Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.HSO
Gajo's en Nederlanders.
(Slot).
IV.
De expeditie-Van Daalen bestond uit eene
divisie marechaussee, d.w.z. eenige officieren
en 240 onderofficieren en soldaten, de laatste
grootendeels Ambonneezen en andere
inlanders 1). Terecht sprak dus de Minister van
Koloniën in het begrootingsdebat der 2e
Kamer van het kleine troepje." Merk
waardigerwijze citeerde hij te zelfder tijd
ze toepassend op ? de Gajó's uit
Snouck Hur^ronje's boek de Atjèhers" de
woorden : redeneering, opvoeding en wat
dies meer zij, krijgen eerst dan vat op
Mohamedaansehe laatdunkendheid, wanneer
deze zich geplaatst ziet tegen onwrikbare
overmacht"
Wat dr. Snouck bij de min symphathieke
Atjèhers laatdunkendheid noemde, is wel
licht toch verwant aan wat omtrent de Gajö's
vrijheidszin heet; eu wat wij zelfs gewoon
zijn edele vrijheidsliefde te noemen als we
't' hebben over Germanen tegen Romeinen,
Nederlanders tegen Spanjaarden, Boeren
tegen Engelschen. Dit ter'oops, om terug
te keeren tot de tegenstrijdigheid in ministor
Idenburg's woorden en daaruit de conclusie
te trekken: met een klein troepje had men
den tocht naar de Gajö-landen niet mogen
ondernemen.
De kapitein Colijn heeft in het Handels
blad van 8 December 1903 gezegd, waarom
men op Atjehmetzoo min mogelijk troepen
werkt:
Houdt de klacht van te weinig troepen"
dus de meening in, dat men het werk gaarne
vlugger zag beëindigen dan kan men
er ten deele mee accoord gaan. Bedoelt men
echter twijfel te wekken aan de m o g o l ij
kheid of de taak te volbrengen is met de
thans aanwezige troepenmacht, dan geeft
men alleen blijk den toestand niet voldoende
te kennen, want de beschikbare macht i s
voldoende om alle verzet te breken. Het
kost alleen wat tijd, en men bedenke, dat
de stand der geldmiddelen noopt tot omzich
tigheid. Beduidende versterking der troepen
macht met den daarbij be h ooren
den trein, zou enorme geldelijke offers
vragen en allerminst evenredig nut
afwerpen."
Het ageeren met kleine
troepenafdeelingen, door het repeteergeweer mogelijk ge
worden, wordt hier dus verdedigd als een
zuinigheidsmaatregel. De zuinigheid kan
echter niet alleen de wijsheid maar ook
de mensehelijkheid bedriegen. De eerste
expeditie-Van Daalen in 1902, bestond,
evenals de beruchte tweede, uit 240 man ;
toch had men kunnen onderstellen dat de
taak der laatste ongelijk zwaarder zou zijn,
na wat van Gajoe Eoeös bekend was en
nadat de colonne-Colijn, mede nog in 1902,
aan de grens van dat gebied had moeten
terugtrekken. Ook schijnen er andere
plannen ter onderwerping van het landschap
te hebben bestaan. De Atjeh-correspondent
der N. R. ('t. schreef (2e blad A van 21
December 1902) dat de Gajo-landen thans
een tijd lang met rust gelaten werden, maar
dat dit niet lang zou duren, want (lat ze
"tegen den Oostmoeson het voorrecht zouden
hebben bezoek te ontvangen van /. Exc.
den commandant en militaire gouverneur
in eigen persoon, vergezeld van twee pelotons
cavallerie. Van dat bezoek is niets gekomen.
In 1904 had de tweede expeditie Van Daalen
plaats. Waarom met zoo weinig troepen ?
Uit zuinigheid? Uit bravoure? Deze vragen
zijn nog steeds onbeantwoord en een vol
ledig antwoord daarop mag niet uitblijven.
Niet enkele uittreksels uit het rapport van
den commandant dienen openbaar gemaakt,
maar het geheele journaal, evenals dat van
de eerste expeditie geschiedde 2). En niet
minder nooJig is publicatie der notulen van
den krijgsraad, waarin tot de expeditie naar
Gajo Loeös besloten werd.
V.
Eenmaal op marsch, schijnt niets een Van
Daalen te kunnen tegenhouden. Of heeft
hij een oogonblik aan terugkeer gedacht,
toen het ontzettend moordtooneel in de
eerste kampong onthuld werd ? liet is reeds
door de redactie van dit blad in wehvg
andere woorden gevraagd: was zijn
krijgsmanseer er iets minder om geweest, wanneer
hij toen was omgekeerd en gerapporteerd
had, dat, overeenkomstig Snouck Hurgronje's
waarschuwing, alleen een overmacht
hier onderwerping kon afdwingen ? Hadden
wij die overmacht niet gaarne betaald,
indien de levens van duizenden, waaronder
1149 vrouwen en kinderen 3), daarmee te
redden waren geweest ?
Keeds in zijn eerste journaal gebruikt Van
Daalen, omtrent de Gajö's, termen, die zeer
onaangenaam aandoen, omdat de Wester
lingen gewoon zijn ze alleen bij de jacht
op wild te gebruiken: geweerdragenden,
die men in de verte ziet loopen, worden
steeds onmiddellijk neergeveld." En nog
fraaier schier: Het mocht niet gelukken
n Gaj<~> te vangen." 4). In zijne instruc
tie stond toonmaals : Tegenover de GajiVs
moet zooveel mogelijk vredelievend worden
opgetreden, ook al mochten zij in den aan
vang, bij den opmarsch, hetzij door aan
sluiting bij de bende van den pretendent of
van Nja Mamat Peureula, hetzij zelfstandig,
vijandelijkheden plegen."
Zien wij nu hoe Van Daalen dit vrede
lievend optreden uitlegt. Driemaal waren
schoten gehoord, voor men het dorp Tak
nan naderde. Uitgestrekte en goed
verdedigare loopgraven waren echter verlaten be
vonden. Daar de kampong oogenschijnlijk
bewoond was, werd in verband met mijne
instructie, ten aanzien van de Gajö-bevolking,
bevolen om het daglicht af te wachten en
slechts te schieten op geweerdragenden.
Door een toeval moesten de beide brigades
aan de rivierzijde reeds te 3J4 uur voor
middag eenige schoten doen op enkele
geweerdragende lieden, die van buiten af de
kampong binnen willen gaan. Kort op dit
vuur vielen van den hoogen rug aan de
overzijde der rivier twee schoten ; verder
werd niets gehoord.
Bij het aanbreken van den dag bleek,
dat twee mannen waren neergeveld en dat
Takèngan geheel verlaten was mot uitzon
dering van eene oude vrouw, die medeelde,
dat de pretendent reeds gisterenavond met
prauwen naar Xösar was vertrokken..."
Ook hier is een punt dat opheldering
noodig heeft. Uit de instructie krijgt men
den indruk, dat Van Heutsz, ware hij zelf
de aanvoerder geweest, niet dadelijk uit de
verte op alle geweerdragenden zou hebben
laten schieten; dat hij niet dit bedoeld kan
hebben met vredelievend optreden, pok al
mochten de Gajo's in den aanvang vijande
lijkheden plegen." Kr zijn Indische expedities
geweest, die andere en betere middelen
hebben gekend om met de bevolking in
aanraking te komen, dan alle geweer
dragenden, die mea in de verte ziet loo
pen, neer te schieten. Doet men dit laatste,
dan weet men toch immers vooruit zeker,
dat van een vreedzame aanraking geen
sprake meer kan zijn, maar dat men de
menschen of tot strijden of tot vluchten
dwingt.
De instructie schreef: Zoo eenigszins
mogelijk moeten de Gajöhoofden schriftelijk
uitgenoodigd worden tot een onderhoud met
den colonne-commandanten in dat schrijven
worden medegedeeld, dat slechts de
opsporingvan den sultan vanAtjeh en zijne volgelingen
het doel van onze komst is en wij tegenover
de Gajö's vriendschappelijk gezind zijn."
De commandant verzond zulk een schrijven
eerst na twee gevechten, toen het vrijwel
een parodie moest schijnen. En dat nog
op een manier, die alweer /onderling lijkt.
Aan eene slavin van llatlja Tjéq is een
brief medegegeven aan genoemd hoofd,
meldende dat wij slechts hier komen om
den pretendent op te sporen en niet om met
Gajö's oorlog te voeren. Mondeling is aan
de vrouwen de boodschap medegegevcn, dat
Kadja Tjéq in het bivouak .moet komen."
Heeft de commandant Van Daalen inder
daad gemeend dat llndja Tjéq aan die
mondelinge boodschap dat hij komen moest"
voldoen zou ? Het zou haast al te naïef
zijn. Volgens de instructie had hij hem
schriftelijk uit te noodigen, niet mondeling
te commandeeren ; het eerste lijkt wel zoo
verstandig, indien men zulk een onderhoud
werkelijk wenscht.
Er is nog meer zomlerlings in dit journaal;
maar het medegedeelde moge voorloopig
volstaan om te doen zien dut nadere ver
dediging van Van Daalen's optreden bij
instructies, die een vredelievender! geest
ademen, zeer gewenscht is.
Tn Van Kol's reisverhaal Uit onze kolo
niën" leest men het volgende omtrent de At
jèhers, die hij in de gevangenis op Ternate
aantrof j.
De aanklacht luidde meestal wegens
bezit van wapenen" of wegens verzet".
Vooral in het gewest, waar majoor Van
Daalen het bewind voert, was dan 20 jaar
dwangarbeid schering on inslag i en toch,
die mannen beschouwden zich als politieke
veroordeelden, niet als misdadigers; zij
gevoelden zich de verdedigers van hun
vaderland.
Ook te Menado vond ik dergelijke slacht
offers van een ineedoogenloos optreden, ge
heel in strijd met de beginselen door generaal
Van Heutsz zelf gehuldigd en opgevolgd."
Over Menado vindt men dan nader 6),
dat 73 Atjèhers gevangen zaten. Geen
genade vroegen ze, doch onderzoek hunner
zaak, waarbij zij hun onschuld betuigden
en beweerden dat zij, alleen omdat de majoor
(alweer Van Daalen !) m ar a h J nijdig j
was... ver van hun vrouwen en kinderen
moesten sterven en begraven worden. De
aanklacht luidde meestal: verzet tegen het
wettig gezag en hot vonni*, onverbiddelijk
wanneer- het in Segli was uitgesproken:
20 jaren dwangarbeid in den ketting.
... En nogmaals slaak ik voor hen een
kreet om hulp, in naam van God en ge
rechtigheid."
Geen genade vroegen ze, doch onderzoek.
Dient niet de openbare meening in Nederland
zich zoo luide te doen hooren., dat dit
onderzoek wordt toegestaan en zoo noodig
tot revisie der vonnissen loide?
*
Volledige publicatie van alle op de
tweede expeditie-Van Daalen betrekking
hebbende stukken is noodig, maar niet genoeg.
Of is niet de overste Van Daalen aan zijn
land verschuldigd in 't openbaar te zeggen
a l wat hij te zeggen weet over het vreeselijk
bloedbad en wat daaraan voorafging? Hij
kan toch moeilijk meenen, dat zijn verde
digers, in en buiten de Kamer, hem die taak
ontnomen hebben. Aan hem, zoo dunkt ons,
is thans het woord.
J. E. NJKUMKYER.
1) Het Kol. Verslag berichtte, dat gelijk
tijdig 8 oilicieren en 150 man van Koeala
Siinpang (Oostkust) oprukken in de richting
vau GajöLoeös. Ook indien die colonne
zich inet die van v. Daalen vereenigd heeft
wat uit de stukken niet blijkt was de
macht nog veel te gering.
2) Uittreksels uit het verslag over de 2e
expeditie als Bijlage bij de Memorie van
Antwoord, Begrooting van
NederlandschIndië1905; het geheele journaal der Ie
expeditie in Indisch militair Tijdschrift, l'J()2,
Extra-bijlage No. 2. Ollicieele bijdragen van
liet Departement van Oorlog in
NederlansehIndic.
3) Dit getal is Je uitkomst eener optelling
der llioicele cijfers, in de genoemde Uit
treksels voorkomende, waarbij de gewonden
niet zijn meegerekend, liet is dus het mini
mum aantal. De minister Kuyper noemde
in de 2e Kamer het getal 1047.
4) Journaal t. a. p., blz. 35 ; ik spalieer.
5) Deel I, blz. 217?18. tl) Deel I, blz. 302.
Van den kievit en zijn eieren.
Als de winter zijn' waren aard verloochent
zoekt de kievit reeds in het laatst van Februari
de oude broedplaats op, welke hij aarzelend
en onwillig laat in het vorige najaar verliet.
Zijn komst wordt telken jare met groot ver
langen verbeid, vooral in Friesland, waar hij,
meer clan in andere streken, vreugde brengt
in menig gezin. De eieren van dezen vogel
vertegenwoordigen eene niet geringe handels
waarde en daar de kunst van het zouken
een geheim is, dat velen deelen, ziet men
reeds in de liatste dagen van Maart oud en
jong zich naar de lage vellen spoeden. Dit
maal is de vogel vroeger dan hij pleegt te
doen naar zijne tijdelijke woonstede terugge
keerd, 't Eerste kievitsei werd in Friesland
reeds den Sisten Maart gevonden; een week
later waren te Sneek op den marktdag een
300-tal aangevoerd, wat stellig als eene bij
zonderheid mag worden beschouwd. Gisteren
(27 Maart) zei mij een losse" arbeider, dat
hij, na een dig zwervens, zoo gelukkig was
10 eieren naar huis te kunnen brengen. En
hij voegde er aan toe, dat hij 50 cents per
stuk had bedongen. Neemt men nu in aan
merking, dat heel de maand April door de
marktprijs niet beneden 10 cents daalt, dan
begrijpt ieder lichtelijk hoe dit velen als van
zelf dag in, dag uit op het pad lokt.
Eierzoekers van professie weigeren dan ook in
dezen tijd elk ander werk, zij het dan ook
dat hun aantal gestadig afneemt. Wat toch
is het geval ? Wie thans de advertentie
kolommen der Leeuwarder Courant raadpleegt
vindt daarin eene lange rij waarschuwin
gen", ongeveer van dezen inhoud:
De Gecommitteerden van den Roodkerker Pol
der verbieden ten strengste het EIERZOEKEN in
of hel l.oor-EN op hunne landerijen, of wel:
Onderyettek uden, allen eigenaars af Uuurdtrs
van landerijen onder behoor van het dorp
Rintumai/eest, waarschuwen, dat HET ZOEKE.V VAX
KIEKEN in IM doelde i muien niet wordt
toeyestnan. Ieder 'wachtte zich voor de gerolijen !
Nu wordt aan dergelijke verbodsbepalingen
wel niet altijd streng de hand gehouden, maar
men dient er toch mede te rekenen. Zoo
komt hel, dat het terrein meer en meer
inkrimpt en dit is de voorname oorzaak, dat
het type, aisiker" (eierenzoeker) langzaam
doch zeker uit het volksleven verdwijnt.
Naar het inij wil voorkomen is dit geenszins
te betreuren, want in den gewonen regel is
de man, die zich met het zoeken van eieren
afgeeft om er een tijdelijk middel van be
s-taan in te vinden, geen aantrekkelijk figuur.
Men vindt ouder hen til van lieden, die ge
regelden arbeid se h u ven, menschen weike
steeds bereid zijn om op elke manier zoo
bij gelegenheid hun slag te slaan Is do
winter \oorbij en komt de lente in het land
dan breekt er voor hen een dolce far niente
aan, dat zij liefst zoo lang mogelijk rekken.
Stroopers, gelegenheidsarbeiders en
halfopgescholen jongens gaan er bij het krieken
v;^n den dag op uit en dolend eu her- en
derwaarts dwalend brengen zij een groot deel
van den lieven, langen dag in bosch en
boeiud te zoek Men versta mij echter niet
verkeeid. Ik zie in liet zoeken van
kieviiseieren, wanneer dit door deii arme en den
ruinder bedeelde geschiedt o:n liet genot van
eenig geldelijk voordeel, niets afkeurens
waardig, liregendeel, ik gun hun zulks van
ganscher harte, liet komt er slechts op aan
maat te houden en eene zekere grens niet
te overschrijden. Maar al te vaak ontaardt
eene dergelijke bezigheid in dagdieverij met
den aankleve van dien. Eu dan is er mg
iets. 't Is, een feit, dat somwijlen op n
marktdag te Leeuwarden eu Sneek meer dan
40,000 kievitseieren worden aangevoerd. Dit
aantal :<al velen wellicht ongeluoilijk in de
ooren klinken. Toch zij u deze cijfers be
trouwbaar en men kan uit dergelijke op
gaven zoo eenigszins nagaan welke groote
hoeveelheden eieren jaar in jaar uit aan
hunne natuurlijke bestemming worden ont
trokken. Werd nu de matigheid hetracht
dan zou er tegen het oprapen van deze
eiereu weinig zijn aan te voeren. Maar
daaraan wordt door niemand gedacht. De
kievit broedt, slechts umaal iu het jaar. De
eerste eieren vindt men doorgaans in de
laatste week van Maart; vaak komen zij ook,
zooals bereids werd opgemerkt, reeds eenige
dagen vroeger in handt n van den gelukkigen
eigenaar Dit broedsel bestaat gewoonlijk uit
vier eieren. Worden deze alle weggenomen
dan maakt de vogel na verloop van eenigen
tijd een nieuw nest, dat dan meestal slechts
drie eieren bevat. Ontneemt men ze hem
nogmaals dan gaan wel enkele pareu nog tot
een derde broedsel over uit twee eieren
bestaande maar het rneererideel geeft het
broeden voor dat jaar op en de niet broe
dende vogels vereenigen zich in groutc vluch
ten zooals men die niet zelden in den voor
zomer in het veld kan waai nemen. Dat de
kievit, van het eerste viertal eieren wordt
beroofd, welnu, daar behoort men zich uu
eenmaal bij neer te leggen. Niemand lijdt
daarbij schade en 't strekt den armen tot
profijt. Anders wordt het wanneer het dier
ook de laatste eieren niet mag behouden. Nu
weet ik wel, dat de wet het oprapen van
eieren na 30 April verbiedt eu aan
mareehaussémitsgaders gemeentelijke politie
opdraagt in deze een wakend oog te houden
teneinde mogelijke ongerechtigheden te voor
komen. Hoe is echter de toestand '.' Met dit
toezicht belast de marechaussézich bedroefd
weinig, tenminste in mijne omgeving. Ku de
veldwachters? Wel, zij hebben het al te
volhaudig met veel en velerlei om steeds
voor de riehtige naleving der wet naar eisch
te kunnen zorgen. Zoo is o. a. n der veld
wachters uit mijne gemeente belast met het
toezicht over drie bevolkte, wijd uitgestrekte
dorpen. De man is ijverig, geschikt en voor
komend, maar met dat al is hij niet steeds
daar waar hij vaak noodig moest zijn. En
wat ziet men nu gebeuren ? Tal van lieden
doorkruisen in den verboden tijd", vooral
op Zondag, wijd eu zijd weide en beemd, om
dik-vijls belast en beladen met een groot
aanlal eieren in de eerste plaats van kie
viten terug te keereu. Dag op dag geschiedt
dit tot groote ergernis van ieder welden
kende). Behoort het driu nog verwondering
te wekken dat de kievit elk komend voorjaar
in kleiner getale zijne oude broedplaatsen
opzoekt ?
Dan, allicht zal deze oi' gene mij toevoegen:
er openbaart zich ten onzent tocli eenige
kentering ten goede. Waar landbouwers en
polderbesturen als om strijd het zoeken van
eieren verbieden hliji't een groot aantal ge
spaard en behoeft voor decimeering van den
kievit geene vrees te bestaan. Ei, dat het
zoo zijn mocht ! Kegel en verbod ten spijt
neemt het kwaad nog steeds erger afmetin
gen aan, alleen brengt het nu een enkele
voordeel, iusteévan, zooals voor korten tijd,
aan velen winst te, beloven. De verboden"
polders worden evengoed, ja, zelfs naarsti^er
afgezocht dan vroeger, maar nu geschiedt
zulks door n man die permissie heeft
met uitsluiting van anderen aldoor '/.ijn'
gang te gaan. Een dezer lieden verzekerde
mij, dat Jiij het vorige jaar uit een betrekke
lijk klein waterschap 500 kievitseieren in den
tijd van enkele weken had opgeraapt. En de
ruan was daar niet weinig trotsch op. Al
leenlijk betreurde hij het niet alle dagen in
het veld te kunnen zijn, want tijdens zijne
afwezigheid waren er begeerige menschen uit
Mieduiu en Lekkum gekomen, die zich niet
ontzagen :ijm' eieren mee te nemen. Op
dergelijk snood bedrijf, zei de man veront
waardigd, behoorde een strenge si rat' toege
past te worden.
I(i het belang van den kievit, die onze
landbouwers zulke uitnemende diensten be
wijst waarvoor hem het , bekende loon
der wereid wordt uitgekeerd acht ik het
hoogst wenschelijk, dat allen die van goeden
wille zijn zich opmaken om verdere uitroei
ing van dezen vogel zooveel mogelijk te
beletten. Uier zoowel als elders wordt de
kievit stelselmatig vervolgd en als men den
vogel doodt of de eieren wegneemt dan be
grijpt zelfs een kind, dat de gevolgen niet
uit kunnen blijven. In Engeland is het nog
treuriger gesteld dan bij ons. Daar eet men
den kievit, die in het vereenigd Koninkrijk
niet eens door de wet beschermd wordt en
is men bovendien verzot op het blauw-glazig
ei. De Franschen, geboren gastronomen, be
schouwen een gebraden kievit als een fijne
delicatesse. Bekend is ook het rijmpje:
Qui n'a mangédu vanneau
N'a pas mangébon moreeau.
April is nu eenmaal de tijd welke men van
oudsher beschouwt als rechtgevend op veel
wat in andere stonden vau liet jaar niet
door den beugel kan. Welnu, rekening hou
dend met eigenaardigheden en gewoonten,
pleit er niet veel tegen haar dit privi
lege ook voor de toekomst te verleenen,
ook daarom, wijl zij den armen en den
man van den zelfkant af en toe eenig gel
delijk gewin toekent. Wanneer een kievit
slecht een paar eieren worden gelaten zal
Friesland nog lang het d.irado van deze
vogels blijven en behoeft voor uitroeingvan
den typischen bewoner der lage gouwen geene
vrees gekoesterd, al erken ik, dat het terrein
waarop hij zich bij voorkeur thuis gevoelt
meer en meer inkrimpt. Hier staat een
economisch belang op het spel, waarvan den
behartiging in den eer ten plaats ten goede
komt aan den landbouwers. Op hen nu doen
ik een beroep. Ik weet, dat vele
onwikkelden boeren De Anmtirdanunir geregeld
volgen. En nu zou ik hen op den man af
willen vragen : ia het u niet mogelijk, waar
het politie-toezicht ontoereikend blijkt, op
uwe eigene landerijen te beletten, dat van
n Mei de eieren van den kievit worden
geroofd? Waar een wil i?, is ook een weg
en hij dient gebiedend ingeslagen wil men
voorkomen, dat de kievit uit onze
landsdouwen verdwijnt.
Mij zij het voorrecht geschonken, als weer
April aanbreekt, betrekkelijk deze aangele
genheid op eenig gunstig lesultaat de aan
dacht te kunnen vestigen!
G i e k e r k , 5 April '05. J. IIKHMAN RIE.MEUS.MA.
iiiitiiinriiniiuiifiiiiiiiii
Sociale
miiiiMiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiinfiiiiiiiiiiiiHiiiiiinM
IiiiictitiiiEiinoii waiiopnetBÊ,
Tuchtscholen.
Er zijn weinig landen van de be
schaafde" wereld natuurlijk, waar z
geklaagd woidt over (ie baldadigheid en
tuchteloosheid der jeugd als in ons Vaderland.
Weinig hinden echter ook, waar die jeugd
meer ontzien wordt door publiek, politie
en regeering. Dat publiek en politie bang zijn
voor de straatjeugd is te begrijpen. Waar
deze zooals nog kort geleden door de
pers bericht werd in groote troepen, met
stokken, tangen en poken en andere ijzeren
aanvalswerktuigen gewapend, in de stralen
der hoofdstad geregelde veldslagen levert,
kan iueii de vrees der politie verklaar
baar vinden, om er zich met een een
voudig stokje tus-chen in te wagen. .Maai
de regeering, waarom ? treedt zij niet tegen
dit publieke kwaad op? Tegenover volwassenen
is zij niet zoo angstvallig, om haar sterke
hand te toonen; men denke slechts aan de
groote stakingsdagen. Maar tegenover de
jeugd ? !
In Februari 19ol, werleu de zoogenaamde
K'ntdenreltrn bekrachtig i. De invoering ervan
laat echter nog altijd op zich wachten. Zij
'S a<iriKta<t'ndt',
Ingevoerd of niet ingevoerd, 't is vrij wel
hetzelfde, nu het deze kinderwetten betreft.
Zij toch strtijl'en jeugdige personen beneden
de 18 jaar, die met den strafrechter in
aanraking komen. Daardoor is echter voor
goed buitengesloten dat de kinderwetten
ook maar iets zullen verminderen aan 't
openbare kwaad, dat men de baldadigheid
of de tuchteloosheid der jeugd noemt.
Misschien ja zeer waarschijnlijk, hebben
de heereu wettenmakers ook eigenlijk aan
zoo iets nooit gedacht.. Denkelijk heeft alleen
deze gedachte voorgezeten: onze rechtspraak
ten opzichte vau j< njdiije overtreders onzer
landsvvetten is niet meer in overeenstemming
met den geest des tijds in de eeuw van
het kind." Het was toch al te slim, kinderen
van 12 jaar en daarboven nog langer gelijk
volwassen misdrijvers en misdadigers te be
handelen. De opvoedkundige wetenschap, die
in de 19e eeuw zulke reusachtige vorderingen
gemaakt heeft, was ook in de bureaux van
het ministerie van justitie geen onbekende
gebleven. Wel was zij er slechts zeer kort
te gast, inaar lang genoeg, om bij onze
rechtsgeleerde bureaucraten eenigen indruk
na te laten. En zoo hebbeu wij in ons
Wetboek van Strafrecht ook de tiichtfcholen
gekregen.
Deze in haren aard en organisatie te
kritiseeren is thans mijn doel niet. De wetten
zijn er op papier. Ze zullen wel ingevoerd
worden, en daarom meende de heer (i. J.
Timmer, hoof! eener school te Arnhem,
van te voren de aandacht der uitvoerders
dezer wetten te moeten vestigen op soort
gelijke inrichtingen in het buitenland, want
zegt hij : dikwijls valt er veel te leeren uit
hetgeen in andere landen op dit gebied is
geschied en kunnen wij dus ons voordeel
doen met de ervaringen daar opgedaan.
Daarom meenden wij goed te doen onze
aanteekeningen over de Zwitsersche
Jletlutiysund Zii'iiiitjf<'r:iehui't;is-Aiii<t<iiïi'n te publiceeren."
Verschenen onder den titel: De Inrichtin
gen voor Dwangopvoeding in Zwitserland"
(te Leiden bij de ITitgevers- Vennootschap
Futura." 8l> blz., prijs 25 ets.)
Eigenlijk komt het werkje een beetje te
laat. De inrichtingen voor dvvangopvoeding,
maar veel meer nog do Jieltuni/tiiitstalten
hadden onzen regeeriugsmannen goed bekend
moeten zijn, nóg voor de kinderwetten in
behandeling kwamen. Dan hadden deze er zeer
zeker bij gewonnen, vooropgesteld, dat men
hier naar liet goede had gestreefd met dezelfde
liefde voor het kind en hetzelfde iii/.icht in
maatschappelijke kwalen, als in Zwitserland j
plegen aanwezig te zijn bij bespreking van >
opvoeding-vraagstukken. Zelf heb ik meer- j
malen erop gewezen, hoe Zwitserland ons op j
't punt van opvoeding en onderwijs verre j
vooruit is, hoe daar de opvoeding van 't j
jonge volksgeslacht in i'', i-ke/ijklieid een voor- j
werp van de aanhoudende zorg der regcc- j
ringen is, terwijl dit bij ons altijd nog slechts
een phrase is gebleven. Het boekje vau den
heer Timmer toont aan, dat in Zwitserland
ook de abnormale kinderen, of kinderen, op
groeiende onder abnormale omstandigheden,
zich mogen verheugen in een groote mate
Van kantonnale, stedelijke en particuliere
zorg voor hun welzijn. AI hebben wij nu ook
al onze kinderwetten, en al zijn ze gebrek
kig, toch kan de uitvoering beter of slechter
uitvallen, al naarmate de uitvoerders
paedagogisch of niet zijn aangelegd. En veel,
zeer veel zullen zij nu kunnen leeren uit 't
bovengenoemde boekje van den heer Timmer.
In een tiental hoofdstukken bespreekt hij,
na eerst 'n algemeen overzicht gegeven te
hebben : administratie en financiën ; de
yeboaicen; Jtet personeel; de opname; liet opvoedi)iys~
ste'sel; godsdienst en onderwij*; de arbeid; de
o/iceeding van het lichaam; uitslag, plaals'nuj
e,n resultaten. Tot slot nog 'n aantal bijlagen.
Het is te wenschen, dat inrictrers en lei
ders der eerlang op te richten tuchtscholen
hun voordeel mogen doen met dtn schat van
gegevens, dien de schrijver in zijn boekje
verzameld heeft. En verder zij 't ook aanbe
volen aan allen, die belang stellen in het
vraagstuk der verwaarloozing der jeugd, en
speciaal aan onze kamerleden en
candidaatkamerleden, die te eeniger tijd geroepen zul
len worden, beter werk te leveren, dan hun
collega's in 1901 geleverd hebben.
Amsterdam.
J. W. GEKHAKD.
AHXE GARIÏORG, Boerenstudmten. Naar het
Nieuw-Noors (Landstnaal) met toestem
ming van de schrijver bewerkt door
H. LoriEMAN. Baarn,
HollandiaDrukkerij. 1905.
Arne (jarborg 1) doet wat men van Björnson
en Ibsen zou verwacht hebben, en deze niet
gedaan hebben, hij schrijft zijn 'iterair denk
werk in het Landsmaal, de nationale
taal van Noorwegen, Niet in het Deens-Noors,
dat de algemene taal heet te wezen; maai'
in het Landsmaall waarin ook Vinje zijn
Dolen" en Aasen zijn Ersingen'' schreef.
't Is wat 't volk iu Noorwegen spreekt, tot
normaaltaal g' combineerd zoals I v ar Aasen
't noemt, de samenvatting van de dialekten,
geen kunsttaal. 2)
Men kan 't, ongeveer altijd, vergelijken met
het Fries dat de meesten schrijven en dat
ook door meerderen zo gesproken wordt,
maar vaak met dialektinmengsels uit hun
omtrek ; de individuele eigenaardigheden daar
gelaten.
't Was moeilik werk uit dit Landsmaal
in 't Nederlands over te zetten, 't Noors was
Gesproken Taal, op schrift gebracht: zo moest
ook de vertaling wezen. En de Vertaler is
geslaagd; ik heb geen bewerking gelezen die
zo goed ons gewoon algemeen beschaafd
Nederlands inhoudt. Alle kunst-doen is uit
gesloten, met opzet.
Uitdrukkingen, zin- en woordvolging, de
woorden zelf, dat alles is zoals ieder 't zegt
en ieder 't hoort. En dat past zo juist in deze
vertolking van geschreven spreektaal; geen
Hooghaarlemmerdijks dat zo onecht is ge
worden en zo* belachelik is gaan klinken
(sedert '80 vooral!); maar 't echte
spreeknedt-rlands! 3) Natuurlik is't niet overal 'tzelfde
gelijkvloerse Algemeen, maar zoals in
werkelikheid dit zich nuanceert naar de omstan
digheden.
Behalve de moeilikheid dit Landsmaal
goed weer te geven, kwam er nog bij dat in
het origineel tal van toespelingen, zinspe
lingen, plaats- en persoonsnamen enz. voor
komen, die voor een Noor in zijn taal en
in deze tijd begrijplik zijn, maar voor Neder
landcis moeten toegelicht. De vertaler deed
dit niet in noten of aantekeningen. Hij koos
't veel moeilikere en laste die ophelderingen
in de tekst in zonder dat de lezer, die 't
Noors niet vergelijkt, dit zal merken. En
wel zo dat zelfs Noren niet zullen zeggen:
dat had wel minder schoolmeesterachtig doce
rend kunnen gebeuren; ze passen integen
deel in 't geheel.
Halve eu hele bladzijden zijn op die wijze
er iu gelast, zodat deze 'overzetting feiteük
een uitgebreidere bewerking is naar 't Noors
origineel.
De spelling is de vereenvoudigde. De ge
routineerde korrektor neemt hier en daar du
pen om te veraeteren: zoo, bizonder, trooste,
viewer, hij houd . .. wie heeft de
drukfoutduivel al voor goed verbannen?
En nu de roman-zelf? Er is zeker een groot
gedeelte autobiografie in. In zover aHans als
(iarborg veel van wat hij daarin beschrijft,
ik wil niet zegden 6dee(d, maar da . toch
doorleefd heeft."
Do ontwikkeling is psychologies, fijn ge
schetst van een boerejonge, die gaat stude
ren. Hij vervreernt van zijn kring, maar is
niet sterk genoeg om zich geheel er aan te
onttrekken, en nog minder om toch vrij
genoeg te staan tegenover de nieuwe.' Hij
raakt in slingering: vaderlander, wereld
burger, radikaal, kouservatief, wat zal hij,
die minder handig is als de rest van zijn gelij
ken : hij redt zich er uit.
Er is een frisse geest in dit boek,
femoedelik, zonder sentimentaliteit. Er wordt
heerlik een loopje genomen met quasi-ideale,
maar feitelik dikke woorden, van pedagogie
en volksontwikkeling en poëzie en klassieke
beschaverij en vrije opvoeding eu geleidcuk
aanbrengen van kennis en schoolwijsheid en
studentikoos vertoon en professorale
aanstellerij.
't Beste is dat elk 't boek zelf leest, 't Is
een interessant werk van Arne Garborg.
Zw. BIITENIHST HETTIC.MA.
1) Lees over hem IS oer, Gids, Julie 1903.
2) Zie Den Gulden Winckd, 15 Nov. l'.Hin,
blz. 182.
3) Voor taaistudie is deze vertaling van
belang: hadden onze voorouders gedaan zoals
wij meestal doen, en geschreven zoals we
niet spreken, dan was alle historiese studio
vau taal onnutte arbeid; we zouen er niet
op aan kunnen dat hun. werk afbeelding is
van gesproken taal.
Deze roman is voor dit laatste een bijdrage
uit de X Xe eeuw.
Een paar vragen: Zegt men niel : daar
leefden ze na? (blz. 50), waar hij na genoeii d
was? (10), mensen vau wie de baard (330).