De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 9 april pagina 7

9 april 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1450 DE AMSTERDAM M E R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. A. Alletó. Olflenzeel, Rotterttai. Het is niet naar aanleiding van deze ten toonstelling alleen dat Allebétegenover de Marissen, Mauve, Israëls gerekend zal worden en erkend reeds is, als een Petü-Mattre. Hij heeft al de eigenaardige kenmerken die dit begrip bepalen. H13 is een zeer kostelijk schilder. Ge bespeurt altijd in zyn werk de fraaie en arbeidzame zorg, die alles na-zag, alles naging, alles na-speurde, niets los-liet. Hij zweefde nooit. Dit is het zuiverst iteeken waaraan ge den petit-mattre kunt herkenen. Hu is nooit los van den vasten grond; hij zweeft nooit over den afgrond die het schoone is. Zijn probiteit in kunst is boven alle bedenking maar hij wordt nooit gekweld zooals de grooten of de verschrikkelijken door een stulpende lyriek, maar die tevens de dans is voor het goddelijke aantreedt in het inwendige. Ge bespeurt bij Allebénooit iets van het buitengewone. Ge bewondert de gaafheid, de zuiverheid der hand, de volheid der kleur, maar ik herhaal, ge bespeurt den afgrond nooit. Met deze neigingen gaat samen een andere. De geest van den petit mattre omvaamt de dingen zelf nooit met zoo bui tengewone ontroering, dat hij alleen aan deze, zelf in hun schoon onderling verband, genoeg zou hebben. Hij is zelfs in zyn stil levens nog genreschilder. Br moet een ver haal in zijn. Een fijne anekdote, of een min der fijne. Er moet in liggen wat er vroeger te veel in lag : een gedachte. En deze soort gedachten zijn niet de bezieleilde hartstochten zooals ze zich openbaren in een Eousseau of in een Daubigny nee, het is haast een ge zegde uit een conversatie, een glimlach in een gesprek, n allusie tussc tien de woorden door. Zij kan daarvan alle bekoring hebben, maar zi] mist wat de gewone conversatie eveneens mist: eeuwigheid. Het gezegde is na een een paar minuten onbelangrijk, de gedachte, zoo 't nog gedachte en niet enkel geestigheid was, is verdampt dus. Wat deze geesten daarentegen wel zijn en wat de wankelheid, die ze tegenover zich zelven hebben, toch niet verhindert: ze zijn soms enthousiasten, soms goede docenten. Ze zijn eoms enthou siasten en hun werk ontvangt er den invloed van. De invloeden in Allebéwerkende zijn: Delacroix, De Camps. De Delacroix-invloed is te bespeuren in de scène uit Hamlet, waar naast de houding vooral het gezicht der vrouw het gansche Delacroix-type heeft. Van Decamps zijn de voorbeelden te over. Van Leys schijnen o. a. de als gestolten mineralen zijnde kleuren eenigermate te komen. De kleur in het Aan het olhek" (uit 69) heeft het email-achtige - maar mist tevens het vibreerende, wat zelfs de daarop van gedegen heid lijkende kleuren van Matthijs Maris altijd behielden: l'dme y tremble toujours. Het Leidsche gasthuis" uit 03 is een frag ment. Het stelt voor een groep van menschen, staande voor een gebouw, gegroepeerd in de gewone historische schilderij-manier mocht ik haast zeegen. De kleur is reeds vaat en gestolten, zooals ze dat nog meer zal zijn in Aan het Tolhek", dat uit 1869 een goed specimen is als werk van een Allebé, en ook daardoor niet onverdiend een plaats zou kunnen hebben in 't museum. Een jongen zit op een tolboom, een meisje staat er voor. Ze lezen saam van een houten bord, zooals er bij die slagboomen staan. Er achter, achter den tolboom, staan een viertal schapen, waarvan ge de werklijk uitmuntend geschilderd, maar daarom toch niet buiten gewoon gevoelde koppen ziet. Een hoop andere détails kompleteeren de anecdote. Een stok, waarmee gewezen wordt, een hoed op den grond. Het is werklijk met volheid ge schilderd, maar de vibratie, het innerlijk, hartstochte-vol leven ontbreekt te veel. dan dat het een grootsch werk zou zy'n. Romanti scher dan dit alles echter is de Slager" (uit 66) waarin alles in een bloederige kleur gehouden is : niet zonder doel vrees ik. Uit 74 zijn hier In een vijver in Artis. teekeningen van dieren zooals de papegaaien, de kal koen, een slapend aapje, uit 72 zijn de kro kodillen. Omstreeks dezen tijd is ook het doode Hondje" uit 74. Een zwart dood gekuipt diertje ligt haast alleen voor den toeschouwer. Er is gelukkig niet te veel bij-werk aangebracht, zoodat de gedachte vol uit zich bezig houdt met dit mager lijfje, met dezen gezwollen kop, die het beest haast niet meer op een hond doet lijken. Het is goed geaquarelleerd, niet zonder teerheid, en is, me dunkt, een aangename winst voor het Boyman's Museum. Uit 85 is er nog een: het Vrouwekopje". Een vrouw, tot aan het middel haast in zwarte mantel, bruine hoed op met zwart lint, en een parasol, meen ik, bij zich. Het is eveneens een aangename aquarel. * * * Er zijn hier negen lithographieën: de kindren, een landschapje met de boomen, globaal aangeduid qua vorm tegen de lucht, een fragment van een schilderij, een portret uit 58, een portret uit 60. Dit portret, dunkt me het uitnemendste van al de litho's-por tretten, die hier zijn. Het is een niet oude, -eer jonge man, met zwart dik haar, achter overgekamd. De lach tintelt van z'n oogen. Het geheel gezicht is uiterst fijn behandeld. De mond zet zich tot een lach. Het lachen inwendig in de oogen al en het te lachen beginnen met het gansche gezicht is een van de bekoringen van deze tentoonstelling. De andere litho's zijn zeer bekend: de Greive, de Heidring (niet bizonder), de Multatuli. En merkwaardigerwijze, causeur ontmoet causeur, in een schilderijtje uit 1902 Bij den waarzegger" is niet alleen in de kleur, maar ook eveneens in houding van het vrouwtje, dat zich naar den man buigt, iets van liochussen, den illustrator, den schilder, den aquarellist, die soms zeer rijn kon wezen en buitengewoon begaafd van toets. Dit zijn eenige opmerkingen. Ik heb niet ieder werk besproken. Ik besprak enkelen, die typisch waren of mijn voorstelling van hem illu streerden. Allebéis daarenboven een leer meester, het was (maar het kon waarschijn lijk niet) beter geweest, dat hij een schilder alleen gebleven was. Hij is geen wonder maar van zulke degelijke petit maitres zijn er ons niet te veel. PLASSCHAERT. Over hedendaagsche hulsinrichting. II. (Slot). Het beginsel waarvan de moderne kunst zeide uit te gaan, stond diametraal tegen over dat van het voorgaande oudheid kundige tijdperk. Als hare algemeene leuze kan gelden de inscriptie op het ten toonstellingsgebouw van de Secession" te "VVeenen: Der Zeit ihre Kunst, der Kunst ihre Freiheit". Zij streefde naar eigen karakter, wilde de kunst maken tot eene getrouwe en zelfstandige weer spiegeling van haren tijd en daartoe alle navolging van historische stijluitingen pijnlijk vermijden. Zij wenscht zich niet duceeren van een gangbaar, kleurloos type, dat niet door bijzondere .eigen schappen moeilijk van de hand te zet ten was. En de bewoner was van den anderen kant gedwongen zich te houden aan een zeker normaal-ameublement, dat bijzondere maten noch vormen bezat maar overal te gebruiken was. Hij beperkte zich voorts tot de onmisbare stukken en zeer lezenswaardig en fraai geïllustreerd boekwerk over The decoration of houses" (Londen, Batsford 1898) de beide schrij vers Edith Wharton en Ogden Codman Jr. enkele woorden. Zij komen daarbij, naar aanleiding van de zucht mooi te vinden en te willen bezitten wat bij een ander gezien wordt, tot deze merkwaardige slot som : Men in these matters, are less exacSchoorsteenmantel met aansluitende betimmering. op het verleden te inspireeren, maar op het heden. Het denkbeeld is overigens verre van nieuw. Reeds in 1 840, om een enkel bewijs te noemen, toen na de prijs vraag van de Nicolaï-kerk te Hamburg Scott's ontwerp in 13de eeuwsche gothiek ter uitvoering werd aangewezen, schreef Semper over den plicht,elken tijd zijn eigen kunsttaal te doen spreken, niet minder overtuigd dan de vurigste voorvechter onzer hedendaagsche moderne beweging het had kunnen doen. Plotseling eene geheel oorspronkelijke, niéuwe kunst uit het niet te doen ver rijzen, al mag dit misschien aanvankelijk ook het ideaal van sommige modernen geweest zijn, bleek aldra niet mogelijk. En waar het beproefd werd, was afdoende kritiek dikwijls te leveren door met Lessing te zeggen : Het nieuwe er van is niet goed en het goede niet nieuw." Voor meerdere van zulke uitingen schijnt de aanvankelijk buitengewone be wondering na eenigen tijd van kalm nadenken niet wel anders te verklaren dan door aan te nemen dat de waarne ming van Alphonse Karr La plus char mante femme du monde unit toujours par s'apercevoir que la première venue a un avantage sur elle, c'est ctre une autre" ook opgaat met betrekking tot de rivaliteit der kunstvormen. alleen was het streven gericht op het vormen van een karakter in over eenstemming met den algemeenen tijd geest, maar ook en vooral met dat van den bewoner in het bijzonder. Eenigen tijd geleden las ik ergens de gelegenheid ontbreekt mij op te zoeken waar hoe een modern Engelscb bouw meester zoo ver ging in het streven zijne landhuizen in overeenstemming te bren gen met den persoon van den bewoner, dat diens physieke gesteldheid het ont werp, de grootte en hoogte der vertrek ken beheerschte. Ik meen dat Ibsen bouwmeester Solness ongeveer de woorden in den mond legt : Hoe moet ik voor dien man bouwen, ik ken hem niet." Deze opvatting is zeker de meest aangewezene, die bovendien zal leiden tot behoud en kornpletecring van het door den ontwerper voorgestelde ensemble. Bouw- en meubelkunst worden weder om in n adem genoemd ; en zulks te recht. Hunne harmonische samenwerking immers is onmogelijk wanneer zij op uiteenloupende beginsels zijn gebaseerd. In den laatsten tijd wordt dan ook steeds meer inge/ien hoe ter wille van de eenheid bouw en inrichting eerier woning in dezelfde hand behooren te berusten en dat niet, als de architect zijn taak be indigt, onafhankelijk van hem stoffeer der en meubelmaker de hunne beginnen. l let moet erkend worden dat de omstan digheden het tentoonspreiden eenereigen persoonlijkheid in de huisinrichting aller minst begunstigden, dit zelfs bijna onmo gelijk maakten. Dat tusschen konsument en producent, in casu tusschen bouwer en bewoner geene nauwere aanraking bestond, heeft ook op het type onzer woningen een buitengewoon ongunstigen invloed uit geoefend. Huizen ontstonden in overvloed, en toch had bijna niemand een tehuis. De groote meerderheid der konsumenten betrok huurwoningen ; de producent werd door winstbejag geleid. De laatste ver viel dus als van zelf tot het promoest bovendien steeds bedenken dat meubles sont apelez qu'on peut transporter". De aldus ingerichte kamer doet onwillekeurig denken aan een onstabielen toestand, een tijdelijken staat; men ge voelt dat als het ware de bewoner zich er op inrichtte om bij het eerste alarm zijn boeltje te kunnen pakken. Hij is slechtste gast in het huis dat hij betrekt en mag er geen spoor van zijn aanwezig heid achterlaten. Hoe weinig aantrekkelijk is ondanks al de dure meubels, al de kostbare garnituren menige door een voornaam meu belmaker, hij zij modern van zin of ouderwetsch, ingerichte woning. Daarin wreekt zich het gemis aan eene persoon lijkheid, er ontbreekt de weerklank van een persoonlijk inzicht, dat van den bewo ner. Zulke kamers zijn doodsch, leven loos. Menigeen is feitelijk in zijn eigen woning nog meer de gast dan zijne loges. Maar van hoeveier kunstzin zou met De Genestet te zeggen wezen: AYees u zelve zeide ik tot iemand, maar hij kon niet, want hij was niemand". Het schijnt evenwel den meesten menschen nu eenmaal uitermate moeilijk te vallen eigen behoeften te formuleeren, hunne eigen stoffelijke en geestelijke ver langens te ontleden. En toch moeten deze den grondslag leveren tot hunne huisin richting, wil deze inderdaad het beeld hunner persoonlijkheid zijn en daaraan door iets eigendornmelijks, door een per soonlijk cachet eene meerdere of mindere mate van belangwekkendheid ontleenen. Aan deze moeilijkheid wijdden in een ting than women, because their demands, besides being simpler, ure uncomplicated by the feminine tendency to want things because othcr peoplc havo them rather than to have things because they are ?wantod." Inderdaad zal het strikt rekening hou den met de eischen van praktische bruik baarheid, die wel beschouwd inelkgeval ver schillend luiden, nog het ontstaan van een eigen karakter uitlokken. Wat van een bouwwerk in zijn geheel geldt, slaat ook op de inrichting. Si l'on dispose un difice d'une maniere convenable al'usageduquel on Ie destine, ne différera-t-il pas sensiblement d'un autre difice destine a un autre usage-' N'aura-t-il pas naturellement un caractore et qui, plus est, son caractère propre P" In deze woorden ligt een beginsel, dat te hooren verkondigen door een zoo klassiek meester als J. Ij. Durand in zijn 1825 te Parijs verschenen Précis des Lecons d'architecture données a l'Ecole Royale Polvtechnique", misschien, ja waarschijn lijk menigeen niet weinig verwondert. 't Rekening te houden met de praktische eischen van elk bijzonder geval nu is niet mogelijk bij produktie in het groot; deze leid t all ich t tot karakterlooze, schematische voortbrenging. Het soms goedkoope, inaar bijna zonder uitzondering naar aesthetisch gehalte min derwaardige fabrieksgoed beheerschte eenige jaren geleden de markt. De machine scheen niet te wezen dienares maar heerscheros en drong hare produkten op, ook aan wie er niet mede ingenomen was. Zoo raakte de machine in discrp. diet ten onrechte evenwel omdat men van haar vroeg wat zij niet geven kon : het en-gros en werktuigelijk voort brengen van vormen, die een persoonlijk kunstenaars-temperament eischten. Nadat enkelen den terugkeer tot het handwerk van vroeger als de eenige uitkotnst hadden voorgesteld, leidde een juister begrip over de taak de machine aan de eene zijde, ook tot een juister gebruik, aan de andere tot het zoeken naar vormen, die zich leenden tot werktuigelijke verveelvuldiging. De rechte, dikwijls stijve en strakke vormen van het moderne meubel in het algemeen zijn zeker deels hieraan toe te schrijven. Misschien ging evenwel de reaktie te ver. Er had eene wissel werking bestaan tus schen de zucht naar versiering en ornament en de mogelijkheid deze met behulp der machine te bevredigen. Wat Nietzsche noemt de Kunst der Kunstwerken" stak ieders oogen uit. Zij leidde ten slotte tot de bekende jammerklacht dat een toestand ontstond die een verkeerde wereld waardig was: overladen, aan matigende en bovendien valsche pronk was goedkoop, smaakvolle eenvoud wanneer die al te koop was duur. Deze omstandigheid heeft destijds de liefhebberij voor oudheden niet weinig in de hand gewerkt, en eene mededin ging in het leven helpen roepen waar over de kunstenaars nog wel zich beklagen. Als reaktie tegen den geest der vooraf gaande periode bleek het geheim der nieuwe kunst dikwijls nog meer gezocht te worden in het durven weglaten van alle traditioneel en konventieel geworden vormen, dan in het vinden van andere. Menig specimen van modern huisraad wil dan ook den indruk maken, niet meer te zijn dan als 't ware het geraamte van het voorwerp in kwestie, eene schema tische voorstelling ervan. Dit gaf aanlei ding tot het verwijt van opzettelijk ge zochte armoede en kaalheid. Er is echter geene reden om niet aan te nemen, dat ook de moderne kunst onzer dagen eenzelfden ontwikkelingsgang zal doormaken als hare voorgangsters. Deze immers zagen eene aanvankelijk harde vormenspraak met verloop van tijd steeds rijker en soepeler worden, tot zij ten slotte alle kracht van uitdrukking verloor, verwaferde en verdween. De moderne opvatting in de kunst nijverheid kon als punt van uitgang genomen hebben hetgeen Henri Mayex in La Composition décorative" schreef: Une forme doit ecre belle en elle-mème et on ne doit jamais compter sur Ie decor appliquépour en sauver les imperfections." Deze opvatting vergemak kelijkt den uitvoerder noch den ontwerper zijn taak. Het ontbreken der sier vormen, deed de volle aandacht vallen op de hoofdvormen. De innerlijke waarde steeg. Het zoeken naar juiste verhoudingen, opwegendj tegen het rijkst decor, trad op den voorgrond; aan de samenstelling, de materialen-keuze en de bewerking werd meerdere zorg gewijd. Duidelijk vooral is dit streven waar te nemen in de moderne vaderlandsche kunstnijverheid. Zij ken merkt zich over het algemeen door eene zeer groote mate van ernst en degelijk heid en wordt beheerscht door het stre ven naar eene logische samenstelling. Misschien kon zonder dit konstruktieve beginsel, zonder de waarheidsliefde, noch de bruikbaarheid in iets op te offeren, vaak de ernst gevoegelijk iets minder strak en hoekig wezen; kon, wat de meubels betreft, de timmerman een iets kleiner, de meubelmaker een iets grooterrol spelen. Wuftheid was in geen tijdperk van haren ontwikkelingsgang eigen aan de kunst van ons land, maar in geene periode te voren was zij strenger van opvatting dan in deze. Door alles heen klinkt de stem van rede en overleg en logica. Dit veroorzaakt soms een koelen indruk, die etkamer van ten landhuis te Arnhem. Bufi'etwand.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl