulk fijn en teeder porcelein
tot speelgoed koos. De aanvang van 't
stuk is niet kwaad, als expositie, maar
verder is alles gezocht, lam, zonder dra
matische kracht, en inmachtelooze verzen.
En dat bij zulk een heerlijk onderwerp! *)
, De scherpste karakteristiek van Schiller
ligt besloten in Heine's oordeel over de
schilderij G-reienen" van Ary Schetter.
Men kent die schilderij, niet waar?
Gretchen zit in een zeer kolossalen
ouderwetschen leuningstoel met ineengeslagen
handen en staart vóór zich, terwijl een
niet minder kolossale, ouderwetsche
traan uit haar ooghoek biggelt.
Es ist wohl Goethe's Gretchen", zei
Heine, Sie hat aber den ganzen Schiller
gelesen".
Herinner u dit woord als ge soms in
een ? of anderen boedel een gravure van
Scheffer's Gretchen tegenkomt. Het is
mij niet mogelijk .nog duidelijker te zijn.
Maar nog geen jaar geleden ben ik
Schiller gaan waardeeren. Ik las namelijk
een kleine novelle van Karl Emil
Franzos, getiteld: Schiller in Barnow",waarin
verteld wordt hoe in een kleine stad in
Galiciëof Podolië, waar alles even dor, plat,
doodsch en armzalig is, waar de mensch
voort-vegeteert, verloren in de nietigste
beslommeringen en de laagste gedachte
sfeer, een paar dier ongelukkigen een deel
tje van Schiller te pakken kregen, en nu,
in een stillen driebond, hun
schoonheidsen verhevenheids-honger, heimelijk en
*) Men vergelijke het fijne, sobere en
zuivere beeldje, dat Boutet de Monvel ons,
met woord en stift, van Jeanne d'Arc ont
worpen heeft, met Schiller's plompe,
larmoysnte heldin.
schuw, buurt om beurt bevredigen. In
die eentonige steppe, in dat saaie, ach
terlijke, kleinsteedsche wereldje, daar was
Schiller de zegenrijke engel die een klein
vonkje bracht en onderhield van wat
ons aller hoogste en heiligste goed is.
Zie, dat vond ik mooi en van dat
oogenblik begon ik warmer voor Schiller
te voelen en ik lees zijn geschriften met
meer aandacht en let op de wijze woor
den die er van hem onder de menigte
rondgaan.
KI Wel vind ik het zeer begrijpelijk dat
de jonge Duitsche poëten, die de Bliitter
für die kunst" uitgeven, niets willen
weten van de samenkoppeling Goethe
en Schiller". Werkelijk is dit n van
die combinaties die een volk maakt, op
gansch andere gronden dan de poëtische
keurmeester als deugdelijk erkent. Voor
hem zou het even dwaas zijn Dante met
Fröbel, of Shelley met generaal Booth
op n voetstuk te zetten, al wil niemand
de verdienste dier laatstgenoemde per
sonen verkleinen.
De zaak is dat de Duitsche natie
Schiller 'liefheeft om zijn persoon
waarschijnlijk evenals Goethe zelf het
deed en hem uiterlijk vereert als
dichterlijk en dramatisch genie. Schiller
is veel "meer populair dan Goethe. Goethe
eerbiedigt men en bewondert men. Hij
was zoo groot, zoo imposant, zoo mach
tig. Maar men heeft hem volstrekt niet
algemeen lief. Men vindt hem koel en
zelfzuchtig, en ook lang niet braaf genoeg.
Maar Schiller, die was niet koel, en
niet zelfzuchtig maar warm van hart
en braver dan de braafste. Hij is de
voorvechter van het idealisme, de ridder
zonder vrees of blaam van vrijheid,
deugd, menschenliefde, van al wat schoon,
goed, en verheven is. En daar hij ook
vereen en drama's maakte en Goethe's
vriend was, zoo behoort hij naast (loethe
te staan.
Deze zaak geeft aanleiding tot diepe
overwegingen en kan maar niet botweg
als een vergissing worden gekenmerkt.
Men komt er niet af met de reeds tamelijk
afgezaagde bewering dat groote dichters
met een anderen ethischenmaatstaf'iuoeten
gemeten worden dan de rest der men
schen, evenmin met de al te grove
leugen dat ethiek en poëtiek niets met
elkander hebben uit te staan. Ook heb
ik geen vrede met de gedachte dat de
een wat braver is zus en de ander wat
braver zóó, Goethe evenals Shelley
en Dante een beetje aan den
losbandigen kant maar des te knapper in 't
verzenmaken, Schiller daarentegen veel
zedelijker en fatsoenlijker, maar een beetje
minder artistiek.
Die beschouwing zal wel zeer algemeen
zijn, mij is zij stuitend. Er is maar n
ethiek die voor ons allen geldt, en 't
meest van al voor den dichter. En de
grootheid van den dichter is in
onrniddelijken samenhang met zijn ethische
volkomenheid. Dante, Shelley en Goethe
waren groote dichters omdat zij ethisch
volkomener menschen waren, niet omdat
zij in talent vergoed kregen wat hun in
zedelijke volkomenheid ontbrak.
Maar de menigte taxeert de ethische
eigenschappen valsch, door vooroordeel
en gebrekkige zielkeunis. De meest
essentieele, wezenlijke deugd is wat men
waarachtigheid, ook wel echtheid, noemen
kan. En het is juist deze deugd die het
woord van den dichter, en zijn dramatische
of epische beelding, tot een kostbaren schat
voor de wereld maakt. Daarom alleen
onderscheidt poëzie zich door die hoogere
ernst, die niet is na te bootsen, en alleen
bij hooge volkomenheid van karakter in
woorden kan worden gebracht.
Laat men hier niet verstaan dat dichters
altijd ernstig moeten spreken, en niet
zouden kunnen spotten of schertsen. Maar
dit, dat goede poëzie zich van slechte onder
scheidt door een ernst die alleen in een
diepe waarachtigheid kan worden bereikt,
die vernomen kan worden in weinige
regels, weinige woorden zelfs, en die zulke
woorden schitterend en onvergankelijk
maakt als juweelen.
>Zulke innige, expressieve woorden van
hoogeren ernst ken ik van Schiller niet.
Misschien zijn ze hier of daar te vinden,
zooals bij menig woordrijk dichter, als
enkele korrels graan ouder 't kaf. Maar
ik betwijfel het. Schiller houdt van mooie
woorden en geraakt gemakkelijk in geest
drift. Hij wallet und woget und brauset
und zischt, wie wenn Wasser mit Feuer
sich mengt." Maar het is dikwijls meer
water dan vuur. Zulk een geestdrift is
niet ongewoon, op 't eerste gezicht niet
onbeminnelijk, menig journalist ik zal
in dit blad maar geen namen noemen
dankt er een uitgebreide populariteit,
een aangenamen werkkring en een
onbekommerden ouden dag aan, maar op
den duur, en bij den glans van het echte
artikel, wordt het een hatelijk ding. Ik
geef gaarne toe dat Schiller een van de
degelijkste en beminnelijkste was in zijn
soort en ik acht het niet gering apostel
van schoonheid en verhevenheid te kunnen
zijn in het groote gebied waar Duitsch
wordt gesproken.
Maar als ik bijvoorbeeld de ode an
die Freude" lees (ik voel veel voor
de conjectuur dat er oorspronkelijk an
die Freiheit" heeft gestaan) en ik
hoor hem zeggen :
Seid uinschlungen Millionen
iesen Kuss der ganzen Welt,"
dan krijg ik bij de voorstelling van het
hierbij passend gebaar niet den indruk
van innigen ernst. Het valt zelfs moeilijk
te denken dat deze regels niet na een
feestmaal zijn geschreven. In elk geval
bewijzen ze dat Schiller's geestdrift hem
kon vervoeren tot wat men onder studenten
bier-stemming" pleegt te noemen.
Mijn stukje behoort te eindigen
met een draai naar boven, om bij den
algemeenen lof niet geheel achter te
blijven. Maar in dit geval is het zeker
onnoodig. Honderd duizenden zullen wel
zeggen en gelooven dat Schiller een
groot man en een eer en zegen voor zijn
land is geweest. Ik erken dit volkomen.
Hij was een zeer voortreffelijk man, die
een grooten roem verdient, en zooals ik
wilde dat wij er thans eenige dozijnen
hadden, mits zij dan geen verzen poogden
te schrijven.
Men moest Schiller niet vereeren als
een groot dichter, evenmin als een groot
medicus. Man als een dapper en populair
moralist.
Als een komische bizonderheid in het
huldebetoon dezer dagen merk ik op dat
de sociaal-democratie in Duitschland zich
van Schiller meester maken wil, als ware
hij een der hunnen. Waarschijnlijk
omdat hij niet goed over tirannen" te
spreken was en zeker fel tegen den
parmantigen Duitschen keizer zou zijn
opgetreden.
Maar als er ooit n burgerlijke idea
list" is geweest, in den door de sociaal
democratie meest geminachte beteekenis,
dan was het Schiller. Dezen vurigen
voorvechter van geestes-vrijheid te willen
bekransen met de ijzeren ketenen der
Marxistische dogma's is een merkwaardig
staaltje van partij-taktiek.
B u s s u m-W a l d e n. F. v. EEDEN.
Frans v. Defregger.
Niet ver van Lienz in het schoone
Pusterdal, in Kirchenbach, een uur van Stronach,
behoorende tot de gemeente Dölsach, ligt
in het gebergte, de eenzame woning, waar
Frans Defregger 30 April 1835 werd ge
boren.
Hier ontving de rijke i'antaisie van den
knaap de eerste diepe indrukken voor oog
en hart. Daar spraken de Dolomiten in het
woudgebergte tot zijn geest.
Als echte Tyroler boerenjongen liep hij
op bloote beenen. 's Winters ging hij naar
school en moest dan een langen weg afleg
gen, waarbij hij zich vaak door de sneeuw
moest heenwerken, die halt' zoo hoog lag
als hij groot was. In het voorjaar trok hij
naar de Alm", als koeher der. Daar op den
Alm lag hij gaarne op zijn rug te luisteren
naar het ruischen van het woud, het rollen
der losgeraakte steenblokken, en te staren
naar de lucht, naar de drijvende wolken,
naar de roofvogels, en verheugde zich in
het bloeien der alpenrozen.
Op zijn 15de jaar deed hij op de hoeve
van zijn ouders het werk van een eersten
knecht, hielp bij het koren dorschen, werkte
op het land, in den stal, in de schuur, zoo
hard als een gewone knecht. Geen arbeid
op het land bleef' hem vreemd.
Toen hij 23 jaar oud was, stierf zijn vader,
en moest hij als eenige zoon de groote hoeve
overnemen. Onder zijn opzicht ging het in
schuur en stal goed toe. Maar na den oor
log van 1859 zou de zorg voor akker en
schuur hem niet meer aanlachen. Hij werd
ook bekropen door de koorts zijmsr
tijdgenooten om de wijde wereld in te gaan. Hij
kon niet meer thuis blijven, verkocht hoeve,
land en schuur, ondanks de beden ? zijner
zusters en verwanten. Eerlijk deelde 'hij
onder haar wat hun toekwam. .Defregger
trok naar Innsbrück om beeldhouwer te
worden. De meester, bij wien hij leerde,
zag, dat Defregger meer aanleg voor schil
der dan voor beeldhouwer had en stelde hem
aan Piloty voor. Deze ontwaarde in het werk,
dat Defregger meegebracht had, sluimerend
talent, en ried den jongen Tyroler aan te
beginnen goed te leeren teekenen, het andere
zou dan wel vanzelf komen.
Defregger sloeg met den grootsten ijver
j aan het teekenen. Anderhalf jaar later
kwam hij aan de Akademie. Het Profes
soraal onderricht beviel hem allerminst. Op
een goejen morgen keerde hij Akademie
en Innsbruck den rug toe en ging weer
naar Linz, om zich zelf te ontwikkelen.
Daar schilderde hij veel en van al wat hij
zag: herbergiers, deftige oude en voorname
heeren, reizigers, boeren, enz. In die dagen
kon men voor vier gulden een echten
Defregger koopen. Te Linz bleef hij niet
lang. Plotseling trok hij met pak en zak,
voorzien van goede aanbevelingen, naar
Parijs.
Vol hoop kwam hij op Fapoleonsdag te
Parijs. Tot zijne teleurstelling vernam hij
er aldra, dat de Akademie geen leerlingen,
die ouder waren dan 25 jaar, aannam. Het
gelukte hem echter goed teekenonderricht
te krijgen. In zijne behoeften voorzag hij
door het schilderen van Tiroler genre
stukjes, die hij nu, niet meer voor vier,
maar voor vijftien gulden aan den man
bracht.
Anderhalf jaar werkte hij te Parijs,
keerde terug naar Innsbrück en ging bij
Piloty zich verder bekwamen.
Defregger had echter te veel van de
wereld gezien en het leven van te nabij
leeren kennen om zich tot de historie
schilderkunst van Piloty te voelen aange
trokken. De Tyroler boerenjongen van
vroeger kon zonder frissche lucht en levende
wezens, zonder bosch- en berglucht niet
leven.
Zonder den minsten invloed van de
tooneela<ïhtige schilderkunst van zijn meester,
zei hij hem goejen dag.
In 1869 werd Defregger bekend. Op de
tentoonstelling te München had hij een
schilderij, voorstellende Andreas Hofer in
den opstand van 1809. Van de vele figuren
op deze schilderij werd bovenal geroemd
de kleine jongen met de buks, naast
zijn ouden vader, door het natuurlijke en
levensware.
Van toen af wijdde Defregger zijne kunst
aan zijn volk en zijn land, aan Tirol en
aan de Tirolers. De Tiroler boerenknapen
en meiden in liefde en gejuk, in liefde
en haat, bij het werk en bij het pleizier,
thuis of buiten, op den Alm. Hen, in al
hun poëzie, ttinkheid en kracht op het doek
te tooveren, koos hij zich tot levenstaak.
Ah geen voor, en tot dus ver na hem, heeft
hij de Tirolers naar hunne werkelijkheid
geschilderd.
Defregger wordt veelal in n adem met
imMiMiiimmiiniiimiiiiiiimmilmiiimmmiiiiui
J. C. VAN MARKEN (door voortdurende ongesteldheid, tot groot leedwezen van de Nederlandsche natie,
genoodzaakt als Directeur van de Ned. Gist- en Spiritusfabriek te Delft, door hem in 1870
opgericht, zyn ontslag te nemen).