De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 9 april pagina 2

9 april 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No.HSO Gajo's en Nederlanders. (Slot). IV. De expeditie-Van Daalen bestond uit eene divisie marechaussee, d.w.z. eenige officieren en 240 onderofficieren en soldaten, de laatste grootendeels Ambonneezen en andere inlanders 1). Terecht sprak dus de Minister van Koloniën in het begrootingsdebat der 2e Kamer van het kleine troepje." Merk waardigerwijze citeerde hij te zelfder tijd ze toepassend op ? de Gajó's uit Snouck Hur^ronje's boek de Atjèhers" de woorden : redeneering, opvoeding en wat dies meer zij, krijgen eerst dan vat op Mohamedaansehe laatdunkendheid, wanneer deze zich geplaatst ziet tegen onwrikbare overmacht" Wat dr. Snouck bij de min symphathieke Atjèhers laatdunkendheid noemde, is wel licht toch verwant aan wat omtrent de Gajö's vrijheidszin heet; eu wat wij zelfs gewoon zijn edele vrijheidsliefde te noemen als we 't' hebben over Germanen tegen Romeinen, Nederlanders tegen Spanjaarden, Boeren tegen Engelschen. Dit ter'oops, om terug te keeren tot de tegenstrijdigheid in ministor Idenburg's woorden en daaruit de conclusie te trekken: met een klein troepje had men den tocht naar de Gajö-landen niet mogen ondernemen. De kapitein Colijn heeft in het Handels blad van 8 December 1903 gezegd, waarom men op Atjehmetzoo min mogelijk troepen werkt: Houdt de klacht van te weinig troepen" dus de meening in, dat men het werk gaarne vlugger zag beëindigen dan kan men er ten deele mee accoord gaan. Bedoelt men echter twijfel te wekken aan de m o g o l ij kheid of de taak te volbrengen is met de thans aanwezige troepenmacht, dan geeft men alleen blijk den toestand niet voldoende te kennen, want de beschikbare macht i s voldoende om alle verzet te breken. Het kost alleen wat tijd, en men bedenke, dat de stand der geldmiddelen noopt tot omzich tigheid. Beduidende versterking der troepen macht met den daarbij be h ooren den trein, zou enorme geldelijke offers vragen en allerminst evenredig nut afwerpen." Het ageeren met kleine troepenafdeelingen, door het repeteergeweer mogelijk ge worden, wordt hier dus verdedigd als een zuinigheidsmaatregel. De zuinigheid kan echter niet alleen de wijsheid maar ook de mensehelijkheid bedriegen. De eerste expeditie-Van Daalen in 1902, bestond, evenals de beruchte tweede, uit 240 man ; toch had men kunnen onderstellen dat de taak der laatste ongelijk zwaarder zou zijn, na wat van Gajoe Eoeös bekend was en nadat de colonne-Colijn, mede nog in 1902, aan de grens van dat gebied had moeten terugtrekken. Ook schijnen er andere plannen ter onderwerping van het landschap te hebben bestaan. De Atjeh-correspondent der N. R. ('t. schreef (2e blad A van 21 December 1902) dat de Gajo-landen thans een tijd lang met rust gelaten werden, maar dat dit niet lang zou duren, want (lat ze "tegen den Oostmoeson het voorrecht zouden hebben bezoek te ontvangen van /. Exc. den commandant en militaire gouverneur in eigen persoon, vergezeld van twee pelotons cavallerie. Van dat bezoek is niets gekomen. In 1904 had de tweede expeditie Van Daalen plaats. Waarom met zoo weinig troepen ? Uit zuinigheid? Uit bravoure? Deze vragen zijn nog steeds onbeantwoord en een vol ledig antwoord daarop mag niet uitblijven. Niet enkele uittreksels uit het rapport van den commandant dienen openbaar gemaakt, maar het geheele journaal, evenals dat van de eerste expeditie geschiedde 2). En niet minder nooJig is publicatie der notulen van den krijgsraad, waarin tot de expeditie naar Gajo Loeös besloten werd. V. Eenmaal op marsch, schijnt niets een Van Daalen te kunnen tegenhouden. Of heeft hij een oogonblik aan terugkeer gedacht, toen het ontzettend moordtooneel in de eerste kampong onthuld werd ? liet is reeds door de redactie van dit blad in wehvg andere woorden gevraagd: was zijn krijgsmanseer er iets minder om geweest, wanneer hij toen was omgekeerd en gerapporteerd had, dat, overeenkomstig Snouck Hurgronje's waarschuwing, alleen een overmacht hier onderwerping kon afdwingen ? Hadden wij die overmacht niet gaarne betaald, indien de levens van duizenden, waaronder 1149 vrouwen en kinderen 3), daarmee te redden waren geweest ? Keeds in zijn eerste journaal gebruikt Van Daalen, omtrent de Gajö's, termen, die zeer onaangenaam aandoen, omdat de Wester lingen gewoon zijn ze alleen bij de jacht op wild te gebruiken: geweerdragenden, die men in de verte ziet loopen, worden steeds onmiddellijk neergeveld." En nog fraaier schier: Het mocht niet gelukken n Gaj<~> te vangen." 4). In zijne instruc tie stond toonmaals : Tegenover de GajiVs moet zooveel mogelijk vredelievend worden opgetreden, ook al mochten zij in den aan vang, bij den opmarsch, hetzij door aan sluiting bij de bende van den pretendent of van Nja Mamat Peureula, hetzij zelfstandig, vijandelijkheden plegen." Zien wij nu hoe Van Daalen dit vrede lievend optreden uitlegt. Driemaal waren schoten gehoord, voor men het dorp Tak nan naderde. Uitgestrekte en goed verdedigare loopgraven waren echter verlaten be vonden. Daar de kampong oogenschijnlijk bewoond was, werd in verband met mijne instructie, ten aanzien van de Gajö-bevolking, bevolen om het daglicht af te wachten en slechts te schieten op geweerdragenden. Door een toeval moesten de beide brigades aan de rivierzijde reeds te 3J4 uur voor middag eenige schoten doen op enkele geweerdragende lieden, die van buiten af de kampong binnen willen gaan. Kort op dit vuur vielen van den hoogen rug aan de overzijde der rivier twee schoten ; verder werd niets gehoord. Bij het aanbreken van den dag bleek, dat twee mannen waren neergeveld en dat Takèngan geheel verlaten was mot uitzon dering van eene oude vrouw, die medeelde, dat de pretendent reeds gisterenavond met prauwen naar Xösar was vertrokken..." Ook hier is een punt dat opheldering noodig heeft. Uit de instructie krijgt men den indruk, dat Van Heutsz, ware hij zelf de aanvoerder geweest, niet dadelijk uit de verte op alle geweerdragenden zou hebben laten schieten; dat hij niet dit bedoeld kan hebben met vredelievend optreden, pok al mochten de Gajo's in den aanvang vijande lijkheden plegen." Kr zijn Indische expedities geweest, die andere en betere middelen hebben gekend om met de bevolking in aanraking te komen, dan alle geweer dragenden, die mea in de verte ziet loo pen, neer te schieten. Doet men dit laatste, dan weet men toch immers vooruit zeker, dat van een vreedzame aanraking geen sprake meer kan zijn, maar dat men de menschen of tot strijden of tot vluchten dwingt. De instructie schreef: Zoo eenigszins mogelijk moeten de Gajöhoofden schriftelijk uitgenoodigd worden tot een onderhoud met den colonne-commandanten in dat schrijven worden medegedeeld, dat slechts de opsporingvan den sultan vanAtjeh en zijne volgelingen het doel van onze komst is en wij tegenover de Gajö's vriendschappelijk gezind zijn." De commandant verzond zulk een schrijven eerst na twee gevechten, toen het vrijwel een parodie moest schijnen. En dat nog op een manier, die alweer /onderling lijkt. Aan eene slavin van llatlja Tjéq is een brief medegegeven aan genoemd hoofd, meldende dat wij slechts hier komen om den pretendent op te sporen en niet om met Gajö's oorlog te voeren. Mondeling is aan de vrouwen de boodschap medegegevcn, dat Kadja Tjéq in het bivouak .moet komen." Heeft de commandant Van Daalen inder daad gemeend dat llndja Tjéq aan die mondelinge boodschap dat hij komen moest" voldoen zou ? Het zou haast al te naïef zijn. Volgens de instructie had hij hem schriftelijk uit te noodigen, niet mondeling te commandeeren ; het eerste lijkt wel zoo verstandig, indien men zulk een onderhoud werkelijk wenscht. Er is nog meer zomlerlings in dit journaal; maar het medegedeelde moge voorloopig volstaan om te doen zien dut nadere ver dediging van Van Daalen's optreden bij instructies, die een vredelievender! geest ademen, zeer gewenscht is. Tn Van Kol's reisverhaal Uit onze kolo niën" leest men het volgende omtrent de At jèhers, die hij in de gevangenis op Ternate aantrof j. De aanklacht luidde meestal wegens bezit van wapenen" of wegens verzet". Vooral in het gewest, waar majoor Van Daalen het bewind voert, was dan 20 jaar dwangarbeid schering on inslag i en toch, die mannen beschouwden zich als politieke veroordeelden, niet als misdadigers; zij gevoelden zich de verdedigers van hun vaderland. Ook te Menado vond ik dergelijke slacht offers van een ineedoogenloos optreden, ge heel in strijd met de beginselen door generaal Van Heutsz zelf gehuldigd en opgevolgd." Over Menado vindt men dan nader 6), dat 73 Atjèhers gevangen zaten. Geen genade vroegen ze, doch onderzoek hunner zaak, waarbij zij hun onschuld betuigden en beweerden dat zij, alleen omdat de majoor (alweer Van Daalen !) m ar a h J nijdig j was... ver van hun vrouwen en kinderen moesten sterven en begraven worden. De aanklacht luidde meestal: verzet tegen het wettig gezag en hot vonni*, onverbiddelijk wanneer- het in Segli was uitgesproken: 20 jaren dwangarbeid in den ketting. ... En nogmaals slaak ik voor hen een kreet om hulp, in naam van God en ge rechtigheid." Geen genade vroegen ze, doch onderzoek. Dient niet de openbare meening in Nederland zich zoo luide te doen hooren., dat dit onderzoek wordt toegestaan en zoo noodig tot revisie der vonnissen loide? * Volledige publicatie van alle op de tweede expeditie-Van Daalen betrekking hebbende stukken is noodig, maar niet genoeg. Of is niet de overste Van Daalen aan zijn land verschuldigd in 't openbaar te zeggen a l wat hij te zeggen weet over het vreeselijk bloedbad en wat daaraan voorafging? Hij kan toch moeilijk meenen, dat zijn verde digers, in en buiten de Kamer, hem die taak ontnomen hebben. Aan hem, zoo dunkt ons, is thans het woord. J. E. NJKUMKYER. 1) Het Kol. Verslag berichtte, dat gelijk tijdig 8 oilicieren en 150 man van Koeala Siinpang (Oostkust) oprukken in de richting vau GajöLoeös. Ook indien die colonne zich inet die van v. Daalen vereenigd heeft wat uit de stukken niet blijkt was de macht nog veel te gering. 2) Uittreksels uit het verslag over de 2e expeditie als Bijlage bij de Memorie van Antwoord, Begrooting van NederlandschIndië1905; het geheele journaal der Ie expeditie in Indisch militair Tijdschrift, l'J()2, Extra-bijlage No. 2. Ollicieele bijdragen van liet Departement van Oorlog in NederlansehIndic. 3) Dit getal is Je uitkomst eener optelling der llioicele cijfers, in de genoemde Uit treksels voorkomende, waarbij de gewonden niet zijn meegerekend, liet is dus het mini mum aantal. De minister Kuyper noemde in de 2e Kamer het getal 1047. 4) Journaal t. a. p., blz. 35 ; ik spalieer. 5) Deel I, blz. 217?18. tl) Deel I, blz. 302. Van den kievit en zijn eieren. Als de winter zijn' waren aard verloochent zoekt de kievit reeds in het laatst van Februari de oude broedplaats op, welke hij aarzelend en onwillig laat in het vorige najaar verliet. Zijn komst wordt telken jare met groot ver langen verbeid, vooral in Friesland, waar hij, meer clan in andere streken, vreugde brengt in menig gezin. De eieren van dezen vogel vertegenwoordigen eene niet geringe handels waarde en daar de kunst van het zouken een geheim is, dat velen deelen, ziet men reeds in de liatste dagen van Maart oud en jong zich naar de lage vellen spoeden. Dit maal is de vogel vroeger dan hij pleegt te doen naar zijne tijdelijke woonstede terugge keerd, 't Eerste kievitsei werd in Friesland reeds den Sisten Maart gevonden; een week later waren te Sneek op den marktdag een 300-tal aangevoerd, wat stellig als eene bij zonderheid mag worden beschouwd. Gisteren (27 Maart) zei mij een losse" arbeider, dat hij, na een dig zwervens, zoo gelukkig was 10 eieren naar huis te kunnen brengen. En hij voegde er aan toe, dat hij 50 cents per stuk had bedongen. Neemt men nu in aan merking, dat heel de maand April door de marktprijs niet beneden 10 cents daalt, dan begrijpt ieder lichtelijk hoe dit velen als van zelf dag in, dag uit op het pad lokt. Eierzoekers van professie weigeren dan ook in dezen tijd elk ander werk, zij het dan ook dat hun aantal gestadig afneemt. Wat toch is het geval ? Wie thans de advertentie kolommen der Leeuwarder Courant raadpleegt vindt daarin eene lange rij waarschuwin gen", ongeveer van dezen inhoud: De Gecommitteerden van den Roodkerker Pol der verbieden ten strengste het EIERZOEKEN in of hel l.oor-EN op hunne landerijen, of wel: Onderyettek uden, allen eigenaars af Uuurdtrs van landerijen onder behoor van het dorp Rintumai/eest, waarschuwen, dat HET ZOEKE.V VAX KIEKEN in IM doelde i muien niet wordt toeyestnan. Ieder 'wachtte zich voor de gerolijen ! Nu wordt aan dergelijke verbodsbepalingen wel niet altijd streng de hand gehouden, maar men dient er toch mede te rekenen. Zoo komt hel, dat het terrein meer en meer inkrimpt en dit is de voorname oorzaak, dat het type, aisiker" (eierenzoeker) langzaam doch zeker uit het volksleven verdwijnt. Naar het inij wil voorkomen is dit geenszins te betreuren, want in den gewonen regel is de man, die zich met het zoeken van eieren afgeeft om er een tijdelijk middel van be s-taan in te vinden, geen aantrekkelijk figuur. Men vindt ouder hen til van lieden, die ge regelden arbeid se h u ven, menschen weike steeds bereid zijn om op elke manier zoo bij gelegenheid hun slag te slaan Is do winter \oorbij en komt de lente in het land dan breekt er voor hen een dolce far niente aan, dat zij liefst zoo lang mogelijk rekken. Stroopers, gelegenheidsarbeiders en halfopgescholen jongens gaan er bij het krieken v;^n den dag op uit en dolend eu her- en derwaarts dwalend brengen zij een groot deel van den lieven, langen dag in bosch en boeiud te zoek Men versta mij echter niet verkeeid. Ik zie in liet zoeken van kieviiseieren, wanneer dit door deii arme en den ruinder bedeelde geschiedt o:n liet genot van eenig geldelijk voordeel, niets afkeurens waardig, liregendeel, ik gun hun zulks van ganscher harte, liet komt er slechts op aan maat te houden en eene zekere grens niet te overschrijden. Maar al te vaak ontaardt eene dergelijke bezigheid in dagdieverij met den aankleve van dien. Eu dan is er mg iets. 't Is, een feit, dat somwijlen op n marktdag te Leeuwarden eu Sneek meer dan 40,000 kievitseieren worden aangevoerd. Dit aantal :<al velen wellicht ongeluoilijk in de ooren klinken. Toch zij u deze cijfers be trouwbaar en men kan uit dergelijke op gaven zoo eenigszins nagaan welke groote hoeveelheden eieren jaar in jaar uit aan hunne natuurlijke bestemming worden ont trokken. Werd nu de matigheid hetracht dan zou er tegen het oprapen van deze eiereu weinig zijn aan te voeren. Maar daaraan wordt door niemand gedacht. De kievit broedt, slechts umaal iu het jaar. De eerste eieren vindt men doorgaans in de laatste week van Maart; vaak komen zij ook, zooals bereids werd opgemerkt, reeds eenige dagen vroeger in handt n van den gelukkigen eigenaar Dit broedsel bestaat gewoonlijk uit vier eieren. Worden deze alle weggenomen dan maakt de vogel na verloop van eenigen tijd een nieuw nest, dat dan meestal slechts drie eieren bevat. Ontneemt men ze hem nogmaals dan gaan wel enkele pareu nog tot een derde broedsel over uit twee eieren bestaande maar het rneererideel geeft het broeden voor dat jaar op en de niet broe dende vogels vereenigen zich in groutc vluch ten zooals men die niet zelden in den voor zomer in het veld kan waai nemen. Dat de kievit, van het eerste viertal eieren wordt beroofd, welnu, daar behoort men zich uu eenmaal bij neer te leggen. Niemand lijdt daarbij schade en 't strekt den armen tot profijt. Anders wordt het wanneer het dier ook de laatste eieren niet mag behouden. Nu weet ik wel, dat de wet het oprapen van eieren na 30 April verbiedt eu aan mareehaussémitsgaders gemeentelijke politie opdraagt in deze een wakend oog te houden teneinde mogelijke ongerechtigheden te voor komen. Hoe is echter de toestand '.' Met dit toezicht belast de marechaussézich bedroefd weinig, tenminste in mijne omgeving. Ku de veldwachters? Wel, zij hebben het al te volhaudig met veel en velerlei om steeds voor de riehtige naleving der wet naar eisch te kunnen zorgen. Zoo is o. a. n der veld wachters uit mijne gemeente belast met het toezicht over drie bevolkte, wijd uitgestrekte dorpen. De man is ijverig, geschikt en voor komend, maar met dat al is hij niet steeds daar waar hij vaak noodig moest zijn. En wat ziet men nu gebeuren ? Tal van lieden doorkruisen in den verboden tijd", vooral op Zondag, wijd eu zijd weide en beemd, om dik-vijls belast en beladen met een groot aanlal eieren in de eerste plaats van kie viten terug te keereu. Dag op dag geschiedt dit tot groote ergernis van ieder welden kende). Behoort het driu nog verwondering te wekken dat de kievit elk komend voorjaar in kleiner getale zijne oude broedplaatsen opzoekt ? Dan, allicht zal deze oi' gene mij toevoegen: er openbaart zich ten onzent tocli eenige kentering ten goede. Waar landbouwers en polderbesturen als om strijd het zoeken van eieren verbieden hliji't een groot aantal ge spaard en behoeft voor decimeering van den kievit geene vrees te bestaan. Ei, dat het zoo zijn mocht ! Kegel en verbod ten spijt neemt het kwaad nog steeds erger afmetin gen aan, alleen brengt het nu een enkele voordeel, iusteévan, zooals voor korten tijd, aan velen winst te, beloven. De verboden" polders worden evengoed, ja, zelfs naarsti^er afgezocht dan vroeger, maar nu geschiedt zulks door n man die permissie heeft met uitsluiting van anderen aldoor '/.ijn' gang te gaan. Een dezer lieden verzekerde mij, dat Jiij het vorige jaar uit een betrekke lijk klein waterschap 500 kievitseieren in den tijd van enkele weken had opgeraapt. En de ruan was daar niet weinig trotsch op. Al leenlijk betreurde hij het niet alle dagen in het veld te kunnen zijn, want tijdens zijne afwezigheid waren er begeerige menschen uit Mieduiu en Lekkum gekomen, die zich niet ontzagen :ijm' eieren mee te nemen. Op dergelijk snood bedrijf, zei de man veront waardigd, behoorde een strenge si rat' toege past te worden. I(i het belang van den kievit, die onze landbouwers zulke uitnemende diensten be wijst waarvoor hem het , bekende loon der wereid wordt uitgekeerd acht ik het hoogst wenschelijk, dat allen die van goeden wille zijn zich opmaken om verdere uitroei ing van dezen vogel zooveel mogelijk te beletten. Uier zoowel als elders wordt de kievit stelselmatig vervolgd en als men den vogel doodt of de eieren wegneemt dan be grijpt zelfs een kind, dat de gevolgen niet uit kunnen blijven. In Engeland is het nog treuriger gesteld dan bij ons. Daar eet men den kievit, die in het vereenigd Koninkrijk niet eens door de wet beschermd wordt en is men bovendien verzot op het blauw-glazig ei. De Franschen, geboren gastronomen, be schouwen een gebraden kievit als een fijne delicatesse. Bekend is ook het rijmpje: Qui n'a mangédu vanneau N'a pas mangébon moreeau. April is nu eenmaal de tijd welke men van oudsher beschouwt als rechtgevend op veel wat in andere stonden vau liet jaar niet door den beugel kan. Welnu, rekening hou dend met eigenaardigheden en gewoonten, pleit er niet veel tegen haar dit privi lege ook voor de toekomst te verleenen, ook daarom, wijl zij den armen en den man van den zelfkant af en toe eenig gel delijk gewin toekent. Wanneer een kievit slecht een paar eieren worden gelaten zal Friesland nog lang het d.irado van deze vogels blijven en behoeft voor uitroeingvan den typischen bewoner der lage gouwen geene vrees gekoesterd, al erken ik, dat het terrein waarop hij zich bij voorkeur thuis gevoelt meer en meer inkrimpt. Hier staat een economisch belang op het spel, waarvan den behartiging in den eer ten plaats ten goede komt aan den landbouwers. Op hen nu doen ik een beroep. Ik weet, dat vele onwikkelden boeren De Anmtirdanunir geregeld volgen. En nu zou ik hen op den man af willen vragen : ia het u niet mogelijk, waar het politie-toezicht ontoereikend blijkt, op uwe eigene landerijen te beletten, dat van n Mei de eieren van den kievit worden geroofd? Waar een wil i?, is ook een weg en hij dient gebiedend ingeslagen wil men voorkomen, dat de kievit uit onze landsdouwen verdwijnt. Mij zij het voorrecht geschonken, als weer April aanbreekt, betrekkelijk deze aangele genheid op eenig gunstig lesultaat de aan dacht te kunnen vestigen! G i e k e r k , 5 April '05. J. IIKHMAN RIE.MEUS.MA. iiiitiiinriiniiuiifiiiiiiiii Sociale miiiiMiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiinfiiiiiiiiiiiiHiiiiiinM IiiiictitiiiEiinoii waiiopnetBÊ, Tuchtscholen. Er zijn weinig landen van de be schaafde" wereld natuurlijk, waar z geklaagd woidt over (ie baldadigheid en tuchteloosheid der jeugd als in ons Vaderland. Weinig hinden echter ook, waar die jeugd meer ontzien wordt door publiek, politie en regeering. Dat publiek en politie bang zijn voor de straatjeugd is te begrijpen. Waar deze zooals nog kort geleden door de pers bericht werd in groote troepen, met stokken, tangen en poken en andere ijzeren aanvalswerktuigen gewapend, in de stralen der hoofdstad geregelde veldslagen levert, kan iueii de vrees der politie verklaar baar vinden, om er zich met een een voudig stokje tus-chen in te wagen. .Maai de regeering, waarom ? treedt zij niet tegen dit publieke kwaad op? Tegenover volwassenen is zij niet zoo angstvallig, om haar sterke hand te toonen; men denke slechts aan de groote stakingsdagen. Maar tegenover de jeugd ? ! In Februari 19ol, werleu de zoogenaamde K'ntdenreltrn bekrachtig i. De invoering ervan laat echter nog altijd op zich wachten. Zij 'S a<iriKta<t'ndt', Ingevoerd of niet ingevoerd, 't is vrij wel hetzelfde, nu het deze kinderwetten betreft. Zij toch strtijl'en jeugdige personen beneden de 18 jaar, die met den strafrechter in aanraking komen. Daardoor is echter voor goed buitengesloten dat de kinderwetten ook maar iets zullen verminderen aan 't openbare kwaad, dat men de baldadigheid of de tuchteloosheid der jeugd noemt. Misschien ja zeer waarschijnlijk, hebben de heereu wettenmakers ook eigenlijk aan zoo iets nooit gedacht.. Denkelijk heeft alleen deze gedachte voorgezeten: onze rechtspraak ten opzichte vau j< njdiije overtreders onzer landsvvetten is niet meer in overeenstemming met den geest des tijds in de eeuw van het kind." Het was toch al te slim, kinderen van 12 jaar en daarboven nog langer gelijk volwassen misdrijvers en misdadigers te be handelen. De opvoedkundige wetenschap, die in de 19e eeuw zulke reusachtige vorderingen gemaakt heeft, was ook in de bureaux van het ministerie van justitie geen onbekende gebleven. Wel was zij er slechts zeer kort te gast, inaar lang genoeg, om bij onze rechtsgeleerde bureaucraten eenigen indruk na te laten. En zoo hebbeu wij in ons Wetboek van Strafrecht ook de tiichtfcholen gekregen. Deze in haren aard en organisatie te kritiseeren is thans mijn doel niet. De wetten zijn er op papier. Ze zullen wel ingevoerd worden, en daarom meende de heer (i. J. Timmer, hoof! eener school te Arnhem, van te voren de aandacht der uitvoerders dezer wetten te moeten vestigen op soort gelijke inrichtingen in het buitenland, want zegt hij : dikwijls valt er veel te leeren uit hetgeen in andere landen op dit gebied is geschied en kunnen wij dus ons voordeel doen met de ervaringen daar opgedaan. Daarom meenden wij goed te doen onze aanteekeningen over de Zwitsersche Jletlutiysund Zii'iiiitjf<'r:iehui't;is-Aiii<t<iiïi'n te publiceeren." Verschenen onder den titel: De Inrichtin gen voor Dwangopvoeding in Zwitserland" (te Leiden bij de ITitgevers- Vennootschap Futura." 8l> blz., prijs 25 ets.) Eigenlijk komt het werkje een beetje te laat. De inrichtingen voor dvvangopvoeding, maar veel meer nog do Jieltuni/tiiitstalten hadden onzen regeeriugsmannen goed bekend moeten zijn, nóg voor de kinderwetten in behandeling kwamen. Dan hadden deze er zeer zeker bij gewonnen, vooropgesteld, dat men hier naar liet goede had gestreefd met dezelfde liefde voor het kind en hetzelfde iii/.icht in maatschappelijke kwalen, als in Zwitserland j plegen aanwezig te zijn bij bespreking van > opvoeding-vraagstukken. Zelf heb ik meer- j malen erop gewezen, hoe Zwitserland ons op j 't punt van opvoeding en onderwijs verre j vooruit is, hoe daar de opvoeding van 't j jonge volksgeslacht in i'', i-ke/ijklieid een voor- j werp van de aanhoudende zorg der regcc- j ringen is, terwijl dit bij ons altijd nog slechts een phrase is gebleven. Het boekje vau den heer Timmer toont aan, dat in Zwitserland ook de abnormale kinderen, of kinderen, op groeiende onder abnormale omstandigheden, zich mogen verheugen in een groote mate Van kantonnale, stedelijke en particuliere zorg voor hun welzijn. AI hebben wij nu ook al onze kinderwetten, en al zijn ze gebrek kig, toch kan de uitvoering beter of slechter uitvallen, al naarmate de uitvoerders paedagogisch of niet zijn aangelegd. En veel, zeer veel zullen zij nu kunnen leeren uit 't bovengenoemde boekje van den heer Timmer. In een tiental hoofdstukken bespreekt hij, na eerst 'n algemeen overzicht gegeven te hebben : administratie en financiën ; de yeboaicen; Jtet personeel; de opname; liet opvoedi)iys~ ste'sel; godsdienst en onderwij*; de arbeid; de o/iceeding van het lichaam; uitslag, plaals'nuj e,n resultaten. Tot slot nog 'n aantal bijlagen. Het is te wenschen, dat inrictrers en lei ders der eerlang op te richten tuchtscholen hun voordeel mogen doen met dtn schat van gegevens, dien de schrijver in zijn boekje verzameld heeft. En verder zij 't ook aanbe volen aan allen, die belang stellen in het vraagstuk der verwaarloozing der jeugd, en speciaal aan onze kamerleden en candidaatkamerleden, die te eeniger tijd geroepen zul len worden, beter werk te leveren, dan hun collega's in 1901 geleverd hebben. Amsterdam. J. W. GEKHAKD. AHXE GARIÏORG, Boerenstudmten. Naar het Nieuw-Noors (Landstnaal) met toestem ming van de schrijver bewerkt door H. LoriEMAN. Baarn, HollandiaDrukkerij. 1905. Arne (jarborg 1) doet wat men van Björnson en Ibsen zou verwacht hebben, en deze niet gedaan hebben, hij schrijft zijn 'iterair denk werk in het Landsmaal, de nationale taal van Noorwegen, Niet in het Deens-Noors, dat de algemene taal heet te wezen; maai' in het Landsmaall waarin ook Vinje zijn Dolen" en Aasen zijn Ersingen'' schreef. 't Is wat 't volk iu Noorwegen spreekt, tot normaaltaal g' combineerd zoals I v ar Aasen 't noemt, de samenvatting van de dialekten, geen kunsttaal. 2) Men kan 't, ongeveer altijd, vergelijken met het Fries dat de meesten schrijven en dat ook door meerderen zo gesproken wordt, maar vaak met dialektinmengsels uit hun omtrek ; de individuele eigenaardigheden daar gelaten. 't Was moeilik werk uit dit Landsmaal in 't Nederlands over te zetten, 't Noors was Gesproken Taal, op schrift gebracht: zo moest ook de vertaling wezen. En de Vertaler is geslaagd; ik heb geen bewerking gelezen die zo goed ons gewoon algemeen beschaafd Nederlands inhoudt. Alle kunst-doen is uit gesloten, met opzet. Uitdrukkingen, zin- en woordvolging, de woorden zelf, dat alles is zoals ieder 't zegt en ieder 't hoort. En dat past zo juist in deze vertolking van geschreven spreektaal; geen Hooghaarlemmerdijks dat zo onecht is ge worden en zo* belachelik is gaan klinken (sedert '80 vooral!); maar 't echte spreeknedt-rlands! 3) Natuurlik is't niet overal 'tzelfde gelijkvloerse Algemeen, maar zoals in werkelikheid dit zich nuanceert naar de omstan digheden. Behalve de moeilikheid dit Landsmaal goed weer te geven, kwam er nog bij dat in het origineel tal van toespelingen, zinspe lingen, plaats- en persoonsnamen enz. voor komen, die voor een Noor in zijn taal en in deze tijd begrijplik zijn, maar voor Neder landcis moeten toegelicht. De vertaler deed dit niet in noten of aantekeningen. Hij koos 't veel moeilikere en laste die ophelderingen in de tekst in zonder dat de lezer, die 't Noors niet vergelijkt, dit zal merken. En wel zo dat zelfs Noren niet zullen zeggen: dat had wel minder schoolmeesterachtig doce rend kunnen gebeuren; ze passen integen deel in 't geheel. Halve eu hele bladzijden zijn op die wijze er iu gelast, zodat deze 'overzetting feiteük een uitgebreidere bewerking is naar 't Noors origineel. De spelling is de vereenvoudigde. De ge routineerde korrektor neemt hier en daar du pen om te veraeteren: zoo, bizonder, trooste, viewer, hij houd . .. wie heeft de drukfoutduivel al voor goed verbannen? En nu de roman-zelf? Er is zeker een groot gedeelte autobiografie in. In zover aHans als (iarborg veel van wat hij daarin beschrijft, ik wil niet zegden 6dee(d, maar da . toch doorleefd heeft." Do ontwikkeling is psychologies, fijn ge schetst van een boerejonge, die gaat stude ren. Hij vervreernt van zijn kring, maar is niet sterk genoeg om zich geheel er aan te onttrekken, en nog minder om toch vrij genoeg te staan tegenover de nieuwe.' Hij raakt in slingering: vaderlander, wereld burger, radikaal, kouservatief, wat zal hij, die minder handig is als de rest van zijn gelij ken : hij redt zich er uit. Er is een frisse geest in dit boek, femoedelik, zonder sentimentaliteit. Er wordt heerlik een loopje genomen met quasi-ideale, maar feitelik dikke woorden, van pedagogie en volksontwikkeling en poëzie en klassieke beschaverij en vrije opvoeding eu geleidcuk aanbrengen van kennis en schoolwijsheid en studentikoos vertoon en professorale aanstellerij. 't Beste is dat elk 't boek zelf leest, 't Is een interessant werk van Arne Garborg. Zw. BIITENIHST HETTIC.MA. 1) Lees over hem IS oer, Gids, Julie 1903. 2) Zie Den Gulden Winckd, 15 Nov. l'.Hin, blz. 182. 3) Voor taaistudie is deze vertaling van belang: hadden onze voorouders gedaan zoals wij meestal doen, en geschreven zoals we niet spreken, dan was alle historiese studio vau taal onnutte arbeid; we zouen er niet op aan kunnen dat hun. werk afbeelding is van gesproken taal. Deze roman is voor dit laatste een bijdrage uit de X Xe eeuw. Een paar vragen: Zegt men niel : daar leefden ze na? (blz. 50), waar hij na genoeii d was? (10), mensen vau wie de baard (330).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl